34 939 Aanpassing van wetten ter uitvoering van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (Aanpassingswet Algemene verordening gegevensbescherming)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 18 mei 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

I. ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Aanpassingswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: het wetsvoorstel). Zij constateren dat het wetsvoorstel, alhoewel fors van omvang, slechts technische wijzigingen doorvoert om de terminologie in alle wetten aan te passen aan de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG). De voornoemde leden maken van de gelegenheid gebruik de regering enkele vragen te stellen over de AVG, mede naar aanleiding van de parlementaire behandeling van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: UAVG, Kamerstuk 34 851).

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Met deze (vooral technische) wijzigingen in uiteenlopende wetgeving wordt een afrondende stap gezet in de implementatie van de AVG. Hoewel de meeste wijzigingen in onderhavig wetsvoorstel beleidsarm zijn, hebben de voornoemde leden nog enkele vragen.

2. Wet basisregistratie personen

De leden van de CDA-fractie lezen dat de kennisgevingsplicht alleen zal plaatsvinden op verzoek van de betrokkene, in plaats van automatisch. Voornoemde leden vragen de regering hoe wordt vastgesteld dat kennisgeving onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. Betekent deze beperking dat er in de praktijk nimmer kennisgeving zal plaatsvinden? Welke gevolgen heeft het voorliggende wetsvoorstel voor de ICT van de basisregistratie personen?

3. Advies Autoriteit persoonsgegevens

De leden van de CDA-fractie lezen in het advies van de Autoriteit persoonsgegevens (hierna: AP) dat de AVG niet van toepassing is in Caribisch Nederland. In het voorliggende wetsvoorstel wordt er voor gekozen de Wet bescherming persoonsgegevens-BES (hierna: Wbp-BES) niet aan te passen aan de AVG. Waarom wordt er niet gekozen voor aanpassing van de Wbp-BES, los van het feit dat dit formeel niet nodig is? Is het niet bevorderlijk voor de uniformiteit binnen geheel Nederland om in de wetten eenzelfde terminologie te hanteren? Welke consequenties hebben verschillen in wet- en regelgeving tussen Europees en Caribisch Nederland waar het gaat om de bescherming van persoonsgegevens?

4. Zuiver persoonlijke of huishoudelijke activiteiten

De leden van de VVD-fractie constateren dat de AVG niet van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens door een natuurlijke persoon bij de uitoefening van een zuiver persoonlijke of huishoudelijke activiteit. Deze leden hebben tijdens de parlementaire behandeling van de UAVG gevraagd wat hier precies onder valt. De regering antwoordde dat een precieze grens niet te geven is, maar ging wel in op enkele concrete voorbeelden (Kamerstuk 34 851, nr. 7, pagina’s 8–12). Voornoemde leden danken de regering voor deze beantwoording. Zij merken met interesse op dat de regering wijst op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) van december 2014 waaruit zou blijken dat cameratoezicht door particulieren onder de noemer «zuiver huishoudelijke activiteit» valt, voor zover er niet (ook) beelden gemaakt worden van openbare ruimtes en de beelden niet worden verspreid (HvJEU C-212/13, kort besproken in Kamerstuk 34 851, nr. 7, pagina 11). Het arrest ziet in eerste instantie op beveiligingscamera’s. De aan het woord zijnde leden vragen wat de consequenties van het arrest zijn voor camera’s die niet met het oog op beveiliging zijn opgehangen. Kan de regering een analyse geven van dit relatief recente arrest in het licht van de AVG? Betekent het arrest dat een vader die een camera in de slaapkamer van zijn dochter ophangt en deze beelden wel afkijkt maar niet verspreidt, niet in strijd met de AVG handelt? Verandert dit als de vader dit van tevoren aan de dochter meldt? Hoe werkt dit als de camera in de badkamer wordt opgehangen, al dan niet met voorafgaande mededeling van de vader dat hij de camera heeft opgehangen? En in de woonkamer, al dan niet met voorafgaande mededeling? Indien de conclusie zou zijn dat deze voorbeelden niet binnen het bereik van de AVG vallen, is de regering dan van mening dat het bereik van de AVG moet worden aangepast? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Als deze voorbeelden niet onder de AVG zouden vallen omdat er geen beelden worden gemaakt van openbare ruimtes en de beelden niet worden verspreid, zijn de geschetste situaties dan onrechtmatig of strafbaar op grond van andere wetten of beginselen? Zo ja, welke wetten of beginselen zijn dat?

Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat de AP de uitzondering huishoudelijke activiteit eng uitlegt (Kamerstuk 34 851, nr. 7, pagina 10). De aan het woord zijnde leden willen graag weten of er veel klachten of meldingen bij de AP binnenkomen die onder de uitzondering zuiver persoonlijke of huishoudelijke activiteiten vallen. Ook vragen zij hoeveel klachten of meldingen een grensgeval bevatten, waarbij het niet direct duidelijk is of de situatie wel of niet onder de uitzondering valt. Kan de regering aan de AP vragen hier een inventarisatie van te maken en dit te vermelden in het jaarverslag van de AP? Kan de regering deze informatie van de AP gebruiken in de berichtgeving aan de Kamer over de ervaringen met de AVG, conform de motie-Koopmans c.s. (Kamerstuk 34 851, nr. 19)?

5. Overig

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering, in uitvoering van de motie-Koopmans c.s. over hulpvaardige handhaving (Kamerstuk 34 851, nr. 18), al onder de aandacht van de AP heeft gebracht dat de Kamer wenst dat de AP zich primair richt op voorlichting en hulp bij de interpretatie en uitvoering van de nieuwe regelgeving? Zo ja, wat was de reactie? Zo nee, wanneer is de regering voornemens dat te doen?

De leden van de CDA-fractie constateren dat met het aannemen van de UAVG door de Eerste Kamer de implementatiedeadline van 25 mei 2018 gehaald gaat worden. Wel vragen de voornoemde leden de regering wat de gevolgen kunnen zijn van het niet op tijd aannemen van onderhavig wetsvoorstel.

De aan het woord zijnde leden constateren dat er onverminderd veel onduidelijkheid bestaat in de samenleving ten aanzien van de invoering van de AVG. Zij zien dat men zich bij kleine (sport)verenigingen en in het MKB zorgen maakt over de te treffen voorbereidingen. De voornoemde leden hebben hier al eerder aandacht voor gevraagd en vragen de regering hoe zij de informatievoorziening vanuit de overheid en de AP ten aanzien van de implementatie van de AVG beoordeelt.

II. ARTIKELSGEWIJS

Hoofdstuk 1. Ministerie van Justitie en Veiligheid

Artikel 1.1 Boek 7 Burgerlijk Wetboek

De leden van de CDA-fractie lezen dat de functionaris gegevensbescherming niet mag worden ontslagen of gestraft voor de uitvoering van zijn taken en niet mag worden ontslagen of gestraft tijdens het verrichten van het werk dat volgt uit zijn taak als functionaris gegevensbescherming. In hoeverre geniet men deze bescherming indien men belast is met het toepassen van de AVG maar niet officieel functionaris gegevensbescherming is? Kan iemand ook op basis van de activiteiten die hij of zij verricht worden aangemerkt als functionaris gegevensbescherming zonder dat iemand hiervoor officieel is aangesteld?

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Verstraten

Naar boven