34 887 Verbeteringen in enkele wetten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2018)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 16 mei 2018

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel II, onderdeel B, subonderdeel 1, komt te luiden:

1. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. In de zinsnede met betrekking tot het Burgerlijk Wetboek vervallen in onderdeel a de zinsneden «, voor zover de aanvraag is toegewezen».

b. De zinsneden met betrekking tot de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, de Reconstructiewet Midden-Delfland, de Wet investeren in jongeren, de Wet natuurbescherming en de Wet werk en inkomen kunstenaars vervallen.

B

Na artikel XVIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XVIIIa

In artikel 37x, derde lid, van de Luchtvaartwet wordt «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» vervangen door «Onze Minister van Justitie en Veiligheid» en «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

C

Na artikel XXXII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XXXIIa

De Wet tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel J, wordt «artikel 14c, vijfde lid» vervangen door: artikel 14c, zesde lid.

B

Artikel I, onderdeel QQ, wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 6:1:25, eerste lid, wordt «artikel 14c, vijfde lid» vervangen door: artikel 14c, zesde lid.

2. Het eerste en tweede lid van artikel 6:2:11 komen te luiden:

1. De voorwaardelijke invrijheidstelling geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

2. Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen daarnaast bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde worden gesteld. Indien aan de voorwaardelijke invrijheidstelling een bijzondere voorwaarde is gesteld, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:

a. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en

b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.

C

Artikel II, onderdeel C, komt te luiden:

C

Artikel 14c wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in het zesde lid, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

6. De rechter kan opdracht geven dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt.

7. Gedurende de proeftijd of gedurende de tijd dat deze is geschorst kan de rechter in de gestelde bijzondere voorwaarden of in de termijn waartoe deze voorwaarden in hun werking binnen de proeftijd zijn beperkt wijziging brengen, deze voorwaarden opheffen, alsnog bijzondere voorwaarden stellen en een opdracht als bedoeld in het zesde lid, geven, wijzigen of opheffen.

D

In artikel II, onderdelen M en UU, wordt «artikel 14c, vijfde lid» vervangen door: artikel 14c, zesde lid.

E

In artikel II, onderdeel DDD, wordt in artikel 77aa, derde lid, «artikel 14c, vijfde lid» vervangen door: artikel 14c, zesde lid.

D

In artikel XL, onderdeel B, wordt in artikel 550, eerste lid, na «zonder toestemming van de bewoner» ingevoegd: en die hiervan proces-verbaal opmaakt.

E

In artikel XLI worden voor onderdeel A zes onderdelen ingevoegd, luidende:

aA

Artikel 14c wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Indien bij de toepassing van artikel 14a een bijzondere voorwaarde is gesteld, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:

a. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en

b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

bA

Artikel 15a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De voorwaardelijke invrijheidstelling geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen daarnaast bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde worden gesteld. Indien aan de voorwaardelijke invrijheidstelling een bijzondere voorwaarde is gesteld, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:

a. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en

b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 15b, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

cA

Artikel 38ab wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid vervalt.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Indien de rechter een bijzondere voorwaarde opneemt, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:

a. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en

b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 38ad, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

dA

In artikel 77ta, eerste lid, wordt de zinsnede «geschiedt dit onder de algemene voorwaarde dat» vervangen door: zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat.

eA

Aan artikel 77y, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. indien de rechter een bevel als bedoeld in artikel 77za, eerste lid, heeft gegeven, op de dag van de einduitspraak.

fA

Artikel 77z wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Toepassing van artikel 77x geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Indien bij de toepassing van artikel 77x een bijzondere voorwaarde is gesteld, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:

a. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en

b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

F

Artikel XLII worden gewijzigd als volgt:

1. Na onderdeel A worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Aa

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 21 december 2015 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (computercriminaliteit III) (34 372) tot wet is of wordt verheven en artikel II, onderdeel D, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan of op hetzelfde tijdstip in werking treedt als deze wet, wordt in artikel 125p, eerste lid, «artikel 138e» vervangen door: artikel 138g.

Ab

Indien artikel I, onderdeel B, subonderdeel 1, en onderdeel D, subonderdeel 1, van de Wet van 6 december 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten strekkende tot aanpassing van enkele bepalingen betreffende de uitvoering van bijzondere opsporingsbevoegdheden en tot regeling van enkele bijzondere procedures van strafvorderlijke aard en aanverwante onderwerpen met het oog op een doeltreffende uitvoeringspraktijk (Stb. 2017, 489) eerder in werking zijn getreden of treden dan deze wet, wordt in de artikelen 126h, eerste lid, 126j, eerste lid, 126p, eerste lid, en 126qa, eerste lid, «als bedoeld in artikel 141, onderdelen b, c en d,» vervangen door: als bedoeld in de artikelen 141, onderdelen b, c en d, en 142,.

2. Onderdeel G vervalt.

3. Voor onderdeel H worden vier onderdelen ingevoegd, luidende:

Ga

In artikel 5.1.1, tweede lid, wordt «bevoegde autoriteiten van een vreemde staat» vervangen door: bevoegde autoriteiten van een staat aan de bevoegde autoriteiten van een andere staat.

Gb

In artikel 5.1.3a, eerste en derde lid, wordt «bevel» vervangen door: verzoek.

Gc

In artikel 5.3.8, eerste lid, wordt na de eerste zin een zin ingevoegd, luidende: Indien degene op wie het verzoek betrekking heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, wordt het verzoek tot strafvervolging met de daarbij gevoegde stukken toegezonden aan de officier van justitie bij het landelijk parket.

Gd

Na artikel 5.4.1 wordt ingevoegd:

TWEEDE AFDELING. UITVOERING VAN EEN EUROPEES ONDERZOEKSBEVEL

4. Onderdeel K vervalt.

G

Na artikel XLIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XLIIIa

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 december 2015 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (computercriminaliteit III) (34 372) tot wet is of wordt verheven en artikel II, onderdeel D, van die wet later in werking treedt dan deze wet, wordt in artikel II, onderdeel D, van die wet in artikel 125p, eerste lid, «artikel 138e» vervangen door: artikel 138g.

H

Artikel XLIV wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

2. Indien artikel I, onderdeel B, subonderdeel 1, van de in het eerste lid genoemde wet in werking treedt op of na het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt in dat subonderdeel «als bedoeld in artikel 141, onderdelen b, c en d,» vervangen door: als bedoeld in de artikelen 141, onderdelen, b, c en d, en 142,.

3. Indien artikel I, onderdeel D, subonderdeel 1, van de in het eerste lid genoemde wet in werking treedt op of na het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt in dat subonderdeel «als bedoeld in artikel 141, onderdelen b, c en d,» vervangen door: als bedoeld in de artikelen 141, onderdelen, b, c en d, en 142,.

Toelichting

A. Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Alleen de in onderdeel a voorgestelde wijzigingen in de in artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb (de zogeheten negatieve lijst) opgenomen zinsnede met betrekking tot het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn nieuw. Door onvolkomenheden in deze zinsnede zoals die is komen te luiden ingevolge het op 1 januari 2013 in werking getreden artikel I, onderdeel CCCCC, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht en vervolgens het op 1 juli 2015 in werking getreden artikel XVI, onderdeel 2, van de Wet werk en zekerheid is op onjuiste plaatsen in die zinsnede de clausule «voor zover de aanvraag is toegewezen» terechtgekomen. Zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis van de vermeldingen van het BW in de negatieve lijst (zie o.a. Kamerstukken II 1995/96, 24 259, nr. 7, p. 3–4 en Kamerstukken II 2008/09, 32 015, nr. 3, p. 28) moet deze clausule alleen betrekking hebben op de in deze zinsnede genoemde bepalingen uit Boek 2 BW en niet op die uit Boek 1 BW. Ten aanzien van besluiten op grond van de genoemde bepalingen uit Boek 1 BW geldt dat bezwaar en beroep niet alleen is uitgesloten tegen op aanvraag genomen besluiten waarbij de aanvraag is toegewezen, maar ook indien het afwijzingen van een aanvraag of ambtshalve genomen besluiten betreft.

B. Luchtvaartwet

De nota van wijziging die werd uitgebracht op het inmiddels tot wet verheven wetsvoorstel tot wijziging van de Luchtvaartwet met het oog op de aanwijzing van luchtvaartterreinen waarvan gebruikt dient te worden gemaakt voor de landing van vluchten die een sterk verhoogd risico vormen om te worden gebruikt voor drugssmokkel (Kamerstukken II 2017/18, 34 684, nr. 7) bevatte een wijziging van het artikel 37x Luchtvaartwet, die er onder meer ertoe toe strekte het tweede lid van dit artikel aan te passen aan het Besluit van 26 oktober 2017, houdende naamswijziging van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (Stcrt. 2017, 62719) en het Besluit van 26 oktober 2017, houdende naamswijziging van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (Stcrt. 2017, 62720). Daarbij was echter over het hoofd gezien dat ook het derde lid aanpassing behoefde aan de hiervoor genoemde besluiten. Deze omissie wordt nu hersteld.

C en E. Wet tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen en Wetboek van Strafrecht (Sr)

Aanleiding voor de via onderdeel E van deze nota van wijziging in het nieuwe onderdeel eA van artikel XLI voorgestelde wijziging van artikel 77y, tweede lid, Sr is het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:3186). De Hoge Raad wijst er in deze uitspraak op dat in de regeling van de aanvang van de proeftijd bij een voorwaardelijke veroordeling in het jeugdstrafrecht een voorziening ontbreekt voor het geval de rechter beveelt dat de beslissing dadelijk uitvoerbaar is. Met het voorstel wordt deze omissie hersteld. Er wordt aan artikel 77y, tweede lid, Sr een onderdeel c toegevoegd, dat bepaalt dat de proeftijd een aanvang neemt op de dag van einduitspraak waarbij het bevel is gegeven. De bepaling is redactioneel afgestemd op de vergelijkbare regeling in het strafrecht voor volwassenen (artikel 14b, vierde lid, aanhef en onderdeel c, Sr).

In het genoemde arrest stelt de Hoge Raad daarnaast aan de orde dat naast de door de rechter geformuleerde bijzondere voorwaarden, ook de voorwaarde dat medewerking wordt verleend aan het reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zou moeten zijn (vgl. rechtsoverweging 5.3.2). Omdat dit in de bestaande wettekst niet duidelijk tot uitdrukking komt, wordt met de nieuwe onderdelen aA, bA, cA, dA en fA van artikel XLI in enkele redactionele wijzigingen van de artikelen 14c, 15a, 38ab, 77ta en 77z Sr voorzien. In de artikelen 14c en 15a Sr werden als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen (Stb. 2009, 317) telkens twee voorwaarden toegevoegd, namelijk dat de veroordeelde, kort samengevat, meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en meewerkt aan het reclasseringstoezicht. Deze voorwaarden zijn destijds toegevoegd en aangemerkt als zogenaamde «algemene voorwaarde» vanwege de noodzaak hen telkens bij een voorwaardelijke veroordeling of voorwaardelijke invrijheidstelling toepasselijk te laten zijn. De hiervoor aangehaalde overweging van de Hoge Raad geeft thans aanleiding te verduidelijken dat met de term «algemene voorwaarde» enkel het niet plegen van strafbare feiten tijdens een proeftijd wordt bedoeld. De voorwaarden betreffende identiteitsvaststelling en reclasseringstoezicht zijn enkel relevant in het geval dat bijzondere voorwaarden aan een rechterlijke beslissing zijn verbonden. Voorgesteld wordt daarom de bepalingen over identiteitsvaststelling en reclasseringstoezicht in de betreffende artikelen telkens te verplaatsen en daaraan toe te voegen dat zij van rechtswege van toepassing zijn. Voor het geval de rechter beveelt dat voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, heeft dat bevel dan mede betrekking op de voorwaarde van het reclasseringstoezicht en daarmee samenhangende identiteitsvaststelling. In lijn met het voorgaande worden wijzigingen voorgesteld in de regeling van artikel 38ab Sr over de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, artikel 77ta Sr over de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (pij-maatregel) en artikel 77z Sr over de voorwaardelijke veroordeling van jeugdige verdachten.

In verband met het voorgaande moeten tevens enkele wijzigingen worden aangebracht in de – nog niet in werking getreden – Wet tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen die onder meer voorziet in wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht. Deze krijgen hun beslag in het in onderdeel C van deze nota van wijziging nieuw voorgestelde artikel XXXIIa. Ter toelichting daarop het volgende.

Artikel 6:2:11 Sv, zoals dat komt te luiden na inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen bevat een aan artikel 15a Sr gelijke inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dezelfde wijzigingen die worden aangebracht in artikel 15a Sr moeten daarom worden aangebracht in artikel 6:2:11 Sv. Hiertoe strekt onderdeel B.2 van artikel XXXIIa.

De onderdelen A, B.1, C, D en E van artikel XXXIIa vloeien louter voort uit de noodzaak om verwijzingen naar artikel 14c, vijfde lid, Sr te vervangen door verwijzingen naar artikel 14c, zesde lid, Sr, in verband met de vernummering van dat artikellid ingevolge onderdeel aA.2 van artikel XLI.

D. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)

Deze wijziging verduidelijkt dat op grond van het voorgestelde artikel 550 Rv de deurwaarder een proces-verbaal opmaakt van de bezichtiging. Dit is gebruikelijk bij binnentreding door de deurwaarder (vgl. onder meer artikel 444 Rv) en sluit aan bij de verslagverplichting op grond van artikel 11, tweede lid, Algemene wet op het binnentreden.

F.1 en G. Wetboek van Strafvordering (nieuw onderdeel Aa) en Wetsvoorstel computercriminaliteit III

Het in onderdeel F.1 van deze nota van wijziging opgenomen nieuwe onderdeel Aa van artikel XLII en het in onderdeel G van deze nota van wijziging opgenomen nieuwe artikel XLIIIa strekken tot herstel van een omissie in artikel IV, tweede lid, onderdeel a, van het wetsvoorstel computercriminaliteit III (Kamerstukken I 2016/17, 34 372, A). Het betreft de samenloopbepaling tussen het wetsvoorstel computercriminaliteit III en het wetsvoorstel digitale processtukken Strafvordering (34 090). Laatstgenoemd wetsvoorstel is inmiddels tot wet verheven (Stb. 2016, 90) en met ingang van 1 december 2016 in werking getreden (Stb. 2016, 432). Als gevolg hiervan treedt de situatie zoals voorzien in artikel IV, tweede lid, op en wordt de verwijzing in diverse artikelen van het wetsvoorstel computercriminaliteit III naar het eveneens in het wetsvoorstel computercriminaliteit III geïntroduceerde artikel 138e Sv (definitie aanbieder van een communicatiedienst) telkens vervangen door een verwijzing naar artikel 138g Sv. In de opsomming in artikel IV, tweede lid, onderdeel a, is artikel II, onderdeel D, van het wetsvoorstel computercriminaliteit III abusievelijk niet genoemd. Het betreft de invoeging van een nieuw artikel 125p Sv, waarin eveneens een verwijzing voorkomt naar artikel 138e Sv. Met de voorgestelde regeling wordt alsnog voorzien in de juiste verwijzing naar artikel 138g Sv. Er wordt zowel rekening gehouden met de situatie dat de Wet computercriminaliteit III eerder (nieuw onderdeel Aa van artikel XLII) dan wel later (nieuw artikel XLIIIa) in werking treedt dan de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2018.

F.1 en H. Wetboek van Strafvordering (nieuw onderdeel Ab) en Wet van 6 december 2017 (Stb. 2017, 489)

Bij de wet van 6 december 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten strekkende tot aanpassing van enkele bepalingen betreffende de uitvoering van bijzondere opsporingsbevoegdheden en tot regeling van enkele bijzondere procedures van strafvorderlijke aard en aanverwante onderwerpen met het oog op een doeltreffende uitvoeringspraktijk (Stb. 2017, 489) is geregeld dat de opsporingsambtenaren van de Koninklijke marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten ook zelfstandig de bevoegdheden tot infiltratie en stelselmatige inwinning van informatie mogen uitoefenen. Voorheen mochten zij en ook de buitengewoon opsporingsambtenaren, genoemd in artikel 142 Sv, deze bevoegdheden wel uitoefenen, maar alleen in samenwerking met opsporingsambtenaren van de politie en nadat zij aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde eisen voldeden.

Met de wet van 6 december 2017 is bepaald dat de verschillende opsporingsambtenaren zelfstandig, maar wel op bevel van de officier van justitie, deze bevoegdheden mogen uitoefenen en dat de bij algemene maatregel van bestuur gestelde eisen voor hen allen gelden. Abusievelijk zijn hierbij de buitengewoon opsporingsambtenaren uit artikel 142 Sv niet opgenomen in het eerste lid van de artikelen 126h, 126j, 126p en 126qa Sv. Dat zou betekenen dat de buitengewoon opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 142 Sv, de bevoegdheden tot infiltratie en stelselmatige inwinning van informatie niet meer kunnen uitoefenen. Dat is een onwenselijke situatie en tevens is dit ook niet beoogd met de wijziging die juist gelijkschakeling tot doel had. Deze omissie wordt via het in onderdeel F.1 van deze nota van wijziging opgenomen nieuwe onderdeel Ab van artikel XLII en het in onderdeel H van deze nota van wijziging opgenomen nieuwe tweede en derde lid van artikel XLIV hersteld. Daarbij is rekening gehouden met de situaties waarin de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2018 later of juist eerder in werking treedt dan de wet van 6 december 2017.

F.2 en F.4 Wetboek van Strafvordering (schrapping onderdelen G en K)

De onderdelen G en K van artikel XLII kunnen vervallen, want deze wijzigingen zijn reeds opgenomen in artikel I, onderdelen C en Q, van de Wet van 7 juni 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten met het oog op het moderniseren van de regeling van internationale samenwerking in strafzaken (herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken) (Stb. 2017, 246), die op 1 juli 2018 in werking treedt.

F.3 Wetboek van Strafvordering (nieuwe onderdelen Ga, Gb, Gc en Gd)

De in de nieuwe onderdelen Ga, Gb en Gc opgenomen wijzigingen betreffen enkele correcties in bepalingen van Sv zoals deze komen te luiden ingevolge artikel I, onderdeel E, van de op 1 juli 2018 in werking tredende Wet van 7 juni 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten met het oog op het moderniseren van de regeling van internationale samenwerking in strafzaken (herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken) (Stb. 2017, 246).

De in onderdeel Ga opgenomen wijziging betreft een verduidelijking van hetgeen bedoeld is met de te wijzigen zinssnede.

Onderdeel Gb betreft een redactionele aanpassing. In het kader van de internationale rechtshulp in strafzaken wordt gesproken van een «verzoek» aan de bevoegde autoriteiten van een andere staat. De term «bevel» wordt daarentegen gebezigd in instrumenten op het terrein van de internationale samenwerking binnen de Europese Unie.

Onderdeel Ga herstelt een omissie: artikel 5.3.8 Sv is per abuis niet aangepast aan de verruiming van de mogelijkheden om de strafvervolging over te nemen, ook ten aanzien van personen die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland hebben, die de ovengenoemde wet van 7 juni 2017 in artikel 5.3.7, tweede lid, Sv regelt.

Via het nieuwe onderdeel Gd wordt een opschrift van een afdeling ingevoegd in titel 4 van het Vijfde Boek van Sv, dat abusievelijk achterwege was gebleven in de wet van Wet van 31 mei 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter implementatie van de richtlijn 2014/41/EU van het Europees parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (implementatie richtlijn Europees onderzoeksbevel) (Stb. 2017, 231).

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven