34 864 Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten met het oog op het beschermen van de bodem, met inbegrip van het grondwater, en het duurzaam en doelmatig gebruik van de bodem (Aanvullingswet bodem Omgevingswet)

C BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2019

Hierbij bied ik u het ontwerp Aanvullingsbesluit Bodem Omgevingswet1 aan (hierna: Aanvullingsbesluit). Ik bied dit besluit aan mede namens de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit. Het Aanvullingsbesluit vormt samen met de Aanvullingswet Bodem en de Aanvullingsregeling Bodem het zogenoemde aanvullingsspoor bodem van de Omgevingswet.

Het ontwerp Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet regelt het herziene bodembeleid in de besluiten die onder de Omgevingswet hangen. Het besluit regelt de volgende activiteiten: meststoffen, graven, saneren, toepassen van grond en baggerspecie, bouwstoffen of mijnsteen en bouwen op verontreinigde bodem. Verder regelt het Aanvullingsbesluit het overgangsrecht, de bruidsschat (overdracht van rijksregels die gemeenten en waterschappen vanaf 01-01-2021 kunnen aanpassen of schrappen), en wijzigt en trekt andere bestaande besluiten in.

Bij de totstandkoming van het Aanvullingsbesluit is een zorgvuldig en uitgebreid proces doorlopen en is een veelheid aan organisaties en partijen betrokken geweest. Voor de verdere inhoud van het ontwerpbesluit en het totstandkomingsproces verwijs ik u naar de ontwerpnota van toelichting.

De voorlegging geschiedt in het kader van de voorhangprocedure van artikel 23.5 van de Omgevingswet en biedt uw Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over het Aanvullingsbesluit, voordat dit aan de Raad van State zal worden voorgelegd.

Op grond van de aangehaalde bepalingen geschiedt de voordracht aan de Koning ter verkrijging van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het ontwerpbesluit niet eerder dan vier weken nadat het ontwerpbesluit aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Op grond van artikel 2.38 van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt deze termijn in verband met het zomerreces van uw Kamer verlengd tot 1 oktober 2019.

Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Aanvullingswet Bodem Omgevingswet zijn moties aangenomen en is een amendement aangenomen. In de Kamerbrief over de visie op duurzaam hergebruik van grond2 heb ik een aantal toezeggingen aan de Kamer gedaan. Deze moties, het amendement en de toezeggingen hebben betrekking op de inhoud van het Aanvullingsbesluit. In bijlage 1 bij deze brief heb ik opgenomen hoe ik hiermee ben omgegaan.

Een gelijkluidende brief heb ik gezonden aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-Van der Meer

BIJLAGE 1 AMENDEMENT, MOTIES EN TOEZEGGINGEN

1. Amendement van het lid van Eijs (Kamerstukken II 2018/2019, 34 864, nr 8). Het amendement betreft een aanvulling op artikel 19.9a over een toevalsvondst met onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid. Het amendement voegt ook indirecte blootstelling toe, die negatieve gevolgen kan hebben voor de gezondheid.

Overeenkomstig het amendement is in de Aanvullingswet bodem toegevoegd dat bij een toevalsvondst ook sprake kan zijn van indirecte blootstelling voor de gezondheid, in ieder geval bij bedreiging van de kwaliteit van drinkwatervoorraden wanneer aangetroffen verontreiniging het grondwater kan bereiken.

2. Motie van de leden Smeulders /Kröger (Kamerstukken II 2018/19, 34 864, nr. 18) om een gelijkwaardig en bij voorkeur een verbeterd beschermingsniveau te borgen in lagere regelgeving.

Ter uitvoering van deze motie zijn bij milieubelastende activiteiten regels opgenomen voor de bescherming van de mens en het milieu, voor het vastleggen van het maximaal toelaatbaar risico als grens voor bouwen op verontreinigde bodem en regels voor de zogenoemde toevalsvondst als vangnet om de gezondheid te beschermen. Ook is een instructieregel voor de waterprogramma’s in het Besluit kwaliteit leefomgeving opgenomen over het gebruik van de signaleringsparameter grondwaterkwaliteit. Met deze signaleringsprameters moet de lokale grondwaterkwaliteit nader worden beoordeeld in relatie tot bodemverontreinigingen.

Bevoegde gezagen krijgen meer ruimte om de opgenomen waarden toe te snijden op de lokale situatie, met dien verstande dat het Rijk een minimum beschermingsniveau voorschrijft.

3. Motie van de leden Ronnes en van Gerven (Kamerstukken II 2018/2019, 34 864, nr. 19) om «informatie over bodemverontreiniging» in de Basisregistratie Ondergrond op te nemen. De motie houdt in dat, aangezien bodemverontreiniging nog een steeds een omvangrijk knelpunt is voor de drinkwatervoorziening, de informatie over bodemverontreiniging via provincies en gemeenten onvoldoende ontsloten is voor derden, de informatie over bodemverontreinigingen in de Basisregistratie Ondergrond op te nemen.

Ter uitvoering van deze motie heeft de Minister van BZK in februari 2019 opdracht gegeven voor een onderzoek naar de mogelijkheden om aan deze vraag te kunnen voldoen, en naar de implicaties van de verschillende oplossingsrichtingen. De Tweede Kamer wordt hierover nader geïnformeerd.

4. Motie van de leden Smeulders en Kröger (Kamerstukken II 2018/2019, 34 864, nr. 13) dat het principe «de vervuiler betaalt» ook in de Omgevingswet uitgangspunt blijft.

In het Aanvullingsbesluit bodem blijft, net als in de Omgevingswet als geheel, dit principe het uitgangspunt. In de nota van toelichting is dit principe nogmaals benadrukt.

5. Motie van de leden Smeulders/Kröger (Kamerstukken II 2018/2019, 34 864, nr. 14) om tijdens het opstellen van dit besluit in overleg te treden met de drinkwaterbedrijven en andere belanghebbenden over de bescherming van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater.

Ter uitvoering van deze motie heeft overleg plaatsgevonden en zijn de resultaten van deze overleggen meegenomen bij de aanpassingen aan het Aanvullingsbesluit bodem.

6. Aangehouden motie van het lid van Gerven (Kamerstukken II 2018/2019, 34 864, nr. 16) over een saneringsplicht voor verontreinigde gebieden.

De motie houdt in dat met de Aanvullingswet bodem de saneringsplicht uit de Wet bodembescherming verdwijnt en een verzoekt om instructieregels op te nemen voor lagere overheden over een saneringsplicht voor verontreinigde gebieden.

Ter uitvoering van deze motie zijn in het Aanvullingsbesluit bodem aanvullende instructieregels opgenomen om in het omgevingsplan een verbod op te nemen voor bouwen op verontreinigde bodem tenzij eerst een bodemsanering plaats vindt. Met de bruidsschat wordt die regel opgenomen in het omgevingsplan.

7. Toezegging aan Tweede Kamer (Kamerstukken II 2018/2019, 30 015, nr. 56) over de visie op duurzaam hergebruik van grond en toezegging aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2018/2019, 30 015, nr. 456) over de problematiek rondom diepe plassen, thermisch gereinigde grond en Barneveld en toezegging aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2018/2019,28 663, nr. 72) over AEC-bodemas.

De toezeggingen uit deze brieven heb ik met dit Aanvullingsbesluit ingevuld:

  • Nieuwe procedure verondiepen diepe plassen: het instellen van een lozingsvergunning met MER-beoordelingsplicht. Op deze wijze ontstaat er voordat de verondieping start een duidelijk moment van beoordeling van alle aspecten van de verondieping met de mogelijkheid van inspraak, bezwaar en beroep.

  • Uitfasering van IBC-toepassing van bodemassen. In vervolg op de Green Deal AEC-bodemassen zullen deze bodemassen vanaf 2020 van zodanige kwaliteit moeten zijn zodat deze vrij kunnen worden toegepast. De toepassing onder gecontroleerde omstandigheden (IBC) is met de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet meer mogelijk.

  • Voorzetting meldingsplicht AEC-bodemas. Voor vrij toepasbare AEC-bodemas en immobilisaat wordt een meldingsplicht ingesteld. Hiermee is vooraf duidelijk wat de kwaliteit is van het materiaal, de herkomst, het moment van toepassing, et cetera.

  • Meld- en registratieverplichting thermisch gereinigde grond. Voor het toepassen van grond en baggerspecie bewerkt, in een grondreinigingsinstallatie, geldt niet de reguliere meldingstermijn van vijf dagen, maar een specifieke termijn van vier weken. De toezichthouder heeft daardoor meer tijd beschikbaar om de verstrekte informatie te controleren en te verifiëren. Bij de melding moet informatie worden verstrekt over de kwaliteit, hoeveelheid, locatie, herkomst, et cetera. Met deze informatie kan de toepassing door het bevoegd gezag worden geregistreerd.


X Noot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 164391.02.

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/2019, 30 015, nr. 56

Naar boven