34 843 Seksuele intimidatie en geweld

Nr. 25 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 mei 2018

In mijn brieven van 12 december 2017, 14 februari 2018 en 21 maart 2018 heb ik mijn zorgen geuit over de signalen van seksueel misbruik uit de gemeenschap van de Jehova’s Getuigen.1Mijn ministerie heeft in meerdere gesprekken bij het bestuur van de Jehova’s Getuigen erop aangedrongen dat de Jehova’s Getuigen zelf een onafhankelijk onderzoek instellen naar de aard en omvang van seksueel misbruik binnen hun gemeenschap. Het laatste gesprek vond plaats op 17 april jongstleden. In het VAO kinderporno van 27 maart (Handelingen II 2017/18, nr. 65, item 40) heb ik toegezegd om daar een terugkoppeling van te geven. In deze brief doe ik daarnaast twee andere toezeggingen gestand.

Het bestuur van de Jehova’s Getuigen heeft mij op 9 mei per brief laten weten geen grond te zien voor het instellen van een onafhankelijk onderzoek. Zij geven aan dat zij de afgelopen jaren al kinderbeschermingsmaatregelen hebben getroffen en slechts door een gering aantal personen zijn benaderd met beschuldigingen van kindermisbruik. Ik vind de reactie van de Jehova’s Getuigen teleurstellend. Mijn ministerie heeft het bestuur meermaals gewezen op hun verantwoordelijkheid voor de bescherming van kinderen. Ik vind het van belang dat de gemeenschap alert is op signalen van misbruik, slachtoffers stimuleert zich te melden, hen doorgeleidt naar professionele hulp en waarborgen treft om misbruik zo veel mogelijk te voorkomen. Juist een onafhankelijk onderzoek kan vaststellen of het beleid van de Jehova’s Getuigen er in de praktijk toe leidt dat slachtoffers zich ondersteund voelen en naar politie of hulpverlening stappen. Door het afwijzen van een onafhankelijk onderzoek gaat het bestuur van de Jehova’s Getuigen ook voorbij aan het belang van erkenning voor slachtoffers, dat uit een dergelijk onderzoek kan volgen. Deze slachtoffers willen nu juist worden gehoord door de gemeenschap. Ik vind het daarom teleurstellend dat het bestuur zich niet bereid toont met de stichting Reclaimed Voices in gesprek te gaan.

Ik heb geen mogelijkheid om de Jehova’s Getuigen te verplichten mee te werken aan een onafhankelijk onderzoek naar de aard en omvang van seksueel misbruik binnen hun gemeenschap. Eerdere onderzoeken van overheidswege naar seksueel misbruik en geweld tegen kinderen zijn ook beperkt tot sectoren waar kinderen onder de verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst.2

Het Openbaar Ministerie kan wel een strafrechtelijk onderzoek starten indien daartoe gronden bestaan. Ik hecht eraan slachtoffers te wijzen op de mogelijkheid de strafrechtelijke route te volgen, die een vorm van erkenning kan bieden. Het is daarom een belangrijke ontwikkeling dat een aantal slachtoffers inmiddels deze weg heeft gekozen en aangiften heeft gedaan. Het Openbaar Ministerie neemt deze aangiften zorgvuldig in behandeling.

Daarnaast vind ik dat in zijn algemeenheid moet worden voorkomen dat zedendelicten enkel intern worden opgelost door organisaties. Zeker wanneer het gaat om kinderen. Zij bevinden zich in een afhankelijkheidsrelatie en verdienen extra bescherming. Mede naar aanleiding daarvan laat ik onderzoek doen naar de wenselijkheid en de mogelijkheid van het verruimen van de aangifteplicht voor derden bij gevallen van seksueel misbruik bij kinderen (art. 160 SV). Als blijkt dat het wenselijk is om de aangifteplicht te verruimen zou dat mogelijk kunnen betekenen dat organisaties verplicht zijn om te melden aan de politie wanneer zij weet hebben van kindermisbruik.

Tenslotte doe ik met deze brief nog twee overige toezeggingen gestand. In de eerste plaats heeft het lid Buitenweg tijdens het AO slachtofferbeleid van 16 november 2017 (Kamerstuk 33 552, nr. 42) gevraagd of de communicatie op de website van de politie richting slachtoffers van zedendelicten aanpassing behoeft. De politie is inmiddels gestart met het herzien van de teksten op de website die over seksueel misbruik gaan. Daarbij wordt een communicatiebureau betrokken om de teksten voor iedereen informatief en toegankelijk te maken. Daarnaast wordt gesproken met het Openbaar Ministerie, Slachtofferhulp Nederland en de Centra Seksueel Geweld, zodat de communicatie aan zedenslachtoffers via de verschillende kanalen gebruiksvriendelijk en op elkaar afgestemd is. Dit proces is naar verwachting in de zomer afgerond.

In de tweede plaats heeft het lid Buitenweg mij tijdens het VAO Kinderporno en Kindermisbruik van 27 maart 2018 (Handelingen II 2017/18, nr. 65, item 40) gevraagd om nader geïnformeerd te worden over de opzet van het onderzoek naar een notificatiesysteem voor slachtoffers van kinderporno. Dit onderzoek naar de wenselijkheid en haalbaarheid van een notificatiesysteem voor slachtoffers van kinderpornografie waarvan ook beelden zijn gemaakt, is toegezegd tijdens het AO over Robert M. op 8 november 2017 (Kamerstuk 34 775 VI, nr. 16). In het onderzoek zullen o.a. slachtoffers worden bevraagd op hun behoefte om op de hoogte gesteld te worden van 1) in het kader van een strafrechtelijk onderzoek bij een misbruikzaak aangetroffen kinderpornografisch materiaal op het internet dan wel op een gegevensdrager van een verdachte en 2) kinderpornografisch materiaal dat van hem/haar op internet wordt aangetroffen los van enig strafrechtelijk onderzoek. In het onderzoek worden de ervaringen betrokken met systemen in het buitenland waarmee slachtoffers van kinderporno geïnformeerd worden. Ik zal de Tweede Kamer na de zomer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 34 843, nr. 13, Kamerstuk 34 843, nrs. 3 en 13.

X Noot
2

De onderzoeken van de commissies Samson en De Winter.

Naar boven