34 785 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2018)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 12 oktober 2017

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

INLEIDING

2

I. ALGEMEEN

3

1. Inleiding

3

2. Samenstelling pakket Belastingplan 2018

4

4. Inkomensbeleid

4

6. Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

5

7. Vennootschapsbelasting

7

8. Kansspelbelasting

9

9. Omzetbelasting

10

10. Belasting van personenauto’s en motorrijwielen

18

11. Belastingen op milieugrondslag

18

12. Invorderingswet 1990

22

13. Belastingwet BES

23

14. Budgettaire aspecten

23

15. EU-aspecten

24

16. Uitvoeringskosten Belastingdienst

24

17. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

24

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

24

OVERIGE

25

De fungerend voorzitter van de commissie, Anne Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Bartman

INLEIDING

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en vragen de regering een reactie geven op de punten in de reactie van het Register Belastingadviseurs (RB). Deze leden vragen de regering tevens een reactie te geven op de punten in de reactie van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB).

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2018. Deze leden zijn blij dat de regering oog heeft voor de koopkracht van niet-werkenden, zoals ouderen. Zij vragen daarbij wel een toelichting waarom de regering gekozen heeft voor koopkrachtreparatie via fiscale maatregelen en niet door bijvoorbeeld een verhoging van de AOW. Kan de regering ook aangeven hoeveel ouderen, na de verhoging, de ouderenkorting deels niet kunnen verzilveren?

De regering legt het afschaffen van de inkeerregeling als volgt uit: «belastingplichtigen die vermogen of inkomen verzwijgen, komen niet meer weg zonder vergrijpboete, ook al geven ze het binnen twee jaar alsnog aan.» Over deze groep zijn de regering en de leden van de CDA-fractie het eens. De inkeerregeling geldt echter breder. Ook belastingplichtigen die een fout gemaakt hebben, kunnen die zonder boete herstellen. Of belastingplichtigen die dachten dat ze een pleitbaar standpunt hadden, maar daar later toch op terugkomen, kunnen hun aangifte nog aanpassen. De leden van de CDA-fractie vrezen dat voor de categorie belastingplichtigen die een fout willen herstellen de drempel hoger wordt om dit te doen, omdat zij moeten vrezen voor een boete. Kan de regering aangeven dat ook voor deze categorie belastingplichtigen de inkeerregeling vervalt en wat zij verwacht dat de effecten daarvan zullen zijn voor deze groep?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering te reageren op de vragen en opmerkingen van de NOB en het RB in hun commentaren op het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog enkele vragen, die in dit verslag zijn opgenomen.

De leden van de SP-fractie wensen op te merken dat zij het koopkrachtbeeld voor 2018 allesbehalve evenwichtig vinden. De overheidsfinanciën zijn van dien aard dat iedereen zou moeten voelen dat «het beter gaat.» Echter, niet iedereen gaat merken dat het beter gaat. Zo gaat ongeveer achttien procent van alle huishoudens, ofwel één op vijf, er niet op vooruit. Deze leden horen graag van de regering wie het betreft en waarom hiervoor is gekozen. Welke maatregelen kunnen worden genomen om ook deze groep(en) te laten meeprofiteren?

Ook merken de leden van de SP-fractie op dat een «evenwichtig» koopkrachtbeeld wat hen betreft inhoudt dat alle inkomensgroepen ongeveer evenveel profijt hebben van de economisch gunstige situatie en dat de ongelijkheid in ieder geval niet stijgt. Ook daar blijkt weinig van terecht te komen: de mediane koopkrachtstijging van huishoudens met inkomens tot 350% van het wettelijk minimumloon (WML) bedraagt 0,6 procent. Die van 350–500% van het WML bedraagt 0,8 procent en die van huishoudens vanaf 500% WML bedraagt 1,1 procent. Is het een doelbewuste keuze geweest van de regering om de koopkrachtstijging te laten oplopen met het inkomen, of niet, vragen de leden van de SP-fractie. Welke reden is er om de tien procent huishoudens met meer dan 500% WML meer koopkrachtstijging te geven dan de overige negentig procent? Welk doel dient dit?

De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat de energierekening komend jaar stijgt, mede als gevolg van fiscale maatregelen. Zij horen graag van de regering welke invloed dit heeft op de koopkrachtplaatjes uit de Macro Economische Verkenning (MEV) 2018. Dient deze te worden geüpdatet of klopt deze nog?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of naar aanleiding van het regeerakkoord wijzigingen op het voorliggende belastingplanpakket te verwachten zijn.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het pakket Belastingplan 2018. Zij hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Belastingplan 2018. Deze leden waarderen de inspanningen en maatregelen om tot een evenwichtiger koopkrachtbeeld voor 2018 te komen.

De leden van de fractie van 50PLUS hebben met belangstelling kennisgenomen van het pakket Belastingplan 2018. De leden hebben echter in relatie tot het recent gepubliceerde regeerakkoord ook de nodige vragen over de wijze waarop het regeerakkoord al tot uitdrukking komt in het Belastingplan 2018.

Allereest vragen de leden van 50PLUS zich af hoe de parameters van de tariefsverlaging uit het regeerakkoord er precies in de praktijk uitzien. Gepensioneerden kennen op dit moment afwijkende tarieven in box 1 en voor deze groep roept de voor 2019 en daarna voorgestelde «tweetaks» veel verwarring op en dat leidt, misschien wel onnodig, tot onrust. Kan de regering al een overzicht geven van de parameters van de voorgestelde tarieven en schijflengtes voor verschillende groepen in het kader van de in het regeerakkoord voorgestelde «tweetaks»?

Voorts is het inmiddels ook duidelijk geworden dat gepensioneerden onevenredig hard worden getroffen door het afschaffen van de Wet Hillen. Daar willen de leden van de fractie van 50PLUS voor zover mogelijk graag meer details over weten. Kan de regering een overzicht geven van het gebruik van de Wet Hillen op basis van leeftijdscategorieën? Kan de regering tevens een overzicht geven van de inkomenseffecten voor verschillende huishoudtypen en inkomenscategorieën van het afschaffen van de Wet Hillen? Kan de regering tevens inzichtelijk maken wat in individuele gevallen de financiële gevolgen zijn van het afschaffen van de wet Hillen bij een woningwaarde van € 200.000, € 300.000, € 400.000, € 500.000, € 700.000 en 1 miljoen euro?

Uiteraard hebben de leden van 50PLUS ook veel vragen over de fiscale uitwerking van het «afschaffen van de doorsneesystematiek». Wij vragen de regering om hier zo snel als mogelijk een uitgebreide toelichting op te geven.

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de D66-fractie lezen dat het voorstel met als doel een einde te maken aan het feit dat het aantekenen van verzet automatisch een schorsende werking heeft in fiscale zaken, onder de aanpak van ontwijking en misbruik wordt beschreven. Deze leden vragen de regering waarom zij daarmee de nadruk legt op het oneigenlijke gebruik van het aantekenen van verzet.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke onderdelen na het verschijnen van het regeerakkoord aanpassing behoeven. Indien deze onderdelen er zijn, op welke wijze wordt dit in het Belastingplan 2018 geïncorporeerd? Wanneer kan er een nota van wijziging verwacht worden? De leden van de PvdA-fractie spreken de wens uit dat dit met enige spoed zal gebeuren, zodat er tijd is voor een gedegen parlementaire behandeling. Zij merken daarbij op dat de formatie dermate lang heeft geduurd dat vele maatregelen niet meer voor 2018 ingevoerd kunnen worden. Van de 32 maatregelen in het inkomstenbelasting (IB)-pakket uit het regeerakkoord zijn er slechts zes die resulteren in een effect in 2018. Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat dat betekent dat 2018 qua belastingpakket een verloren jaar is?

De leden van de SGP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het Belastingplan 2018. Ondanks dat het veel beter gaat met de economie, voelen burgers daar weinig van in hun portemonnee. Sterker nog, de tarieven in de eerste drie schijven nemen toe. Het zojuist gepresenteerde regeerakkoord brengt daar voor het jaar 2018 geen verandering in. De kloof tussen een- en tweeverdieners neemt verder toe. Dat betreuren de leden van de SGP-fractie ten zeerste. Dit gezegd hebbende willen de leden van de SGP van de gelegenheid gebruikmaken om enkele vragen te stellen.

2. Samenstelling pakket Belastingplan 2018

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd naar de reactie van de regering op de constatering van de NOB dat veel maatregelen voortvloeiend uit jurisprudentie in het voordeel van de overheid zijn en dat gerechtelijke uitspraken die in het voordeel van belastingplichtigen zijn gedaan nog wachten op een wetswijziging.

4. Inkomensbeleid

In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de heffingskortingen, schijven en tarieven loon- en inkomstenbelasting en premie voor de volksverzekeringen, merken de leden van de VVD-fractie op. Kan de regering aangeven welke wijzigingen het gevolg zijn van het huidige pakket maatregelen in het Belastingplan 2018? Kan zij verder van de overige wijzigingen aangeven uit welke voorstellen deze voortvloeien?

Kan de regering de maximale hoogte en de opbouw van de arbeidskorting en de algemene heffingskorting geven voor de laatste vijf jaren en het aankomende jaar, vragen de leden van de fractie van de VVD.

De leden van de SP-fractie vragen de regering wat de reden is voor het verlagen van de algemene heffingskorting met acht euro. Is dit puur een dekkingsmaatregel?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering kan aangeven wat het kost om de ouderenkorting voor hoge inkomens te handhaven als de hoge ouderenkorting wordt afgebouwd conform het regeerakkoord?

Kan de regering inzichtelijk maken wat de opbrengst is voor de schatkist indien bij alle aftrekposten in box 1 het maximale tarief waartegen kan worden afgetrokken jaarlijks met 3% wordt verlaagd vanaf 2018? En kan de regering dit tevens onderverdelen per aftrekpost?

Kan de regering op basis van het Belastingplan 2018 een geactualiseerd overzicht geven van de effectieve AOW-premiepercentages voor verschillende huishoudtypen, waarbij het effect van heffingskortingen wordt meegenomen (conform tabel 34 uit de memorie van antwoord bij het Belastingplan 2017; Kamerstuk 34 552, E)? Is het tevens mogelijk om dit overzicht te verstrekken op basis van de doorwerking van alle maatregelen in het regeerakkoord, vragen de leden van de 50PLUS-fractie.

Kan de regering per fiscale korting in box 1 aangeven wat de omvang is van de verzilveringsproblematiek, zowel in budgettair beslag als in aantallen belastingplichtigen wat hiermee te maken krijgt?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen voorts of de regering op basis van tabel 1 bij de kortingsbedragen en de schijfgrenzen kan laten zien wat de procentuele mutatie (indexatie) is?

In het Belastingplan 2018 worden maatregelen genomen die direct of indirect de belastingdruk beïnvloeden. De leden van de SGP-fractie zouden graag een update ontvangen van de gepresenteerde tabellen bij de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2016 (Kamerstuk 34 302, nr 11, bijlagen 1, 2 en 3). Met betrekking tot «tabel 1: marginale druk voor de jaren 2013 tot en met 2017» zouden deze leden graag een update ontvangen voor het jaar 2018, zowel inclusief als exclusief het Belastingplan 2018. Tevens willen de leden van de SGP-fractie de vraag stellen wat het aantal werkende tweede partners met een inkomen tot circa € 20.000 is, dat recht heeft op inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)? In hoeveel gevallen is er sprake van het overdragen van een deel van de IACK?

Door alle inkomensafhankelijke regelingen die per euro inkomen verschillen, weet niemand meer hoeveel hij extra aan de schatkist moet afdragen als hij meer gaat verdienen. Kan de regering een overzicht geven van de marginale druk in inkomensklassen van € 1.000? Kan dit zowel voor de eerste als tweede verdiener worden gedaan in verband met de IACK?

Kan de regering aangeven welke van de door het nieuw te vormen kabinet voorgestelde fiscale maatregelen technisch gezien nog zouden kunnen worden doorgevoerd in het Belastingplan 2018? Dan denken we onder andere aan de invoering van het tweeschijvenstelsel, het bevriezen van het aangrijpingspunt toptarief, het verhogen van de algemene heffingskorting, wijziging arbeidskorting, IACK, etc.

Hoe beoordeelt de regering de kritiek van de Raad van State dat het rijk de koopkracht van ouderen niet moet compenseren, vragen de leden van de SGP-fractie.

6. Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

De leden van de VVD-fractie vragen hoe vaak het in het verleden voorkwam dat op basis van de zogenoemde 10%-regeling een aanpassing van het toetsingsinkomen plaatsvond. Hoeveel mensen zitten beneden de 10%? Voorts vragen deze leden in hoeverre de 10%-regeling voldoet aan de twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De leden van de CDA-fractie merken op dat zij ten tijde van de afschaffing van de 10%-regeling in Overige Fiscale Maatregelen 2012 al zeer kritisch waren. Zij hebben ook meermaals gevraagd de regeling te behouden, omdat de uitkering van toeslagen daardoor beter aansluit bij de draagkracht van de toeslaggerechtigde. Deze leden zijn dan ook verheugd dat de regering tot inkeer is gekomen, zelfs als daar een gerechtelijke uitspraak voor nodig is geweest. Kan de regering aangeven wat de gevolgen zullen zijn voor belastingplichtigen die reeds voor 2018 te weinig toeslag ontvangen hebben, omdat het inkomen van de voormalige partner of medebewoner is meegeteld voor het toeslaginkomen?

Deze leden vragen ook wat de schatting is van de regering hoeveel mensen van deze 10%-regeling gebruik kunnen maken. Waarom was het aantal gebruikers ten tijde van het interdepartementaal beleidsonderzoek over toeslagen nog 2.000 en rekent de regering nu voor exact dezelfde maatregel met 1.000 mensen die een beroep zullen doen op de regeling?

De leden van de D66-fractie vragen de regering of er ook andere opties dan de 10%-regeling zijn of worden onderzocht om het meetellen van inkomensstijgingen van een voormalig partner of medebewoner te voorkomen, overwegende dat voor belanghebbenden ook kleinere afwijkingen dan 10% aanzienlijke inkomenseffecten kunnen veroorzaken. Deze leden vragen de regering waarom er bij de eerdere toepassing van de 10%-regeling nauwelijks gebruik werd gemaakt van deze regeling, of de regering verwacht dat met het opnieuw instellen van deze regeling het gebruik zal toenemen en hoe de regering het eigenlijke gebruik van deze regeling kan bevorderen.

De leden van de SP-fractie staan positief tegenover het voorstel om de voorziening weer in te voeren die het mogelijk maakt om een deel van de inkomensstijging van een voormalige partner of medebewoner buiten beschouwing te laten. Deze leden vragen de regering echter wel uit te leggen of de voorgestelde maatregel inhoudt dat de gehele inkomensstijging van een voormalige partner buiten beschouwing wordt gelaten.

Klopt het dat de genoemde regeling door belanghebbenden als erg ingewikkeld werd ervaren, waardoor er in de praktijk weinig gebruik van werd gemaakt? Herkent de regering dit onderzoek? Wanneer en door wie is dit onderzoek gedaan? Kan de regering de conclusies van het onderzoek met de Kamer delen? Waarom heeft de regering niet nagedacht over een andere regeling om inkomensstijgingen van voormalige partners buiten beschouwing te laten, vragen de leden van de SP-fractie.

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom er voor een doelmatigheidsgrens van 10% is gekozen. Inkomensstijgingen blijven alleen buiten beschouwing wanneer het toetsingsinkomen hierdoor meer dan 10% lager wordt. Maar ook een zeer kleine stijging van het inkomen van een voormalig partner of huisgenoot kan een verlaging of zelfs verlies van een toeslag inhouden. Erkent de regering dit? Zo ja, accepteert de regering dus dat mensen hun toeslag verliezen vanwege deze doelmatigheidsgrens? Kan de regering de disproportionele gevolgen voor de uitvoerbaarheid uitleggen wanneer de doelmatigheidsgrens wordt verlaagd? Is het niet mogelijk om de doelmatigheidseis te laten vervallen in situaties waarin de toeslag fors wordt verlaagd of zelfs verdwijnt door de inkomensstijging van een voormalig partner? De leden van de SP-fractie begrijpen dat in het verleden een dergelijke doelmatigheidsgrens nodig was. Echter, gezien de voortdurende automatisering van toeslagen komt het de leden voor dat deze doelmatigheidsgrens, vijf naar na het afschaffen van de voorziening, in mindere mate noodzakelijk is. Hoeveel tijd kost het de Belastingdienst om op verzoek bij de berekening van het toetsingsinkomen de inkomensstijging van de voormalige partner buiten beschouwing te laten? Is dit in 2018 niet een stuk eenvoudiger dan voor 2012?

Klopt het dat de algemene heffingskorting van een niet-werkende partner kan worden teruggevorderd in het jaar dat hij/zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, als er sprake is van slechts € 1 aanvullend pensioeninkomen, terwijl er van terugvordering géén sprake is als betrokkenen enkel een AOW-uitkering ontvangen?

Er wordt voorgesteld om de 10%-regeling opnieuw in te voeren, merken de leden van de SGP-fractie op. Er wordt geconcludeerd dat de regeling ingewikkeld was en dat er nauwelijks gebruik van werd gemaakt. Wordt exact dezelfde regeling weer ingevoerd? Hoe wordt nu tegen de moeilijkheid aangekeken? Is de verwachting dat er nu meer gebruik zal worden gemaakt van de regeling?

7. Vennootschapsbelasting

De leden van de 50PLUS-fractie vragen de regering cijfermatig uiteen te zetten waarom een tariefsverhoging in box 2 nodig is in verband met «globaal evenwicht», ervan uitgaande dat de tarieven in de vennootschapsbelasting en in box 1 worden verlaagd met ongeveer 4% (zoals in het regeerakkoord)?

7.1. Dubbele zakelijkheidstoets bij uiteindelijke derdenfinanciering

Waarom is de uitleg van de Hoge Raad niet correct, vragen de leden van de VVD-fractie. Klopt het dat artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) bedoeld is voor groeps- en concernleningen en niet voor externe leningen? Hoe moet dit dan gezien worden tot het voorliggende voorstel?

De regering repareert de situatie dat een lening extern is aangegaan en doorgeleend wordt binnen de groep, want deze situatie valt niet onder artikel 10a van de Wet Vpb 1969. Volgens de regering is dit niet in overeenstemming met de uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst. Het is de leden van de CDA-fractie echter niet geheel duidelijk waarom dit niet in overeenstemming is met doel en strekking van artikel 10a van de Wet Vpb 1969. Het lijkt er eerder op dat de uitvoeringspraktijk op dit punt contra legem was. Artikel 10a is immers geschreven als antimisbruikbepaling voor groepsleningen. Een groepslening kan immers onzakelijk zijn, maar bij een externe lening is dat zeer lastig denkbaar. Kan de regering uitleggen waarom in een situatie van een externe lening die wordt doorgeleend sprake is van onterechte renteaftrek? Het komt de leden van de CDA-fractie voor dat onderhavig voorstel lijnrecht indruist tegen de eerder door de wetgever gemaakte keuze. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten waarom toch slechts sprake zou zijn van een «verduidelijking».

Waarom levert dit naar verwachting enkele tientallen miljoenen euro’s budgettaire derving op? De leden van de CDA-fractie achten het namelijk onwaarschijnlijk dat sprake kan zijn van een structurele derving als het arrest in overeenstemming is met de parlementaire geschiedenis over artikel 10a.

Is de regering van mening dat een externe lening die doorgeleend wordt binnen de groep alleen voor zakelijke rechtshandelingen mag worden gebruikt? Zo ja, geldt dit ook voor directe externe leningen? De leden van de CDA-fractie zien immers voor toepassing van artikel 10a geen verschil tussen een directe externe lening en een indirecte externe lening. Deze leden wijzen de regering erop dat voor de fiscaliteit in het algemeen de materiële werkelijkheid doorslaggevend is, terwijl nu voor de tegenbewijsregeling hiervan wordt afgeweken.

De regering meent dat voor een rechtshandeling die niet op zakelijke overwegingen gebaseerd is, maar gefinancierd is met een op zakelijke overwegingen aangegane (indirect externe) schuld, geen recht op renteaftrek zou moeten bestaan. Is dit de enige fiscale consequentie? Wat gebeurt er met de fiscale kwalificatie van de rechtshandeling?

Kan de regering deze situatie bovendien vergelijken met de situatie dat een rechtshandeling die niet op zakelijke overwegingen gebaseerd is, gefinancierd wordt met eigen vermogen? Wat zijn dan de fiscale consequenties?

De leden van de SP-fractie hebben vragen over de dubbele zakelijkheidstoets bij uiteindelijke derdenfinanciering. Deze leden willen graag weten of het nodig is dat er een tegenbewijsregeling voor de renteaftrekbeperking bestaat. Zij lezen dat renteaftrekbeperking geen toepassing heeft wanneer de dubbele zakelijkheidstoets aantoont dat aan de schuld en daarmee verband houdende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Kan de regering aangeven waarom de dubbele zakelijkheidstoets ooit in het leven is geroepen? Is het niet logisch om renteaftrek te beperken, ongeacht met welk doel de schuld is aangegaan, om zo overmatige schuldfinanciering tegen te gaan? In hoeverre kennen andere landen die renteaftrekbeperkingen kennen tegenbewijsregelingen waarmee de beperking ongedaan kan worden gemaakt? Kan de regering aangeven hoe groot het budgettaire beslag is van de dubbele zakelijkheidstoets? Wat zou het afschaffen van de dubbele zakelijkheidstoets voor de mate van schuldfinanciering van bedrijven betekenen?

Is de regering bereid de renteaftrekbeperkingen die de Wet Vpb 1969 kent, hun budgettaire beslag en de mogelijkheden om de beperking geen doorgang te laten vinden, schematisch weer te geven, vragen de leden van de SP-fractie.

De leden van de PvdA-fractie waarderen de reparatiewetgeving, die expliciet maakt dat de dubbele zakelijkheidstoets ook van toepassing is bij uiteindelijke derdenfinanciering. Welke gevolgen heeft het arrest van de Hoge Raad van 21 april 2017 voor casus die reeds speelden? Is onderhavige maatregel van toepassing op bestaande casus waar sprake is van uiteindelijke derdenfinanciering? Is deze maatregel bedoeld als verduidelijking van de reeds bestaande praktijk, of is sprake van aanscherping van artikel 10a Wet VPB 1969? Wat is de reeds geleden derving als gevolg van het arrest van de Hoge Raad van 21 april 2017? Kon het arrest gebruikt worden in private equity omgevingen, waar uiteindelijk van «derden» werd geleend, bijvoorbeeld van participanten of feitelijke samenwerkende fondsen die op zichzelf geen groot genoeg belang hadden om als verbonden aangemerkt te worden?

7.2. Uitvoering motie Van Vliet

De leden van de CDA-fractie zijn blij dat de regering dubbele verliesverrekening binnen de fiscale eenheid tegengaat zelfs als het nu nog weinig voorkomt. De Papillon-fiscale eenheid is immers nog niet zo lang geleden in de wet opgenomen en onderlinge leningen komen vaak voor. Het is daarom niet zo onredelijk te denken dat deze situatie zich vaker voor zal doen, zelfs zonder de bedoeling om verliezen dubbel te verreken. De regering is echter van mening dat deze situatie zich in de praktijk zeer weinig zal voordoen. Kan de regering dat nader motiveren? Kan de regering tevens uitleggen waarom de voorgestelde maatregel voor de Belastingdienst complex is om uit te voeren? Kan de regering tevens nader uiteenzetten wat er valt onder een «middelijke schuldvordering/soortgelijk vermogensbestanddeel»? Voorts vragen de leden van de CDA-fractie de regering te reageren op de tekstsuggesties van het RB.

De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe de Belastingdienst ondanks de genoemde complexiteit zorg draagt voor de uitvoering van de maatregel en daarmee de uitvoering van de motie Van Vliet om zo de preventieve werking van de maatregel te optimaliseren.

In hoeverre is het internationaal gezien gebruikelijk om afwaarderingen van vorderingen in aftrek te brengen op de winst, vragen de leden van de SP-fractie. Hoeveel geld is hiermee gemoeid? Welk doel dient deze praktijk?

De leden van de SP-fractie willen graag weten waarop de verwachting is gebaseerd dat de voorgestelde maatregel, die complex is om uit te voeren voor de Belastingdienst, een preventieve werking heeft.

De leden van de PvdA-fractie zijn het voormalig Kamerlid Van Vliet erkentelijk voor het herkennen van het lek in de fiscale eenheidsregeling en hebben de motie-Van Vliet dan ook gesteund. Voorts waarderen de leden van de PvdA-fractie dat de regering werk heeft gemaakt van de uitvoering van de motie. De leden van de PvdA-fractie onderkennen de complexiteit van de maatregel, maar delen de analyse van de regering dat de preventieve werking van de maatregel er in de praktijk voor zal zorgen dat de uitvoeringslasten beperkt zullen blijven. Feit blijft daarbij dat de fiscale eenheidsregeling weer een stukje complexer is geworden. Deelt de regering de analyse dat de complexiteit vooral toeneemt door reparatie van slinkse ontwijkingsroutes, en dat de complexiteit van de vennootschapsbelasting vooral te wijten is aan het terugdringen van fiscaal trapezewerk?

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of er momenteel rechtszaken spelen die tot verdere aanpassing van de fiscale eenheidsregeling nopen. De leden van de PvdA-fractie constateren dat de afgelopen jaren de fiscale eenheidsregeling regelmatig moest worden aangepast, omdat er naar aanleiding van jurisprudentie die volgde op fiscale grensverkenning toch weer nieuwe gaten in de regeling ontstonden. Op welke wijze informeert de regering de Kamer mochten zich nieuwe gaten voordoen?

De uitvoering van de motie, die ook de leden van de SGP-fractie gesteund hebben, blijkt lastig te zijn. Wat zijn de redenen om aan te nemen dat de maatregel preventief zal werken en er weinig gebruik van zal worden gemaakt? Wat als die verwachting niet uitkomt? Voor de leden van de SGP-fractie is het erg belangrijk dat de Belastingdienst geen onuitvoerbare regelingen op haar toch al volle bordje krijgt.

8. Kansspelbelasting

De leden van de VVD-fractie vragen waarom wordt voorgesteld om tijdelijk de kansspelbelasting te verhogen. In hoeverre vindt de regering het redelijk bij een vertraging van het parlementaire proces de sector voor de kosten te laten opdraaien door een belastingverhoging? In hoeverre is het gebruikelijk indien wetgeving langer op zich laat wachten, de gevolgen voor de belastingen daarvan op te vangen door een (tijdelijke) verhoging van de betreffende belasting en niet op te vangen in het totaal? Graag een aantal concrete voorbeelden uit de afgelopen jaren.

Deze leden vragen verder wat de administratieve lasten zijn van het tijdelijk verhogen van de kansspelbelasting voor het bedrijfsleven? Welke overleg heeft er met de sector plaatsgevonden over dit voorstel? Wat is daaruit gekomen?

Wat of wie is de oorzaak van het vertraging van het wetsvoorstel inzake kansspelen op afstand (KOA), vragen de leden van de VVD-fractie. Wat is de stand van zaken van de behandeling van het wetsvoorstel KOA? Waarom kan de Eerste Kamer dit wetsvoorstel niet afhandelen voor 1 januari 2018, want het wetsvoorstel is toch al op 7 juli 2016 door de Tweede Kamer aangenomen? Waarop is de verwachte termijn van zes maanden uitstel van de Wet KOA gebaseerd? Hoe realistisch is dat in de praktijk? Wat gebeurt er als het wetsvoorstel nog niet per 1 juli 2018 in werking kan treden? Op welke termijn van het in werking treden is het budgettaire beslag van 20 miljoen euro gebaseerd? Welke andere dekkingsmogelijkheden zijn onderzocht? Is met de sector in overleg getreden voor alternatieve vormen van dekking voor uitstel van het wetsvoorstel KOA?

De verhoging zou er toe kunnen leiden dat spelers uitwijken naar illegaal aanbod. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre dit is gewogen. Zijn de gedragseffecten van de verhoging, bijvoorbeeld een overstap naar het illegale circuit, in kaart gebracht?

De leden van de CDA-fractie achten het niet zo fraai om de tarieven van de kansspelbelasting tijdelijk te verhogen en daarna weer te verlagen. Een belastingtarief is een uiting van de keuze tegen welke hoogte een bepaald inkomen in de heffing betrokken dient te worden. Zo kun je het tarief van de kansspelbelasting relateren aan het belastingtarief voor arbeidsinkomen of winst uit onderneming en op die grond beslissen tot een verhoging. Deze leden begrijpen de wens om een derving die veroorzaakt wordt door een wet op het gebied van kansspelen te dekken binnen de kansspelbelasting, maar nu ontstaat een raar tariefspatroon. Waarom houdt de regering het tarief voor de kansspelbelasting niet op 30%? Dit verbaast de leden van de CDA-fractie des te meer omdat volgens de toelichting op de Wet KOA een tarief van 29% het optimale tarief was. Een hoger tarief zou leiden tot minder inkomsten, omdat meer aanbieders illegaal kansspelen zouden aanbieden. Nu acht de regering het toch opportuun om de Wet KOA zes maanden in werking te laten gaan tegen een tarief van 30,1%. Wat is hierbij de gedachte? Dat dit aanbieders niet zoveel uit zal maken omdat het tijdelijk is? Of dat aanbieders een half jaar later over zullen stappen van illegale kansspelen naar legale kansspelen? Of maakt het tarief volgens de regering toch minder uit dan eerder werd gedacht?

De koppeling aan de Wet KOA loopt dus niet geheel gelijk aan de tijdelijke tariefsverhoging. Kan de regering nader motiveren waarom het tarief zes maanden na invoering daalt? Welke maatregelen moet de Kansspelautoriteit in die maanden implementeren? Op welk moment verwacht de regering dat er additionele inkomsten zullen binnenkomen als gevolg van de Wet KOA? Wordt dit ook apart bijgehouden zodat de Kamer later kan controleren welke inkomsten uit de kansspelen op afstand komen, vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de tijdelijke verhoging van de kansspelbelasting ten koste zal gaan van de afdrachten van betrokken partijen aan sport en goede doelen.

9. Omzetbelasting

9.1. Aanscherping definitie geneesmiddelen

Alleen middelen die na goedkeuring van de daartoe bevoegde autoriteiten (College beoordeling van geneesmiddelen (CBG) of het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)) als geneesmiddel in de handel mogen worden gebracht, komen nog in aanmerking voor het verlaagde btw-tarief. De leden van de fractie van de VVD vragen in hoeverre het de verwachting is dat er nu een toeloop zal ontstaan om middelen alsnog als geneesmiddel geregistreerd te krijgen. Wat is de inschatting daarvan? In hoeverre is daarmee rekening gehouden, ook met de capaciteit van de bevoegde autoriteiten? In hoeverre leidt deze stap tot het «uitbesteden» van fiscaal beleid en fiscale beslissingen aan organisaties die dit niet als (primair) doel hebben?

Waarom is voor deze oplossing gekozen als reactie op de uitspraak van de Hoge Raad over zonnebrandmiddelen en tandpasta? Hoe is dit geregeld bij de «aftrek specifieke zorgkosten»? Klopt het dat daar geregeld is dat het moet gaan om door een daartoe bevoegde arts voorgeschreven middelen, die voor aftrek in aanmerking komen? Waarom is niet bij die terminologie aansluiting gezocht?

Welke middelen zijn expliciet vrijgesteld van het beschikken over een handelsvergunning als bedoeld in de Geneesmiddelenwet? Welke middelen zijn er geregistreerd in de informatiebank die niet beschikken over een handelsvergunning en dus niet zijn toegelaten als geregistreerd geneesmiddel en waarom, vragen de leden van de VVD-fractie.

Wat is de inschatting van de gevolgen voor de zelfzorgproducten die eerst onder het lage btw-tarief en straks onder het hoge btw-tarief gaan vallen, vragen de leden van de VVD-fractie. Kan de regering hierbij ingaan op gedragseffecten van consumenten en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de gezondheid? Wat is de inschatting van de verschuiving van de zelfzorgproducten naar de geregistreerde geneesmiddelen en dus de gezondheidszorg, met alle gevolgen voor de zorgkosten van dien?

Neprofarm heeft in de consultatieronde nog een voorstel gedaan om medische hulpmiddelen die zijn samengesteld uit stoffen of combinaties van stoffen die in een farmaceutische toedieningsvorm in de handel worden gebracht en overeenkomstig artikel 7 van het Besluit medische hulpmiddelen voorzien moeten zijn van een CE-markering ook onder geneesmiddelen te brengen. Aan wat voor soort middelen dan wel welke middelen moet dan gedacht worden?

In hoeverre houdt voorts de redenering stand dat het voorstel daarmee niet meer in overeenstemming is met de Geneesmiddelenwet en niet beperkt wordt tot de als geneesmiddel erkende en geregistreerde producten, door de uitzondering van nierdialyseconcentraten en door geleverde apothekersbereidingen? In hoeverre staan de nierdialyseconcentraten en door geleverde apothekersbereidingen wel in de informatiebank? Waarom wordt er niet gewerkt met een aanvullende limitatieve lijst, nu er toch al gewerkt wordt met uitzonderingen?

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre er straks soortgelijke producten zijn die in een verschillend btw-tarief vallen en die met elkaar moeten concurreren. In hoeverre is straks sprake van strijd met het EU-recht als het gaat om het beginsel van fiscale neutraliteit? Om welke producten kan het dan gaan? Zijn er organisaties of instanties die disproportioneel door dit besluit geraakt worden?

In hoeverre kan het bedrijfsleven zich voldoende tijdig aanpassen aan de voorliggende voorstellen? Waarom is er niet gekozen voor een overgangsregeling? In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat het erom gaat de fiscale behandeling van producten terug te brengen naar de periode voor het arrest van de Hoge Raad, maar er worden toch ook extra producten geraakt door deze maatregel, want anders zou het niet 42 miljoen euro extra opleveren?

De NOB heeft in de consultatieronde gevraagd naar het blijven gelden van het verlaagde btw-tarief voor homeopathische geneesmiddelen met een handelsvergunning en geregistreerde kruidengeneesmiddelen. De tekst daarover in de memorie van toelichting is niet echt helder. De leden van de VVD-fractie vragen of daar een verduidelijking van kan worden gegeven. Vallen bijvoorbeeld middelen met een RVH-nummer (Register Verpakte Geneesmiddelen) onder het verlaagde btw-tarief? Of vallen homeopathische middelen gewoon onder het hoge btw-tarief?

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft aan dat er eerder een voorstel is geweest tot aanscherping van de definitie van geneesmiddelen, waarbij ook aansluiting is gezocht bij de handelsvergunning. Wat hield dit voorstel precies in? Wat was de aanleiding voor dat voorstel? En waarom is het uiteindelijk ingetrokken? Het is ingetrokken in afwachting van nader onderzoek. Wat heeft dat nader onderzoek opgeleverd, vragen de leden van de VVD-fractie.

Ook de leden van de PVV-fractie vragen of homeopathische middelen na implementatie van het Belastingplan 2018 onder het verlaagde btw-tarief vallen.

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat na de uitspraak van de Hoge Raad een onhoudbare situatie is ontstaan, zowel omdat de uitspraak zorgt voor onduidelijkheid over wat wel en niet onder het lage btw-tarief valt en vanwege de forse budgettaire derving. Het lijkt deze leden ook niet onlogisch om een verlaagd btw-tarief voor te behouden aan die geneesmiddelen die ook bewezen hebben een geneesmiddel te zijn middels het traject van de handelsvergunning.

De regering schrijft over meer dan 1.200 producten die door de detailhandel bij de Belastingdienst zijn voorgelegd met de vraag of het verlaagde btw-tarief van toepassing was. Kan de regering enkele productcategorieën noemen die aan de Belastingdienst zijn voorgelegd, maar die geen handelsvergunning hebben? De leden van de CDA-fractie vrezen namelijk een enorme toeloop voor de handelsvergunningprocedure om fiscale redenen. Praktisch gezien wordt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) nu een btw-toetsingscommissie en dat achten deze leden niet wenselijk. Kan de regering aangeven welke verwachting zij hierover heeft? Hoeveel extra aanvragen voor een handelsvergunning worden er verwacht? Welke producten kunnen succesvol de procedure doorlopen en wat heeft dat voor budgettaire consequenties? De leden van de CDA-fractie achten het bijvoorbeeld niet onwenselijk dat zonnebrandcrème onder het lage btw-tarief zou vallen in verband met een betere beschikbaarheid ervan. Het lijkt deze leden ook niet onwaarschijnlijk dat fabrikanten de preventieve werking van zonnebrandcrème kunnen aantonen. Wat is de inschatting van de regering hierover?

Hoe zit het bovendien met haarluisshampoo? De regering heeft dit voorbeeld immers genoemd als argument om de maatregel in 2016 nog niet in te laten gaan. In navolging van de Afdeling advisering van de Raad van State vragen de leden van de CDA-fractie daarom naar het onderzoek dat de regering in de tussentijd wilde verrichten naar de afbakening van het begrip geneesmiddel. Kan de regering dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen?

Kan de regering tevens aangeven wanneer een product dat voor de btw nu nog een geneesmiddel is, kwalificeert als voedingsmiddel en wanneer niet? De regering noemt namelijk een aantal voorbeelden van farmaceutische producten die verhandeld worden met een vergunning als medisch hulpmiddel, zoals middelen tegen brandend maagzuur, darmkrampjes, hoesten en keelpijn. Zijn dit categorieën die onder het hoge btw-tarief gaan vallen of kunnen deze categorieën ook als voedingsmiddel kwalificeren?

De regering heeft een uitzondering gemaakt voor enkele geneesmiddelen die geen handelsvergunning nodig hebben, zoals door de apotheker bereide geneesmiddelen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering in de gaten te houden of er in de komende tijd nog meer geneesmiddelen blijken te zijn die evident als geneesmiddel gezien worden, maar die geen handelsvergunning hebben. Is de regering hiertoe bereid, vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de D66-fractie vragen, daar ondernemers pas richting het eind dit jaar zekerheid hebben over de aanscherping van de definitie van geneesmiddelen, in hoeverre 1 januari 2018 als ingangsdatum tot uitvoeringsproblemen bij ondernemers zal leiden.

De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe homeopathische middelen met een RVH-nummer, waarvoor het verlaagde btw-tarief blijft gelden, zich verhouden tot bijvoorbeeld medische hulpmiddelen, overwegende dat het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) benadrukt dat de beoordeling van een homeopathisch geneesmiddel is gebaseerd op andere dan wetenschappelijke criteria.

De leden van de SP-fractie dragen graag een andere oplossing aan om het oprekken van de reikwijdte van het lage btw-tarief te voorkomen. Zij vragen de regering het verlaagde btw-tarief enkel toe te passen op geneesmiddelen die op recept worden uitgegeven. Met andere woorden, de apotheker hanteert te allen tijde het hoge tarief, tenzij het op recept wordt uitgegeven. Op deze manier wordt de patiënt die paracetamol voorgeschreven krijgt niet geconfronteerd met het hoge btw-tarief, wetende dat patiënten al hoge zorgkosten hebben en minder verdiencapaciteit dan een gezonde burger.

De leden van de PvdA-fractie snappen de wens om te komen tot een duidelijkere afbakening van wat kwalificeert als geneesmiddel in de btw. Niettemin maken zij zich zorgen over ongewenste neveneffecten van deze maatregel. Beheersing van de zorgkosten is een belangrijke taak, die soms tot moeilijke keuzes leidt. Zelfzorgmiddelen die daadwerkelijk werken kunnen daarbij helpen. Als fabrikanten de keuze maken om niet te kiezen voor registratie, omdat zij bijvoorbeeld zo een breder publiek kunnen bereiken, is dat prima zolang er geen ongewenste neveneffecten zijn. Het duurder maken van de middelen kan ertoe leiden dat over wordt gestapt op duurdere alternatieven, al dan niet uit het pakket betaald. Ook kan het leiden tot meer registratie van middelen, zonder dat dit gezondheidswinst oplevert. Hoe beoordeelt de regering dit dilemma? Welke alternatieven zijn overwogen in plaats van de onderhavige maatregel?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat geneesmiddelen die in het handelsregister zijn ingeschreven in het lage btw-tarief blijven. Reguliere geneesmiddelen krijgen een RVG-nummer en homeopathische producten krijgen een RVH-nummer. Waarom is er niet voor gekozen om alleen producten met een RVG-nummer in het lage btw-tarief te houden, zo vragen deze leden.

Naar aanleiding van de aanbeveling van de NOB, stellen de leden van de fractie van 50PLUS de vraag of de regering voornemens is een limitatieve lijst te formaliseren als onderdeel van Tabel I post a.6 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968).

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat er een aanscherping plaatsvindt van de definitie voor geneesmiddelen. Alleen betreuren zij het dat er nu middelen buiten vallen die zo dicht bij de kwalificerende middelen liggen dat consumenten het verschil niet zullen begrijpen. Is er nagedacht over het toevoegen van een limitatieve lijst? Waarom is hier niet toe besloten? Gezien de budgettaire opbrengst van deze maatregel: is het besluit genomen in het licht van benodigd geld ter dekking van andere maatregelen? Er liggen momenteel nog 1.200 ter beoordeling voorgelegde producten. Zijn er onder deze aanvragen überhaupt producten die vallen onder de Geneesmiddelenwet?

9.2. Aanpassing tariefbepalingen omzetbelasting met betrekking tot zeeschepen

In Nederland gold tot nu toe een vrijstelling door een btw-nultarief voor zeeschepen, merken de leden van de VVD-fractie op. De Europese Commissie heeft Nederland aangesproken op de redactie van het nultarief: het zou te ruim geformuleerd zijn. In hoeverre is Nederland straks roomser dan de paus? Hoe is dit in andere EU-lidstaten geregeld? Hoeveel btw betalen Griekse en Italiaanse veerboten en hoe ziet de regeling er daar uit? En hoe is een en ander geregeld met betrekking tot de Waddenveren naar de Duitse en Deense eilanden? Zijn de gehanteerde percentages voor alle lidstaten hetzelfde, of biedt de Europese regelgeving ruimte? Klopt het dat in bijvoorbeeld Italië 70% wordt gebruikt in tegenstelling tot Nederland dat nu 90% gaat hanteren voor het gebruik op volle zee? Waarom is voor 90% gekozen? Hoe is de btw voor veerdiensten geregeld in het buitenland? Zijn er voorbeelden van zeeschepen die niet op volle zee varen en die toch in aanmerking komen voor het nultarief in andere landen? Waarom wordt niet aangesloten bij de fiscale definitie van zee, zoals de voor de tonnageregeling geldende laagwaterlijn (artikel 3.22, lid 12, Wet IB 2001)? Wat zouden de gevolgen daarvan zijn?

Wat heeft de Europese Commissie over dit onderwerp richting de regering precies aangegeven, vragen de leden van de VVD-fractie. Wat zouden de gevolgen kunnen zijn van een inbreukprocedure, zoals wordt aangegeven in de wet? Op basis waarvan wordt gedacht dat er een inbreukprocedure zal worden gestart? Is Nederland het enige land in de EU dat een vrijstelling heeft vormgegeven in de vorm van een btw-nultarief? Zo nee, welke andere landen maken gebruik hiervan en op welke wijze wordt in die landen gewerkt aan een aanpassing? Op grond waarvan is gesteld dat de gevolgen van deze inhoudelijk wijziging beperkt zullen zijn? Kan de regering dit nader onderbouwen?

In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de gevolgen voor de scheepvaart beperkt zijn. Kan de regering dat onderbouwen, aangezien VNO-NCW deze stelling niet onderschrijft? Op hoeveel schepen dan wel op hoeveel procent van de schepen gaat het nultarief straks niet meer toegepast kunnen worden? Waarom is opgenomen dat het gaat om de 12-mijlszone van een land, want daarmee lijkt het te gelden voor de zone vanaf ieder land? Welk overleg heeft er met de scheepvaartsector plaatsgevonden en wat is daaruit gekomen? Wat zijn de administratieve lasten voor de scheepvaartsector?

Waarom is niet gekozen voor de term «hoofdzakelijk», maar voor het zwaardere criterium van «geheel» of «nagenoeg geheel», vragen de leden van de VVD-fractie.

Volgens de Europese Commissie zou de eis gesteld moeten worden dat de zeeschepen in de vrijstelling ook daadwerkelijk gebruikt moeten worden voor de vaart op volle zee. Wat is het verschil tussen «volle zee» en «open zee»? In hoeverre is dit verschil relevant voor de benadering in de btw-regelgeving? De Waddenzee is blijkbaar geen «volle zee», maar de Advocaat-Generaal van het Europese Hof van Justitie heeft eerder toch aangegeven dat er wel sprake was van «open zee»? Wat zouden de gevolgen (positief en negatief) zijn als de Waddenzee «volle zee» is?

Voorgenoemde leden vragen wat de gevolgen zijn van deze btw-maatregel voor de Waddenveren? Wat zijn de gevolgen voor de eilandbewoners en de tarieven voor de boot? Wat zijn de gevolgen voor het toerisme op de Waddeneilanden? Is hier onderzoek naar verricht? Is er onderzoek verricht naar de consequenties voor de ondernemers die veerdiensten verrichten tussen de Waddeneilanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er uit gekomen? Welke opties zijn er allemaal verkend?

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat de netto financiële gevolgen zijn van de maatregel voor de betrokken rederijen: als gekozen wordt voor 6% btw op de kaartjes, kan men dan de 21% btw wel aftrekken? Wat betekent dit dan voor de prijs van het kaartje? Klopt het dat aangezien de budgettaire effecten van de maatregel drie miljoen euro zijn, de rederijen die als netto financieel effect hebben en dus de kosten ook zoveel zouden kunnen gaan stijgen?

Welke mogelijkheden zijn er voor de reders in de concessie om de prijzen voor bootkaartjes wel of niet te verhogen, ook als het gaat om gewijzigde fiscale wet- en regelgeving? En welke mogelijkheden hebben de reders specifiek op basis van deze btw-maatregel om de prijzen voor de bootkaartjes extra te verhogen? Wat betekent concreet de volgende zinsnede in de concessie: «Gevolgen van wijzigingen in wet- en regelgeving (op gemeentelijk, nationaal, supranationaal en internationaal niveau) zijn voor rekening en risico van de concessiehouder»? Valt de btw-maatregel daar ook onder? In hoeverre is dit in alle concessies zo geregeld?

Welke compensatiemogelijkheden zijn er als de bootkaartjes wel duurder zouden worden door deze btw-maatregel? Welke mogelijkheden voor compensatie zijn er overwogen door de regering, vragen de leden van de VVD-fractie.

In hoeverre heeft er tijdig overleg plaats gevonden met de bestuurders van de Waddeneilanden, de betrokken rederijen (TESO, Wagenborg, Doeksen) en de reizigers? Wanneer en hoe zijn zij geïnformeerd over de voorstellen? Welk overleg heeft met deze partijen plaats gevonden?

Welke regeling gaan de rederijen waarschijnlijk kiezen, de toegestane regeling (vrijgesteld personenvervoer zonder aftrek van voorbelasting) of de wettelijke regeling (personenvervoer belasting naar het verlaagde btw-tarief met aftrek van voorbelasting)?

Wat zijn de gevolgen van de maatregel voor de schepen die recent zijn aangeschaft en/of besteld door de rederijen voor de Waddenveren? Hoe zit het dan met de btw? In hoeverre is verder sprake van een overgangsregeling? Zo daarvan geen sprake is, waarom is niet gekozen voor een overgangsregeling?

In de artikelsgewijze toelichting lezen de leden van de VVD-fractie dat in het zogenoemde btw-Comité, dat raadgevend is over de uitvoering van de bepalingen van de btw-richtlijn 2006, de diensten van de Europese Commissie en bijna alle lidstaten het in dit opzicht eens waren dat het schip daadwerkelijk en overheersend moet worden gebruikt voor de vaart op volle zee. Wat was het standpunt van Nederland destijds? Waarom was dit het standpunt? In hoeverre is in dit standpunt rekening gehouden met de gevolgen voor de Waddenveren? Klopt het dat Europese Commissie zelf nog geen uitspraak heeft gedaan, aangezien het hier gaat over «de diensten» van de Europese Commissie? Om welke «diensten» gaat het dan en wat is hun status c.q. bevoegdheid?

Voorgenoemde leden constateren dat met deze aanpassing ook een nieuwe vormgeving van de tariefbepalingen luchtvaarttuigen wordt voorgesteld. Wat zijn daarvan concreet de gevolgen? In hoeverre is dit noodzakelijk vanuit de Europese Commissie? Welk overleg heeft hierover plaatsgevonden met vliegmaatschappijen en vliegvelden?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader toe te lichten tot welke gevolgen de aanpassing van de Wet OB 1968 voor de Commercial Cruising Vessels (CCV’s) zal hebben? Is hier onderzoek naar verricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is eruit gekomen? Om hoeveel gaat het dan of kan het gaan?

Kan de regering aangeven hoe deze maatregel in combinatie met de gewijzigde Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) invloed heeft op de concurrentiepositie van de Nederlandse maritieme sector, inclusief de Nederlandse zeehavens?

De leden van de fractie van de VVD vragen voorts de regering kan toelichten welke gevolgen de aanpassing van de Wet OB 1968 voor de luchtvaartuigen (incl. de leveringen etc.) zal hebben? Is hier onderzoek naar verricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er uit gekomen?

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de wijziging van het nultarief voor zeeschepen nodig is om een Europese infractieprocedure te voorkomen. Deze leden betreuren echter wel dat door de wijziging veerboten naar de Waddeneilanden niet meer onder het nultarief vallen, terwijl zij toch op volle zee varen. Deze leden vragen de regering of de Waddenzee als «open zee» is aan te merken en wat het verschil is tussen «open zee» en «volle zee». Heeft de regering ook overwogen aan te sluiten bij de definitie van laagwaterlijn, zoals die gebruikt wordt in de tonnageregeling?

Kan de regering aangeven hoe zij deze maatregel beoordeelt in het kader van de Waddentoets?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom is gekozen voor een criterium van 90%. Wat is de grens die de Europese Commissie aangegeven heeft? Is er op grond van de richtsnoeren geen reden om te veronderstellen dat meer dan 50% of 70% of meer als criterium ook is toegestaan?

Deze leden lijkt het ook erg lastig dat de verkoper van het zeeschip voor toepassing van de heffing van omzetbelasting exact moet weten voor welk deel de koper het schip gaat gebruiken voor de vaart op volle zee. Hoe moet de verkoper dit nagaan? En kan hij een aanslag opgelegd krijgen als de mededeling van de koper hierover niet blijkt te kloppen?

Deze leden vragen de regering te bevestigen dat het vervoer per veerboot naar de Waddeneilanden onder de categorie vervoer per schip valt, zoals staat in onderdeel b.9 van tabel 1 behorende bij de Wet OB 1968, en dus valt onder het 6%-tarief.

Verder willen de leden van de CDA-fractie graag weten op grond van welke overgangsregeling ondernemers die veerdiensten verrichtten van en naar de Waddeneilanden kiezen of zij btw in rekening brengen of niet. Hoe lang duurt deze overgangsregeling?

Heeft de regering een idee of er in Nederland «commercieel geëxploiteerde jachten» zijn, die niet geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt voor commerciële doeleinden op volle zee?

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze andere EU-lidstaten zoals Griekenland, Denemarken, Zweden, Frankrijk, Italië en Duitsland de btw-richtlijn 2006 ten aanzien van de vrijstelling van btw voor zeeschepen op volle zee toepassen. Deze leden vragen wat de gevolgen zijn van de implementatie van deze richtlijn voor de veerdiensten in deze lidstaten, en meer specifiek voor de gevolgen van de veerdiensten tussen het Duitse vasteland en de Duitse Waddeneilanden. Deze leden vragen wat de economische gevolgen van de aanpassing voor de Waddeneilanden zullen zijn, mede gezien het belang van deze veerdiensten voor de toeleveranciers van de Waddeneilanden en voor inwoners die van de veerdiensten gebruik maken voor werk en onderwijs. Deze leden vragen in hoeverre de Waddeneilanden en veerdiensten zijn betrokken en geconsulteerd bij de voorgestelde aanpassing.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het idee is achter deze EU-regelgeving. Zou Nederland zich niet veel explicieter moeten uitspreken tegen deze regelgeving? Is de definitie «open zee» wel bruikbaar? Voor wie gaat deze maatregel leiden tot extra kosten? Hoe gaan andere Europese landen om met de kwestie rondom «open zee»? Worden schepen die varen tussen Griekse eilanden bijvoorbeeld hetzelfde behandeld als veerdiensten tussen onze Waddeneilanden? Is hier ook gekeken naar de impact op het milieu? Is het niet zo dat juist grote zeeschepen op open zee zorgen voor enorme vervuiling? Waarom betalen zij dan geen btw over brandstof en kleine veerdiensten op de Waddenzee wel? Zou hier ook niet meer gekeken moeten worden naar het principe «de vervuiler betaalt»?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat bewoners van de Waddeneilanden volkomen afhankelijk zijn van de veerdiensten. Dat maakt dat deze maatregel voor de leden van de PvdA-fractie problematisch is. Deze maatregel maakt de veerdienst duurder, terwijl de eilandbewoners daar niets aan kunnen doen. Is de regering bereid nog eens te kijken hoe dit voorkomen kan worden? Op welke wijze kunnen eilanders worden gecompenseerd? Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat de inwoners van de Waddeneilanden niet de dupe mogen worden van een ondeugdelijke implementatie van Europees recht? Welke financiële gevolgen heeft deze maatregel voor de veerdiensten van en naar de Waddeneilanden? Hoe verhouden EU-mededingingsregels zich tot het compenseren van eilanders of veerdiensten? Staan de regels in de weg voor het matigen van de financiële gevolgen?

Als gevolg van de voorgestelde aanpassingen krijgen de Waddenveren voortaan te maken met het algemene btw-tarief, met als gevolg dat deze veren duurder worden, merken de leden van de ChristenUnie-fractie op. Hoe verhoudt zich deze wijziging bijvoorbeeld tot de belastingpraktijk bij de veren tussen de Griekse eilanden, die voor een groot deel ook binnen de 12-mijlszone liggen? Hoe wordt dit btw-regime gehandhaafd in de gehele EU, zodat er een gelijk Europees speelveld is? En als de praktijk en de handhaving binnen de EU verschilt, zijn er in dat geval mogelijkheden om de voorgestelde tariefstelling voor de Waddenveren uit te stellen, vragen deze leden.

Voor zowel zeeschepen als luchtvaart geldt dat het Verdrag van Chicago verbiedt dat verdragsstaten belasting heffen op brandstof die al in een vliegtuig zit om dubbele belasting te voorkomen, zo merken de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren op. Het verdrag verbiedt niet om accijns te heffen op brandstof die het vliegtuig in het land zelf tankt. Op grond van bilaterale luchtvaartovereenkomsten wordt voor internationale vluchten echter nergens ter wereld accijns op kerosine (of andere vliegtuigbrandstof) geheven. Deze situatie is tientallen jaren geleden ontstaan. Destijds was de luchtvaart nog niet zo omvangrijk en wilde men de groei van de luchtvaart bevorderen en handelsbelemmeringen voorkomen. De Europese richtlijn 2003/96 (over belasting van energieproducten) heeft het wel mogelijk gemaakt om bij wederzijdse overeenstemming kerosinebelasting in te voeren op vluchten tussen twee EU-landen. Waarom past Nederland dit tot op heden niet toe? Zal de regering bij toekomstige bilaterale verdragen aandringen om kerosinebelasting op te nemen?

10. Belasting van personenauto’s en motorrijwielen

Welke gevolgen hebben de jurisprudentie van de Hoge Raad en het voorliggende voorstel voor de fiscale bijtelling van de auto, waarbij ook wordt gekeken naar de nieuwwaarde in plaats van de werkelijke waardevermindering, vragen de leden van de VVD-fractie. Waarom heeft dit hiervoor geen gevolgen?

Hoe groot is de doelgroep van particuliere autobezitters die door de autobrief 2 geraakt zijn met betrekking tot de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) omdat ze door de batterij een zwaarder gewicht hebben en daarom een hogere motorrijtuigenbelasting (MRB) moeten betalen? Wat is de totale omvang van dit bedrag voor deze groep? En hoe verhoudt zich dit tot het regime voor leaserijders met een hybride auto waarvoor op basis van het contract oude voorwaarden gelden voor de bijtelling en MRB? In hoeverre is er sprake van een rechtsongelijkheid?

Kan de regering een overzicht geven van de financiële consequenties van de aanpassing van de Wet BPM 1992 voor de belastingplichtige met een bestelauto? En voor de situatie waarin sprake is van een ombouw van een bestelauto tot een personenauto?

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat is er uit het overleg met RAI Vereniging, BOVAG en VNA Lease is gekomen.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen waarom de belasting van personenauto’s gebaseerd is op CO2-uitstoot terwijl die op bestelauto’s gebaseerd is op de waarde? Is een convergentie van beiden naar CO2-uitstoot onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan en waarom is hier niet voor gekozen? Zo nee, zou onderzoek niet wenselijk zijn in het kader van het principe dat de vervuiler betaalt?

11. Belastingen op milieugrondslag

Waarom is er eerder gekozen om alleen een vrijstelling energiebelasting toe te passen voor het gebruik van aardgas door de mineralogische sector en niet voor elektriciteit, vragen de leden van de VVD-fractie. Hoe verhoudt zich dit met de «neutraliteit» van de belastingheffing wanneer voor dezelfde producten verschillende productieprocessen gebruikt worden? Welke andere EU-lidstaten kennen een vrijstelling voor beide, zowel aardgas als elektriciteit?

In hoeverre is op dit punt sprake van een volledig gelijk speelveld voor de betreffende sectoren met de ons omringende landen? Voorts vragen de leden van de VVD-fractie in welke EU-landen een vrijstelling voor zowel gas als elektriciteit geldt.

11.1. Heffing afvalstoffenbelasting bij verwijdering buiten Nederland

Het doel was te komen tot een Europeesrechtelijk houdbare heffing, merken de leden van de VVD-fractie op. Welk overleg met de Europese Commissie heeft plaatsgevonden en wat was daarvan de uitkomst? In hoeverre kan deze oplossing stand houden? Zijn er voorbeelden van een vergelijkbare oplossing in andere landen?

Wanneer is de algemene maatregel van bestuur (AMvB) gereed? Welk overleg vindt hierover plaats met de betrokken partijen? Welke gegevens zullen straks moeten worden verstrekt aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en hoe zien de procedure en het formulier eruit?

Voorgenoemde leden vragen wanneer de voorbereidingen voor de invoering gereed kunnen zijn. In hoeverre hebben bedrijven dan nog voldoende tijd voor implementatie? Wat wordt de datum voor het in werking treden van deze maatregel? In hoeverre gaat een invoeringsdatum van 1 januari 2019 gehaald worden?

Hoe worden de eenmalige en structurele uitvoeringskosten van de ILT en Belastingdienst gedekt, vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie zijn erg blij dat eindelijk een mogelijkheid is gevonden voor een exitheffing op de afvalstoffenbelasting. Het is immers zeer ongewenst als een afvalstoffenbelasting kan worden ontlopen door het afval te exporteren. Kan de regering aangeven wat nu het ei van Columbus is gebleken? Deze leden zien namelijk geen verschil tussen de oproep van de Kamer om bij de reeds bekende gegevens van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EVOA) aan te sluiten en de nu gepresenteerde oplossing.

De leden van de CDA-fractie vragen wie de controle uitoefent op de overschrijding van de EVOA-vergunning qua vergunde hoeveelheden. Is dat de ILT? Sluit de Belastingdienst in dit geval aan bij de bestaande vergunningcontroles?

De leden van de D66-fractie lezen dat de inwerkingtreding van de wetgeving ten aanzien van de heffing afvalstoffenbelasting bij verwijdering buiten Nederland niet eerder plaatsvindt dan het moment waarop de Belastingdienst en de ILT de voorbereidingen voor de uitvoering gereed hebben, dekking is gevonden voor de eenmalige en structurele uitvoeringskosten die voor beide diensten samenhangen met de aangepaste heffing bij verwijdering buiten Nederland, en de nadere invulling van de uitvoeringsaspecten bij algemene maatregel van bestuur gestalte heeft gekregen. Deze leden vragen de regering op welke termijn zij de inwerkingtreding verwachten. Deze leden vragen wat de jaarlijkse budgettaire gevolgen zijn en wat de gevolgen zijn voor het milieu in de jaren dat de wetgeving niet inwerking treedt.

De leden van de SP-fractie lezen dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de heffing afvalstoffenbelasting komt te liggen bij twee uitvoerende instanties. Zij vragen de regering of dat wel de meest voor de hand liggende keuze is. Wanneer meerderen ergens voor verantwoordelijk zijn, is het in de praktijk vaak zo dat uiteindelijk niemand echt verantwoordelijk is. Kan de regering meer in detail uitleggen wie nu welke verantwoordelijkheid krijgt? Welke taak ligt bij welke dienst? Klopt het dat de Belastingdienst de uiteindelijke beschikking (aanslag) oplegt? Zo nee, waarom niet?

Wil de regering aangeven welke mogelijke vrijstellingen worden bedoeld onder het kopje «voorstel», vragen de leden van de SP-fractie.

Kan de regering aangeven wanneer de AMvB wordt uitgewerkt? Wordt deze aan de Kamer voorgelegd, vragen de leden van de SP-fractie.

De leden van de PvdA-fractie kunnen instemmen met de voorgestelde gang van zaken en hopen dat hiermee een einde komt aan deze slepende kwestie.

Dat de heffing afvalstoffenbelasting bij verwijdering buiten Nederland gelijkgetrokken wordt, betekent dat het risico van dumping buiten Nederland op belastinggrondslag verdwijnt, merken de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren op. De afvalstoffenbelasting is in de afgelopen jaren drastisch gedaald van € 108 in 2011 naar € 13 in 2017. In het regeerakkoord is opgenomen dat een verhoging wordt ingevoerd. Is onderzoek beschikbaar waaruit blijkt welk tarief zou leiden tot de vereiste daling van afvalstoffen om het klimaatakkoord te halen?

Is gevolg gegeven aan de adviezen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in het onderzoek naar effectieve afvalstoffenbelasting van 2014?1 Zo ja, hoe is hieraan gevolg gegeven, vragen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren?

11.2. Tijdelijke verhoging tarieven energiebelasting

Per saldo is uiteindelijk geen sprake van een lastenverhoging, omdat tegenover deze lastenverhoging een lastenverlaging in het Energieakkoord staat. In hoeverre geldt dit voor alle groepen of gaat het hier dan om het totaal, vragen de leden van de VVD-fractie.

Welke invloed heeft het feit dat corporaties inmiddels de verduurzaming van corporatiewoningen kunnen doorbelasten met een vorm van servicekosten op dit voorstel?

Welke resultaatafspraken zijn er gemaakt met betrekking tot de stimulering van de energieprestatie huursector voor de 400 miljoen euro?

Is onderzocht of het «smart chargen» van een elektrische auto kan worden geoormerkt als een opslagdienst, waarbij elektriciteit heen-en-weer wordt geleverd? Zo ja, welke consequenties kan dit hebben voor het te hanteren fiscale regime, vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie zijn geen voorstander van tijdelijke verhogingen van tarieven. Zij zijn van mening dat het de voorkeur verdient dat tarieven of stabiel blijven of gemotiveerd structureel wijzigen. Kan de regering aangeven wat het cumulatieve effect is van de stijging van de tarieven van de energiebelasting en de daling van de opslag duurzame energie (ODE) per jaar?

Voor 2018 en 2019 wordt een extra energiebelasting van 200 miljoen euro per jaar geheven. De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom dit daarna niet wordt verlengd. Zou het niet beter zijn om dit structureel in te voeren?

De helft van de lastenverhoging van deze extra energiebelasting slaat neer bij bedrijven, de andere helft bij huishoudens. Is dit ook in verhouding met de hoeveelheid energie die wordt verbruikt? Zo nee, zou hier niet meer volgens het principe «de vervuiler betaalt» gewerkt moeten worden? Met andere woorden, zou het grootste deel van deze lastenverhoging niet moeten neerslaan bij grote bedrijven?

Bij de belastingen op gas en elektriciteit geldt een degressief stelsel. Waarom is er voor dit stelsel gekozen? Zou hier niet moeten gelden dat hoe meer je verbruikt, hoe hoger je tarief is? En waarom zijn zakelijke tarieven lager dan niet-zakelijke tarieven?

Wat is de reden dat bij de energiebelasting nog niet naar milieu-impact wordt gekeken? Op welke termijn wordt verwacht dat het energiebelastingstelsel hierop herzien kan worden, vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

De leden van de SP-fractie merken op dat in het Energieakkoord een buffer is afgesproken van 375 miljoen euro om hernieuwbare energie in 2020 te borgen. Kan de regering aangeven waarom er nu ook nog eens 200 miljoen euro moet worden gedekt door verhoging van de energiebelasting?

Kan de regering aangeven in hoeverre de Energieprestatievergoeding er zorg voor draagt dat de energierekening voor huishoudens gaat zakken, vragen de leden van de SP-fractie.

De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven wat er terecht is gekomen of nog komt van de beloofde lastenverlichting van 8,5 miljard euro in het Energieakkoord?

Vooropgesteld dient te worden dat een verhoging van de energiebelasting (permanent zelfs) ondersteund wordt. Wel dient het principe dat de vervuiler betaalt toegepast te worden, vinden de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren. Producenten zijn verantwoordelijk voor 80 procent van de uitstoot van broeikasgassen, maar betalen nog niet de helft van de belastingen op energie. Dit betekent dat huishoudens, die nog geen vijfde bijdragen aan de uitstoot van broeikasgassen, meer dan de helft betalen (CBS, 2016). Is het in dit kader eerlijk om deze tijdelijke verhoging 50/50% te verdelen?

In het regeerakkoord wordt voorgesteld de verhouding in belastingtarieven tussen elektriciteit en aardgas aan te passen op CO2 uitstoot voor de eerste schijf. Wat zou de impact zijn wanneer dit over alle schijven toegepast zou worden?

Is onderzoek gedaan en beschikbaar naar een vlak tarief (ongeacht verbruik) in plaats van het huidige degressieve energiebelastingtarief? Hoeveel minder zou de burger dan betalen en hoeveel meer zou de grootverbruiker dan moeten betalen? En hoe verhoudt het degressieve tarief van de energiebelasting zich tot het behalen van de klimaatdoelstellingen van Parijs?

Hoe zouden de energiebelastingtarieven voor elektriciteit en aardgas eruit zien wanneer gelijktijdig 1) de verhouding in belastingtarieven tussen elektriciteit en aardgas aangepast zouden worden op CO2-uitstoot, niet alleen voor de eerste schijf maar voor alle schijven en 2) gebruikers een uniform tarief per CO2-uitstoot zouden betalen (dus niet hoe meer verbruik hoe goedkoper)?

11.3. Uitbreiding stadsverwarmingsregeling

Waarom was het niet mogelijk om de compensatie in de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) te zoeken, vragen de leden van de fractie van de VVD. Welke andere mogelijkheden zijn onderzocht naast de verhoging van de energiebelasting aardgas?

Waarom wordt de stadverwarmingsregeling nog wel voor aardgas in stand gehouden en niet geschrapt, vragen de leden van de fractie van GroenLinks. Waarom wil de regering deze regeling ook voor biomassa laten gelden? Waarom acht de regering het niet onwenselijk dat deze inzet van biomassa wordt gestimuleerd volgens deze regeling gezien de beperkte beschikbaarheid van duurzame biomassa?

De leden van de SP-fractie zijn in eerste instantie positief over de uitbreiding van de stadsverwarmingsregeling. Zij vragen de regering echter wel of het hier gaat om werkelijk duurzame vormen van verwarmen. Wat duurzaam wordt genoemd, is dat niet altijd. Kan de regering bijvoorbeeld uitleggen wat wordt bedoeld met vaste biomassa? Welke vormen van biomassa zijn dit? Valt hier ook (restwarmte van) geïmporteerd hout onder?

De leden van de SP-fractie vinden dat bij stadsverwarming op basis van restwarmte het risico van lock-in moet worden voorkomen. Hiermee bedoelen zij de situatie dat (bijvoorbeeld) een kolencentrale warmte aan een woonwijk levert, maar dat deze kolencentrale vervolgens vanwege dat argument niet meer mag sluiten. Hoe voorkomt de regering dit, vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie constateren met tevredenheid dat de motie-Grashoff toch nog is uitgevoerd. Hiermee is een belemmering voor vergroening weggenomen.

Hierbij wordt voorgesteld om de budgettaire derving als gevolg van de uitbreiding van de stadsverwarmingsregeling te dekken met een verhoging van het tarief in de eerste schijf op aardgas, merken de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren op. Waarom is gekozen voor de eerste schijf? Hoe vindt u dat dit voorstel zich verhoudt tot het principe dat de vervuiler betaalt? De budgettaire derving zou niet op de eerste schijf maar de hoogste verbruiksschijf afgewenteld moeten worden.

12. Invorderingswet 1990

In welke gevallen is er in Nederland nu sprake van een verleggingsregeling voor de btw, vragen de leden van de VVD-fractie.

In het kader van de gevolgen van de voorgestelde maatregel wordt gesteld dat het leidt tot een hogere inningsopbrengst voor de Belastingdienst. Wat zijn de voor- en nadelen in meer algemene zin? En wat zijn de gevolgen voor de betrokken partijen buiten de Belastingdienst?

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre dit voorstel past in de Europese btw-richtlijn of daarmee strijdig is. Tevens vragen deze leden in hoeverre de onvoorwaardelijke aansprakelijkheid in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, zoals dat door het Europees Hof is geformuleerd. Waarom wordt niet toegevoegd dat diegene wist of behoorde te weten dat er omzetbelasting verschuldigd is?

In hoeverre is er ook sprake van een tegenbewijsregeling? Zo nee, waarom is deze niet opgenomen?

Hoe worden ondernemers die factoringdiensten aanbieden door dit voorstel geraakt, vragen de leden van de VVD-fractie. Wat zijn daarvan de gevolgen? In hoeverre was dit ook de bedoeling van de regering? In hoeverre vindt de regering dit ook terecht? Hoe zou dit eventueel te voorkomen zijn?

Kan de regering onderbouwen dat de nieuwe aansprakelijkheidsregeling voor pand- en hypotheekhouders en executanten ter zake van de btw niet strijdig is met de Europese btw-richtlijn? Is de regering op de hoogte van de prejudiciële vragen van de Hoge Raad in de zaak Geddes & Gilmore? Welke invloed kan deze uitspraak straks eventueel hebben op het voorliggende voorstel, vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de bepaling dat pand- en hypotheekhouders die zich verhalen op de opbrengst van een zaak ook de omzetbelasting moeten afdragen. Zij achten het logisch dat een pand- of hypotheekhouder alleen de opbrengst exclusief btw toekomt, net zoals elke ondernemer na een verkoop alleen de opbrengst exclusief btw overhoudt. Deze leden begrijpen echter niet helemaal waar deze wijziging nu vandaan komt en waarom de wet niet eerder is aangepast. De situatie die de regering probeert te repareren, namelijk dat de pand- en hypotheekhouders zich kunnen verhalen op de btw, is al zo sinds 1983. Wat is nu de aanleiding van onderhavige wijziging? Deze leden vragen in dit kader tevens wat de verhouding is met de lopende zaak Geddes & Gillmore. Hoewel de leden van de CDA-fractie overtuigd zijn van het doel van de wijziging, zijn zij nog niet overtuigd dat de maatregel ook effect zal sorteren en dus 10 miljoen euro gaat opleveren. Kan de regering daarom aangeven wat er zal gebeuren als pand- en hypotheekhouders zich niet meer zullen verhalen op de omzetbelasting? Komt de btw dan in de boedel terecht, om allereerst de faillissementskosten en het salaris van de curator ervan te betalen?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat btw-fraude een gigantisch probleem is, dat stap voor stap moet worden aangepakt. Deze maatregel is geen structurele oplossing, maar wel weer een extra mogelijkheid voor de Belastingdienst om te innen wat de samenleving toekomt. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe wordt omgegaan met pandhouders die evident te goeder trouw zijn.

13. Belastingwet BES

Waarom is er in eerste instantie gekozen voor tijdelijk lagere ABB-tarieven (algemene bestedingsbelasting) op de bovenwinden? Wat zijn de gevolgen als de tijdelijke lagere tarieven komen te vervallen, vragen de leden van de VVD-fractie.

Er wordt gesproken over de eventueel in te voeren wijzigingen in het fiscale stelsel van Caribisch Nederland, merken de leden van de VVD-fractie voorts op. Wat zijn daarvoor de plannen? Wat is daarvan de stand van zaken en de planning?

14. Budgettaire aspecten

In 2018 wordt in totaal 59 miljoen euro vrijgemaakt om een evenwichtig koopkrachtbeeld te realiseren. Hiervan wordt een deel ingezet voor intensiveringen in de uitgaven en toeslagen. Om welk bedrag en om welke voorstellen gaat het dan, vragen de leden van de VVD-fractie? En hoe kan een bedrag van 59 miljoen euro voor koopkrachtmaatregelen leiden tot een lastenverlichting van 92 miljoen euro?

De leden van de VVD-fractie juichen de extra informatie over de ramingen en de certificering door het Centraal Planbureau (CPB) toe. Deze informatie versterkt de controlemogelijkheden en het realisme van de ramingen. Welke stappen zijn er in de laatste jaren en de worden de komende jaren genomen om steeds accurater te ramen, en welke stappen zijn en worden er genomen om gedragseffecten beter mee te nemen in het budgettaire beeld van maatregelen?

De leden van de CDA-fractie is het enigszins onduidelijk waarom de regering ervoor gekozen heeft sommige kleine maatregelen in het Belastingplan 2018 onder te brengen en andere kleine maatregelen in Overige fiscale maatregelen 2018 op te nemen. Vanaf welke budgettaire omvang acht de regering dat een maatregel in het Belastingplan hoort?

15. EU-aspecten

In Nederland vallen dierenartskosten/-geneeskundige handelingen onder het hoge btw-tarief van 21%. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dit niet kunnen. Zeker aangezien medische hulp aan mensen is vrijgesteld van btw. Net als voor mensen, is het niet nodig dat de Belastingdienst inkomsten genereert op geneeskundige behandelingen van dieren. Het verlaagde tarief van 6% is vanuit de EU-richtlijn over btw momenteel niet mogelijk. Een wijziging van bijlage III (lijst van goederen/diensten waarop verlaagde tarieven mogen worden toegepast) van de Europese btw-richtlijn is hiervoor nodig. Biedt het Belastingplan mogelijkheden om bijlage III van de EU-richtlijn voor btw uit te breiden om geneeskundige handelingen voor dieren en/of dierenartskosten voor dieren op te nemen zodat deze in aanmerking komen voor het verlaagde btw tarief?

16. Uitvoeringskosten Belastingdienst

Nemen de uitvoeringskosten en de complexiteit voor de Belastingdienst per saldo toe of af dankzij het Belastingplan 2018 en aanverwante wetten, vragen de leden van de VVD-fractie.

17. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

De leden van de VVD-fractie vragen waarom hier maar sprake van één alinea? Waarom wordt hier bijvoorbeeld niet gesproken over de gevolgen van de btw-maatregel voor de Waddenveren en de gevolgen daarvan voor de betrokken burgers en bedrijven? Is de regering bereid om in de toekomst meer aandacht te besteden aan de gevolgen voor «bedrijfsleven en burger» in belastingplannen?

De leden van de D66-fractie vragen op basis waarvan de regering stelt dat de verzwaring van de administratieve lasten als gevolg van de btw-regeling voor zeeschepen zo gering is dat deze als verwaarloosbaar kan worden aangemerkt.

Hoe verhouden de verzwaringen zich in zijn totaliteit tot de verhouding tussen bedrijfsleven en burgers, vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie? Daarnaast vragen deze leden dit specifiek voor wat betreft de dekking met een verhoging van het tarief in de eerste schijf op aardgas van de uitbreiding van de stadsverwarmingsregeling. Hoe veranderen deze maatregelen de lastenverhouding tussen grootvervuilers en kleinverbruikers?

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A (artikel 3.42 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

De vorig jaar afgesproken maatregelen kwalificeren als staatssteun en daarom is een beperking opgenomen waarbij de vrijstelling slechts van toepassing is indien het zogenoemde de-minimisplafond niet wordt overschreden. Er is daartoe een rekenregel opgenomen, alsmede de mogelijkheid om regels te stellen op dit punt. Deze regels zijn echter nog niet opgesteld, merken de leden van de VVD-fractie op. Wanneer gebeurt dit wel, want er is behoefte aan duidelijkheid en zekerheid voor de ondernemers die gebruik willen maken van deze maatregel?

Artikel II (artikel 8 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

De leden van de D66-fractie vragen, overwegende dat ook een verlaging van het toetsingsinkomen van minder dan 10% grote gevolgen kan hebben voor het inkomen van een individu, of de regering kan toelichten in hoeverre de uitvoerbaarheid van de regeling vermindert bij een verlaging van de doelmatigheidsgrens van 10% naar 5% en hoe dit opweegt tegen de gederfde inkomsten van deze groep. Deze leden vragen de regering in hoeverre het rechtmatig is dat vanwege bewerkelijkheid voor de Belastingdienst, inkomensstijgingen in de sfeer van winst en resultaat uit overige werkzaamheden alleen buiten beschouwing worden gelaten als de onderneming of de overige werkzaamheden van de partner pas na het vertrek zijn gestart.

Artikel VI, onderdeel A (artikel 2a van de Wet op de omzetbelasting 1968)

Wat wordt er hier bedoeld, vragen de leden van de VVD-fractie. Wat wordt er nu feitelijk aangepast? Wat zijn daarvan de gevolgen? Wie raakt deze aanpassing c.q. wat zijn de gevolgen?

Artikel VII, onderdeel C (tabel II bij de Wet op de omzetbelasting 1968)

De leden van de D66-fractie vragen of de toepassing van de definitie van een schip dat hoofdzakelijk, nagenoeg geheel of geheel wordt gebruikt voor de volle zee in de genoemde lidstaten verschilt ten opzichte van de toepassing in Nederland (tenminste 90%). Deze leden vragen of deze andere EU-lidstaten het begrip volle zee ook definiëren als alle zeegebieden buiten de 12-mijlszone van een land.

OVERIGE

Wat zijn de civielrechtelijk consequenties van de oudedagsvoorziening (ODV) bij het overlijden van een directeur-grootaandeelhouder (dga), vragen de leden van de VVD-fractie. Valt de ODV in de nalatenschap? Geldt bij het overlijden van de dga de wettelijke verdeling en gaat de ODV bij een huwelijk in gemeenschap van goederen vanzelf over naar de echtgenoot? Op welke wijze moet een dga het overgaan van de ODV naar de betreffende erfgenaam/erfgenamen regelen? Is het fiscaal toegestaan als dga de ODV na het overlijden volledig te laten toekomen aan de partner, in het geval dat deze geen of niet de enige erfgenaam is?

Wat zijn de gevolgen geweest van de nieuwe WLTP-cyclus (Worldwide harmonized Light vehicles Test Procedure) voor de grondslagen van de autobelastingen? In hoeverre wordt er gemonitord dat er bepaalde type auto’s door deze nieuwe systematiek onder een andere grondslag voor bijtelling, MRB dan wel BPM vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen?

Waarom zijn eerder geconsulteerde voorstellen voor vereenvoudiging niet meegenomen in het wetsvoorstel dan wel aangepast in de regelgeving, zoals de btw beroepsonderwijs en de btw vereenvoudiging factuurvereisten in meeliftsituaties, zoals door VNO-NCW en MKB-Nederland is voorgesteld, vragen de leden van de VVD-fractie.

Deze leden vragen voorts waarom het punt van de leegwaarderatio voor verhuurde woningen in box 3 niet wordt gerepareerd? Klopt het dat het arrest uit januari 2015 reparatie logisch maakt? Wat houdt dit arrest precies in?

De leden van de CDA-fractie hebben een vraag over het pensioen van kostwinners waarvan de partner geen AOW-partnertoeslag meer ontvangt. Deze leden achten het wenselijk dat deze kostwinners een klein deel van hun pensioen naar voren kunnen halen om zo de inkomensachteruitgang van het vervallen van de AOW-partnertoeslag op te kunnen vangen. Dus expliciet niet via een algemene hoog-laagconstructie, maar als specifieke oplossing. Kan de regering aangeven of dit is toegestaan? Deze leden hebben begrepen dat momenteel fiscale belemmeringen deze oplossing in de weg staan. Kan de regering aangeven welke fiscale belemmeringen dit zijn? Is de regering bereid na te denken over een oplossing voor dit probleem?

In zijn brief van 14 april 2017 heeft de Staatssecretaris van Financiën geconcludeerd dat de toepassing van de eigenwoningreserve bij gezamenlijke financiering van de eigen woning niet leidt tot een gewenste uitkomst. Dit hangt ermee samen dat partners in de praktijk gezamenlijk alle schulden voor de eigen woning aangaan, al dan niet hiertoe verplicht door de hypotheekverstrekker. De Staatssecretaris zou nog bezien of de regeling in lijn gebracht zou kunnen worden met de doelstelling van de bijleenregeling. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat de uitkomst hiervan is en of dit nog leidt tot een aanpassing van de wet- of van de regelgeving over de bijleenregeling.

Bij de tweede nota van wijziging inzake het Belastingplan 2015 heeft de regering een overzicht gestuurd van wijzigingen die in eerdere wetgeving zijn vastgelegd en waarvan de inwerkingtreding later was. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering een hernieuwd overzicht zou kunnen geven van fiscale wetswijzigingen/maatregelen met een inwerkingtredingsdatum van na 1 januari 2018.

De leden van de D66-fractie vragen, overwegende dat de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO)-tarieven in de Miljoenennota verlaagd zijn, hoe deze verlaging zich verhoudt tot het stimuleren van innovatie om zo duurzame groei en een concurrerende economie te bewerkstelligen. Deze leden vragen de regering aan te geven hoe de wijzigingen van de tarieven, zowel door de verlaging van de tarieven als toenemende onzekerheid over de hoogte van de tarieven, investeringsbeslissingen negatief beïnvloeden.

De leden van de D66-fractie vragen de regering, overwegende dat het voor meerdere scholen binnen één vereniging momenteel niet mogelijk is om per school een postcoderoos aan te vragen, wat de voor- en nadelen zouden zijn als voor het aanvragen van een postcoderoos een verruiming voor onderwijsinstellingen plaats zou vinden.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze energiebelasting wordt geheven bij het laden en ontladen van elektrische auto’s bij (semi-)publieke laadpalen. Deze leden vragen op welke wijze de huidige praktijk het gebruik van elektrische auto’s in combinatie met bi-directioneel laden bevordert. Deze leden vragen in hoeverre het laden en ontladen van elektrische auto’s wordt gezien als levering van een dienst, of van een product, en wat de gevolgen van deze zienswijze zijn voor het heffen van energiebelasting.

De leden van de D66-fractie vragen de regering wanneer de regering de resultaten verwacht van het onderzoek of de verplichting tot het registreren van informatie over de uiteindelijk belanghebbende (UBO-informatie) ook moet gaan gelden voor fondsen voor gemene rekening. Deze leden vragen of hierbij ook onderzoek wordt gedaan naar de verplichting tot het registreren van de uiteindelijk belanghebbendeninformatie ook moet gaan gelden voor open commanditaire vennootschappen. De leden vragen de regering, overwegende dat de ruim 25% van de aangemelde open fondsen voor gemene rekening niet voldoet aan de voorwaarden, om inzicht te geven op basis waarvan deze aanmeldingen niet worden toegelaten, of dit percentage aanmeldingen dat niet voldoet toeneemt over de jaren, en of deze toename wijst op toenemend gebruik van de fondsen voor gemene rekening met als doel om belasting te ontwijken.

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over een punt dat geen onderdeel van het Belastingplan 2018 is, namelijk het belastingverdrag met Duitsland, dat gepensioneerden maandelijks honderden euro’s pensioen kan schelen. Deze leden hebben met interesse kennisgenomen van de antwoorden op de schriftelijke vragen over het bericht «Elke maand honderden euro’s minder pensioen door Belastingdienst» (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2714). Is de regering ervan op de hoogte dat de financiële achteruitgang groter is dan de berekeningen die zijn gemaakt bij de behandeling van belastingverdrag met Duitsland uit 2012? Waarom is er niet voor gekozen om automatisch overgangsrecht in te voeren voor de belastingplichtigen, omdat dat voor het jaar 2016 een oplossing is voor de flinke achteruitgang? Is de regering bereid ook een oplossing voor de gedupeerden te vinden voor de jaren 2017 en verder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar denkt de regering aan?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting op de belastingheffing bij bi-directioneel laden van elektrische auto’s. Is er sprake van «dubbele» belastingheffing bij deze vorm van laden op de geladen kWh? En zo ja, wat is het effect hiervan op het stimuleren van elektrisch rijden en smart charging?

De leden van de fractie van 50PLUS zijn teleurgesteld dat de voorgestelde tariefsverlaging bij het invoeren van een tweetaks conform het regeerakkoord, structureel nauwelijks leidt tot lastenverlichting omdat dit «al in het basispad was verwerkt als gevolg van de terugsluis uit de Wet Woningmarktmaatregelen.» Klopt het dat de regering reeds geplande lastenverlichting enkel naar voren heeft gehaald? Indien nee, waarom niet? En kan de regering bevestigen dat de saldoverbeterende fiscale maatregelen in het regeerakkoord overwegend wel structureel zijn en dat daar (dus) per saldo vrijwel geen nieuwe terugsluis voor wordt gegeven?

Naar boven