34 731 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO) inzake het International Groundwater Recources Assessment Centre in Nederland als een centrum onder auspiciën van UNESCO (categorie 2); Parijs, 6 december 2016

A/ nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 29 mei 2017.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 28 juni 2017.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 mei 2017

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 6 december 2016 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO) inzake het International Groundwater Resources Assessment Centre in Nederland als een centrum onder auspiciën van UNESCO (categorie 2) (Trb. 2016, 198 en Trb. 2017, 75).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

TOELICHTENDE NOTA

Algemeen

Het International Groundwater Resources Assessment Centre (hierna: IGRAC of het centrum) komt voort uit een initiatief van de waterprogramma’s van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO). Dit kenniscentrum richt zich op de grondwaterproblematiek in met name ontwikkelingslanden en landen in transitie. Vooral de kennis over grensoverschrijdende grondwatervoorraden heeft een politiek strategisch karakter. Het kenniscentrum is gevestigd in Delft.

De status van IGRAC is in november 2007 vastgesteld tijdens de 34e Algemene Conferentie van UNESCO. Mede op verzoek van Nederland heeft de Algemene Conferentie ermee ingestemd om IGRAC onder auspiciën te brengen van UNESCO als instituut met een categorie-2-status. Dit houdt in dat er gebruik gemaakt kan worden van de naam, het logo en de netwerken van UNESCO. Het centrum maakt echter institutioneel geen deel uit van UNESCO en ontvangt ook geen structurele financiële UNESCO-bijdrage. De status is in mei 2011 herbevestigd in de Uitvoerende Raad van UNESCO (document 186 EX/14, part IX). Op basis van een positieve evaluatie over de bereikte resultaten is in 2016 de status van IGRAC als categorie-2-centrum herbevestigd in de 199e en 200ste Uitvoerende Raad van UNESCO (documenten 199 EX/10, Add. 2 en 200 EX/12). Deze besluiten betreffen de statusverlening voor een periode van zes jaar. UNESCO verleent hiermee de categorie-2-status aan IGRAC tot en met 31 december 2021.

De status van IGRAC en de afspraken tussen Nederland en UNESCO betreffende IGRAC zijn vastgelegd in het op 15 november 2011 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur inzake het vestigen en functioneren van het «International Groundwater Resources Assessment Centre» in Nederland als een categorie 2 centrum onder auspiciën van UNESCO (Trb. 2011, 256). Dit verdrag zou op 21 augustus 2016 verlopen. Bij briefwisseling tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur is op 19 augustus 2016 een verdrag tot stand gekomen waarin het verdrag van 15 november 2011 met een periode van een jaar wordt verlengd tot 21 augustus 2017 (Trb. 2016, 129). Zie ook Kamerstukken II 2015/16, 30 952, nr. 247. Op verzoek van UNESCO is onderhandeld over een herziening van het verdrag van 2011.

Sinds 2013 hanteert UNESCO, op verzoek van de lidstaten, een standaardmodel voor afspraken met betrekking tot nieuwe categorie-2-centra en voor verlengingen van bestaande verdragen over deze categorie, om meer eenheid in de aansturing van deze centra te brengen. Met het onderhavige verdrag worden de bepalingen en voorwaarden ten aanzien van IGRAC, die grotendeels gelijk zijn gebleven aan de afspraken uit het verdrag van 15 november 2011, vastgelegd tussen Nederland en UNESCO. Bij de artikelsgewijze toelichting wordt aangegeven waar het onderhavige verdrag inhoudelijk afwijkt van het verdrag van 2011.

Het onderhavige verdrag bevat, omdat het afspraken tussen UNESCO en Nederland betreft, naar de mening van de regering geen eenieder verbindende bepalingen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 omschrijft vier begrippen die in het Verdrag gebruikt worden. Met het centrum wordt IGRAC bedoeld.

In artikel 2 wordt verwezen naar maatregelen die nodig zijn voor de continuering van het centrum in Nederland. Daaronder worden in ieder geval de maatregelen door de regering verstaan, die het centrum in staat stellen de activiteiten uit te voeren waarmee de doelen van het centrum kunnen worden bereikt.

Artikel 3 omschrijft het doel van het Verdrag. Dit betreft de omschrijving van de voorwaarden voor de samenwerking tussen Nederland en UNESCO, alsmede de rechten en verplichtingen van partijen.

In artikel 4 wordt de juridische status van het centrum bepaald. Het centrum zal onder Nederlands recht opereren als een onafhankelijke stichting. Het centrum functioneert onafhankelijk van UNESCO. Een wijziging ten opzichte van het verdrag van 2011 is dat in artikel 4, tweede lid, wordt benadrukt dat de Nederlandse overheid zal garanderen dat het centrum de benodigde functionele autonomie heeft voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden en beschikt over de rechtsbevoegdheid om onder andere contracten aan te gaan.

In artikel 5 wordt de inhoud van de oprichtingsakte van het centrum bepaald. Zo moet de akte bepalingen bevatten inzake de bevoegdheid om rechtshandelingen te verrichten die nodig voor zijn het functioneren van de stichting, zoals het ontvangen van gelden, het ontvangen van betalingen voor geleverde diensten en het verkrijgen van alle voor het functioneren noodzakelijke middelen. Het centrum heeft een Raad van Bestuur waarin UNESCO vertegenwoordigd zal zijn.

Volgens artikel 6 is de missie van het centrum om bij te dragen aan de wereldwijde beschikbaarheid van relevante informatie en kennis op het gebied van grondwatervoorraden wereldwijd, in het bijzonder in ontwikkelingslanden, met de bedoeling duurzaam gebruik en beheer van grondwatervoorraden te ondersteunen, het bevorderen van de rol van grondwater binnen integraal waterbeheer en het verduidelijken van de functie van grondwater voor ecosystemen wereldwijd. In het eerste en tweede lid worden de doelen en concrete activiteiten beschreven waarmee het Centrum zijn missie wil bereiken. Het centrum zal bij de uitoefening van zijn activiteiten nauw samenwerken met het Internationale Hydrologische Programma van UNESCO (UNESCO IHP). Een wijziging ten opzichte van het verdrag uit 2011 is dat in het eerste lid expliciet is opgenomen dat het centrum zal bijdragen aan de strategische doelen van UNESCO en aan het UNESCO IHP-programma, die overigens aansluiten bij de missie en de doelen van het centrum.

Op grond van artikel 7 functioneert het centrum onder toezicht van een Raad van Bestuur. Deze maakt geen deel uit van de stichting. Het eerste lid geeft de samenstelling van deze Raad van Bestuur. Een vertegenwoordiger van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is voorzitter van de Raad van Bestuur. Naast de vertegenwoordiger van UNESCO, kunnen ook lidstaten van UNESCO of vertegenwoordigers van regionale, internationale en interbestuurlijke organisaties deel uitmaken van de Raad van Bestuur, als ze kunnen bijdragen aan de activiteiten van het centrum. De mogelijkheid van deelname door regionale en interbestuurlijke organisaties is een wijziging ten opzichte van het verdrag uit 2011. Ook is een vertegenwoordiger van UNESCO-IHE niet meer expliciet genoemd. Het tweede lid bevat een overzicht van de taken van de Raad van Bestuur. Toegevoegd ten opzichte van het verdrag uit 2011 is de verplichting tot het bestuderen van de audit-reports over de financiële situatie van het centrum. Ingevolge het derde lid komt de Raad van Bestuur tenminste een maal per jaar bijeen. De Raad van Bestuur kan bijeen komen voor een buitengewone vergadering op verzoek van de voorzitter, de Directeur-Generaal van UNESCO of de meerderheid van de leden. Volgens het vierde lid voorziet de Raad van Bestuur in een eigen reglement.

De bijdrage van UNESCO zal volgens artikel 8 onder andere bestaan uit het verlenen van technische assistentie, bijvoorbeeld door het uitlenen van experts voor programma-activiteiten van het centrum passend bij de gezamenlijke doelen van UNESCO en IGRAC. Dit is een toevoeging ten opzichte van het verdrag van 2011. Dit kan ook plaatsvinden door het stimuleren van passende projecten, financiële- of technische assistentie door interbestuurlijke en non-gouvernementele financiële organisaties of door lidstaten van UNESCO, dan wel door contacten te faciliteren met andere internationale organisaties relevant voor het werkveld van IGRAC.

Artikel 9 gaat in op de Nederlandse bijdrage. Zo is bepaald dat voor de jaren 2016 tot en met 2021 jaarlijks € 400.000 beschikbaar wordt gesteld. Dit bedrag wordt door middel van een subsidie aan de stichting beschikbaar gesteld ten behoeve van de realisatie van de missie en de doelen van IGRAC (zie artikel 6). Dit bedrag is een wijziging ten opzichte van het verdrag van 2011, dat uitging van een bijdrage van € 500.000 per jaar.

Ingevolge artikel 10 stimuleert het centrum deelname van de lidstaten en geassocieerde leden van UNESCO aan de activiteiten van het centrum.

Artikel 11 bepaalt dat het centrum onafhankelijk opereert van UNESCO. UNESCO is juridisch niet verantwoordelijk voor het handelen van het centrum.

Op grond van artikel 12 heeft UNESCO het recht om een evaluatie uit te voeren. Indien er sprake is van het niet voldoen aan de in het eerste lid genoemde omstandigheden kunnen beide verdragspartijen het Verdrag opzeggen, met als gevolg de opheffing van het centrum.

In artikel 13 is vastgelegd dat IGRAC gebruik kan maken van de naam, het logo en de netwerken van UNESCO. Dit is van belang omdat gebleken is dat de categorie-2-status van UNESCO met zich meebrengt dat meer partners vertrouwen hebben in en medewerking willen geven aan de werkzaamheden van een dergelijk instituut.

Het Verdrag bevat de gebruikelijke slotbepalingen. Artikel 16 bepaalt dat de gelding van het Verdrag zal aflopen op 31 december 2021. Dit loopt parallel met de huidige statusverlening door UNESCO. Hierna kan het Verdrag worden verlengd, mits de status van het Centrum is herbevestigd door de Uitvoerende Raad van UNESCO.

Artikel 19 behandelt de geschillenbeslechting. Geschillen die niet door middel van onderhandeling of anderszins kunnen worden opgelost, worden ter arbitrage voorgelegd. Indien noodzakelijk wordt de derde arbiter van het arbitragepanel benoemd door de President van het Internationaal Gerechtshof. In het verdrag van 2011 werd hier het Permanente Hof van Arbitrage aangewezen.

Koninkrijkspositie

Ingevolge artikel 14 zal het Verdrag, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor het Europese deel van Nederland gelden.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Naar boven