34 725 VI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Veiligheid en Justitie 2016

Nr. 6 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 juni 2017

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 24 mei 2017 voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Bij brief van 7 juni 2017 zijn ze door de Minister van Veiligheid en Justitie beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie, Visser

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

Vraag (1):

Wat is de doorloopsnelheid jeugd binnen drie maanden afgedaan door het openbaar ministerie (OM), voor zowel het jaar 2015 als voor het jaar 2016?

Antwoord:

Over de doorlooptijden jeugd wordt u per brief voor het zomerreces van 2017 geïnformeerd. In deze brief treft u ook de «Factsheet Strafrechtketenmonitor» waarin uitgebreider over doorlooptijden wordt gerapporteerd.

Vraag (2):

Hoe hebben (bij een dalende instroom en behandeling van zaken door de gehele strafrechtketen) de doorlooptijden van zaken zich ontwikkeld? Kunt u per stap en organisatie in de strafrechtketen (politie, OM, rechtbanken en tenuitvoerlegging) aangeven hoe die doorlooptijd zich heeft ontwikkeld? Kan dit worden aangegeven in een meerjarig perspectief, te weten over de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016?

Antwoord:

Binnen de strafrechtketen wordt de ontwikkeling van de doorlooptijden gemonitord door middel van de Strafrechtketenmonitor en de USB-monitor1. Hierin wordt:

  • de doorlooptijd van zaken gemeten die voor een eerste inhoudelijke beslissing aan de rechter worden voorgelegd;

  • het percentage standaardzaken gemeten waarvoor binnen 30 dagen een inhoudelijke beslissing is genomen (bijvoorbeeld een strafbeschikking of vonnis);

  • per sanctiestroom (bijvoorbeeld een geldboete) gemeten hoe snel de uitvoering na het vonnis of de beslissing is gestart (de snellere tenuitvoerlegging) en het percentage lopende of afgedane sancties na een langere periode (de zekere tenuitvoerlegging).

De publicatie van deze doorlooptijden vindt jaarlijks plaats door middel van de «Factsheet Strafrechtketenmonitor». De uitkomst van de doorlooptijden over 2016 (2015 voor wat betreft de snellere en zekere tenuitvoerlegging) en voorgaande jaren ontvangt u nog vóór het zomerreces van 2017. In de begeleidende brief wordt ook nader ingegaan op de doorlooptijden bij jeugdzaken.

De uitkomst van de doorlooptijden over 2015 en de jaren hiervoor heeft u ontvangen per brief van 6 juli 20162.

Vraag (3):

Waaraan is het bedrag uitgegeven van 0,12 miljoen euro op artikel 31 (nationale politie) dat meer is begroot ten opzichte van de najaarsnota in 2016 begroot?

Antwoord:

Voornamelijk is dit een resultante van valutaverschillen bij de verrekening van kosten voor de brandweer en de politie op de BES. Overige zijn verschillen van schattingen die voor de Najaarsnota evenwichtig waren gemaakt.

Vraag (4):

Wat is de reden voor de verhoging van het verplichtingenbudget van het OM inzake verkeershandhaving? Wat is de doelstelling en waarom is dit niet eerder voorzien?

Antwoord:

De verhoging van het verplichtingenbudget inzake de verkeershandhaving betreft de in 2016 aangegane meerjarige verplichtingen van Openbaar Ministerie t.b.v. de toekomstige aanschaf en vervanging van verkeershandhavingsmiddelen voor ca € 98 mln., in verband met de bestaande te realiseren handhavingsdoelen op het terrein van verkeer. Met de hiermee samenhangende uitgaven in de komende jaren is binnen het budget (i.c. verkeersmiddelen) van het Openbaar Ministerie rekening gehouden.

Vraag (5):

Wat is de reden dat met name bij de subsidievoorziening veiligheid kleine bedrijven in 2016 minder aanvragen zijn ingediend dan geraamd? Geniet deze subsidiemogelijkheid voldoende bekendheid?

Antwoord:

Het bestaan, het doel en de omvang van het budget van de subsidievoorziening Veiligheid Kleine Bedrijven (VKB) zijn op dezelfde wijze als voorgaande jaren bekend gemaakt bij de brancheorganisaties die zijn vertegenwoordigd in het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. De brancheorganisaties kregen net als voorgaande jaren de gelegenheid hun achterban te wijzen op het bestaan van VKB. Het is onbekend waarom er in 2016 minder aanvragen zijn ingediend dan geraamd.

Vraag (6):

Waarom is de intensivering op de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zuid-Nederland op een later moment van start gegaan?

Antwoord:

Het betreft een extra investering van € 3 mln. vanaf 2016, bovenop de bestaande intensiveringen van de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit in Zuid Nederland, onder andere door de Taskforce Brabant-Zeeland en de Intensivering Zuid Nederland. De middelen zijn per voorjaarsnota 2016 aan de begroting van het OM toegevoegd, waarna na een kort proces van planvorming de werving van personeel pas in het tweede kwartaal van 2016 bij de ketenpartners van gestart is gegaan.

Vraag (7):

Wat is de verklaring voor het feit dat bedrijven in 2016 minder subsidieaanvragen voor de aanpak van criminaliteit hebben ingediend?

Antwoord:

Het is onbekend waarom er in 2016 minder aanvragen zijn ingediend dan geraamd.

Vraag (8):

Wat is de oorzaak van het feit dat er minder kosten zijn gemaakt dan geraamd op het project slachtofferportaal?

Antwoord:

Vorig jaar is een succesvolle proef afgerond met een internetportaal waar slachtoffers alle informatie over hun zaak, van verschillende organisaties uit de strafrechtketen, konden inzien. Om van de proeffase naar grootschalige uitrol te gaan is echter meer tijd nodig, mede omdat het bouwen van een internetportaal met vijf organisaties vraagt dat de verschillende ICT-planningen op elkaar af worden gestemd. Er is dus meer tijd nodig voor planuitwerking, waardoor er nog in beperkte mate (kostbare) ICT-investeringen zijn gedaan.

Vraag (9):

Wat is de oorzaak dat op artikel 36 (Contraterrorisme en nationaal veiligheidsbeleid) 0,5 miljoen euro minder is uitgegeven dan begroot?

Antwoord:

Het geringe verschil tussen begroting en realisatie is grotendeels te verklaren uit vrijgevallen loonbijstelling bij de Onderzoeksraad voor Veiligheid (zie vraag en antwoord 78) en daarnaast uit enkele kleine subsidies, die iets lager zijn uitgekeerd dan was begroot.

Vraag (10):

Hoe wordt de vorming van de landelijke meldkamerorganisatie gemonitord en binnen welke financiële bandbreedte dient de landelijke meldkamerorganisatie na de ingezette heroriëntatie nu te worden gerealiseerd? (blz. 38 JV 2016)

Antwoord:

In het Regeerakkoord Rutte I is met de realisatie van een landelijk meldkamerorganisatie een taakstelling opgenomen van € 50 mln. Later is berekend dat in het meldkamerproces waarop dit van toepassing is ca € 200 mln omgaat. Concreet zou dit een financiële bandbreedte voor het in stand houden van de meldkamers van € 150 mln betekenen. Naar de realisatie van de taakstelling heb ik een onderzoek laten uitvoeren. Over de uitkomsten hiervan zal ik u voor de zomer in de voortgangsbrief LMO nader informeren.

In het Transitieakkoord en de heroriëntatie zijn afspraken gemaakt over de regionale en landelijke sturing op de vorming van de LMO. De landelijke sturing richt zich op de kaders, landelijke doelstellingen, voortgang van de samenvoegingen van de regionale meldkamers en zorgt voor bestuurlijke binding met betrokken partijen. De regionale sturing richt zich primair op de uitvoering van de regionale samenvoegingstrajecten binnen de landelijk vastgestelde kaders. Over de voortgang van de landelijke en regionale trajecten zal ik u eveneens in de voortgangsbrief LMO nader informeren.

Vraag (11):

Wat is de realisatie van het interventiepercentage van zaken in de strafrechtketen in het jaar 2016? Indien dit nog niet definitief mogelijk is te beantwoorden, wat is het percentage (over het jaar 2016) per 1 juni 2017? (blz. 60 JV 2016).

Antwoord:

Het interventiepercentage in de tabel op pagina 60 van het jaarverslag verwijst naar het aantal geslaagde interventies ten opzichte van het totaal aantal bij het OM uitgestroomde zaken. Dit percentage bedroeg in 2016 83% en is daarmee gelijk aan het jaar ervoor.

Vraag (12):

Hoe staat het in het kader van de rampenbestrijding met de uitvoering van de motie-Tellegen/Kooiman (Kamerstuk 30 821, nr. 31) inzake de financiering van de calamiteitenvloot? (blz. 90 JV 2016).

Antwoord:

Met mijn brief d.d. 25 oktober 20163 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de motie van de leden Tellegen en Kooiman over Reddingsbrigade Nederland.

Het onderzoek, waartoe het Veiligheidsberaad opdracht heeft gegeven, heeft langer geduurd dan zich oorspronkelijk liet aanzien. Het onderzoek is onlangs afgerond. De uitkomst ligt 2 juni aanstaande ter besluitvorming voor in het Veiligheidsberaad. Over de uitkomst daarvan worden Reddingsbrigade Nederland en ik op de hoogte gebracht. Aansluitend zal ik de Kamer hierover informeren.


X Noot
1

De monitor die het presteren in de uitvoeringsketen strafrechtelijke beslissingen inzichtelijk maakt

X Noot
2

Kamerstuk 29 279, nummer 333, vergaderjaar 2015–2016

X Noot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 29 517, nr. 117

Naar boven