34 641 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het opnemen van een specifieke strafuitsluitingsgrond voor opsporingsambtenaren die geweld hebben gebruikt in de rechtmatige uitoefening van hun taak en een strafbaarstelling van schending van de geweldsinstructie en wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het opnemen van een grondslag voor het doen van strafrechtelijk onderzoek naar geweldgebruik door opsporingsambtenaren (geweldsaanwending opsporingsambtenaar)

D BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2020

In het nota overleg dat ik heden, 8 juni, met de Tweede Kamer had werd gevraagd naar het wetsvoorstel geweldsaanwending opsporingsambtenaar, meer specifiek over de vraag of, en wanneer opsporingsambtenaren na toepassing van geweld vervolgd kunnen worden voor doodslag. Omdat het wetsvoorstel momenteel bij uw Kamer aanhangig is, acht ik het relevant de vraag ook in uw richting te beantwoorden.

1. Wetsvoorstel geweldsaanwending opsporingsambtenaar

Het wetsvoorstel introduceert onder meer een nieuwe strafbaarstelling. Voorgesteld wordt om het schenden van de geweldsinstructie, wanneer dit aan de schuld van de opsporingsambtenaar te wijten is, strafbaar te stellen (artikel 372 Wetboek van Strafrecht). De nieuwe strafbaarstelling is bedoeld voor de gevallen waarin het schenden van de geweldsinstructie1 het gevolg is van een verwijtbare inschattingsfout of onvoorzichtigheid van de opsporingsambtenaar. In die gevallen is vervolging voor een algemeen geweldsdelict vaak minder aangewezen, vanwege de taak en bevoegdheid van de opsporingsambtenaar. De achtergrond van de algemene geweldsdelicten is immers dat het gebruiken van geweld normaliter niet is toegestaan, terwijl we opsporingsambtenaren vragen om dit – als noodzakelijk – wel te doen. De nieuwe strafbaarstelling biedt het openbaar ministerie, in het geval het vervolging van de betrokken opsporingsambtenaar aangewezen acht, een alternatief voor de bestaande geweldsdelicten als mishandeling en doodslag.

2. Vervolging voor schending van de geweldsinstructie of doodslag

De nieuwe strafbaarstelling doet niet af aan de bestaande geweldsdelicten en het opportuniteitsbeginsel van het openbaar ministerie. De officier van justitie kan indien hij daartoe aanleiding ziet nog steeds ervoor kiezen de betrokken opsporingsambtenaar te vervolgen voor een regulier geweldsdelict. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn als de Ambtsinstructie moedwillig is overschreden. Ingevolge het amendement-Van Dam is het niet meer mogelijk om in de dagvaarding een feit onder verwijzing naar het misdrijf, bedoeld in artikel 372 van het Wetboek van Strafrecht, tevens onder verwijzing naar een ander misdrijf ten laste te leggen.2 Dit betekent dat direct de keuze zal moeten worden gemaakt tussen de nieuwe strafbaarstelling en een regulier geweldsdelict.

Het tragisch overlijden van Mitch Henriquez in 2015 en het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid zijn aanleiding geweest om een landelijk eenduidige instructie op te stellen voor het trainen en toepassen van hoofdcontrole- en verwurgingstechnieken.3 Hierbij besteedt de politie aandacht aan de (verstikkings)risico’s die zich bij het toepassen van deze technieken kunnen voordoen. Situaties als bij George Floyd in de Verenigde Staten, waarbij ruim 8 minuten met de knie op de nek van een verdachte wordt gezeten, worden in Nederland niet proportioneel en subsidiair geacht en daarom zijn opsporingsambtenaren daartoe niet bevoegd. Politieambtenaren worden hiervan bewust gemaakt tijdens hun opleiding en training. Zij weten dat verwurging kan leiden tot verstikking.

Een politieambtenaar die ondanks zijn training en opleiding van dergelijke technieken gebruikmaakt op een wijze als we in de Verenigde Staten zagen schendt mijns inziens dan ook bewust en opzettelijk de geweldsinstructie. Er is dan immers geen sprake meer van een inschattingsfout, omdat hem voldoende duidelijk is gemaakt dat het toepassen van handelwijze niet is toegestaan. In die gevallen verliest de redengeving voor een afwijkende strafrechtelijke rechtspositie van de opsporingsambtenaar ten opzichte van ieder ander haar legitimatie, gezien de ernst van het gedrag van de opsporingsambtenaar en het verwijt dat hem treft. Ik kan mij voorstellen dat in dat geval vervolging voor een algemeen geweldsdelict als doodslag meer in de rede ligt. Uiteraard is het aan het openbaar ministerie om te bepalen welk strafbaar feit ten laste wordt gelegd.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Onder de geweldsinstructie wordt verstaan de bij of krachtens de Politiewet 2012 en de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten gegeven algemeen verbindende voorschriften die tot de ambtenaar gerichte instructies bevatten omtrent het gebruik van geweld.

De geweldinstructie is dus breder dan de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.

X Noot
2

Kamerstukken II 2019/20, 34 641, 14.

X Noot
3

Kamerstukken II 2015/16, 29 628, 623.

Naar boven