34 550 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2017

Y VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 september 2017

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 hebben kennisgenomen van de beantwoording van 23 juni 20172 ̶ die de Minister van Justitie mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft gestuurd – met betrekking tot de vragen over het voorgehangen Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegingcriteria in verband met de invoering van bijzondere procedurele bepalingen in het Vreemdelingenbesluit 2000 die kunnen worden toegepast in situaties waarin sprake is van een aanzienlijke toename van het aantal asielvragen3. Naar aanleiding hiervan is op 14 juli 2017 nog een brief gestuurd aan de Minister van Veiligheid en Justitie.

De Minister heeft op 15 september 2017 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Minister van Veiligheid en Justitie

Den Haag, 14 juli 2017

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie hebben met belangstelling kennisgenomen van uw beantwoording van 23 juni 20174 – die u mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft gestuurd – met betrekking tot de vragen over het voorgehangen Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegingcriteria in verband met de invoering van bijzondere procedurele bepalingen in het Vreemdelingenbesluit 2000 die kunnen worden toegepast in situaties waarin sprake is van een aanzienlijke toename van het aantal asielvragen5. De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief. Zij hebben naar aanleiding daarvan nog de volgende vragen. De GroenLinks-fractieleden sluiten zich graag aan bij de vragen van de SP-fractieleden.

In het antwoord op de vraag waarom het advies van de Commissie-Van der Meer niet wordt afgewacht nu er zich geen noodzaak doet gevoelen de voorgestelde bezuiniging door te voeren, herhaalt u dat het zou gaan om een «logisch» gevolg van een eerdere wetswijziging en u bevestigt nogmaals dat er geen noodzaak zich doet gevoelen. Daarmee geeft u geen antwoord op de vraag waarom in weerwil van het ontbreken van noodzaak, toch wordt ingegrepen. U erkent zelfs dat de voorgestelde bezuiniging thans helemaal niet zal worden ingevoerd, maar hooguit op een later moment, waarvan niet valt te voorzien wanneer dat zal zijn (de instroomcijfers geven er voor de naaste toekomst in elk geval geen aanleiding toe). U gebruikt (wederom) de term «groot belang», maar alleen in een (ook volgens uzelf) niet-actuele setting. Als er zo weinig urgentie is – en dat was precies waar de vraag over ging – waarom moet dan toch het stelsel aangepast worden? Graag uw reactie.

Het antwoord op de vraag naar de verslechtering van de positie van asielzoekers die door u als «kansrijk» worden aangeduid, is eveneens een herhaling van de tekst die vragen opriep. Er wordt extra beleid voor hen gevoerd dat hun bewijspositie verzwakt. Waarom juist de kansrijken in dit opzicht slechter af moeten zijn, wordt niet duidelijk gemaakt. Graag uw reactie.

Er wordt verder door u in uw antwoord op vragen naar het afschaffen van de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand voor kansrijke asielzoekers, naar artikel 19 van de Procedurerichtlijn gewezen. Het is op zich juist om te stellen dat kosteloze rechtsbijstand op grond van de Procedurerichtlijn niet een dwingend gegeven is, maar in de geschiedenis van het nationale asielrecht is het dat wel al decennia lang zo geregeld. Er is voor gekozen niet te volstaan met de uitgeklede variant van het uitdelen van een folder en het geven van wat gecondenseerde informatie aan het begin van een gehoor. Dat is ook van groot belang, omdat in de Nederlandse procedure fouten en gebreken in de aanvraagfase in beroep nauwelijks meer te herstellen zijn, gelet op de beperkte wijze waarop de rechter niet-gestaafde verklaringen toetst. Juist in de aanvraagfase is het dan ook van groot belang dat de asielzoeker goede rechtsbijstand krijgt en ervan doordrongen raakt hoe belangrijk het is dat alles op tafel komt. Het gebeurt maar al te vaak dat een asielzoeker, in de wetenschap dat hij toch wel asiel krijgt, belangrijke zaken achterwege laat. In tijden van grote drukte zullen de gehoorambtenaren ook niet doorvragen. Juist dan is een gesprek onder vier ogen met een deskundig advocaat en een goede nabespreking vaak de enige manier om het volledige verhaal boven tafel te krijgen. Jaren later, bij een mogelijke intrekking van de verblijfsvergunning, is het moeilijk om herinneringen uit het geheugen over de feitelijke toedracht van relevante feiten en gebeurtenissen terug te halen. Vrijwilligers van VluchtelingenWerk Nederland kunnen en willen de rol van de partijdige, deskundige, onafhankelijke advocaat met een geheimhoudingsplicht niet in de voorbereiding op de asielprocedure overnemen. Uit de evaluatie van het project Programma Invoering Verbeterde Asielprocedure (PIVA) bleek nu juist de grote meerwaarde van een advocaat, die bovendien de cliënt voorbereidt in de rust- en voorbereidingstermijn.6 Waarom er nu juist voor kansrijke asielzoekers wordt teruggevallen op de variant die we in Nederland ónder de ondergrens van een zorgvuldige procedure plegen te achten voor asielzoekers, wordt niet duidelijk uit uw antwoord. De SP-fractieleden merken op dat men zou zeggen dat u de kansrijke asielzoekers meer welwillend tegemoet zou treden. Het tegendeel is echter het geval. De vraag waarom u hiervoor kiest, blijft onbeantwoord. Graag uw reactie.

Overigens lijkt u aan het einde van uw beantwoording van de vragen te erkennen dat de informatievoorziening zoals die thans is geregeld, niet afdoende is, nu u in de allerlaatste alinea aangeeft dat bij inwerkingstelling van spoor 3 alsnog een andere vorm van informatieverstrekking zou kunnen worden ingevoerd. De zin die daarop volgt (dat ook de vrijwilligers van VluchtelingenWerk Nederland de asielzoekers van voorlichting voorzien), is in dit opzicht eveneens tekenend: de vrijwilligers van diverse pluimage – over hun inzet niets dan goeds – kunnen natuurlijk niet het gat vullen dat u laat vallen als u doorgaat met uw plan om kosteloze rechtsbijstand te schrappen voor de betrokken asielzoekers. Ten eerste niet omdat dit strijdig is met de verdragstrouw, aangezien de overheid zélf de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen om in de voorlichting te voorzien. En ten tweede niet omdat de kwaliteit niet gewaarborgd wordt. Graag uw reactie.

Door de SP-fractieleden is op het punt van de informatievoorziening met kracht van argumenten betoogd dat deze zonder gefinancierde rechtsbijstand niet voldoet aan de normen van artikel 19 van de Procedurerichtlijn en paragraaf 22 van de preambule, en er bovendien het nadeel ontstaat dat het verband uit het gebouw wordt getrokken. Daarop is niet door u ingegaan. Graag alsnog uw reactie.

Ook ten aanzien van het nadeel dat de kansrijke asielzoeker heeft als hij geen rechtsbijstand ontvangt en jaren later de overheid overweegt om over te gaan tot intrekking, bent u het antwoord op de vragen schuldig gebleven. U herhaalt dat er bij de intrekkingsprocedure de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand is (iets wat door niemand wordt betwist), maar gaat niet in op de verslechterde bewijspositie en op het ontbreken van een goed aangevuld en doordacht primair dossier, wanneer daar niet tijdig op is toegezien. Daarbij speelt een niet onbelangrijke rol dat een asielzoeker bij een nabespreking kort na een gehoor vaak nog wel weet wat hij precies gezegd heeft. Daardoor is vaak te reconstrueren hoe fouten in een gehoor terecht zijn gekomen en kan daar dus een geloofwaardige verklaring voor worden gegeven. Wanneer zo’n nabespreking jaren later plaatsvindt, is dat niet meer mogelijk en betaalt de asielzoeker de rekening voor het feit dat fouten in het gehoor niet meer te verklaren zijn. Bovendien is de beleidsregel die in de Vreemdelingencirculaire is opgenomen naar aanleiding van de motie van de Tweede Kamerleden Gesthuizen en Sjoerdsma7 niet afdoende om het nadeel van een niet-nabesproken rapport in toekomstige procedures te compenseren. De beleidsregel strekt ertoe dat wanneer de aanvraag is ingewilligd in de procedure bij voorzienbare inwilliging (spoor 3) en de vreemdeling in die procedure niet is bijgestaan door een rechtsbijstandverlener, eventuele fouten, onvolkomenheden of misverstanden in het rapport van gehoor, die daardoor in eerste instantie onopgemerkt zijn gebleven, niet in een vervolgprocedure (zoals intrekking of nareis) zullen worden tegengeworpen. Wél moet de vreemdeling onderbouwen dat discrepanties tussen zijn verklaringen in de vervolgprocedure en het eerdere rapport van gehoor het gevolg zijn van fouten, onvolkomenheden of misverstanden in het rapport van gehoor en dat daarvoor verschoonbare redenen zijn. Hiermee wordt het effect van de voornoemde motie tenietgedaan. Deze extra voorwaarden zouden moeten komen te vervallen. Graag uw reactie.

Ten aanzien van de keuze om de vergoeding voor gesubsidieerde rechtsbijstand in spoor 2 gelijk te trekken aan de vergoeding in Dublin-zaken (spoor 1), heeft u uw standpunt wél aanvullend gemotiveerd. U erkent kennelijk dat de gedachte dat de procedures procedureel (niet inhoudelijk) overeenkomsten vertoonden, niet voldoende reden is voor de gelijkschakeling van de vergoeding. Terecht, want allereerst is de vergelijking procedureel al niet gelijk, maar inhoudelijk nog minder.

U stelt vervolgens dat er standaardmatige argumenten in die procedures worden gevoerd (vanwege standaardmatige motiveringen van de Immigratie en Naturalisatiedienst (hierna: IND). Dat zou rechtvaardigen dat de vergoeding minder zou kunnen zijn, zo betoogt u. Allereerst merken de SP-fractieleden op dat u kennelijk deze maatregel als een beslissing ziet die samenhangt met de waardering van de hoeveelheid werk en de intensiteit ervan. Dat is precies het onderwerp waarmee de Commissie-Van der Meer zich bezighoudt. Graag uw reactie.

U heeft zich er eerder op beroepen dat de maatregelen het logisch uitvloeisel zijn van eerdere regelgeving. Met dat argument verdedigt u de gedachte dat er niet kan worden afgewacht tot de Commissie-Van der Meer haar bevindingen publiceert. Het geven van standaardmotiveringen door de IND staat echter nergens voorgeschreven in de regelgeving. Integendeel, daarvan hoort eigenlijk helemaal geen sprake te zijn. Iedere zaak behoort volgens de internationale verplichtingen op zijn merites te worden beoordeeld. Graag uw reactie.

Door de SP-fractieleden wordt betwist dat advocaten met standaardoverwegingen reageren op standaardmotiveringen, en dat de individuele asielmotieven zowel feitelijk als juridisch in deze zaken geen complexe reactie en beoordeling door een rechtsbijstandverlener vergen. Met uw argument diskwalificeert u de asieladvocatuur. Het standpunt dat juist bij zaken waarin de cliënt ook al het nadeel heeft van een algemeen tegen hem werkende presumptie, de advocaat die iets wil bereiken voor zijn cliënt, extra zijn best moet doen en alles uit de kast moet halen, is door u niet weerlegd. Graag uw reactie.

U wijst erop dat er in de ene zaak harder moet worden gewerkt dan in de andere zaak, en dat het wezen van een forfaitair systeem is dat dit zich zou uitmiddelen. Maar dat geldt over de hele linie en niet alleen in specifiek deze zaken. Ook wijzen de SP-fractieleden erop dat aan de onderkant al minder punten worden toegekend (Dublin, veilige landen), maar dat de vergoeding voor overige asielzaken niet is verhoogd. Er is dus geen sprake van een eerlijke uitmiddeling. Ook dat is een onderwerp dat de aandacht heeft van de Commissie-Van der Meer. Ook in dit opzicht bepleiten de SP-fractieleden dat u zich houdt aan de afspraak met de Staten-Generaal, dat bezuinigingen op het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand achterwege blijven totdat de Commissie-Van der Meer haar werk heeft afgerond. Graag uw reactie.

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie zien uw reactie – bij voorkeur voor 1 september 2017 – met belangstelling tegemoet.

Voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, A.W. Duthler

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 september 2017

Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de antwoorden aan op de vragen die de leden van de fractie van de SP van uw Kamer op 14 juli jl. hebben gesteld naar aanleiding van de voorhang van het ontwerpbesluit houdende aanpassing van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) in verband met de invoering van bijzondere procedurele bepalingen in het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000). De leden van de fractie van GroenLinks hebben zich bij deze vragen aangesloten. Bij de beantwoording is zoveel mogelijk de volgorde van de vragen van de aan het woord zijnde leden aangehouden.

De leden van de fractie van de SP wijzen erop dat zij eerder de vraag hadden gesteld waarom het advies van de Commissie-Van der Meer niet wordt afgewacht nu zich – in hun woorden – geen noodzaak doet gevoelen de voorgestelde bezuiniging door te voeren. Zij zijn van mening dat ik, met het antwoord in mijn brief van 23 juni 20178 dat sprake is van een logisch gevolg van een eerdere wijziging9 geen antwoord geef op de vraag waarom in weerwil van het gestelde ontbreken van noodzaak toch wordt ingegrepen in het stelsel. Zij merken daarbij op dat ik zou erkennen dat de voorgestelde bezuiniging voorlopig niet zal worden ingevoerd maar hooguit op een later moment, terwijl niet te voorspellen valt wanneer dit gaat gebeuren. Ook wijzen zij erop dat ik (wederom) de term «groot belang» zou gebruiken, maar alleen in een, ook volgens mijzelf, niet actuele setting. Deze leden willen weten waarom het stelsel aangepast moet worden als er zo weinig urgentie is.

Zoals bij u bekend, is door het besluit van 17 februari 2016 (Stb. 2016, 87) met ingang van 1 maart 2016 een aantal wijzigingen aangebracht in de in het Vb 2000 geregelde asielprocedures. Voor het ontwerpbesluit tot aanpassing van het Bvr en het Brt (hierna: het ontwerpbesluit) dat thans voorligt, is van belang dat daarmee de procedure voor de behandeling van asielverzoeken van vreemdelingen uit veilige landen van herkomst en voor asielzoekers die reeds elders in de EU bescherming genieten (spoor 2) is vereenvoudigd en versneld. Met dit besluit is in het Vb 2000 voorts voorzien in een procedure bij voorzienbare inwilligingen die bij verhoogde instroom kan worden gehanteerd (spoor 3). Voor het inwerking stellen van spoor 3 is een separaat besluit nodig van de Staatssecretaris, met inachtneming van het gevoelen van de ministerraad. Ik wil benadrukken dat voor toepassing van deze procedure alleen in uitzonderlijke omstandigheden aanleiding zal zijn. Er zal sprake moeten zijn van een situatie waarin de instroom zodanig is dat met toepassing van de normale procedures niet op verantwoorde wijze binnen de geldende termijnen kan worden besloten. Bovendien kan de procedure alleen worden toegepast indien een substantieel deel van de asielaanvragen wordt ingediend door vreemdelingen die een bepaalde nationaliteit bezitten of behoren tot een bepaalde groep en op basis van het beschikbare bewijs voorzienbaar is dat deze voor inwilliging in aanmerking komen.10 Dat een dergelijk besluit tot op heden niet is genomen en daar, gezien de huidige instroom en wachttijden, op dit moment ook geen aanleiding voor bestaat, doet er niet aan af dat toekomstige ontwikkelingen daartoe kunnen nopen.

Over deze inmiddels in het Vb 2000 opgenomen procedures heb ik in mijn brief van 23 juni 2017 opgemerkt dat ze van groot belang zijn om in een situatie van sterk verhoogde instroom binnen een redelijke termijn op een asielaanvraag te kunnen beslissen. In het verlengde daarvan is tevens van belang dat, indien deze nieuwe procedures worden toegepast, de regels voor vergoeding van rechtsbijstand hierop aansluiten. De toepassing van de nieuwe procedures brengt mee dat werk door rechtsbijstandverleners niet meer wordt verricht (in het geval van spoor 2) of mogelijk in de toekomst niet meer zal worden verricht (bij toepassing van spoor 3). Aangezien dat werk niet wordt verricht, is het redelijk hiervoor ook geen vergoeding (meer) toe te kennen. Dat is noodzakelijk onderhoud aan het systeem; de regels voor de vergoeding van rechtsbijstand in asielzaken moeten aansluiten bij de geldende asielprocedures.

Anders dan de leden lijken te veronderstellen, is er dus geen sprake van een voorgestelde bezuiniging. Dat naar verwachting feitelijk een besparing zal optreden door de inzet van de nieuwe procedures, maakt dat niet anders. In mijn brief van 23 juni 2017 kan dan ook niet worden gelezen dat de voorgestelde bezuiniging thans helemaal niet zal worden ingevoerd. Zolang spoor 3 niet in werking is gesteld, worden echter geen zaken in die procedure afgedaan. Van het niet vergoeden van rechtsbijstand zal dan dus nog geen sprake zijn. Indien de procedure van spoor 3 in werking wordt gesteld, en het is niet ondenkbaar dat er in de toekomst omstandigheden zullen zijn die noodzakelijk maken dat dit binnen een korte termijn gebeurt, dienen de bijbehorende regels voor de vergoeding van rechtsbijstand echter op orde te zijn. Zo bezien is het voorgestelde ontwerpbesluit dus wel degelijk urgent. Daarom is er op dit punt ook geen reden om de bevindingen van de Commissie Van der Meer af te wachten, aangezien deze commissie de puntenaantallen per zaakscategorie in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand evalueert. Deze evaluatie heeft naar haar aard geen betrekking op de onderhavige problematiek. Aangezien het sporenbeleid noopt tot een regeling van de vergoeding van de rechtsbijstand, is er geen reden de resultaten van de Commissie Van der Meer af te wachten. Dit laat onverlet dat een kabinetsreactie zal volgen naar aanleiding van de bevindingen van de Commissie.

De leden van de fractie van de SP zijn van mening dat een eerdere vraag naar de, volgens hen, verslechtering van de positie van asielzoekers die als kansrijk worden aangeduid, onvoldoende is beantwoord. Zij stellen dat er extra beleid voor hen wordt gevoerd dat hun bewijspositie verzwakt en geven aan niet te begrijpen waarom juist de kansrijken in dit opzicht slechter af moeten zijn.

Ik ga ervan uit dat de leden doelen op aanvragen die mogelijk in de toekomst met toepassing van de procedure voor voorzienbare inwilligingen (spoor 3) zullen worden behandeld. Het enkele gegeven dat een aanvraag kansrijk is, zegt op zichzelf niets over de vergoeding van rechtsbijstand. Alleen in zaken waarin de aanvraag daadwerkelijk wordt ingewilligd in spoor 3, wordt rechtsbijstand niet vergoed. De betrokkene krijgt in dat geval de bescherming waar hij om verzoekt en de rechtsbijstandverlener hoeft aan deze zaak geen werk te verrichten. Indien de procedure niet in spoor 3 kan worden ingewilligd, wordt alsnog een procedure gevolgd waarin werk wordt verricht door een rechtsbijstandverlener en waarin verleende rechtsbijstand dus wordt vergoed.

Niettemin ben ik mij er steeds van bewust geweest dat niet kan worden uitgesloten dat de afwezigheid van een rechtsbijstandverlener gevolgen heeft bij een eventuele latere intrekking of bij zaken over nareis van familieleden van de betrokkene. In mijn brief van 23 juni 2017, maar ook in de eerdere brieven aan de Voorzitter van uw Kamer van 7 februari 201711 en aan de Voorzitter van de Tweede Kamer12 heb ik toegelicht waarom ik de voorgestelde handelwijze niettemin verantwoord vind. Volledigheidshalve zet ik mijn argumenten daarvoor nogmaals op een rij.

Het opnemen van de relevante informatie in een asieldossier wordt ook bij de toepassing van de procedure bij voorzienbare inwilliging geborgd. Allereerst is van belang dat de asielzoeker een zogeheten aanmeldformulier dient in te vullen. Op dit formulier kan ook voor eventuele nareis relevante informatie worden vermeld. Deze informatie zal worden geverifieerd in het daaropvolgende gehoor waarbij een tolk aanwezig is. Tijdens dit gehoor zal de IND tevens de asielzoeker in de gelegenheid stellen om zijn individuele asielmotieven naar voren te brengen en indien uit de aangevoerde informatie van de asielzoeker blijkt dat hij zich (mede) beroept op individuele omstandigheden zullen hier in zijn toelatingsprocedure reeds vragen over worden gesteld door de IND.

Voor de in spoor 3 verleende asielvergunningen geldt, net als voor in de normale procedure verleende asielvergunningen, dat deze kunnen worden ingetrokken, bijvoorbeeld indien de omstandigheden op grond waarvan de bescherming is geboden niet langer bestaan of zodanig gewijzigd zijn dat bescherming niet langer nodig is of openbare orde aspecten daartoe nopen. Dit zal echter niet licht worden aangenomen. De IND moet vanzelfsprekend in alle gevallen een beslissing om tot intrekking van een asielvergunning over te gaan goed kunnen onderbouwen en de vreemdeling wordt in dat geval voorafgaand aan de beslissing ook steeds gehoord. Gedurende de procedure over het intrekken van een verblijfsvergunning asiel en in beroep heeft de vreemdeling recht op gesubsidieerde rechtsbijstand.

Het staat de vreemdeling voorts vrij desgewenst, na ontvangst van het inwilligend besluit alsnog correcties en aanvullingen, nadere verklaringen of bewijsmateriaal te overleggen. Dit is echter geen verplichting en het niet gebruik maken van deze mogelijkheid zal niet aan de asielzoeker worden tegengeworpen. Voor wat betreft gezinshereniging is verder van belang dat de IND de nodige informatie hierover verstrekt.

Zoals toegelicht in de eerdere brieven is naar aanleiding van de motie van de leden van de Tweede Kamer Gesthuizen en Sjoerdsma13 in de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna de Vc 2000) een beleidsregel opgenomen waarin voorwaarden worden beschreven waaronder een vreemdeling eventuele fouten, onvolkomenheden of misverstanden in het rapport van gehoor, die in eerste instantie onopgemerkt zijn gebleven omdat de vreemdeling niet is bijgestaan door een rechtsbijstandverlener, niet in een vervolgprocedure (zoals intrekking of nareis) zullen worden tegengeworpen. Met dit beleid wordt de bewijspositie van deze vreemdelingen niet verzwakt. Beoogd wordt juist de betreffende vreemdeling aan wie met toepassing van spoor 3 een verblijfsvergunning is verleend, bij het doorlopen van eventuele vervolgprocedures tegemoet te komen.

De leden van de SP-fractie zijn voorts van mening dat ik in mijn brief van 23 juni 2017 erken dat de informatievoorziening, zoals deze thans is geregeld, niet afdoende is omdat ik in deze brief aangeef dat bij de inwerkingstelling van spoor 3 alsnog een andere vorm van informatievoorziening zou kunnen worden ingevoerd. Zij stellen voorts dat niet mag worden gerekend op informatievoorziening door de vrijwilligers van VluchtelingenWerk Nederland. Dit is, zo menen zij, strijdig met de verdragstrouw omdat de overheid zelf in voorlichting dient te voorzien. Bovendien kan de kwaliteit van de informatievoorziening dan niet worden gewaarborgd.

De procedure bij voorzienbare inwilliging wordt, zoals al aangegeven, momenteel niet toegepast. Op dit moment heb ik geen reden om aan te nemen dat de informatievoorziening te wensen over zal laten indien dit in de toekomst wel aan de orde zal zijn. Indien het tot toepassing van spoor 3 zal komen, zal dit echter goed in het oog worden gehouden. De opmerking in mijn brief van 23 juni 2017 dat de bezwaren van de Nederlandse orde van advocaten (de NOvA) bij een daadwerkelijke ingebruikname van spoor 3 zo nodig door een uitgebreidere informatievoorziening kunnen worden ondervangen, moet aldus worden verstaan. Dat er nu geen reden is om aan te nemen dat de informatievoorziening te kort zal schieten, doet er niet aan af dat snel kan en zal worden opgetreden als dit in de toekomst wel het geval mocht blijken te zijn. Bij de beoordeling of de totale informatievoorziening afdoende is, wordt de rol die VluchtelingenWerk daarin speelt en kan spelen vanzelfsprekend betrokken. Het is echter uitdrukkelijk niet de bedoeling het wegnemen van eventuele onvolkomenheden over te laten aan VluchtelingenWerk.

Ten aanzien van de Procedurerichtlijn merken de leden van de fractie van de SP op dat het «op zich juist [is] om te stellen dat kosteloze rechtsbijstand op grond van de Procedurerichtlijn niet een dwingend gegeven is.» Tegelijkertijd stellen deze leden dat ik niet zou zijn ingegaan op het betoog dat de informatievoorziening zonder gesubsidieerde rechtsbijstand niet voldoet aan de normen van artikel 19 van de Procedurerichtlijn en paragraaf 22 van de preambule en zo, in de woorden van deze leden, «het verband uit het gebouw wordt getrokken». Zij wijzen er onder meer op dat in het nationale asielrecht al decennia lang in de aanvraagfase gesubsidieerde rechtsbijstand wordt geboden.

Deze leden doelen kennelijk op de vraag in uw brief van 21 april 2017 hoe ik oordeel over de door de NOvA geconstateerde strijdigheid met Europese wetgeving (Procedurerichtlijn 2013/32/EU).14 In het advies van de NOvA wordt overigens louter gesteld dat de «aangekondigde maatregel (...) op zijn minst op gespannen voet [staat] met de inhoud en strekking van de recentelijk geïmplementeerde Europese Procedurerichtlijn 2013/32.» In mijn brief van 23 juni 2017 heb ik, mede in reactie op de opmerkingen van de NOvA, toegelicht dat en waarom van strijdigheid met de Procedurerichtlijn geen sprake is en waarom ik van mening ben dat op afdoende wijze in de vereiste informatievoorziening wordt voorzien.15 Het gestelde in uw brief van 14 juli jl. biedt mij geen andere inzichten en ook anderszins zie ik geen redenen voor een andere inschatting. Hiervoor is al toegelicht dat van het daadwerkelijk achterwege blijven van gesubsidieerde rechtsbijstand slechts in uitzonderingsgevallen sprake zal zijn. Ik ben er dan ook niet bang voor dat de samenhang in het systeem verloren zal gaan.

De leden van de SP-fractie merken voorts op dat fouten en gebreken in de aanvraagfase in beroep nauwelijks meer te herstellen zijn en dat het daarom van groot belang is dat de asielzoeker goede rechtsbijstand krijgt en ervan doordrongen raakt hoe belangrijk het is dat alles op tafel komt. Het gebeurt volgens hen maar al te vaak dat een asielzoeker in de wetenschap dat hij toch wel asiel krijgt, belangrijke zaken achterwege laat. Bovendien zullen contactambtenaren in tijden van grote drukte ook niet doorvragen. Juist dan is een gesprek onder vier ogen met een advocaat en een goede nabespreking vaak de enige manier om het volledige verhaal boven tafel te krijgen. Zij vinden dat uit mijn eerder gegeven antwoorden niet duidelijk wordt waarom nu juist voor kansrijke asielzoekers wordt teruggevallen op een variant die voor andere asielzoekers onvoldoende wordt geacht. Je zou juist verwachten, zo stellen zij, dat kansrijke asielzoekers juist welwillender tegemoet worden getreden.

Gezien de vooronderstellingen die aan de vraagstelling te grondslag lijken te liggen, wijs ik erop dat asielzoekers voorafgaand aan een gehoor uitdrukkelijk wordt meegedeeld dat het gehoor wordt gehouden om duidelijkheid te verkrijgen over de redenen waarom de betrokkene zijn land van herkomst heeft verlaten en dat mede op basis van het nader gehoor een beslissing wordt genomen op de asielaanvraag. De betrokkene wordt voorts de verzekering gegeven dat hij in vrijheid kan spreken, dat alles wat wordt besproken vertrouwelijk wordt behandeld, dat de autoriteiten van het land van herkomst nimmer zal worden gemeld dat de betrokkene asiel in Nederland heeft aangevraagd en dat informatie in het dossier nimmer aan de autoriteiten van het land van herkomst, noch aan derden wordt verstrekt zonder uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene, tenzij dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de Nederlandse wet (waaronder de Vreemdelingenwet 2000 en het houden van toezicht op vreemdelingen). Benadrukt wordt dat het belangrijk is om de waarheid te spreken, geen gegevens betreffende de asielaanvraag achter te houden en dat de asielaanvraag kan worden afgewezen wanneer de vragen niet volledig en naar waarheid worden beantwoord. Als een vreemdeling ervoor kiest om tijdens het gehoor bepaalde zaken niet te melden, komen de consequenties daarvan dan ook voor zijn rekening. Het is voorts niet aan de Staatssecretaris om de asielmotieven door middel van doorvragen aan het licht te brengen.16

Zoals hiervoor al is toegelicht, is het niet zo dat het kansrijk zijn van een aanvraag tot gevolg heeft dat gesubsidieerde rechtsbijstand wordt onthouden. Dit is uitsluitend aan de orde indien de aanvraag daadwerkelijk met toepassing van de procedure bij voorzienbare inwilliging wordt ingewilligd. Hiervoor is eveneens aangegeven dat en waarom in dat geval het achterwege laten van gesubsidieerde rechtsbijstand verantwoord wordt geacht.

De leden van de fractie van de SP stellen dat ik het antwoord schuldig ben gebleven op de vragen over het nadeel dat een kansrijke asielzoeker heeft als hij geen rechtsbijstand heeft ontvangen en de overheid jaren later overweegt om de verblijfsvergunning in te trekken. Dat in de procedure over de intrekking wel gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk is, doet volgens deze leden niet af aan de verslechterde bewijspositie en het ontbreken van een goed aangevuld en doordacht dossier. Bij een nabespreking kort na een gehoor weet de asielzoeker nog wat hij gezegd heeft. Dan is te reconstrueren hoe fouten in een gehoor terecht zijn gekomen; als deze nabespreking jaren later plaatsvindt is dat niet meer mogelijk.

Deze leden vinden de eerder genoemde beleidsregel die in de Vc 2000 is opgenomen naar aanleiding van de motie van de leden van de Tweede Kamer Gesthuizen en Sjoerdsma niet afdoende om het nadeel van een niet-nabesproken nader rapport te compenseren. Dat de vreemdeling moet onderbouwen dat discrepanties tussen zijn verklaringen in de vervolgprocedure en het eerdere rapport van gehoor het gevolg zijn van fouten, onvolkomenheden of misverstanden in het rapport van gehoor en dat daarvoor verschoonbare redenen zijn, doet volgens deze leden het effect van de motie teniet. Ze vinden dat deze extra voorwaarden zouden moeten vervallen.

Hiervoor heb ik reeds toegelicht dat en waarom ik van mening ben dat het opnemen van de relevante informatie in een asieldossier ook bij de toepassing van de procedure bij voorzienbare inwilliging wordt geborgd. In dit verband wil ik nogmaals benadrukken dat de IND steeds goed moet kunnen onderbouwen dat de intrekking van een asielvergunning daadwerkelijk verantwoord is. De bewijslast ligt derhalve allereerst bij de IND en niet bij de vreemdeling. Zoals ook al aangegeven wordt met de naar aanleiding van de motie van de leden van de Tweede Kamer Gesthuizen en Sjoerdsma uitdrukkelijk beoogd de vreemdeling in deze situatie tegemoet te komen. Inderdaad moet een vreemdeling onderbouwen dat discrepanties het gevolg zijn van fouten, onvolkomenheden of misverstanden in het rapport van gehoor en toelichten dat daarvoor verschoonbare redenen zijn. Gelet op de waarborgen waarmee een gehoor is omgeven en hetgeen van de vreemdeling, ook indien er geen nabespreking van dat gehoor met een rechtsbijstandverlener plaatsvindt, mag worden verwacht, zou het naar mijn mening niet wenselijk zijn indien de waarde van het verslag van dit gehoor in toekomstige procedures eenvoudig zou kunnen worden ondergraven. Het is echter zeker niet de bedoeling de vreemdeling een bewijsopdracht op te leggen waaraan hij niet of slechts met moeite kan voldoen. In de betreffende beleidspassage is ook opgenomen dat de IND minder snel zal aannemen dat sprake is van geloofwaardige verschoonbare redenen als het aspecten betreft waarover de vreemdeling tijdens de eerdere asielprocedure uitgebreid en consistent heeft verklaard. Hieraan kan een indicatie worden ontleend over de wijze waarop dit beleid zal worden toegepast. Als wordt teruggekomen op in het eerdere gehoor opgetekende expliciete verklaringen, zal minder aanleiding bestaan om vraagtekens te plaatsen bij het verslag van het eerdere gehoor, dan wanneer – bijvoorbeeld – wordt gewezen op relevante aspecten die bij het eerdere gehoor kennelijk niet zijn besproken.

De procedure bij voorzienbare inwilliging wordt, zoals hiervoor al meermaals is benadrukt, momenteel niet toegepast. De situatie waarop de beleidsregel ziet kan zich thans dan ook niet voordoen. Op dit moment heb ik geen reden om aan te nemen dat deze beleidsregel, als toepassing daarvan in de toekomst aan de orde zal zijn, onredelijk zal uitpakken. Al blijkt dat dit toch gebeurt, zal het beleid vanzelfsprekend worden aangepast. Bovendien kan de vraag of discrepanties terecht zijn tegengeworpen uiteraard in iedere individuele zaak worden voorgelegd aan de rechter, die rekening zal houden met alle omstandigheden van het geval.

De leden van de fractie van de SP merken over de keuze om de vergoeding voor rechtsbijstand in spoor 2 gelijk te trekken met de vergoeding in Dublin-zaken voorts het volgende op. Aan mijn in mijn brief van 23 juni 2017 gegeven antwoord menen zij te ontlenen dat ik erken dat het gegeven dat de overeenkomsten tussen de procedures niet voldoende reden zijn voor de gelijkschakeling van de vergoeding. Terecht, zo stellen zij, omdat er volgens hen zowel procedureel als inhoudelijk geen redenen zijn voor deze gelijkstelling.

Naar aanleiding van mijn opmerking in de brief van 23 juni 2017 dat door de IND standaardmatige motiveringen worden gehanteerd en dat, naar aanleiding daarvan, ook door de rechtsbijstandverlener standaardmatige argumenten kunnen worden aangevoerd, merken de leden van de fractie van de SP op dat ik de maatregel kennelijk zie als een beslissing die samenhangt met de waardering van de hoeveelheid werk en de intensiteit daarvan, en dat dit nu juist is waar de Commissie Van der Meer zich mee bezighoudt.

Deze leden betwisten bovendien dat met standaardoverwegingen op standaardmotiveringen wordt gereageerd en dat individuele asielmotieven geen complexe reactie vergen. Zij menen dat onvoldoende is weerlegd dat juist in zaken waarin een vreemdeling het nadeel heeft van een algemeen tegen hem werkende presumptie, de rechtsbijstandverlener die iets wil bereiken voor zijn cliënt «extra zijn best moet doen en alles uit de kast moet halen».

In mijn brief van 23 juni 2017 heb ik aangegeven dat de reductie van het aantal contactmomenten niet de enige reden is waarom ik aanneem dat de zaken die worden afgedaan in spoor 2 voor de rechtsbijstandverlener minder tijdrovend zijn dan zaken die in de algemene asielprocedure worden afgedaan. De aanname is gebaseerd op een aantal argumenten, waarvan de reductie van het aantal processtappen, hoewel belangrijk, niet op zichzelf doorslaggevend is. Ik heb, zoals aangegeven, ook laten meewegen dat de bewijslast inzake de situatie in veilige landen van herkomst in eerste instantie bij de IND ligt en dat in de praktijk wordt waargenomen dat de advocatuur ten aanzien van de onderscheiden veilige landen van herkomst veelal reeds standaard standpunten inneemt op de door de IND eveneens standaardmatig gebezigde motivering. Wat betreft de individuele asielmotieven heb ik opgemerkt dat deze, uitzonderingen daargelaten, in de meeste gevallen zowel feitelijk als juridisch geen complexe beoordeling en reactie door de rechtsbijstandverlener vergen. Dat in sommige zaken intensievere inspanningen moeten worden verricht wordt dan ook gecompenseerd door het gegeven dat andere zaken relatief eenvoudig zijn voor de rechtsbijstandverlener. Dit past binnen het forfaitaire systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand, dat uitgaat van onderlinge uitmiddeling van zaken waarin relatief meer of juist minder inspanningen vereist zijn.

Voor wat betreft het hanteren van standaardmatige motiveringen en argumenten, wil ik nogmaals benadrukken dat indien blijkt dat een aanvraag zich niet leent voor afdoening in spoor 2, bijvoorbeeld omdat de asielzoeker specifieke omstandigheden aanvoert die aanleiding geven voor het vermoeden dat zijn land van herkomst voor hem mogelijk niet veilig is, de behandeling van de aanvraag wordt voortgezet in de algemene asielprocedure. Indien voor een veilig verklaard land geldt dat bepaalde groepen zijn uitgezonderd, denk aan LHBT-ers uit Marokko, vindt afdoening plaats in de algemene asielprocedure. Gedurende de algemene asielprocedure heeft de asielzoeker recht op gesubsidieerde rechtsbijstand met de gebruikelijke vergoeding.

In zaken die wel in spoor 2 kunnen worden afgedaan zal het gegeven dat een vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst of reeds elders in de EU bescherming geniet, zeer zwaar wegen. Vanzelfsprekend moet ook worden gekeken naar de persoonlijke omstandigheden maar in gevallen waarin de aanvraag in spoor 2 kan worden afgedaan, zullen deze slechts in uitzonderingsgevallen een belangrijke rol spelen. Bij de motivering van een besluit met deze strekking is een standaardmatige benadering bij de motivering van het besluit om begrijpelijk redenen van efficiëntie dan ook onontkoombaar, hetgeen er niet aan afdoet dat de relevante individuele aspecten wel degelijk bij de beoordeling worden betrokken.

In aanvulling op hetgeen hiervoor al is gezegd over het niet afwachten van het rapport van de Commissie-Van der Meer, merk ik op dat de waardering van de hoeveelheid werk die een rechtsbijstandverlener moet doen, dus te maken heeft met de wijze van afdoening binnen spoor 2. Daarbij wordt de huidige systematiek gevolgd. Dit laat onverlet dat nadat de Commissie Van der Meer zijn eindrapport heeft gepresenteerd daarop een kabinetsreactie zal volgen waarbij wordt ingegaan op de bevindingen van de commissie.

Dat niet zou worden onderkend dat een rechtsbijstandverlener in deze zaken «alles uit de kast zou moeten halen» om iets te bereiken voor zijn cliënt, herken ik niet. Het gegeven dat de betreffende vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst of reeds elders in de EU bescherming geniet zal doorgaans doorslaggevend zijn voor de afwijzing. Individuele aspecten kunnen daaraan inderdaad in de weg staan. Zoals hiervoor aangegeven, wordt in dergelijke bijzondere gevallen echter al snel aangenomen dat de zaak niet in spoor 2 kan worden afgedaan. Het valt niet goed in te zien dat het steeds veel extra inspanningen vergt om aan te tonen dat van een dergelijk bijzonder geval sprake is. In zaken waarin niet op voorhand reeds duidelijk is dat individuele aspecten in de weg staan aan afdoening in spoor 2, zal het voor een rechtsbijstandverlener in de meeste gevallen inzichtelijk zijn dat uitvoerige rechtsbijstandverlening niet zal leiden tot een andere uitkomst. Vanzelfsprekend kan nooit worden uitgesloten dat in bepaalde gevallen de bijzonderheden van de zaak er toch redenen zijn om uitvoeriger rechtsbijstand te verlenen. Dat zal naar verwachting echter in zo weinig zaken aan de orde zijn, dat het meerwerk dat de rechtsbijstandverlener in die gevallen moet verrichten, wordt gecompenseerd door het gegeven dat andere zaken die in spoor 2 worden afgedaan relatief eenvoudig zijn.

De leden van de fractie van de SP plaatsen kanttekeningen bij de opmerking in mijn brief van 23 juni 2017 dat het gegeven dat in sommige zaken die in spoor 2 worden afgedaan intensievere inspanningen moeten worden verricht, wordt gecompenseerd door het gegeven dat andere zaken relatief eenvoudig zijn. Zij wijzen erop dat voor bepaalde typen zaken minder punten worden toegekend (Dublin, veilige landen) maar dat vergoeding voor overige asielzaken niet is verhoogd en dat dus geen sprake is van eerlijke uitmiddeling. Zij wijzen erop dat ook dit onderwerp de aandacht heeft van de Commissie-Van der Meer en menen dat ook hierom bezuinigingen op het systeem van de rechtsbijstand achterwege moeten blijven totdat de Commissie- Van der Meer haar werk heeft afgerond.

Hiervoor is reeds toegelicht waarom voor deze aanpassing van de regels voor de vergoeding van rechtsbijstand niet wordt gewacht op het rapport van de Commissie-Van der Meer. Deze regels dienen aan te sluiten bij thans geldende en mogelijk op korte termijn in te voeren procedures. Onder het puntensysteem wordt een vergoeding vastgesteld die zoveel mogelijk recht doet aan de aard van de verschillende, in het vreemdelingenrecht gehanteerde, procedures en de intensiteit van de werkzaamheden die in die procedures door de rechtsbijstandverlener moeten worden verricht. Zoals al eerder opgemerkt is een vergoeding voor rechtsbijstand voor een afdoening in spoor 2 in zijn algemeenheid redelijk. Dat doet er niet aan af dat bepaalde zaken bewerkelijker kunnen zijn, al is, zoals hiervoor al toegelicht, de verwachting gerechtvaardigd dat dit slechts voor een beperkt aantal zaken dat in spoor 2 wordt afgedaan, zal gelden. Voorts zullen er ook zaken zijn die minder bewerkelijk zijn dan uit de puntentoedeling zal volgen. In mijn brief van 23 juni 2017 heb ik aangegeven dat onderlinge uitmiddeling van zaken waarin relatief meer of juist minder inspanningen vereist zijn, past binnen het forfaitaire systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarmee heb ik niet willen zeggen dat uitmiddeling plaatsvindt met de vergoeding die voor andere typen asielprocedures wordt gegeven. Voor die procedures geldt een ander puntenaantal waarmee zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan de inspanningen die de betrokken rechtsbijstandverlener in die procedures verricht.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok


X Noot
1

Samenstelling:

Engels (D66), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Knip (VVD), Backer (D66), Barth (PvdA), Beuving (PvdA), Hoekstra (CDA), Schouwenaar (VVD), Van Strien (PVV), Kok (PVV), Gerkens (SP), Vlietstra (PvdA), Bredenoord (D66), Dercksen (PVV), D.J.H. van Dijk (SGP), Van Rij (CDA), Rombouts (CDA), Van de Ven (VVD), Wezel (SP), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS)

X Noot
2

Kamerstukken I 2016/17, 34 550 VI, S.

X Noot
3

Kamerstukken I 2016/17, 34 550 VI, B.

X Noot
4

Kamerstukken I 2016/17, 34 550 VI, S.

X Noot
5

Kamerstukken I 2016/17, 34 550 VI, B.

X Noot
7

Kamerstukken II 2015/16, 19 637, nr. 2143.

X Noot
8

Kamerstukken I, 2016/17, 34 550 VI, S.

X Noot
9

De leden spreken over een «wetswijziging». Aangenomen wordt dat wordt gedoeld op het Besluit van 17 februari 2016 tot wijziging van het Vb 2000, houdende invoering van bijzondere procedurele bepalingen die kunnen worden toegepast in situaties waarin sprake is van een aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen en enkele andere wijzigingen, Stb. 2016, 87.

X Noot
10

Zie artikel 3.123a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

X Noot
11

Kamerstukken, I 2016/17, 34 550 VI, L.

X Noot
12

Kamerstukken, II 2016/17, 31 753, nr. 134.

X Noot
13

Kamerstukken, II 2015/16, 19 637, nr. 2143.

X Noot
14

Kamerstukken I, 2016/17, 34 550 VI, S, p. 2.

X Noot
15

Kamerstukken I, 2016/17, 34 550 VI, S, p. 5.

X Noot
16

Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 maart 2016, in zaak nr. 201507454/1/V2, ECLI:NL:RVS:2016:888.

Naar boven