31 753 Rechtsbijstand

Nr. 134 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 februari 2017

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de brief van 28 september 2016 over het Ontwerpbesluit houdende aanpassing van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria in verband met de invoering van bijzondere procedurele bepalingen in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Kamerstuk 31 753, nr. 128).

De vragen en opmerkingen zijn op 8 november 2016 aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voorgelegd. Bij brief van 7 februari 2017 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende aanpassing van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria in verband met de invoering van bijzondere procedurele bepalingen in het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het ontwerpbesluit). Zij hebben hierover enkele vragen. Het ontwerpbesluit introduceert bijzondere procedurele bepalingen voor de gesubsidieerde rechtsbijstand die kunnen worden toegepast in situaties waarin sprake is van een aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen. Zien deze leden het goed dat dit besluit is genomen als reactie op de recente aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen? Hoe is dat destijds opgelost, aangezien dit besluit toen nog niet in werking was getreden? Wat is er toen misgegaan dat een aanpassing van de algemene maatregel van bestuur rechtvaardigen?

De aan het woord zijnde leden begrijpen dat een rechtshulpverlener een vergoeding krijgt van vier punten als de asielaanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard omdat de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst. Is dat correct? Hoeveel punten kreeg de rechtshulpverlener in een dergelijk geval vóór inwerkingtreding van dit ontwerpbesluit? Wat zullen de gevolgen zijn, zowel financieel als anderszins, als wordt besloten de rechtshulpverlener drie in plaats van vier punten toe te bedelen in de gevallen als bedoeld in dit ontwerpbesluit?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit. U heeft in de brief aan de Kamer van 27 november 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 2086) aangekondigd dat het, gelet op de aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen, «onontbeerlijk is dat wordt voorzien in bijzondere procedures voor de behandeling van asielaanvragen van bepaalde groepen». Deze bijzondere procedures hebben gevolgen voor de regelgeving op het terrein van het vreemdelingenrecht en de gesubsidieerde rechtsbijstand. In uw begeleidende brief bij het voorliggende besluit van 28 september 2016 is het voornemen bekend gemaakt in te willen grijpen in het vergoedingensysteem voor rechtsbijstand in asielzaken.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat er maatregelen moeten worden ontwikkeld in geval van verhoogde instroom. Zij is voorstander van structurele maatregelen die kunnen bijdragen aan efficiënte asielprocedures. Zij die recht hebben op asiel krijgen op deze manier eerder duidelijkheid. Het sporenbeleid is hier een goed voorbeeld van. Aanvragen die vermoedelijk niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van de Dublin-verordening of op grond van het veilige land van herkomst, moeten eerder worden afgehandeld. Dit is in het voordeel van kansrijke aanvragen. Daarnaast is de mogelijkheid geboden om, voor kansrijke aanvragen, al na een kort gehoor tot inwilliging van de aanvraag over te gaan. Het principe wordt ondersteund door deze leden, maar het roept ook een aantal vragen op. U stelt dat rechtsbijstand achterwege kan blijven, omdat de vreemdeling krijgt waar hij om heeft gevraagd, namelijk internationale bescherming, Dit is in lijn met de procedurerichtlijn, die stelt dat asielzoekers pas in de beroepsfase recht hebben op kosteloze rechtsbijstand. De leden van de PvdA-fractie willen echter wel graag van u horen hoe in deze nieuwe regelgeving gewaarborgd wordt dat, indien hoger beroep noodzakelijk is, het uitblijven van rechtshulp in een eerdere fase geen nadelige gevolgen zal hebben.

Dit geldt ook voor eventuele intrekking van de verblijfsstatus in de toekomst; hoe wordt er voor gezorgd dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de rechtsgang van de persoon in kwestie? Kunt u garanderen dat in hoger beroep gesubsidieerde rechtsbijstand altijd toegankelijk blijft? Voor deze leden is het met name van belang dat asielzoekers, als zij in een andere situatie of een ander spoort terechtkomen, de rechtshulp kunnen krijgen die nodig is.

Daarnaast hebben de leden van de PvdA-fractie zorgen over de gezinshereniging. Welke gevolgen voorziet u op dit gebied? Verzoeken om gezinshereniging volgen veelal uit inwilligingen van aanvragen, vaak van mensen die onder de categorie «kansrijk» vallen. Deze leden hebben vraagtekens bij de mogelijke gevolgen van het korten op rechtsbijstand voor deze groep. Het is essentieel dat het gehoor correct wordt nabesproken door advocaten, teneinde te voorkomen dat zich in het vervolgtraject van nareis en dus gezinshereniging geen onverwachte obstakels voordoen. Voorziet u hier problemen in c.q. herkent u deze zorgen en zo ja, hoe gaat u dat ondervangen? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit geen invloed zal hebben op de gezinsherenigingprocessen? Voorts hebben de aan het woord zijnde leden een vraag met betrekking tot de voorgestelde wijzigingen voor asielzoekers uit een veilig land. Waar is de keuze voor een rechtsbijstandsvergoeding van 4 punten, in plaats van 12, op gebaseerd?

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit dat kan worden toegepast in situaties waarin sprake is van een aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen. Deze leden hebben hier een groot aantal kritische kanttekeningen en vragen bij.

Ten eerste een tweetal procedurele vragen. Het besluit om voor sommige asielzoekers het recht op gefinancierde rechtsbijstand af te schaffen en voor anderen nog slechts een vergoeding voor rechtsbijstand van 4 punten in plaats van 12 punten te geven is geen besluit dat lichtzinnig genomen mag worden. Het raakt aan het recht op een eerlijk proces en schendt deze mogelijk. Onduidelijk is dan ook waarom een dermate zwaar besluit niet bij wet in formele zin genomen wordt volgens de normale gang van zaken waarbij ook verschillende partijen om advies wordt gevraagd. Kan dit alsnog? Daarnaast is nog geen maand geleden de Commissie van der Meer ingesteld die de puntentoekenning gesubsidieerde rechtsbijstand zal evalueren. Waarom wordt getracht het voorliggende ontwerpbesluit in te voeren nog voordat de Commissie haar werk heeft kunnen afronden en advies over onder andere deze vergoedingen heeft kunnen uitbrengen? Ook bij de timing en noodzaak van het ontwerpbesluit zetten de leden van de SP-fractie vraagtekens. Het tempo waarmee de wachtlijst kan worden weggewerkt is immers in de eerste plaats afhankelijk van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) en dit besluit komt nagenoeg tegelijk met de afschaffing van de weekendopenstelling in de asielzoekerscentra (azc’s). Als dit ontwerpbesluit werkelijk ziet op het wegwerken van de wachtlijsten vernemen deze leden graag hoe dit ontwerpbesluit zich met deze sluiting verhoudt.

Het ontwerpbesluit ziet op afschaffing van de gefinancierde rechtsbijstand voor asielzoekers uit landen die een bepaalde nationaliteit bezitten of behoren tot een bepaalde groep en op basis van het beschikbare bewijs voorzienbaar voor inwilliging in aanmerking komen. Voor hen wordt de gefinancierde rechtsbijstand compleet afgeschaft. Bent u van mening dat er voor hen helemaal geen juridische werk nodig is, moet hun nationaliteit en eerdere verblijfplaats niet worden aangetoond? Op welke manier worden documentloze asielzoekers nu nog ondersteund als zij tot een van de kansrijke nationaliteiten behoren of uit een van de gebieden komen? Bovendien kunnen zelfs bij relatief eenvoudige procedures die eindigen in een inwilliging de gehoren van groot belang zijn. Dat is met name zo in het kader van nareis. Op welke manier wordt de asielzoeker nu nog bijgestaan in het controleren en het kloppend maken van de eerste gehoren? Hoe verhoudt het afschaffen van het recht op rechtsbijstand zich tot de Procedurerichtlijn? Kunt u met name ingaan op de considerans waarin staat dat reeds in eerste aanleg asielzoekers kosteloos juridische en procedurele informatie moeten krijgen. Kunt u reflecteren op het feit dat als de rechtsbijstand wordt afgeschaft voor een deel van de asielzoekers wel moet worden voorzien in de voorzieningen die in artikel 19 van de Procedurerichtlijn staan beschreven? In het ontwerpbesluit worden daarnaast geen uitzonderingen gemaakt, waarom is hier niet in voorzien en betekent dit, dat er voortaan ook geen rechtsbijstand aan sommige onbegeleide minderjarigen meer zal worden gegeven? Hoe worden de nationaliteiten en de gebieden van herkomst vastgesteld en op welke manier wordt de rechtszekerheid verzekerd? Het ontwerpbesluit ziet daarnaast op de vermindering van het aantal punten voor rechtsbijstand van 12 naar 4 punten voor asielzoekers uit zogenaamde veilige landen.

Het tweede deel van het ontwerpbesluit trekt de vergoeding aan asielzoekers uit een veilig land gelijk aan de vergoeding voor rechtsbijstand aan asielzoekers die al elders een asielstatus hebben. Voor vluchtelingen die een veilig land ontvluchten moet echter nog steeds gekeken worden naar de asielmotieven en zij moeten kunnen aantonen dat bescherming in Nederland gerechtvaardigd is. Dat levert voor de advocatuur vaak juist extra werk op. Immers zij moeten naast de situatie in dat land ook de individuele omstandigheden aantonen. Hoe verklaart u dan toch de stelling dat bij deze zaken minder uren nodig zouden zijn?

Voorts willen de leden van de SP-fractie graag hun zorgen uiten over de opeenstapeling van bezuinigingsmaatregelen voor advocaten en in het bijzonder voor de vreemdelingenadvocatuur. Het verlenen van rechtsbijstand dreigt niet of nauwelijks meer kostendekkend te zijn. Het recht op rechtsbijstand komt hiermee in gevaar. Graag een reflectie hierop. Hoe blijft gewaarborgd dat iedereen die daar recht op heeft, ook vluchtelingen, kwalitatief hoogwaardige rechtsbijstand ontvangen?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit dat de vergoedingen voor rechtsbijstand in vreemdelingenzaken aanpast. Deze leden zien rechtsbescherming als een fundamenteel recht in ons rechtssysteem. Het onthouden of bekorten daarvan kan niet zonder aanvaardbare gronden. Zij hebben een aantal vragen over het voorliggende ontwerpbesluit.

De leden van de D66-fractie vragen in brede zin hoe het ontwerpbesluit zich verhoudt tot de discussie die met de Minister van Veiligheid en Justitie wordt gevoerd over maatregelen die de gesubsidieerde rechtsbijstand aanpassen, waaronder de asieladvocatuur. Kunt u toelichten waarom uw ontwerpbesluit niet ten minste is genotificeerd in het kader van dat debat?

Tijdens die debatten met de Minister is erop gewezen dat het verminderen van de rechtsbijstandsvergoedingen gevolgen heeft voor de beschikbaarheid en kwaliteit van de rechtsbijstandverleners op specifieke terreinen waaronder asiel. Hoe ziet u dat risico met betrekking tot de asieladvocaten? Waarom wacht u niet op het advies van de Commissie Van der Meer die recent door de Minister van Veiligheid en Justitie is ingesteld en ook over onderhavige vergoedingen een advies zal uitbrengen? Hoe verhoudt het ontwerpbesluit zich tot de reeds eerder ingevoerde algemene maatregel van bestuur waarmee vergoedingen van advocaten en ook asieladvocaten naar beneden zijn bijgesteld?

Kunt u toelichten waarom u deze wijziging op de rechtsbijstand, waarbij een deel van de asielzoekers buiten de gefinancierde rechtsbijstand wordt geplaatst, niet in een wet in formele zin regelt?

Het onderhavige ontwerpbesluit beoogt te komen tot een verkorte procedure voor gevallen waarin redelijk snelle inwilliging van het asielverzoek te verwachten valt. Niettemin vragen de leden van de D66-fractie hoe wordt voorkomen dat relevante informatie blijft liggen zoals juiste familiegegevens die van invloed kunnen zijn op het type status dat wordt verleend en op de aanvraag voor een gezinshereniging. Hoe wordt gewaarborgd dat de juiste informatie zorgvuldig wordt voorgelegd indien de asielzoeker niet over een rechtshulpverlener kan beschikken die hem kan helpen bij het aanleveren van de juiste informatie? Garandeert u dat de IND geen onderzoeken uitvoert die zijn gebaseerd op tegenstrijdigheden? Is het niet juist aannemelijk dat de kans op procedures juist wordt verkleind door aan de voorkant ervoor te zorgen dat asielzoekers, ook in geval van vermoede inwilliging, zoveel als mogelijk de juiste informatie verstrekken waarop onderzoek en een beslissing kan plaatsvinden?

Hoe verhoudt uw ontwerpbesluit zich tot de Procedurerichtlijn waarin artikel 22 van de considerans expliciet aangeeft dat asielzoekers in eerste aanleg recht hebben op kosteloze juridische en procedurele informatie zodat zij de procedure beter begrijpen en hun verplichtingen kunnen nakomen? Hoe verhoudt uw ontwerpbesluit zich tot artikel 25 van de considerans in de Procedurerichtlijn waarin wordt gewezen op de mogelijkheid een juridisch adviseur of andere raadsman te raadplegen; het recht op beslissende momenten in de procedure te worden ingelicht over zijn rechtspositie, in een taal die hij begrijpt of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die begrijpt?

Hoe ziet u deze wijziging in samenhang met de, wat deze leden betreft onwenselijke, voorstellen van de Europese Commissie om vluchtelingen die hun status op grond van subsidiaire bescherming hebben gekregen jaarlijks te beoordelen met als doel hun status eerder in te trekken? Hoe beoordeelt u het risico dat asielzoekers die wellicht in aanmerking komen voor een status op basis van artikel 1a VN-vluchtelingenverdrag door gebrek aan rechtsbijstand alleen een 1b-status krijgen en daar later de negatieve consequenties van ondervinden? De vergoeding voor asielzoekers uit zogeheten veilige landen wordt gelijkgesteld met die van asielzoekers die al ergens een asielstatus hebben. De vergoeding wordt daarmee verlaagd van 12 punten naar 4 punten. Daarmee beweert u dat voor die gevallen minder juridische bijstand kan volstaan.

Voor de leden van de D66-fractie wekt het de indruk dat u de rechtsbijstand aan asielzoekers uit veilige landen wilt ontmoedigen. Is dat inderdaad wat u hiermee beoogt? Indien een asielaanvraag ongegrond wordt verklaard wegens afkomst uit een veilig land, dan heeft een asielzoeker nog steeds het recht in dat geval zijn asielmotieven uiteen te zetten. Dat betekent dat het asielrelaas op geloofwaardigheid en zwaarwegendheid doorlopen moet worden en dat vergt bijstand van een deskundige. Hoe verhoudt deze inperking van de rechtsbijstand zich tot artikel 3.109ca vierde lid van het Vreemdelingenbesluit? Hoe verhoudt zich dat tot diverse uitspraken van de afdeling rechtspraak van de Raad van State waarin de asielzoeker het recht toekomt de beslissing, dat een land op de lijst van veilige landen staat vermeld, als onterecht aan te vechten? Hoe rijmt u dat met het uitgangspunt dat zelfs als een land veilig is een asielzoeker volgens jurisprudentie het recht heeft aannemelijk te maken dat een land voor hem, gelet op zijn specifieke omstandigheden, niet veilig is? De voorgenoemde leden constateren dat sommige landen wel op de veilige landen lijst zijn geplaatst, maar dat er uitzonderingen gemaakt worden voor bepaalde groepen die wel risico lopen zoals LHBTI’ers. Hoe wordt hier praktisch mee omgegaan? Hoe wordt duidelijk gemaakt aan vermeende kwetsbare groepen, die een uitzondering hebben binnen de veilige landen van herkomst, dat zij wel in aanmerking komen voor reguliere rechtsbijstand?

Financiële gevolgen

Begrijpen de leden van de VVD-fractie het goed dat wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 zal leiden tot een kostenreductie van in totaal ongeveer drie miljoen euro per jaar, maar dat de financiële gevolgen van het onderhavige ontwerpbesluit nog niet duidelijk is? Kunt u alsnog een poging doen de financiële gevolgen van dit ontwerpbesluit in kaart te brengen? Het moet toch mogelijk zijn inzichtelijk te maken wat de kosten voor gesubsidieerde rechtsbijstand zullen zijn bij een gelijkblijvende, een hogere dan wel een lagere asielstroom? Deze leden willen hier graag meer inzicht in krijgen.

De leden van de D66-fractie merken op dat u aangeeft dat het niet om een bezuinigingsopdracht gaat. Niettemin lezen zij wel meerdere malen hoeveel de voorgestelde maatregelen tot besparingen aanleiding geven. Welke relevantie ziet u om de besparingen te noemen als het u er louter en alleen om gaat tot een efficiëntere procedure te komen? Waarom worden de kostenbesparingen gezocht bij de rechtsbijstandverlener en niet bij de IND? Welke maatregelen zijn bij de IND denkbaar en mogelijk om de procedure, in geval van vermoede inwilliging van asielverzoeken, efficiënter te maken? Bent u van mening dat de huidige achtdaagse procedure nog sneller moet? Waarom wordt er niet ingezet op het verkorten van de wachttijden in plaats van het verkorten van een toch al korte procedure?

Consultatie en voorhang

De leden van de VVD-fractie lezen in de nota van toelichting dat het ontwerpbesluit is besproken met de Nederlandse Orde van Advocaten en de raad voor rechtsbijstand. Wat is hun standpunt? Heeft dit tot aanpassingen geleid? Indien dat alsnog zal gebeuren, kunt u de Kamer daar dan over informeren? Deze leden merken op dat de commissie Wolfsen onlangs nog een lijvig rapport heeft uitgebracht over de toekomst van de rechtsbijstand. Heeft dit invloed gehad op de inhoud van dit ontwerpbesluit? Zo ja, op welke wijze?

De leden van de PvdA-fractie willen graag vernemen of u de analyse van de Nederlandse Orde van Advocaten herkent, waarin zij stellen dat het sluiten van rechtsbijstand niet nodig is om het aantal aanvragen te kunnen verwerken. Zij geven voorts aan dat de aanvragen van asielzoekers die eventueel voor een afhandeling in spoor 3 of 5 in aanmerking zouden komen, niet wordt belemmerd of vertraagd door de inzet van de asieladvocatuur. Eerste en nadere gehoren moeten sowieso worden afgenomen. Hoe kijkt u hier tegenaan?

II. Reactie van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris, de antwoorden aan op de vragen die in een verslag op 8 november 2016 zijn gesteld door de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie van uw Kamer naar aanleiding van de voorhang van het Ontwerpbesluit houdende aanpassing van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) in verband met de invoering van bijzondere procedurele bepalingen in het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000).

Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen worden beantwoord.

De leden van de fractie van de VVD signaleren dat het ontwerpbesluit tot stand is gekomen als reactie op de aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen. Zij vragen hoe dit eerder is opgelost, aangezien dit ontwerpbesluit nog niet in werking is getreden.

Zoals ik in mijn brief aan u van 27 november 20151 heb aangekondigd, was het, gelet op de aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen, onontbeerlijk dat zo spoedig mogelijk werd voorzien in bijzondere procedures voor de behandeling van asielaanvragen van bepaalde groepen. Deze bijzondere procedures vergden een aanpassing van het Vb 2000, welke in werking is getreden met ingang van 1 maart 2016.2 De invoering van deze bijzondere procedures heeft gevolgen voor de regelgeving op het terrein van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Onderhavig ontwerpbesluit sluit aan bij deze wijziging van het Vb 2000 en bevat de met de invoering van bijzondere procedures samenhangende aanpassingen in het Bvr 2000 en het Brt.

De aanpassing van het Vb 2000 enerzijds en de aanpassing van het Bvr 2000 en het Brt anderzijds, konden niet tegelijkertijd inwerkingtreden, nu op grond van artikel 49 van de Wet op de rechtsbijstand voor aanpassingen van het Bvr 2000 en het Brt een zogeheten voorhangprocedure moet worden gevolgd. In afwachting van de gewenste aanpassingen wordt in spoor 23 op basis van 7 punten vergoed. Voor het inwerking stellen van spoor 3 is een separaat besluit nodig van de Staatssecretaris, met inachtneming van het gevoelen van de ministerraad. Tot op heden is een dergelijk besluit niet genomen en gezien de huidige instroom en wachttijden bestaat daar op dit moment ook geen aanleiding toe.

De leden van de fractie van de VVD begrijpen dat een rechtsbijstandverlener een vergoeding van vier punten gaat krijgen als de asielaanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard omdat de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst. Zij vragen hoeveel punten de rechtsbijstandverlener in een dergelijk geval thans krijgt. Voorts vragen zij wat de gevolgen zouden zijn, financieel en anderszins, als wordt besloten dat de rechtsbijstandverlener drie in plaats van vier punten krijgt in de hier bedoelde situatie.

Ik antwoord deze leden dat een rechtsbijstandverlener, zodra het besluit in werking treedt, inderdaad een vergoeding van vier punten krijgt als de asielaanvraag in spoor 2 kennelijk ongegrond wordt verklaard omdat de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst. Tot de inwerkingtreding van dit besluit geldt hetgeen hiervoor is beschreven over de vergoeding.

Ten aanzien van het aantal toevoegingen in de procedure van versnelde afdoening door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) in spoor 2 is ingeschat dat dit er circa 2.700 zijn.4 Wanneer in deze procedures de vergoeding die wordt toegekend aan de rechtsbijstandverlener drie punten zou worden (in plaats van vier) zal dit leiden tot een verlaging van de uitgaven met circa € 0,3 mln. Vier punten vind ik voor afdoening in spoor 2, net als bij afdoening in spoor 1 (Dublinprocedure) zaken, echter een redelijke vergoeding die, gelet op het (gereduceerde) aantal processtappen in de algemene asielprocedure, recht doet aan de inspanningen die de rechtsbijstandverlener verricht. Een verdere verlaging van het aantal punten acht ik op dit moment dan ook niet opportuun.

De leden van de VVD vragen of zij goed begrijpen dat de wijziging van het Vb 2000 zal leiden tot een kostenreductie van in totaal ongeveer € 3 mln. per jaar maar dat de financiële gevolgen van het onderhavige ontwerpbesluit nog niet duidelijk zijn. Zij vragen om alsnog een poging te doen om de financiële gevolgen van het ontwerpbesluit in kaart te brengen.

Zoals ik hiervoor al heb toegelicht behelst het ontwerpbesluit geen zelfstandige maatregelen maar sluit het aan bij de bijzondere procedures die met ingang van 1 maart 2016 zijn opgenomen in het Vb 2000. Dat bij afdoening in spoor 2 een lagere vergoeding voor rechtsbijstand wordt gegeven en dat bij afdoening in spoor 3, als dit spoor op enig moment in werking wordt gezet, geen toevoeging meer wordt verstrekt, is het logisch gevolg van de wijze waarop de procedure sinds 1 maart is, of kan worden, ingericht. Het ontwerpbesluit is, zoals al aangeven, nadrukkelijk niet een maatregel die wordt ingezet om een bezuiniging te realiseren. Beoogd wordt om de vergoeding voor rechtsbijstandverleners in overeenstemming te brengen met aard en omvang van de door hen verrichte werkzaamheden. Een inschatting van de kosten voor gesubsidieerde rechtsbijstand bij een gelijkblijvende, een hogere of een lagere asielstroom, waar de leden van de VVD-fractie naar vragen, is in relatie tot de toepassing van dit besluit niet goed te maken omdat daarvoor niet alleen de omvang van de instroom relevant is maar ook of een relevant deel van de betreffende asielaanvragen in spoor 2 kan worden afgedaan hetgeen samenhangt met de herkomstlanden van de betrokkenen. Ook is van belang of de aard en omvang van deze instroom rechtvaardigt dat een besluit wordt genomen waardoor spoor 3 in werking wordt gezet. Deze factoren laten zich nauwelijks voorspellen. Dit besluit zal naar verwachting in dat geval echter de facto leiden tot minder uitgaven aan gesubsidieerde rechtsbijstand.

Bij de berekening van de financiële gevolgen is uitgegaan van de laatst bekende cijfers uit de PMJ raming (Prognosemodel Justitiële Ketens) om zo dicht mogelijk aan te sluiten bij de realiteit. Ieder ander uitgangspunt geeft een minder zorgvuldig beeld van de financiële gevolgen van het conceptbesluit. Ook met het gekozen uitgangspunt moet zorgvuldig worden omgegaan. Immers, de omvang van de asielinstroom hangt samen met mondiale ontwikkelingen die niet goed op voorhand voorspelbaar zijn. Tevens moet het zogenoemde spoor 3 zijn «aangezet» om tot de berekende financiële gevolgen te komen. In de huidige berekening is niet alleen uitgegaan van de meest actuele PMJ raming maar tevens van de te verwachten aantallen instromers in de verschillende sporen. Niet elk spoor heeft een even groot aandeel in de asielinstroom. Echter kunnen de verhoudingen tussen de verschillende sporen wijzigen al naar gelang mondiale ontwikkelingen. Een en ander brengt met zich dat de thans berekende financiële gevolgen de best mogelijke berekening opleveren. Ter referentie is naar aanleiding van deze vraag nu ook een berekening gemaakt wat de financiële gevolgen zouden zijn geweest van invoering van de maatregelen uit het conceptbesluit wanneer uitgegaan zou worden van de gerealiseerde aantallen in 2014 en 2015, bij gelijke aannames over de te verwachten aantallen instromers in de verschillende sporen. Wanneer uitgegaan wordt van de realisatie 2014 is het ingeschatte effect dan een kostenreductie van ongeveer € 2,1 mln. per jaar en uitgaande van de realisatie 2015 gaat het om een kostenreductie van ongeveer € 2,6 mln. per jaar. Beperking aan deze laatste berekening is dat de instroom in 2016 qua omvang en samenstelling afwijkt van die in 2015 respectievelijk 2014.

De leden van de VVD-fractie signaleren dat het ontwerpbesluit is besproken met de Nederlandse orde van advocaten (hierna: NOvA) en de raad voor rechtsbijstand (hierna: de RvR). Zij vragen wat de mening was van de NOvA en de RvR, of de standpunten van deze organisaties tot aanpassingen hebben geleid en of ik, voor zover dat het geval is, hierover de Kamer zal informeren.

De NOvA heeft haar bezwaren op een rij gezet in de bijlage bij de bij u bekende brief van 10 oktober 2016. De NOvA stelt dat het ontwerpbesluit niet zou moeten worden ingevoerd. De NOvA heeft daarvoor een aantal argumenten gegeven die bij verschillende fracties van uw Kamer tot vragen hebben geleid. Uit mijn antwoorden in deze brief op onder meer die vragen vloeit voort dat hetgeen de NOvA heeft aangevoerd voor mij geen aanleiding is om het ontwerpbesluit aan te passen. De RvR vraagt in de brief van 24 oktober 2016 aandacht voor enkele, vooral technische, aspecten. Bij de aanpassing van het ontwerpbesluit naar aanleiding van de ontvangen reacties in het kader van de consultatie en de voorhang zal worden bezien of de punten die de RvR aanroert in het onderhavige ontwerpbesluit kunnen worden verhelderd, of dat hierin wellicht beter op andere wijze kan worden voorzien. In ieder geval zullen deze punten niet leiden tot ingrijpende wijzigingen van het ontwerpbesluit.

De vraag van de leden van de VVD fractie of hetgeen de Commissie Wolfsen in zijn rapport over een duurzaam stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand heeft geschreven invloed heeft gehad op het onderhavige besluit wordt ontkennend beantwoord. De wijzigingsvoorstellen in het onderhavige ontwerpbesluit vloeien, zoals hiervoor al aangegeven, rechtstreeks voort uit de invoering van de bijzondere procedures door de wijziging van het Vb 2000 van 1 maart 2016. De honorering van de rechtsbijstandverlener wordt bepaald op basis van de puntentoekenning aan een procedure. Indien er nieuwe procedures worden ingevoerd moet opnieuw worden gekeken naar de vergoedingen.

De leden van de PvdA-fractie signaleren dat de mogelijkheid wordt geboden om, voor kansrijke aanvragen, al na een kort gehoor tot inwilliging over te gaan. Het principe wordt door deze leden ondersteund maar deze mogelijkheid roept bij hen wel een aantal vragen op. Deze leden willen graag horen hoe gewaarborgd wordt dat, indien hoger beroep noodzakelijk is, het uitblijven van rechtsbijstand in een eerdere fase geen nadelige gevolgen zal hebben. Voorts vragen zij hoe er bij een eventuele intrekking van de verblijfsstatus in de toekomst voor wordt gezorgd dat dit geen negatieve effecten heeft voor de rechtsgang van de persoon in kwestie. Zij vragen ook hoe kan worden gegarandeerd dat in hoger beroep gesubsidieerde rechtsbijstand altijd toegankelijk blijft. Tot slot vragen zij welke gevolgen worden voorzien bij gezinshereniging.

De leden van de SP-fractie vragen op welke manier documentloze asielzoekers worden ondersteund als hun aanvraag kansrijk is. Daarnaast kunnen, zo stellen zij, zelfs bij relatief eenvoudige procedures die eindigen in een inwilliging de gehoren van groot belang zijn; met name in het kader van nareis. Zij willen graag weten op welke manier de asielzoeker nu nog bijgestaan in het controleren en het kloppend maken van de eerste gehoren.

De leden van de D66-fractie vragen zich af hoe zonder rechtsbijstandverlener wordt voorkomen dat relevante informatie blijft liggen. Zij vragen zich af of de kans op procedures niet juist wordt verkleind indien er aan de «voorkant» voor wordt gezorgd dat asielzoekers ook in geval van vermoede inwilliging zoveel als mogelijk de juiste informatie verstrekken.

Ik antwoord deze leden dat onthouding van gesubsidieerde rechtsbijstand alleen aan de orde is wanneer de aanvraag vermoedelijk voor inwilliging in aanmerking komt en deze wordt behandeld in spoor 3. Vreemdelingen stellen in de regel geen (hoger) beroep in tegen een inwilligende beschikking en voor zover zij daartoe wel over gaan, zal zoals ook thans reeds gebruikelijk is, hun beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens gebrek aan (proces)belang. Dit besluit brengt overigens geen verandering in de bestaande regels over subsidiering van rechtsbijstand in de beroeps- en hoger beroepsfase. De vreemdeling die beroep instelt tegen de beslissing van de IND kan een beroep doen op gesubsidieerde rechtsbijstand door een rechtsbijstandverlener die daarvoor een vergoeding krijgt van acht punten. In hoger beroep is de vergoeding vijf punten.

In dit kader is voorts van belang dat indien in spoor 3 (nog) niet kan worden besloten tot inwilliging van de aanvraag alsnog een rust- en voorbereidingstermijn wordt gegeven en de algemene asielprocedure (spoor 4 of spoor 5) gevolgd. Tijdens die behandeling worden de door de vreemdeling in de eerdere fase afgelegde verklaringen over de asielmotieven, voor zover deze geen betrekking hebben op daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en andere zware strafbare feiten, niet betrokken, tenzij de vreemdeling daar zelf om verzoekt. Dit is bepaald in het Vb 2000. Gedurende de behandeling van de aanvraag in spoor 4 dan wel 5 krijgt de vreemdeling alsnog gesubsidieerde rechtsbijstand.

Voor de in spoor 3 verleende asielvergunningen geldt, net als voor in de normale procedure verleende asielvergunningen, dat deze kunnen worden ingetrokken, bijvoorbeeld indien de omstandigheden op grond waarvan de bescherming is geboden niet langer bestaan of zodanig gewijzigd zijn dat bescherming niet langer nodig is of openbare orde aspecten daartoe nopen. Dit zal vanzelfsprekend niet licht worden aangenomen. Het opnemen van de relevante informatie in een asieldossier wordt ook bij de toepassing van de procedure bij voorzienbare inwilliging geborgd. Allereerst is van belang dat de asielzoeker een zogeheten aanmeldformulier dient in te vullen. Op dit formulier kan ook voor eventuele nareis relevante informatie worden vermeld. Deze informatie zal worden geverifieerd in het daaropvolgende gehoor waarbij een tolk aanwezig is. Tijdens dit gehoor zal de IND tevens de asielzoeker in de gelegenheid stellen om zijn individuele asielmotieven naar voren te brengen en indien uit de aangevoerde informatie van de asielzoeker blijkt dat hij zich (mede) beroept op individuele omstandigheden zullen hier in zijn toelatingsprocedure reeds vragen over worden gesteld door de IND. Indien de verblijfsstatus wordt ingetrokken vanwege veranderde omstandigheden, wordt de gebruikelijke procedure gevolgd. Daarnaast moet de IND vanzelfsprekend in alle gevallen een beslissing om tot intrekking van een asielvergunning over te gaan goed kunnen onderbouwen en wordt de vreemdeling in dat geval voorafgaand aan de beslissing ook steeds gehoord. Gedurende de procedure tot het intrekken van een verblijfsvergunning asiel heeft de vreemdeling recht op gesubsidieerde rechtsbijstand. De rechtsbijstandverlener ontvangt een vergoeding van zeven punten. Voor rechtsbijstand in de beroeps- en hoger beroepsfase ontvangt hij respectievelijk acht en vijf punten.

Voorts is naar aanleiding van de motie van de leden Gesthuizen en Sjoerdsma5 van uw Kamer in de Vreemdelingencirculaire 2000 een beleidsregel opgenomen die er toe strekt dat wanneer de aanvraag is ingewilligd in de procedure als bedoeld in artikel 3.123b Vb (in spoor 3) en de vreemdeling in die procedure niet is bijgestaan door een rechtsbijstandverlener, eventuele fouten, onvolkomenheden of misverstanden in het rapport van gehoor, die daardoor in eerste instantie onopgemerkt zijn gebleven, niet in een vervolgprocedure (zoals intrekking of nareis) zullen worden tegengeworpen. Wel moet de vreemdeling onderbouwen dat discrepanties tussen zijn verklaringen in de vervolgprocedure en het eerdere rapport van gehoor het gevolg zijn van fouten, onvolkomenheden of misverstanden in het rapport van gehoor en dat daarvoor verschoonbare redenen zijn. De IND neemt minder snel aan dat sprake is van geloofwaardige verschoonbare redenen, als het aspecten betreft waarover de vreemdeling tijdens de eerdere asielprocedure uitgebreid en consistent heeft verklaard. Overigens verzet geen rechtsregel zich ertegen dat een asielzoeker, desgewenst na ontvangst van het inwilligend besluit alsnog correcties en aanvullingen, nadere verklaringen of bewijsmateriaal overlegt. Dit is echter geen verplichting en het niet gebruik maken van deze mogelijkheid zal niet aan de asielzoeker worden tegengeworpen. Tot slot wijs ik erop dat de IND de nodige informatie over gezinshereniging verstrekt en dat eventuele onduidelijkheden in de praktijk door een uitgebreidere informatieverstrekking zo nodig geheel kunnen worden ondervangen.

Gelet op deze omstandigheden is voldoende geborgd dat het uitblijven van rechtsbijstand in een eerdere fase geen nadelige gevolgen heeft voor de vreemdeling.

De leden van de PvdA-fractie vragen of ik de analyse van de NOvA herken dat de voorgestelde maatregelen niet nodig zijn om het aantal aanvragen te kunnen verwerken. Zij geven aan dat de aanvragen van asielzoekers die eventueel voor een afhandeling in spoor 3 of 5 in aanmerking zouden komen, niet worden belemmerd of vertraagd door de inzet van de asieladvocatuur.

Allereerst merk ik op dat asielzoekers in spoor 5 zullen worden bijgestaan door een rechtsbijstandverlener op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand. Enkel in spoor 3 (evidente inwilliging) blijft gesubsidieerde rechtsbijstand op grond van dit voorstel achterwege. Dit stelt de IND in staat om kansrijke zaken sneller te behandelen. Het achterwege laten van rechtsbijstand brengt een aanzienlijke vereenvoudiging van de complexe logistiek van het asielproces met zich mee; immers voorafgaand aan een te plannen gehoor hoeft bijvoorbeeld geen termijn gegund te worden voor de voorbereiding van de rechtsbijstandverlening en hoeft bij het vaststellen van de datum waarop het gehoor plaatsvindt geen rekening te worden gehouden met de beschikbaarheid van een rechtsbijstandverlener die als gemachtigde optreedt voor de asielzoeker. Dit maakt dat de IND optimaal flexibel is in het plannen van de diverse processtappen en personeel en tolken efficiënter kan inzetten. Zo maakt het achterwege laten van rechtsbijstand het tevens mogelijk om de asielaanvraag direct of kort na het nader gehoor in te willigen, zonder dat een termijn moet worden gegund voor het indienen van correcties en aanvullingen. Vooral indien een groot aantal zaken op deze wijze kan worden afgedaan zal naar verwachting een aanzienlijke tijdswinst optreden.

De leden van de PvdA-fractie vragen waar de keuze voor een vergoeding van de rechtsbijstand van vier in plaats van twaalf punten bij een afdoening in spoor 2 op is gebaseerd. De leden van de SP-fractie en de D66-fractie wijzen erop dat, zoals blijkt uit artikel 3.109ca, vierde lid, van het Vb 2000, ook van vreemdelingen die een «veilig land» ontvluchten het asielrelaas op geloofwaardigheid en zwaarwegendheid moet worden doorgelopen en dat voorts steeds moet worden beoordeeld of het betreffende land ook voor de betreffende vreemdeling veilig is. Dat levert volgens deze leden voor de advocatuur vaak juist extra werk op.

Bij de leden van de D66-fractie bestaat verder de indruk dat ik rechtsbijstand aan asielzoekers uit veilige landen wil ontmoedigen.

Zij wijzen op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat een asielzoeker het recht toekomt om de beslissing dat een land op de lijst van veilige landen staat vermeld, als onterecht aan te vechten. De genoemde leden constateren dat sommige landen wel op de veilige landen lijst zijn geplaatst maar dat er uitzonderingen worden gemaakt voor bepaalde groepen die wel risico lopen zoals LHBT’ers. Zij vragen hoe hier in de praktijk mee zal worden omgegaan.

Met dit ontwerpbesluit wordt de vergoeding voor gesubsidieerde rechtsbijstand in spoor 2 gelijk gesteld aan de vergoeding in spoor 1 (Dublinprocedure) die procedureel nagenoeg identiek is. Hiermee wordt de vergoeding in spoor 2, zoals aangegeven, bovendien in overeenstemming gebracht met de reductie van het aantal processtappen in deze versnelde procedure. Waar de rust en voorbereidingstermijn en de algemene asielprocedure tot aan de afwijzende beschikking vier contactmomenten tussen rechtsbijstandverlener en de asielzoeker telt, telt spoor 2 slechts één contactmoment. Reeds om die reden zijn deze zaken voor de rechtsbijstandverlener minder tijdrovend dan zaken die in de algemene asielprocedure worden afgedaan. Ik vind het niet meer dan logisch dat dit ook tot uitdrukking komt in de hoogte van de vergoeding die voor die werkzaamheden wordt toegekend. Ook indien vier punten worden toegekend, kan worden voldaan aan artikel 3.109ca, vierde lid, van het Vb 2000. Er is dan ook geen sprake van dat ik rechtsbijstand aan asielzoekers uit veilige landen zou willen ontmoedigen.

De bewijslast inzake de situatie in veilige landen van herkomst ligt in eerste instantie bij de IND. In de praktijk wordt waargenomen dat de advocatuur ten aanzien van de onderscheiden landen veelal reeds standaard standpunten inneemt op de door de IND eveneens standaardmatig gebezigde motivering. Wat betreft de individuele asielmotieven kan worden opgemerkt dat deze, uitzonderingen daargelaten, in de meeste gevallen zowel feitelijk als juridisch geen complexe beoordeling en reactie door de rechtsbijstandverlener vergen. Dat in sommige zaken intensievere inspanningen moeten worden verricht wordt dan ook gecompenseerd door het gegeven dat andere zaken relatief eenvoudig zijn. Wanneer toch blijkt dat een aanvraag zich niet leent voor afdoening in spoor 2, bijvoorbeeld omdat de asielzoeker specifieke omstandigheden aanvoert die aanleiding geven voor het vermoeden dat zijn land van herkomst voor hem mogelijk niet veilig is, wordt de behandeling van de aanvraag voortgezet in de algemene asielprocedure. Indien voor een veilig verklaard land geldt dat bepaalde groepen zijn uitgezonderd, denk aan LHBT-ers uit Marokko, vindt afdoening van de aanvraag van dergelijke groepen plaats in de algemene asielprocedure. Gedurende de algemene asielprocedure heeft de asielzoeker recht op gesubsidieerde rechtsbijstand met de gebruikelijke vergoeding.

De leden van de SP-fractie en de D66-fractie vragen waarom het buiten de gesubsidieerde rechtsbijstand plaatsen van een deel van de asielzoekers niet kan worden geregeld in een wet in formele zin. In dat traject zouden ook verschillende partijen om advies kunnen worden gevraagd. Het besluit om voor sommige asielzoekers het recht op gefinancierde rechtsbijstand af te schaffen en voor anderen nog slechts een vergoeding voor rechtsbijstand van vier raakt volgens de leden van de SP-fractie het recht op een eerlijk proces en schendt dit mogelijk.

Deze leden antwoord ik dat in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) als uitgangspunt is neergelegd dat gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verleend aan personen die dit niet zelf kunnen betalen. Aan de verlening van gesubsidieerde rechtsbijstand kunnen voorwaarden en beperkingen worden verbonden (artikelen 12 en 28 Wrb). De uitwerking daarvan kan (mede) plaatsvinden op het niveau van algemene maatregel van bestuur. In deze wet is geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur (het Bvr 2000) regels kunnen worden vastgesteld over, onder meer, het bedrag van de vergoeding aan de rechtsbijstandverlener en de wijze waarop dit wordt bepaald. Zoals blijkt uit de situatie die aanleiding heeft gegeven voor het voorgestelde ontwerpbesluit – spoedige invoering van nieuwe procedures was onontbeerlijk – moeten aanpassingen van het bedrag van de vergoedingen flexibel en relatief snel kunnen worden doorgevoerd. Dat kan in voorkomende gevallen overigens niet alleen in het nadeel maar ook in het voordeel van rechtsbijstandverleners werken.

Ook in de onderhavige procedure, waarbij een algemene maatregel van bestuur tot stand wordt gebracht, wordt rekening gehouden met reacties en adviezen van verschillende partijen. Het ontwerpbesluit is ter consultatie voorgelegd aan de NOvA en de RvR. Beide organisaties hebben gereageerd. Betrokkenheid van beide Kamers der Staten-Generaal is gewaarborgd nu voor wijzigingen van het Bvr een voorhang geldt (artikel 49 Wrb). In beide Kamers heeft het ontwerpbesluit tot vragen geleid welke zullen worden beantwoord voordat de procedure wordt voortgezet. Onderdeel van de voorhang is dat het besluit in de Staatscourant bekend wordt gemaakt en dat een ieder de gelegenheid wordt geboden om hierop binnen vier weken te reageren. Naar aanleiding van deze publicatie zijn geen reacties ontvangen. Het ontwerpbesluit is ook in internetconsultatie gebracht, hetgeen slechts één reactie van een particuliere belangstellende heeft opgeleverd.

Van schending van het recht op een eerlijk proces is om de redenen die ik in deze brief uiteenzet naar mijn mening geen sprake.

De leden van de SP-fractie en de leden van de D66-fractie vragen waarom het onderhavige besluit moet worden ingevoerd nog voordat de Commissie Van der Meer een advies heeft uitgebracht.

Deze leden antwoord ik dat het ontwerpbesluit, zoals hiervoor al toegelicht, direct verband houdt met het besluit waarbij het Vb 2000 met ingang van 1 maart 2016 is gewijzigd. Het ontwerpbesluit moet dan ook worden gezien als een technische aanpassing van het Bvr 2000 en het Brt waartoe de invoering van de nieuwe bijzondere procedurele bepalingen in het Vb 2000 noopt. Aangezien de forfaitaire vergoeding in het kader van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel samenhangt met het moment waarop wordt beslist op die aanvraag, moest bij de invoering van de nieuwe procedures opnieuw worden gekeken naar de vaststelling van de vergoeding. Om die reden wordt niet gewacht op het advies van de commissie-Van der Meer.

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat het ontwerpbesluit nagenoeg tegelijk komt met de afschaffing van de weekendopenstelling in de ACs. Als het ontwerpbesluit werkelijk ziet op het wegwerken van de wachtlijsten vernemen de leden van de SP-fractie graag hoe dit besluit zich met deze sluiting verhoudt.

Vooropgesteld moet worden dat, zoals hiervoor al is aangegeven, de asielprocedure reeds is aangepast door de wijziging van het Vb 2000 met ingang van 1 maart 2016. Dit ontwerpbesluit bevat de met die wijziging samenhangende aanpassingen in het Bvr 2000 en het Brt en is daarmee slechts indirect een reactie op de toename van het aantal asielaanvragen. Met de wijzing van het Vb 2000 is in de regelgeving de mogelijkheid gecreëerd om in geval van een hoge asielinstroom groepen aan te wijzen van wie de aanvraag op voorhand kansrijk wordt geacht en van wie de aanvraag om die reden in het snelle spoor 3 zal worden behandeld. Hiervoor is een separaat besluit nodig van de Staatssecretaris, met inachtneming van het gevoelen van de ministerraad. Het is daarmee een instrument dat de Staatssecretariskan inzetten in tijden van hoge instroom, maar dit is geen automatisme. Tot op heden is spoor 3 niet in werking gesteld en gezien de huidige instroom en wachttijden bestaat daar op dit moment ook geen aanleiding toe. Om diezelfde reden is onlangs besloten om de weekendopenstelling te beëindigen. De wijziging van het Vb 2000 die het mogelijk maakt om aanvragen versneld af te doen indien de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie bescherming geniet of afkomstig is uit een veilig land van herkomst (spoor 2) is wel als vast onderdeel van de asielprocedure ingevoerd. Ook bij een lagere asielinstroom is het onnodige beslag dat de afdoening van dit type zaken legt op de asielprocedure en de opvangcapaciteit voldoende reden om vertraging bij de afdoening ervan zoveel mogelijk te voorkomen. De wenselijkheid een dergelijke procedure te kunnen toepassen, bleek recentelijk bij de relatieve toename van het aantal asielaanvragen uit Oost-Europa en Noord Afrika. In de regel is daar sprake van relatief eenvoudige asielrelazen die geen aanleiding geven om tot inwilliging over te gaan.

De leden van de SP-fractie en de D66-fractie vragen hoe het afschaffen van het recht op rechtsbijstand zich verhoudt tot de Procedurerichtlijn. Zij wijzen op de considerans waarin wordt vermeld dat asielzoekers in eerste aanleg recht hebben op kosteloze juridische en procedurele informatie zodat zij de procedure beter begrijpen en hun verplichtingen kunnen nakomen, dat zij de mogelijkheid moeten hebben om een juridisch adviseur of andere raadsman te raadplegen en dat zij het recht hebben om op beslissende momenten in de procedure te worden ingelicht over hun rechtspositie. Ook wijzen zij op de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 19 van de Procedurerichtlijn.

De leden van de SP-fractie vragen bovendien waarom in het voorstel niet is voorzien in uitzonderingen en tevens of onbegeleide minderjarigen rechtsbijstand zal worden onthouden. Tot slot vragen zij zich af hoe de nationaliteiten en gebieden van afkomst worden vastgesteld en op welke manier rechtszekerheid wordt verzekerd.

In antwoord op deze vragen merk ik op dat artikel 19 van de Procedurerichtlijn voorziet in een recht op kosteloze juridische en procedurele informatie, maar niet in kosteloze rechtsbijstand. De betreffende informatie behoeft niet door een rechtsbijstandsverlener te worden verstrekt. Ook in spoor 3 ontvangen asielzoekers voorafgaand aan de asielprocedure schriftelijke informatie over de asielprocedure in een voor hen begrijpelijke taal. Bij aanvang van het gehoor krijgt de asielzoeker ook mondeling informatie over de asielprocedure en wordt hij in de gelegenheid gesteld hier vragen over te stellen. Asielzoekers hebben ingevolge de Procedurerichtlijn eerst in de beroepsfase recht op gesubsidieerde rechtsbijstand. In de beslisfase heeft de asielzoeker uiteraard het recht om zelf rechtsbijstand te zoeken, maar lidstaten zijn op grond van de procedurerichtlijn niet gehouden om rechtsbijstand in die fase van de asielprocedure te vergoeden.

Het ontwerpbesluit regelt de vergoedingen voor rechtsbijstand als een van de in het Vb neergelegde bijzondere procedures wordt gevolgd. Eventuele uitzonderingen op die procedures kunnen niet in het Bvr 2000 of het Brt worden geregeld. In de praktijk die na de aanpassing van het Vb 2000 met ingang van 1 maart 2016 wordt gevolgd bestaat voldoende ruimte om de procedures niet te volgen indien daar onvoldoende aanleiding voor is. De asielzoeker meldt zich bij binnenkomst bij de nationale politie, die verantwoordelijk is voor de identificatie van de asielzoeker en de registratie van het asielverzoek. Ook wordt de asielzoeker aan de hand van een zogenaamd aanmeldformulier (toegesneden op de specifieke doelgroep) gevraagd feitelijke informatie te verstrekken. De informatie van de nationale politie, het aanmeldformulier en de aan de aanvraag ten grondslag gelegde documenten kunnen indicaties geven dat de aanvraag in spoor 2 of in spoor 3 kan worden afgedaan. Indien die indicaties er niet zijn, zal de aanvraag niet in één van deze sporen worden behandeld. Voor beide procedures is bovendien voorzien in een regeling voor de situatie dat blijkt dat de aanvraag alsnog niet in de versnelde procedure kan worden afgedaan (artikel 3.109ca, zevende lid, en artikel 3.123b, zevende lid, van het Vb 2000). Voor onbegeleide minderjarigen geldt dat zij in de uitvoeringspraktijk worden uitgezonderd van behandeling in de sporen 2 en 3, tenzij zij zelf hierom nadrukkelijk verzoeken.

De leden van de SP-fractie vragen hoe gewaarborgd blijft dat iedereen die daar recht op heeft kwalitatief hoogwaardige rechtsbijstand blijft ontvangen. Deze leden antwoord ik dat bij de toekenning van het aantal punten aan de nieuwe vreemdelingenrechtelijke procedures wordt gekeken naar de hoeveelheid werk die gemiddeld genomen moet worden besteed aan rechtsbijstandverlening. Daarbij is bekeken hoeveel punten in vergelijkbare situaties worden toegekend aan de rechtsbijstandverlening. Het ligt in de rede dat de puntentoekenning evenwichtig is met de andere procedures in het vreemdelingenrecht. Er zijn geen aanwijzingen dat de verlening van rechtsbijstand in vreemdelingenzaken onvoldoende wordt gehonoreerd.

De leden van de D66 vragen zich in brede zin af hoe het voorstel zich verhoudt tot de discussie die met de Minister van Veiligheid en Justitie wordt gevoerd over maatregelen die het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand aanpassen. Zij willen weten waarom het onderhavige voorstel niet ten minste is genotificeerd in het debat over de aanpassingen binnen het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Voorts vragen zij hoe het voorstel zich verhoudt tot de reeds eerder ingevoerde algemene maatregel van bestuur waarmee vergoedingen van advocaten en ook asieladvocaten naar beneden zijn bijgesteld.

Zoals hiervoor al meerdere malen is aangegeven vormt het onderhavige ontwerpbesluit een noodzakelijke aanpassing van de regels voor gesubsidieerde rechtsbijstand die voortvloeit uit de invoering van bijzondere vreemdelingenrechtelijke procedures en is er geen sprake van een maatregel die erop is gericht om het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand te wijzigen. Het houdt dan ook geen verband met het separaat lopende traject tot wijziging van de Wrb c.a. in het kader van de stelselvernieuwing rechtsbijstand. Overigens is al bij de wijziging van het Vb2000 aangegeven dat separate aanpassing van rechtsbijstandregelgeving noodzakelijk is ten behoeve van een sluitende regeling. Ook de reeds enige tijd geleden doorgevoerde verlaging van de basisvergoeding voor rechtsbijstandverleners vormt een separate maatregel, welke geen verband houdt met de wijzigingen in het Vb2000.

De leden van de D66-fractie vragen naar het risico dat de vermindering van de vergoedingen heeft op de beschikbaarheid en de kwaliteit van de rechtsbijstandverleners.

Zoals ik hiervoor heb aangegeven is bij de vaststelling van de vergoeding gekeken naar de hoeveelheid werk die de nieuwe procedures voor de rechtsbijstandverleners met zich brengt. Het streven is erop gericht dat de vergoeding evenwichtig is met de procedures die bestonden voor invoering van de nieuwe vreemdelingenrechtelijke procedures.

Thans is er geen reden om aan te nemen dat het aanbod van rechtsbijstandverleners zal dalen. Uit de Monitoren Gesubsidieerde rechtsbijstand 2013, 2014 en 2015 blijkt dat het aantal rechtsbijstandverleners constant blijft. Het aantal asieladvocaten is respectievelijk 399, 382 en 398. In augustus 2016 stonden 438 asiel- en vluchtelingenrecht advocaten ingeschreven. Al deze asieladvocaten voldoen aan de speciale inschrijfvoorwaarden die gelden voor advocaten die asielzaken willen behandelen. Deze voorwaarden dragen juist bij aan de kwaliteit van de rechtsbijstandverlening.

De leden van de D66-fractie wijzen op het voorstel van de Europese Commissie voor een Procedureverordening waarin wordt voorgesteld aanspraken van vreemdelingen die hun status op grond van subsidiaire bescherming hebben gekregen jaarlijks opnieuw te beoordelen. Zij vragen zich af of in die context asielzoekers die subsidiaire bescherming wordt verleend en die vanwege het ontbreken van rechtsbijstand mogelijk ten onrechte vluchtelingschap is onthouden hier geen negatieve consequenties van zullen ondervinden.

Op grond van de huidige Procedurerichtlijn zijn lidstaten, uitzonderingen daargelaten, gehouden om te voorzien in kosteloze rechtsbijstand gedurende de beroepsfase. Nederland voorziet daarnaast in gesubsidieerde rechtsbijstand gedurende de besluitvormingsfase. De wijzigingen die door dit ontwerpbesluit worden aangebracht vinden hun grondslag in de bijzondere procedures die per 1 maart 2016 zijn ingevoerd. De voorgestelde EU-verordening is van medio juli. De Commissie stelt inderdaad voor om verplicht kosteloze rechtsbijstand te verstrekken gedurende de asielprocedure in eerste aanleg, maar tegelijk stelt de Commissie ook uitzonderingen voor op dit uitgangspunt. Het voorstel biedt lidstaten de mogelijkheid om asielzoekers uit te sluiten van het recht op kosteloze rechtsbijstand tijdens de asielprocedure in eerste aanleg, bijvoorbeeld in geval van herhaalde asielaanvragen. Ik stel dus vast dat ook de Commissie van mening is dat er situaties kunnen zijn waarin het gerechtvaardigd is om asielzoekers uit te sluiten van kosteloze rechtsbijstand. Ik hecht eraan te benadrukken dat het hier een voorstel betreft en dat de tekst nog kan worden gewijzigd voordat de verordening in werking zal treden. Daarbij zijn de onderhandelingen over de concept-verordening pas net van start gegaan en zal het naar verwachting nog geruime tijd duren voordat een verordening daadwerkelijk inwerking zal treden. De Nederlandse inzet bij die onderhandelingen staat beschreven in het fiche Procedureverordening.6 Onderdeel daarvan zal zijn dat het voorstel van de Commissie zodanig wordt aangepast dat ook bij evidente inwilligingen gesubsidieerde rechtsbijstand kan worden onthouden. Nu dit voorstel nog in de onderhandelingsfase zit en dus nog kan wijzigen, zie ik geen aanleiding om de voortgang van de voorgestelde nationale regeling stop te zetten. Ik vind het niet opportuun te wachten met onderhavig ontwerpbesluit, temeer nu het sporenbeleid en onderhavige, daarmee samenhangend ontwerpbesluit, mij instrumenten in handen geven om in te kunnen spelen op ontwikkelingen in de asielinstroom.

De leden van de D66-fractie constateren dat in de toelichting bij het ontwerpbesluit wordt gemeld hoeveel de voorgestelde maatregelen zullen besparen. Zij vragen zich af wat hier de relevantie van is, als de maatregelen alleen tot doel hebben om tot een efficiëntere procedure te komen. Zij vragen zich voorts af waarom de kostenbeperkingen uitsluitend worden gezocht bij de rechtsbijstandverlener en niet bij de IND en willen weten waarom niet wordt ingezet op het verkorten van de wachttijden in plaats van op het verkorten van een toch al korte procedure. Ook vragen zij welke maatregelen bij de IND denkbaar en mogelijk zijn om de procedure bij vermoede inwilliging van asielverzoeken, efficiënter te maken. Voorts vragen zij of ik van mening ben dat de huidige achtdaagse procedure nog sneller moet.

Het is goed gebruik dat bij het opstellen van een ontwerpbesluit een inschatting wordt gemaakt van de financiële gevolgen van de voorgestelde maatregelen. De voorgestelde maatregelen worden, zoals al aangeven, niet ingezet om een bezuiniging te realiseren. Gevolg van de voorgestelde maatregel is echter wel dat onnodige kosten worden voorkomen. Een precieze inschatting van de financiële gevolgen is, zoals eveneens al aangegeven, niet goed te maken omdat de omvang van de instroom en de samenstelling daarvan zich niet goed laten voorspellen. Toepassing van de bijzondere procedures leidt niet alleen tot een vermindering van de kosten voor rechtsbijstand maar ook tot een vermindering van de kosten die de IND moet maken. Er wordt geen rust- en voorbereidingstermijn meer doorlopen en de vreemdeling wordt slechts éénmaal gehoord. Daardoor kunnen meer procedures in een korter tijdsbestek worden afgerond hetgeen ook leidt tot kortere wachttijden. De wijze waarop spoor 3 thans is ingericht maakt het mogelijk om zo nodig zeer efficiënt te handelen. Verdere maatregelen om de procedure bij evidente inwilliging aan te passen zijn nu niet nodig. Ook werk ik thans niet aan plannen die de huidige achtdaagse algemene asielprocedure wijzigen.


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 2086.

X Noot
2

Besluit van 17 februari 2016 tot wijziging van het Vb 2000, houdende invoering van bijzondere procedurele bepalingen die kunnen worden toegepast in situaties waarin sprake is van een aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen en enkele andere wijzigingen, Stb. 2016, nr. 87.

X Noot
3

Zie voor een beschrijving van de sporen 1 tot en met 5 mijn brief van 27 november 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 2086).

X Noot
4

Voor de berekening is uitgegaan van de raming van het aantal toevoegingen in asielzaken voor de begroting 2017. Er is op basis van de samenstelling van de asielinstroom in de eerste vier maanden van 2016 een inschatting gemaakt van het aantal toevoegingen in asielzaken dat jaarlijks afgegeven wordt in de procedure bij voorzienbare inwilliging en in de procedure bij versnelde afdoening door de IND in spoor 2. Ingeschat is dat er circa 2.750 procedures bij voorzienbare inwilliging zijn waarvoor geen rechtsbijstandverlener hoeft te worden toegevoegd.

X Noot
5

Kamerstuk 19 637, nr. 2143.

X Noot
6

Kamerstuk 22 112, nr. 2193.

Naar boven