34 497 Wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 7 juli 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt een verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz

       

I.

ALGEMEEN

1

 

1.

Doel en aanleiding

2

 

2.

Uitgaven voor de SDE+ en tarieven voor de opslag duurzame energie.

4

 

3.

Administratieve lasten bedrijven/Uitvoering en uitvoeringskosten

9

 

4.

Inwerkingtreding

9

 

5.

Overig

10

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017 en hebben en aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017. Deze leden hebben nog vragen over het voorstel.

De leden van de PVV-fractie hebben met ongenoegen kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017 en hebben daarover nog een aantal vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017. Deze leden hechten aan investeringen in de energietransitie op korte termijn, maar stellen enkele vragen over de uitvoering.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.

1. Doel en aanleiding

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering schrijft dat momenteel wordt onderzocht of het mogelijk is om voor de periode na 2017 de opslag duurzame energie samen te voegen met de energiebelasting. De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering de wens heeft om dat te onderzoeken. Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dat onderzoek verwachten? Kan de regering toezeggen dat ten aanzien van een dergelijke samenvoeging het effect op de lasten van burgers en bedrijven een centrale plaats inneemt in de afwegingen?

De leden van de SP-fractie begrijpen niet waarom de wijziging op één van de laatste Kamerdagen wordt voorgelegd. De evaluatie van de Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE+) (die wordt uitgevoerd door een onafhankelijke partij) is immers voorzien in het tweede halfjaar van 2016. Deze leden kunnen zich dan ook beter vinden in het voorstel te wachten met het maken van dit soort keuzes en de evaluatie bij de behandeling te betrekken. Om niet in de knoop te komen met de invoeringsdatum, zou eventueel gekozen kunnen worden voor een spoed-wetsbehandeling. De mogelijkheid om af te wijken van de Wet raadgevend referendum is immers al in dit voorliggende voorstel gedaan, daar kan de snelheid van behandeling naar de mening van deze leden dus niet in gelegen zijn. Zij vragen zich af wat de reden is dit nu op deze wijze voor te leggen. Is de behandeling van dit voorstel ook niet gebaat bij draagvlak? Is dit voorstel besproken met de partners die onder het Energieakkoord staan?

De leden van de CDA-fractie zijn verbaasd dat de regering onderzoekt of het mogelijk is om de opslag duurzame energie na 2017 samen te voegen met de energiebelasting. Waarom, zo vragen deze leden zich af. Is het niet juist zo dat de Wet opslag duurzame energie er is om inzichtelijk te maken op de energierekening van huishoudens wat zij meebetalen aan de energietransitie, want anders had de stimulering van de productie van duurzame energie toch net zo goed meteen gefinancierd kunnen worden uit een verhoging van de energiebelasting, zo vragen zij. Waarom wil de regering af van het heffen van een belasting met een doel, te weten «de stimulering van de productie van duurzame energie», waarbij de inkomsten alleen gebruikt kunnen worden voor dit doel? Waarom wil de regering af van deze systematiek? Wil de regering af van deze systematiek vanwege de discussie over de begrotingsreserve duurzame energie en het inzetten van de middelen in deze begrotingsreserve ten behoeve van duurzame energie, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden willen dat de stimulering van duurzame energieproductie en de financiering daarvan transparant en rechtvaardig is.

Zij vragen ten behoeve van een rechtvaardige verdeling van de kosten of de regering bereid is zo snel mogelijk onderzoek te doen naar een duurzame voortzetting van de huidige salderingsregeling, waarbij ook gekeken wordt naar een rechtvaardige verdeling van kosten. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering het rechtvaardig acht dat huishoudens met zonnepanelen die salderen op dit moment niet zullen meebetalen aan windparken op zee. Zo ja, waarom? Deze leden vragen hoe het meebetalen aan de stimulering van duurzame energie zo rechtvaardig mogelijk verdeeld kan worden, en dus dat eigenlijk alle huishoudens meebetalen.

De leden van de PVV-fractie zijn zoals bekend fel tegenstander van de subsidiering van duurzame energie en benadrukken nog maar eens dat de PVV-fractie als enige fractie in 2013 tegen de Wet opslag duurzame energie heeft gestemd. Hoewel de omvang daarvan nog ongewis was, blijkt nu dat alle overige fracties in feite hebben ingestemd met een lastenverzwaring van maximaal € 60 miljard voor burgers en bedrijven (conform de meest recente brief van 1 juli 2016, Kamerstuk 31 239, nr. 218). Kan de regering aangeven waarom er destijds voor gekozen is om deze informatie niet met de Kamer te delen? Waarom kiest de regering ervoor om de Kamer druppelsgewijs te informeren over de verwachte kosten voor datgene wat in het Energieakkoord is afgesproken? Of stelt de regering dat de fracties die destijds hebben ingestemd met de Wet opslag duurzame energie ervan op de hoogte waren dat zij impliciet instemden met een lastenverzwaring van, zoals het er nu naar uitziet, € 60 miljard? Verder stelt de regering dat de stimulering van duurzame energie noodzakelijk is in de overgangsfase. Kan de regering aangeven tot wanneer deze overgangsfase naar verwachting duurt? Is dat tot het jaar 2050, waarin volgens de regering sprake moet zijn van een volledig duurzame energievoorziening, of denkt de regering dat subsidies voor duurzame energie al eerder niet langer noodzakelijk zijn? Kan de regering aangeven of zij met haar stelling dat op dit moment de kostprijs van duurzame energie hoger is dan de kostprijs van conventionele vormen van energie impliceert dat dit kostprijsverschil binnenkort verdwijnt? Zo ja, is het dan wel zo verstandig om middels vijftien jaar lange subsidiebeschikkingen compensatie voor dit verschil juridisch vast te leggen? Bovendien wordt in de Nationale Energieverkenning 2015 (NEV) gesteld dat de groothandelsprijs van elektriciteit de komende jaren flink zal stijgen. Waarom vormen deze ontwikkelingen kennelijk geen reden om de aan te gane subsidieverplichtingen naar beneden bij te stellen? Immers de voorgestelde tarieven zijn nagenoeg even hoog als vier jaar geleden. Wellicht ten overvloede vermelden deze leden erbij dat zij op de hoogte zijn van de SDE+-systematiek en dat zij het hier niet hebben over de lagere subsidie-uitgaven, maar over de subsidieverplichtingen die deze regering aangaat. Het geeft immers toch te denken dat zich voor de eerste subsidietender Borssele 38 partijen hebben gemeld, veel meer dan op voorhand werd verwacht. Dat kan de regering weliswaar zien als een compliment, maar bij de leden van de PVV-fractie is dat eerder een indicatie dat de SDE+-regeling kennelijk te riant is opgezet. Iets wat bij eerdere energiesubsidieregelingen, zoals de SDE en de Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP), ook het geval was. Heeft de regering naar aanleiding van het grote aantal inschrijvingen al actie ondernomen om de SDE+-systematiek en de daarbij gehanteerde basisenergieprijzen door te lichten? Zo niet, waarom is dat niet gebeurd? Ten slotte stelt de regering dat zij voornemens is om na 2017 de opslag duurzame energie samen te voegen met de energiebelasting. Dit lijkt deze leden een onwenselijke ontwikkeling, die het er bepaald niet inzichtelijker op maakt. Waarom kiest de regering hiervoor? Is dit weer een poging om de kosten van het Energieakkoord, en de subsidiëring van duurzame energie in het bijzonder, weg te moffelen?

De leden van de D66-fractie merken op dat de opslag duurzame energie was bedoeld om meer inzicht te geven aan burgers en bedrijven over de bijdrage die zij leveren aan de stimulering van duurzame energie via de subsidieregeling. Aangezien de opslag duurzame energie echter naar de algemene middelen gaat en niet direct gerelateerd is aan de SDE+, betwijfelen deze leden of de gewenste transparantie wel tot stand is gekomen. Kan de regering aangeven of zij van mening is dat deze doelstelling is gehaald, en zo ja, waar blijkt dat uit, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering wil bekijken of voor de periode na 2017 de opslag duurzame energie weer kan worden samengevoegd met de energiebelasting, zoals bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag. Deze leden vragen de regering om aan te geven wat de reden is dat zij van plan is om de opslag duurzame energie nu toch weer bij de reguliere energiebelastingen te voegen. Ook willen zij weten wanneer het besluit daarover zal worden genomen.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat een forse groei nodig is van het aandeel hernieuwbare energie. Tegelijkertijd ligt de kostprijs van conventionele vormen van energie nog te laag ten opzichte van duurzame energie. Erkent de regering dat het marktfalen om externe effecten mee te nemen in de prijs en het ontbreken van een effectieve CO2-prijs er toe leiden dat er forse subsidies nodig zijn om het gat te overbruggen? Is de regering van mening dat het wenselijk is dat een hoge CO2-prijs ontstaat, zodat realisatiesubsidies niet stijgen, maar kunnen dalen?

2. Uitgaven voor de SDE+ en tarieven voor de opslag duurzame energie

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat bij het afsluiten van het Energieakkoord in 2013 voor 2017 ex ante kasuitgaven voor de SDE+ zijn geraamd van € 678 miljoen per jaar. Daarvan wordt nu nog steeds uitgegaan in de vaststelling van dit wetsvoorstel, zo lezen deze leden. Kan de regering aangeven in hoeverre er door kostenbesparingen bij energieprojecten, mede ook gezien de ruime belangstelling voor de projecten voor wind op zee, een uiteindelijk lager bedrag aan uitgaven mogelijk is en/of in de lijn der verwachting ligt?

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over de verhoging van de middelen voor duurzame energie voor 2017, zoals in het wetsvoorstel is opgenomen. Wel vragen deze leden zich af wat er precies gewijzigd is bij de dekking. Klopt het dat sprake is van een overstap van een «gelijkelijke» verdeling naar een «evenredige» verdeling tussen gas en stroom? Kan de regering aangeven wat het verschil in deze verdeling precies is en waarom hiervoor gekozen is.

Heeft de verschuiving ten gunste van elektriciteit en ten koste van gas ook te maken met het vergroten van de kansen voor warmteprojecten? Voor wanneer staat de indiening bij de Kamer van de nieuwe Warmtewet gepland?

Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie zich af wanneer en hoe de motie van het lid Ronnes c.s. (Kamerstuk 34 475 XIII, nr. 20) ten uitvoer wordt gebracht. Herinnert de regering zich dat daar op 21 juni 2016 reeds aan gerappelleerd is door de vaste commissie voor Economische Zaken (Documentnummer 2016D26257)? In hoeverre zijn de middelen in de begrotingsreserve duurzame energie juridisch gebonden? Kan dit uitgesplitste worden naar de MEP, SDE, en SDE+? Hoe gaat het met de afwikkeling van de Milieu Actie Plan-gelden?

Klopt het dat de interne begrotingsreserve duurzame energie op 16 maart 2017, of vlak daarna, leeg gemaakt wordt? Klopt het dat dit afgesproken is in 2012? Op welke manier wordt geborgd dat deze middelen na 2017 beschikbaar blijven voor duurzame energie?

En in hoeverre is het gewaarborgd dat de opslag duurzame energie-middelen daadwerkelijk aan duurzame energie zullen worden uitgegeven? Hoe wordt dit gewaarborgd naar de verdere toekomst toe, dus ook in een volgende en daarop volgende kabinetsperiode?

Wanneer komt de evaluatie van de SDE+ naar de Kamer? Is dat wel op tijd om te worden betrokken bij de evaluatie van het Energieakkoord? Zo nee, welke conclusie trekt de regering hieruit?

De leden van de SP-fractie merken op dat in de tekst van de memorie van toelichting staat dat omdat «de kostprijs van duurzame energie op dit moment hoger ligt dan de kostprijs van conventionele vormen van energie, is stimulering van duurzame energie voor de totstandkoming daarvan in een overgangsfase noodzakelijk». Dit is al enige tijd een gegeven en naar het zich laat aanzien zal dit ook de komende jaren niet anders zijn. Mocht de keuze overwogen worden om werkelijk werk te maken van duurzame energie, dan zal er naar mening van deze leden een andere keuze gemaakt moeten worden, dan welke nu voorligt.

Het is naar mening van de leden van de SP-fractie vreemd dat de opbrengsten van de opslag van duurzame energie naar de algemene begrotingsmiddelen vloeien. Het lijkt dan ook logischer om nu al, en niet pas na 2017, de opslag duurzame energie samen te voegen met de energiebelasting, als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag. Had die keuze niet al gemaakt moeten worden bij de laatste behandeling van het Belastingplan, vragen de leden zich af. Kan de regering toelichten wat er nog wordt onderzocht?

Zij vragen zich af of de voorgestelde tarieven slechts zijn ingegeven om te komen tot de ex ante uitgaven voor 2017 voor de SDE+ welke zijn geraamd op € 678 miljoen per jaar. Hoe verhouden de aangeleverde tarieven voor de opslag duurzame energie vanaf 2013 tot en met 2017 op pagina 2 zich met de beleidsinformatie van het Ministerie van Financiën, waarin de belastingtarieven vermeld staan over de jaren 2013 tot en met 2016. De bedragen komen niet overeen en roepen daarom vragen op. De tarieven voor milieubelastingen zijn in euro’s, per kubieke meter en exclusief btw. Die van voorliggende wetswijziging in centen per kubieke meter aardgas. Kan de regering een tabel bij de voorliggende wetswijziging verstrekken in euro’s per kubieke meter?

Kan de rekensom van de geraamde opbrengst van de opslag duurzame energie ook gemaakt worden door de schijven voor grootverbruikers / bedrijven meer te verhogen en de tarieven voor huishoudens en kleine bedrijven te verlagen? Dan zijn immers de gevraagde milieuwinst en eisen die de afspraken van het Energieakkoord stellen, beter en eerder bereikt. Als het adagium werkelijk is dat de vervuiler betaalt, dan zijn de nu voorgestelde tarieven niet logisch. Graag krijgen de leden van de SP-fractie hierop een reactie van de regering.

Naar de mening van deze leden is nogmaals een verhoging van € 16,– per huishouden per jaar niet te verkopen wanneer grootverbruikers niet meer worden aangeslagen. Daarnaast holt een dergelijke verhoging naar de mening van deze leden het draagvlak voor hernieuwbare energie verder uit. Al wat huishoudens nu merken van hernieuwbaar zijn hogere tarieven en windmolenparken op land waar zij niet om gevraagd hebben. Ten aanzien van het verlaagde tarief voor de glastuinbouw vragen zij meer cijfermatige onderbouwing. Wegen de genomen energiemaatregelen op tegen deze wijze van het bevoordelen van de glastuinbouw, vragen de leden van de SP-fractie zich af.

Afsluitend vragen deze leden naar de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Smaling (Kamerstuk 30 196, nr. 446) dat stelt dat de kosten en baten van opwekking en gebruik van duurzame energie permanent in beweging zijn. Keuzes voor technologieontwikkeling moeten gericht zijn op de toekomst. Is het niet redelijker om, in het licht van het gestelde in de motie, deze te betrekken bij de keuzes die ons nu gevraagd worden? Samen met de eerder beloofde evaluatie kan de Kamer dan beter onderbouwd tot een meer weloverwogen besluit komen.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of de evaluaties van de SDE+ en de evaluatie van het Energieakkoord al zijn gestart en wanneer deze worden opgeleverd. Is de regering voornemens om de evaluatie met kabinetsreactie voor het einde van het jaar naar de Kamer te sturen, zo vragen deze leden.

Zij vragen de regering om nader in te gaan op de herkomst van de middelen in de begrotingsreserve duurzame energie. Deelt de regering de mening dat, gezien de heffing voortkomende uit de Wet opslag duurzame energie een heffing is met een doel, de middelen opgebracht uit deze heffing geoormerkt dienen te zijn in de begrotingsreserve duurzame energie? Hoe kan de Kamer controleren dat middelen geheven met de opslag duurzame energie enkel voor de financiering van de stimulering van duurzame energie gebruikt wordt als deze middelen niet geoormerkt worden in de begrotingsreserve duurzame energie en er middelen uit de begrotingsreserve duurzame energie ingezet worden voor andere doelen dan duurzame energie?

Ten behoeve van de transparantie over de middelen voorkomend uit de opslag duurzame energie vragen de leden van de CDA-fractie de regering in de begrotingsreserve duurzame energie een uitsplitsing te maken van de middelen van de drie verschillende regelingen, te weten de MEP, SDE en SDE+. Daarnaast vragen deze leden om bij de MEP- en SDE-regelingen aan te geven welke middelen verplicht zijn en voor wanneer, en welke middelen toebehoren tot beschikte projecten die uiteindelijk niet zijn doorgegaan. Daarnaast vragen zij de regering een duidelijk overzicht te geven bij de begroting van het Ministerie van Economische Zaken van daadwerkelijke en geraamde inkomsten uit de opslag duurzame energie, de aangegane verplichtingen ten aanzien van de SDE+, het aantal beschikte projecten dat uitvalt en daaraan gekoppelde middelen, en om inzichtelijke te maken hoe uitgevoerde verplichte betalingen en verwachte juridische verplichtingen zich per jaar verhouden.

Bij de behandeling van de Wet opslag duurzame energie zei de regering dat zij geen stuwmeer van ongebruikte middelen wil. Echter, we zien in de Voorjaarsnota 2016 dat de begrotingsreserve duurzame energie is toegenomen tot bijna € 1,5 miljard. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe zij hier naar kijkt en wat hieraan gedaan zou moeten worden. Bij de behandeling van de Wet opslag duurzame energie gaf de regering eveneens aan dat maximaal 2 à 3% van de middelen doorgeschoven zou worden naar het volgende jaar. Deze leden vragen de regering of dit het geval is. Wordt 2 à 3% of een groot aandeel van de middelen doorgeschoven naar volgende jaren via de begrotingsreserve duurzame energie, en waarom worden middelen in de begrotingsreserve duurzame energie niet in het daaropvolgende jaar besteed, maar in ieder geval in 2017 besteed zodat de tarieven minder omhoog kunnen?

De leden van de PVV-fractie constateren dat de regering ook hier verzuimt om inzicht te geven in de geraamde tarieven voor de opslag duurzame energie die het Energieakkoord met zich meebrengt. De regering kiest ervoor om wel keurig de stijging van de tarieven van de afgelopen jaren te laten zien, echter een prognose van de toekomstige tarieven blijft achterwege. Terwijl op basis van de eerder gememoreerde brief van 1 juli 2016 (Kamerstuk 31 239, nr. 218) en de daarin getoonde grafiek van geraamde inzet van beschikbare kasmiddelen valt op te maken dat juist in de jaren na 2017 er sprake zal zijn van een exorbitante stijging van de opslag duurzame energie. Deze leden verzoeken de regering dan ook met klem om de Kamer inzicht te geven in de geraamde tarieven voor de SDE+-opslag voor de jaren 2018 tot en met 2023. Uiteraard verzoeken zij ook om daarbij de bekende tabel van geraamde kasuitgaven en gevolgen voor de lastenontwikkeling van een update te voorzien, zodat ook inzichtelijk wordt wat de consequenties zijn voor de rekening van huishoudens, kleine bedrijven, grootverbruikers, etcetera. Verder stelt de regering dat de tarieven aansluiten bij de vormgeving in het Belastingplan 2016. Echter, de leden van de PVV-fractie constateren dat behoudens het elektriciteitstarief in de laagste schijf 0–10.000 kilowattuur alle overige tarieven in 2017 flink zijn gestegen ten opzichte van de eerder aan de Kamer vermelde tarieven voor de opslag duurzame energie in 2017 (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 6, vraag nummer 261). Dit sluit dus geenszins aan bij de vormgeving van het Belastingplan 2016, waarin de elektriciteitsbelasting daalt en de gasbelasting stijgt. Waarom komt de regering dan toch met deze bewering? Verder valt het deze leden op dat ondanks deze tariefstijgingen de verwachte opbrengst zelfs iets lager uitvalt, namelijk € 678 miljoen nu ten opzichte van de € 700 miljoen die destijds werd geraamd (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 6, vraag nummer 254). Kan de regering dit verklaren? Komt het soms doordat het gemiddelde aardgas en elektriciteitsverbruik wat men destijds had voorzien nu lager uitvalt en de tarieven dus omhoog worden geschroefd om dit te compenseren? Of heeft het soms te maken met het grote aantal faillissementen die zich hebben voorgedaan waarvoor minder belastingbetalende bedrijvigheid is teruggekomen? Of zijn er soms meer mensen dan verwacht die gebruik maken van de gelegaliseerde vorm van belastingontwijking genaamd salderen? Wat de achterliggende reden ook is, feit blijft dat met een groeiende bevolking en aantrekkende economie ondanks hogere tarieven voor de opslag duurzame energie de opbrengst afneemt. Dus wanneer begint deze regering in te zien dat een almaar stijgende opslag duurzame energie afwentelen op een steeds kleiner wordende groep belastingbetalers een onhoudbare en oneerlijke situatie is en gaat zij hiervoor maatregelen treffen?

De leden van de D66-fractie vragen de regering om in een tabel per schijf van de tarieven voor opslag duurzame energie aan te geven wat de opbrengsten in de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 zijn geweest.

Deze leden vragen de regering om in een tabel per schijf aan te geven wat de geraamde opbrengsten van de opslag duurzame energie met de voorgestelde tarieven in 2017 zullen zijn.

Zij vragen de regering om in een tabel per schijf aan te geven hoeveel energie de verbruikers in die schijf naar verwachting in 2017 zullen gebruiken.

De leden van de D66-fractie lezen dat bij het afsluiten van het Energieakkoord in 2013 de ex ante kasuitgaven voor de SDE+ zijn geraamd op € 678 miljoen en dat de geplande totale opbrengst van de opslag duurzame energie daarop wordt afgestemd. Deze leden vragen de regering of deze raming uit het Energieakkoord nog wel actueel is. Indien dit niet het geval is, dan willen zij weten wat de actuele raming van de kasuitgaven van de SDE+ voor 2017 is, en waarom de oude raming als uitgangspunt in het wetsvoorstel wordt genomen.

De leden van de D66-fractie vragen wat de geraamde kasuitgaven voor de SDE+ in de jaren 2018, 2019, 2020 en 2021 zijn. Ook willen deze leden weten of de opslag duurzame energie naar verwachting voor die jaren (al dan niet als onderdeel van de reguliere energiebelasting) evenredig met die geraamde kasuitgaven moet worden verhoogd.

De leden van de D66-fractie vragen de regering om voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 aan te geven in hoeverre de opbrengsten van de opslag duurzame energie en de uitgaven aan de SDE+ met elkaar overeen kwamen.

Deze leden merken op dat de omvang van de begrotingsreserve duurzame energie op dit moment zeer fors is, doordat de uitgaven aan de SDE+ achterlopen. Zij vragen of de begrotingsreserve duurzame energie een rol speelt in de besluitvorming over de voorgestelde tariefsverhogingen. Daarbij willen de leden van de D66-fractie weten of de begrotingsreserve kan worden gebruikt om een structureel verschil tussen inkomsten en uitgaven voor de stimulering van duurzame energie te dekken.

Deze leden lezen dat de regering nog steeds wil vast houden aan een verdeling van de lasten van 50% bij huishoudens en 50% bij het bedrijfsleven. Zij vragen de regering om aan te geven wat in 2015 in percentages de verdeling was van het energieverbruik tussen huishoudens en het bedrijfsleven.

De leden van de D66-fractie merken op dat de tarieven voor de lage schijven harder stijgen dan die voor de hogere schijven. Hiermee wordt de degressiviteit van het oorspronkelijke wetvoorstel versterkt. Deze leden vragen de regering om te onderbouwen waarom zij voor deze toenemende degressiviteit gekozen heeft.

Zij lezen dat de regering een lastenstijging van € 16,– per huishouden ten opzichte van 2016 verwacht. Hoeveel euro per huishouden zal de opslag duurzame energie in het totaal in 2017 bedragen, zo vragen de leden van de D66-fractie. Ook willen deze leden weten hoeveel euro van de € 16,– lastenstijging voor huishoudens bestaat uit de stijging van de belasting op gas, en hoeveel bestaat uit de stijging van de belasting op elektriciteit. Tot slot vragen zij of de lastenstijging voor huishoudens is meegenomen in alle koopkrachtplaatjes voor 2017.

De leden van de D66-fractie vragen de regering om aan te geven wat, in vergelijking met 2016, de lastenstijging in 2017 per mkb-bedrijf, per grootgebruiker en per glastuinbouwbedrijf zal zijn. En wat zijn de totale uitgaven aan de opslag duurzame energie voor een mkb-bedrijf, voor een glastuinbouwbedrijf en voor een grootgebruiker, zo vragen deze leden.

Deze leden vragen de regering welk effect de opslag duurzame energie heeft gehad op het gasgebruik en het elektriciteitsgebruik van huishoudens, mkb’ers, glastuinbouwbedrijven en grootgebruikers in 2013 tot en met 2016.

Zij lezen dat de voorgestelde tariefsverhogingen voor de opslag duurzame energie nodig zijn ter dekking van geraamde kasuitgaven van de SDE+ over 2017, waarvan de beschikkingen al zijn afgegeven. De leden van de D66-fractie vragen de regering om te onderbouwen waarom ze voor deze tijdsvolgorde in de besluitvorming heeft gekozen, aangezien het er nu op lijkt alsof het parlement ten aanzien van de voorgestelde tariefverhogingen voor het blok wordt gezet.

Deze leden vragen wanneer de beschikkingen van de SDE+ voor de jaren 2018 tot en met 2021 zullen worden afgegeven.

De leden van de D66-fractie lezen dat in 2016 de evaluatie van de SDE+ en van het Energieakkoord zullen plaats vinden, maar dat die niet meer kunnen worden meegenomen bij de voorliggende wetswijziging. Waarom heeft de regering de evaluaties niet eerder in het jaar uitgevoerd zodat de uitkomsten wel nog konden worden meegenomen in SDE+ in 2017 en daarmee in de tarieven voor de opslag duurzame energie, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom deze wet moet worden vastgesteld voordat de evaluatie van de SDE+ en de evaluatie van het Energieakkoord hebben plaatsgevonden. In de memorie van toelichting wordt bovendien vermeld dat de kasuitgaven voor 2017 samenhangen met reeds afgegeven beschikkingen. Welke ruimte heeft de Kamer nog om in dit wetsvoorstel wijzigingen aan te brengen? Past het niet bij het budgetrecht van de Kamer om de ruimte hebben om bij de vaststelling van deze wet nog wijzigingen aan te brengen en de evaluaties te kunnen betrekken?

Deze leden vragen waarom de tarieven voor de opslag duurzame energie in 2017 zullen stijgen, terwijl jaarlijks ongeveer een half miljard euro op de plank blijft liggen. Kan de regering nader toelichten waarom een stijging van de tarieven noodzakelijk is, terwijl veel geld dat is opgebracht uit de heffing op de energierekening niet wordt uitgegeven aan schone energie?

Zij vragen een nadere toelichting op de verhouding tussen de stijging van de tarieven in 2017 en de onttrekking van € 398 miljoen in de periode 2015–2020. Is het wel nodig om de tarieven in 2017 te verhogen, aangezien de SDE+ in de komende jaren voor een deel niet wordt uitgegeven?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de tarieven bij elektriciteit en aardgas zijn gebaseerd op de energie-inhoud en de CO2-inhoud, aangezien de tarieven op aardgas relatief laag zijn op basis van energie-inhoud en CO2-inhoud. Heeft de regering een meer gelijkwaardige tariefverdeling tussen aardgas en elektriciteit overwogen?

Deze leden vragen een nadere onderbouwing van de tariefverdeling tussen kleinverbruikers en grootverbruikers. Leidt deze tariefverdeling niet tot een relatief zware last bij huishoudens en mkb-bedrijven om bij te dragen aan de energietransitie? Waarom wordt de prikkel voor energie-efficiëntie en de bijdrage aan de energietransitie niet meer bij grootverbruikers gelegd? Erkent de regering dat ook van grootverbruikers een forse bijdrage mag worden verwacht in de energietransitie, ook in lijn met het rapport «Tijd voor transitie» van De Nederlandse Bank over de overgang naar een klimaatneutrale economie en het voorkomen van economische schokken?

De leden van de SGP-fractie willen erop wijzen dat er inmiddels een forse begrotingsreserve duurzame energie op de begroting staat. Die is deels gevuld via de opslag op de energierekening. Het is de bedoeling van de regering om deze begrotingsreserve aan het eind van de kabinetsperiode leeg te boeken. Het blijft voor deze leden de vraag in hoeverre het binnengekomen geld via de opslag op de energierekening gegarandeerd beschikbaar blijft voor duurzame energieproductie. Zij horen daarom graag hoe de regering kan garanderen dat het geld dat via de opslag op de energierekening binnenkomt gegarandeerd beschikbaar blijft voor duurzame energieproductie.

3. Administratieve lasten bedrijven/Uitvoering en uitvoeringskosten

De leden van de SGP-fractie vragen graag aandacht voor de consequenties van de opslag op de energierekening voor huishouden met lage inkomens. Dit in samenhang met de gewone energiebelasting. Voor hen loopt de energie-belastingdruk op, terwijl zij ten opzichte van huishoudens met hogere inkomens financieel veel minder goed in staat zijn om te investeren in energiebesparing of duurzame energieproductie. Ziet de regering dit als een zorgpunt? Hoe gaat de regering hiermee om? Is de regering bereid dit mee te nemen bij de evaluatie van de SDE+-regeling?

4. Inwerkingtreding

De leden van de PvdA-fractie vragen of deze wet terugwerkt tot 1 januari 2017, ook als deze in de Eerste Kamer pas daarna wordt aangenomen.

5. Overig

De leden van de VVD-fractie vinden innovatie een belangrijk onderdeel van de transitie naar een schone energievoorziening. Hoe ziet de regering de rol van innovatie in deze transitie, vragen deze leden zich af. Kan de regering zijn visie geven over het gebruik van de middelen van de opslag duurzame energie voor innovatie? Kan de regering verder aangeven in hoeverre zij mogelijkheden ziet om met de SDE+ te sturen op innovatie, bijvoorbeeld via een aparte categorie in de SDE+-regeling.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

De adjunct-griffier van de commissie, Konings

Naar boven