34 485 Voorjaarsnota 2016

Nr. 2 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 20 juni 2016

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 27 mei inzake de Voorjaarsnota 2016 (Kamerstuk 34 485, nr. 1)

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 17 juni 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

Adjunct-griffier van de commissie, Elferink

Vraag 1

Kunt u aangeven wanneer de EU-kortingen precies in 2016 zijn/worden ontvangen (inclusief bijbehorende bedragen)? Waarom is de meevaller 0,5 miljard euro en geen 3 miljard euro, gelet op het gegeven dat Nederland de EU-korting van 2014, 2015 en 2016 (tezamen 3 miljard euro) dit jaar zou ontvangen?

Antwoord op vraag 1

Nederland ontvangt de korting op de jaarlijkse afdrachten na ratificatie van het Eigen Middelenbesluit. Naar verwachting wordt de ratificatie dit jaar afgerond. Nederland ontvangt na ratificatie de korting over de jaren 2014–2015 door middel van een eenmalige verrekening. Dit is in de begroting van Buitenlandse Zaken voor 2016 op artikel 3.10 opgenomen als overige ontvangst met een omvang 2,1 miljard euro. De korting over 2016 is verrekend in de omvang van de bni- en btw-afdracht over 2016; dit is verwerkt in de uitgavenraming van de afdrachten over 2016 in de begroting van Buitenlandse zaken (artikel 3.1). Het exacte moment van ratificatie is nog niet bekend, een exacte datum voor de budgettaire verrekening evenmin.

De meevaller in de raming van de Nederlandse afdrachten, zoals opgenomen in de Voorjaarsnota 2016, komt hoofdzakelijk voort uit de vertraagde aanname van de achtste aanvullende begroting aan het einde van 2015. Vanwege de vertraagde aanname zijn de restituties verbonden aan deze aanvullende begroting verwerkt in de Nederlandse afdrachten aan de Europese Unie in het jaar 2016. Het betreft de tweede terugbetaling van de nacalculatie uit 2014, de restitutie van de nacalculatie van de BTW- en BNI-grondslagen in 2015, de restitutie op de invoerrechten en de terugbetaling van de hogere overige inkomsten. Daarnaast is sprake van een aanvullende meevaller als gevolg van het surplus over de EU-begroting 2015.

Vraag 2

Kunt u de meest recente stand van zaken geven van de uitgaven aan de EU in 2016 en 2017 (inclusief BNI- en BTW-afdracht, landbouwheffingen en invoerrechten)?

Vraag 34

Kunt u een duidelijk overzicht geven van de bedragen (uitsplitst traditionele middelen(invoer en landbouwheffingen), BTW en BNI) die betaald zijn aan de EU die verschuldigd waren en die terug betaald zijn?

Antwoord op vraag 2 en 34

Onderstaande geeft de meest recente raming van de Nederlandse afdrachten aan de Europese Unie. De raming voor 2016 komt overeen met de raming die is opgenomen in de eerste suppletoire begroting van Buitenlandse Zaken (artikel 3) voor 2016; de raming voor 2017 komt overeen met de raming die is opgenomen in de ontwerpbegroting van Buitenlandse Zaken voor 2016. De uitsplitsing naar de afzonderlijke afdrachten in de raming voor 2017 wordt in de ontwerpbegroting voor 2017 gegeven. Het totaal van EU-afdrachten in 2017 wordt geraamd op bruto 7,617 miljard euro en netto 7,018 miljard. De raming van de totale ontvangsten in 2017 is 599 miljoen euro.

Raming Nederlandse afdrachten (miljoen euro)
 

2016

BNI-afdracht

3.735

BTW-afdracht (inclusief VK-korting)

479

Invoerrechten

2.934

Totaal EU-afdrachten, bruto

7.148

Perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten

312

Overige inkomsten

2.077

Totaal ontvangsten

2.389

Totaal EU-afdrachten (netto)

4.759

Vraag 3

Hoeveel is er gereserveerd voor de regeling eerste opvang vreemdelingen en de introductie van maatwerkbekostiging? Kunt u dit aangeven voor (1) de ontwerpbegroting 2016, (2) mutaties via nota van wijziging, Incidentele Suppletoire Begroting en amendement, (3) vastgestelde begroting 2016 en (4) mutaties eerste suppletoire begroting?

Antwoord op vraag 3

In de ontwerpbegroting 2016 en tevens vastgestelde begroting 2016 is voor de regeling eerste opvang vreemdelingen en de regeling nieuwkomers 46 miljoen gereserveerd (15 miljoen primair onderwijs en 31 mln. voortgezet onderwijs). Per 1 januari 2016 is de maatwerkbekostiging ingevoerd. Daartoe is bij de 1e suppletoire begroting 2016 11 miljoen voor het primair onderwijs en 51 miljoen voor het voortgezet onderwijs toegevoegd.

Vraag 4

Kunt u een overzicht geven van de hoogte en ontwikkeling van de accijns op brandstoffen, alcoholhoudende producten en tabaksproducten in onze buurlanden?

Antwoord op vraag 4

Overzicht accijnstarieven 2012–2016 van Nederland, België en Duitsland voor de meest verkochte accijnsproducten (bron: EU Excise Duty Tables)

Benzine, ongelood, Euro95, per 1000 L
 

1-1-2012

1-1-2013

1-1-2014

1-1-2015

1-1-2016

           

Nederland

730,48

746,55

759,24

766,07

769,90

België

613,57

613,57

613,57

615,23

619,10

Duitsland

654,50

654,50

654,50

654,50

654,50

Diesel, zwavelvrij, per 1000 L
 

1-1-2012

1-1-2013

1-1-2014

1-1-2015

1-1-2016

           

Nederland

430,80

440,28

477,76

482,06

484,47

België

427,69

427,69

427,69

428,84

464,83

Duitsland

470,40

470,40

470,40

470,40

470,40

LPG, per 1.000 kg
 

1-1-2012

1-1-2013

1-1-2014

1-1-2015

1-1-2016

           

Nederland

167,54

180,04

322,17

334,67

336,34

België

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

Duitsland

180,32

180,32

180,32

180,32

180,32

Bier, 12o Plato, per hectoliter
 

1-1-2012

1-1-2013

1-1-2014

1-1-2015

1-1-2016

           

Nederland

32,64

35,90

37,96

37,96

37,96

België

20,53

20,53

22,17

22,17

24,05

Duitsland

9,44

9,44

9,44

9,44

9,44

Wijn, niet mousserend, 12% alcohol, per hectoliter
 

1-1-2012

1-1-2013

1-1-2014

1-1-2015

1-1-2016

           

Nederland

70,56

83,56

88,36

88,36

88,36

België

47,10

52,75

56,97

57,24

74,91

Duitsland

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

Gedistilleerd, per hectoliter 100% alcohol
 

1-1-2012

1-1-2013

1-1-2014

1-1-2015

1-1-2016

           

Nederland

1504,00

1594,00

1686,00

1686,00

1686,00

België

1752,24

1962,00

2118,96

2124,68

2992,79

Duitsland

1303,00

1303,00

1303,00

1303,00

1303,00

Sigaretten, minimumaccijns per 1000 stuks
 

1-1-2012

1-1-2013

1-1-2014

1-1-2015

1-1-2016

           

Nederland

156,00

175,71

176,11

181,531)

181,581)

België

131,30

137,71

148,11

154,46

161,46

Duitsland

147,52

149,83

152,51

153,002)

157,103)

X Noot
1)

NL tarief per 1 april 2015/2016

X Noot
2)

Bedrag is ongeveer omdat een gegeven in de Excise duty table ontbrak

X Noot
3)

DE tarief per 15 februari 2016

Shag, minimumaccijns per kilogram
 

1-1-2012

1-1-2013

1-1-2014

1-1-2015

1-1-2016

           

Nederland

65,54

81,50

81,76

85,741)

99,251)

België

45,24

54,19

47,072)

52,07

73,90

Duitsland

66,98

68,53

70,84

70,84

72,033)

X Noot
1)

NL tarief per 1 april 2015/2016

X Noot
2)

In tegenstelling tot de indruk die deze cijfers wekken, heeft België per 1 januari 2014 de accijns van rooktabak verhoogd. Per 1 januari 2014 is echter ook de manier van weergave (voorheen inclusief en sindsdien exclusief btw) veranderd; dit verklaart het vreemde verloop van de minimumaccijns van shag in België.

X Noot
3)

DE tarief per 15 februari 2016

Vraag 5

Kunt u de Kadertoetsing weergeven in absolute aantallen, waarin u ook aangeeft met welk percentage en getal de kaders zijn gewijzigd als gevolg van prijs Nationale Bestedingen?

Antwoord op vraag 5

Er van uitgaande dat met absolute aantallen de feitelijke hoogte van de uitgaven en de uitgavenkaders wordt bedoeld is de kadertoetsing en de ontwikkeling sinds de Miljoenennota 2016 in de tabel hieronder in miljarden euro weergegeven. Kolom 2 bevat de geraamde uitgaven onder de drie deelkaders ten tijde van de Miljoenennota 2016 en de Voorjaarsnota 2016. Kolom 3 geeft de hoogte van het betreffende uitgavenkader op het moment van de raming. Kolom 1 geeft de kadertoetsing, oftewel de mate waarin het betreffende kader onderschreden of overschreden wordt.

Bij alle drie de deelkaders geldt dat zowel de verwachte uitgaven onder het kader (kolom 2) als de hoogte van het uitgavenkader zelf (kolom 3) gedaald zijn ten opzichte van de raming ten tijde van de Miljoenennota 2016. De belangrijkste verklaring voor de verlaging van de uitgavenkaders is dat de door het CPB geraamde ontwikkeling van de prijs Nationale Bestedingen (pNB) nu lager is dan ten tijde van de Miljoenennota 2016 (kolom 4).

Uitgaven, kader en kadertoets 2016 (in miljard euro)

1

Kadertoets

2

Uitgaven onder kader

3

Hoogte uitgavenkader

4 Kadermutatie a.g.v. pNB

Miljoenennota 2016

0,0

253,5

253,4

 

Mutaties Voorjaarsnota

0,0

1,9

–1,8

–2,0

Voorjaarsnota 2016

0,0

–1,9

251,6

 
         

Kader RBG-eng Miljoenennota 2016

1,3

108,1

106,8

 

Mutaties Voorjaarsnota

–0,1

–0,8

–0,7

–0,8

Kader RBG-eng Voorjaarsnota 2016

1,3

107,3

106,1

 
         

Kader SZA Miljoenennota 2016

–0,6

77,5

78,1

 

Mutaties Voorjaarsnota

0,1

–0,3

–0,5

–0,7

Kader SZA Voorjaarsnota 2016

–0,5

77,1

77,5

 
         

Kader BKZ Miljoenennota 2016

–0,7

67,8

68,6

 

Mutaties Voorjaarsnota

–0,1

–0,7

–0,6

–0,5

Kader BKZ Voorjaarsnota 2016

–0,8

67,2

67,9

 

Vraag 6

Waarom ontbreekt er een totaaloverzicht van alle kosten die te maken hebben met de opvang van vluchtelingen en asiel? Bent u bereid dit alsnog aan de Kamer te verzenden voor de plenaire behandeling van de Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 6

De voorjaarsnota geeft een overzicht van de mutaties in de uitgaven en ontvangsten ten opzichte van de oorspronkelijk opgestelde begroting, en biedt dus geen totaaloverzicht van kosten. Het eerstvolgende moment waarop een totaaloverzicht wordt geboden, is in de ontwerpbegroting 2017.

Vraag 7

Kunt u een overzicht geven van de (verwachte) gasbaten, de gasprijs, de olieprijs en het volume van de gasproductie over de periode 2008 tot 2021?

Vraag 78

Welke gasbaten worden er geraamd voor de periode tot 2021?

Antwoord op vraag 7 en 78

 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

(raming)

2017

(raming)

2018

(raming)

2019

(raming)

2020

(raming)

2021

(raming)

Beursprijs van TTF-gas (eurocent/m3)

Bron: APX Endex

25,9

13,0

15,8

22,9

24

26

21,3

19,8

13,7

14,1

14,3

14,4

14,4

14,4

Olieprijs (dollar/vat)

Bron: CBS/CPB

97,0

61,5

79,5

111,3

111,7

108,7

101,4

52,5

31

37

40

41

42

42

                             

Productie aardgas totaal

(mld Nm3)

Bron: TNO

79

74

86

75

74

80

66

50

48

46

46

45

44

43

                             

Gasbaten (mld euro, kasbasis, excl. VPB)

10,5

11,0

7,7

11,2

11,8

13,3

10,6

6,4

2,1

2,1

2,2

2,2

2,2

2,2

Vraag 8

Hoe verklaart u de bijna-halvering van de verwachte olieprijs in de macro-economische raming voor 2016 (tabel 1), terwijl de gemiddelde marktprijs van ruwe olie sinds de Miljoenennota met ongeveer 10% is gestegen?

Antwoord op vraag 8

In de maanden na afgelopen Prinsjesdag is de olieprijs verder gedaald. Gemiddeld bedroeg de olieprijs in 2015 52,5 dollar per vat. Halverwege januari 2016 werd een prijs van onder de 30 dollar per vat bereikt. Deze daling van de olieprijs heeft ook effect gehad op de futures van de olieprijs. Het CPB raamt de olieprijs op basis van futures van de olieprijs. Als gevolg publiceerde het CPB in de raming van begin maart (het CEP) een lagere geraamde olieprijs voor 2016 dan in de MEV-raming.

Overigens heeft de recente stijging van de olieprijs geleid tot een opwaartse bijstelling van de geraamde olieprijs voor 2016. In de Juniraming raamt het CPB een olieprijs van 42 dollar per vat voor 2016.

Vraag 9

Is het positieve effect van lastenverlichting op economische groei lager dan verwacht, omdat burgers vanwege fiscale complexiteit niet meer zoals verwacht reageren op fiscale prikkels?

Antwoord op vraag 9

Volgens het CPB ondersteunt de lastenverlichting in het 5-miljard-pakket in belangrijke mate de consumptie van de huishoudens en de economische groei. In de MEV-raming van afgelopen september schatte het CPB het economische effect van het 5-miljard-pakket op de consumptie van de huishoudens op 0,6% in 2016 en op 0,7% in 2017. Het effect van het pakket op de economische groei bedraagt 0,2% in 2016 en 0,3% in 2017. Het CPB heeft dit effect op de consumptieve bestedingen van huishoudens in de afgelopen CEP-raming niet bijgesteld. Volgens het CPB zijn de effecten van het lastenverlichtingpakket dus niet kleiner geworden.

Vraag 10

Kunt u toelichten waarom de prognose voor economische groei in 2016 is bijgesteld van 2,4% naar 1,8%? Kan nader onderbouwd worden waarom dit voor bijna de helft samenhangt met de geraamde verlaging van de gasproductie?

Antwoord op vraag 10

Elk kwartaal publiceert het CPB een macro-economische raming. Daarin neemt het CPB actuele ontwikkelingen in de raming mee. Op grond van de huidige economische omstandigheden heeft het CPB de geraamde groei voor 2016 neerwaarts bijgesteld. Tegelijkertijd blijft het economisch beeld globaal ongewijzigd. Zowel de binnenlandse bestedingen als de uitvoer dragen de groei.

De verlaging van de gasproductie zorgt voor een grotere energie-invoer om aan de energiebehoefte te voorzien. Deze grotere energie-invoer drukt de economische groei. Een lagere gasproductie heeft ook een kleinere gasuitvoer tot gevolg. Dit is vanuit de bestedingen gezien. Vanuit de productie gezien, zorgt de verlaging van de gasproductie voor een kleinere toegevoegde waarde van de economische sector «delfstoffenwinning». Economische groei (bbp) is de som van de toegevoegde waarde van alle economische sectoren in een land. Een kleinere toegevoegde waarde van een specifieke sector drukt dus de economische groei.

Vraag 11

Wat zijn de overige factoren die voor meer dan de helft de tegenvallende economische groei verklaren? Hebben deze het kabinet aanleiding gegeven tot het nemen van maatregelen? Zo ja, waar in de Voorjaarsnota zijn die terug te vinden?

Antwoord op vraag 11

De overige factoren zijn divers. Onderliggend is het economische beeld tussen de Miljoenennota en de Voorjaarsnota niet veranderd. De economische groei blijft breed gedragen. Tegelijkertijd blijft sprake van onzekerheden, vooral in het internationale beeld.

Factoren, die tot bijstellingen hebben geleid, zijn zaken als het weer en de ontwikkeling van de uitvoer. Door het relatief zachte winterweer in het vierde kwartaal van 2015 en het eerste kwartaal van 2016 is de groei van de consumptieve bestedingen van huishoudens in 2016 lager geraamd. Volgens het CPB leiden deze besparingen later tot extra consumptieve uitgaven. Een grotere factor is de ontwikkeling van de uitvoer en de voor Nederland relevante wereldhandel. Niet alleen de groei van de energie-uitvoer (o.a. gas) is neerwaarts bijgesteld, ook de binnenlands geproduceerde uitvoer en de wederuitvoer is tussen de MEV-raming en de CEP-raming voor 2016 neerwaarts aangepast. De ontwikkeling van de uitvoer hangt onder andere samen met de ontwikkeling van de relevante wereldhandel, welke voor 2016 neerwaarts is bijgesteld tussen de MEV-raming en de CEP-raming (van 5,4% in de MEV-raming naar 3,8% in de CEP-raming). De bijstellingen in de CEP-raming ten opzichte van de MEV-raming zijn dus voornamelijk een gevolg van ontwikkelingen in de internationale economische situatie en incidentele factoren, zoals het weer. Het kabinet ondersteunt juist de economische groei in 2016 en 2017 met de lastenverlaging op arbeid.

Vraag 12

Wat verklaart de daling in de olieprijs in tabel 1 die in de Miljoenennota nog op 60,1 dollar per vat werd geraamd en nu in de Voorjaarsnota op 31,7 dollar per vat; een bijna halvering in enkele maanden tijd?

Antwoord op vraag 12

De oorzaak voor de geraamde lagere olieprijs voor 2016 kan gevonden worden in de internationale economische situatie. Het CPB noemt dat zowel vraag- als aanbodfactoren relevant zijn. Zo is de binnenlandse productie in de VS de afgelopen jaren bijna verdubbeld. De Canadese en de Iraakse olieproductie en export stijgen. Tegelijkertijd zijn grote OPEC-olieproducenten zoals Saoedi-Arabië en Rusland nog niet geneigd geweest om de olieproductie terug te schroeven. Tenslotte heeft de (beoogde) opheffing van de sancties tegen Iran neerwaartse druk op de olieprijs gecreëerd. Ook vraagfactoren beïnvloeden de olieprijs. De teruglopende groei in China speelt daarbij een rol van betekenis.

Vraag 13

De groei daalt van 2,4% naar 1,8% (tabel 1), welke factoren spelen hierbij een rol en wel deel is hier van toerekenen aan de daling van de verlaging van de olieprijs.

Antwoord op vraag 13

Nederland is een open economie. Ontwikkelingen in de wereldeconomie beïnvloeden de ontwikkeling van de voor Nederland relevante wereldhandel. Het CPB heeft tussen de MEV-raming en de CEP-raming de uitvoergroei neerwaarts aangepast. Dit hangt ook samen met de verminderde gasuitvoer. Ook heeft het relatief zachte winterweer eind vorig jaar en begin dit jaar mede geleid tot een neerwaartse bijstelling van de consumptieve bestedingen van huishoudens.

Nederland is een olie-importerende economie. Ceteris paribus is een lagere olieprijs gunstig voor de Nederlandse economie. Zo houden consumenten meer geld over om te besteden aan andere zaken. Dit heeft een positief effect op de groei. Volgens het CPB kan een lagere olieprijs wel een signaal zijn van onzekerheden in de internationale economie.

Vraag 14

Uit tabel 1 blijkt dat de stijging van de consumptie van de huishoudens daalt van 1,9% (Miljoenennota) naar 1,6% (Voorjaarsnota). Wat is de oorzaak van deze daling?

Antwoord op vraag 14

De neerwaartse bijstelling van de raming van de consumptiegroei voor 2016 hangt samen met het beschikbaar komen van realisatiecijfers voor de gerealiseerde consumentenbestedingen in het vierde kwartaal van 2015. Deze waren lager dan oorspronkelijk geraamd, onder meer door het lagere energieverbruik door de zachte winter.

Vraag 15

Uit de tabel 1 blijkt dat de lange rente gedaald van 0,9% (Miljoenennota) naar 0,6% (Voorjaarsnota). In de juniprognose van het CPB wordt uitgegaan van een lange rente van 0,4%. Wat zijn de effecten van deze verdere daling van de lange rente op de rentelasten?

Antwoord op vraag 15

De verdere daling van de lange rente van het CPB naar 0,4% heeft in 2016 maar een beperkt effect op de raming van de rentelasten, omdat de daling van de lange rekenrente slechts invloed heeft op de nog uit te geven obligaties op de kapitaalmarkt. Bij Miljoenennota wordt de Kamer geïnformeerd over de budgettaire gevolgen van de nieuwe raming van de rentelasten.

Vraag 16

Kunt u tabel 2 in miljoenen euro’s geven? Mogelijk kunt u deze tabel in het vervolg in miljoenen euro’s geven, een tabel met zo weinig significante getallen geeft geen helder beeld.

Vraag 20

Rijksbegroting-eng: kunt u tabel 3 in € miljoenen geven? Mogelijk kunt u deze tabel in het vervolg in miljoenen euro’s geven, een tabel met zo weinig significante getallen geeft geen helder beeld.

Vraag 56

Kunt u tabel 5 in miljoenen euro’s geven? Mogelijk kunt u deze tabel in het vervolg in miljoenen euro’s geven, een tabel met zo weinig significante getallen geeft geen helder beeld.

Antwoord op vraag 16, 20 en 56

In de tabellen hieronder worden de gevraagde tabellen uit de Voorjaarsnota in miljoenen euro weergegeven.

In de Voorjaarsnota is er ten behoeve van de leesbaarheid voor gekozen om de tabellen in tienden van miljarden weer te geven. Dit geldt ook voor de hoofdtekst van andere budgettaire nota’s zoals de Miljoenennota en het Financieel Jaarverslag van het Rijk. In de meer technische bijlagen bij die nota’s worden de uitgaven wel in miljoenen gepresenteerd. In de departementale en suppletoire begrotingen worden de uitgaven in duizenden euro’s weergegeven.

Tabel 2: Toetsing totaalkader (+ is tegenvaller, in miljoen euro)

2016

 

Miljoenennota 2016

47

Voorjaarsnota 2016

13

 

Kader RBG-eng Miljoenennota 2016

1342

Besluitvorming Voorjaarsnota

–82

Kader RBG-eng Voorjaarsnota 2016

1259

 

Kader SZA Miljoenennota 2016

–572

Besluitvorming Voorjaarsnota

105

Kader SZA Voorjaarsnota 2016

–467

 

Kader BKZ Miljoenennota 2016

–722

Besluitvorming Voorjaarsnota

–57

Kader BKZ Voorjaarsnota 2016

–779

Tabel 3: Kadertoets RBG eng (+ is tegenvaller, in miljoenen euro)

2016

Miljoenennota 2016

1342

Macro-economische mutaties

 

Ruilvoet

477

Winstafdracht DNB

160

Dividend staatsdeelnemingen

–310

Overig

–67

Beleidsmatige mutaties

 

EU-afdrachten

–489

Grote schikkingen

–258

Leerlingen- en studentenaantallen en studiefinanciering

79

Asielproblematiek PO en VO

62

Rente studiefinanciering

61

Huurtoeslag

230

HGIS

225

Migratie

819

Inzet asielreserve

–212

Nationale politie

188

Herstelpremie ABP

62

Kasschuiven

116

In=uit taakstelling

–940

Overig

–284

Voorjaarsnota 2016

1259

Tabel 5: Kadertoets SZA (+ = tegenvaller in miljoenen euro)

2016

Miljoenennota 2016

–572

Ruilvoet

619

Werkloosheidsuitgaven

–573

AOW

144

Arbeidsongeschiktheid

–94

Verhoging Maatschappelijke Begeleiding

51

Participatiebudget

144

Kaseffect WW

–106

Overig

–80

Voorjaarsnota 2016

–467

N.B. Per abuis is de regel overig weggevallen in de kadertoets SZA. Hij is in de bovenstaande tabel wel weergegeven

Tabel 6: Kadertoets BKZ (+ is tegenvaller, in miljoenen euro)

2016

Miljoenennota 2016

–722

Ruilvoet

254

Groeiruimte cure

–472

Besluitvorming overschrijdingen MSZ 2012 en 2013

–70

Erasmus MC

81

Kasschuif MSZ

–60

Overig

209

Voorjaarsnota 2016

–779

Vraag 17

Kunt een gedetailleerd overzicht geven van de kosten/uitgaven die gemoeid zijn met de het «Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom» en het uitwerkingsakkoord daarvan in de Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 17

Het overzicht van de maatregelen uit het Bestuursakkoord van 27 november 2015 is opgenomen in bijlage 3 bij de Najaarsnota 2015. In de voorjaarsnota zijn voor 2016 voor de gemeenten daarnaast de volgende maatregelen verwerkt uit het Uitwerkingsakkoord Verhoogde Asielinstroom van 28 april 2016: 140 miljoen voor het verhogen van het participatiebudget voor de gemeenten (SZW), 8 miljoen voor de tijdelijke regeling huisvesting voortgezet onderwijs (OCW), 3 miljoen voor de impuls lokale preventie (VWS) en 85 miljoen voor de intertemporele tegemoetkoming in de kosten van de participatiewet (SZW). Bovendien is de maatregel uit de Najaarsnota 2015 voor de verhoging van het budget voor de gemeenten voor maatschappelijke begeleiding structureel gemaakt.

Vraag 18

Kunt u toelichten hoe de asielreserve technisch werkt? Waar is de stand van de asielreserve inzichtelijk? Wat is de huidige omvang van de asielreserve?

Vraag 19

Waarom leidt een onttrekking aan de asielreserve tot hogere ontvangsten?

Vraag 39

Voor de dekking van de kosten van de toegenomen asielstroom worden er gelden uit de asielreserve geput. Kunt u een overzicht geven van de stand van de asielreserve, de onttrekkingen en de toevoegingen (dit vanaf het instellen van deze reserve)?

Antwoord op vraag 18, 19 en 39

De asielreserve is een begrotingsreserve, een tijdelijke spaarpot binnen de begroting, bedoeld om (fluctuaties in) lastig voorspelbare uitgaven, zoals de kosten voor asiel, op te kunnen vangen en te kunnen spreiden over een aantal jaren. Door gebruik te maken van een begrotingsreserve kunnen meevallers op uitgaven worden meegenomen naar het volgende jaar, in plaats van terug te vallen naar de algemene middelen. De zo opgebouwde reserve kan worden aangewend om eventuele tegenvallers in de jaren daarop op te vangen. Voor meer achtergrondinformatie over begrotingsreserves verwijs ik u naar het rapport van de Algemene Rekenkamer over dit onderwerp: Begrotingsreserves; Het opzij zetten van geld als begrotingsinstrument, dat op 24 maart 2016 aan uw Kamer is aangeboden.

In de praktijk betekent de asielreserve dat er een saldo op de rekening-courant bij het Ministerie van Financiën staat. Een onttrekking aan de asielreserve is technisch gezien een bankoverboeking van de rekening-courant bij Financiën naar de bankrekening van VenJ. Daarmee krijgt VenJ een ontvangst binnen die het uitgavenkader ontlast. Deze ontvangst kan dan worden ingezet ter dekking van asieluitgaven.

De asielreserve is vooral gebruikt om het verschil op te vangen in bekostigingssystematiek van eerstejaarsopvang tussen de ODA-toerekening en de bekostiging van werkelijke uitgaven van het COA. De ODA-toerekening ging uit van het jaar waarin een asielzoeker in Nederland instroomt, terwijl het COA voor iemand die aan het einde van het jaar instroomt juist de meeste kosten maakt in het jaar daarop. Om die systematiek van de ODA-toerekening transparanter te maken, is die vanaf 2016 aangepast en meer in lijn gebracht met de bekostiging van de werkelijke uitgaven door het COA.

De stand van de asielreserve is opgenomen in het jaarverslag van VenJ. Naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer zal – vanaf de Begroting 2017 – de begroting en het jaarverslag inzicht gegeven in de stand, de toevoegingen en de onttrekkingen van de asielreserve.

Stand asielreserve (miljoen euro)

2012

1-jan

0

 

in

9,9

 

31-dec

9,9

2013

1-jan

9,9

 

in

34,5

 

31-dec

44,4

2014

1-jan

44,4

 

in

240

 

31-dec

284,4

2015

1-jan

284,4

 

in

575

 

uit

–55,3

 

31-dec

804,1

2016

1-jan

804,1

 

uit

–238,9

 

VJN 2016

565,2

Vraag 19

Waarom leidt een onttrekking aan de asielreserve tot hogere ontvangsten?

Antwoord op vraag 19

Zie vraag 18

Vraag 20

Rijksbegroting-eng: kunt u tabel 3 in € miljoenen geven? Mogelijk kunt u deze tabel in het vervolg in miljoenen euro’s geven, een tabel met zo weinig significante getallen geeft geen helder beeld.

Antwoord op vraag 20

Zie vraag 16.

Vraag 21

Waarom is maar 0,2 miljard euro van de DNB-garantie kaderrelevant? Waarom is de andere 0,3 miljard niet kaderrelevant?

Antwoord op vraag 21

Bij de beantwoording van deze vraag ga ik er vanuit dat u doelt op de mutatie in de winstafdracht van DNB aan de Staat. De winstafdracht van DNB wordt verdeeld in drie componenten: reguliere winst, crisisgerelateerde winst en vermogenswinst. De afdracht over reguliere winst is relevant voor het EMU-saldo en daarmee conform begrotingsregel 3 relevant voor het uitgavenkader.

Ook de crisisgerelateerde winst is relevant voor het EMU-saldo. Voor dit type winst geldt echter begrotingsregel 24 die stelt dat alle kosten en opbrengsten van interventies in de financiële sector niet relevant zijn voor het uitgavenkader. Hierdoor komt de crisisgerelateerde winst ten goede aan het EMU-saldo en de EMU-schuld.

De derde component bestaat uit vermogenswinst. Winstafdracht bestaande uit vermogenswinst is relevant voor de EMU-schuld, maar niet voor het EMU-saldo en valt niet onder het uitgavenkader. Het merendeel van de winst van DNB slaat op de vermogenswinst en de crisisgerelateerde portefeuille. Hierdoor is de mutatie van het niet kaderrelevante deel groter dan het kaderrelevante deel.

Vraag 22

Wat gebeurt er met het risicoprofiel van DNB tot 2021?

Vraag 23

Blijft het risicoprofiel van DNB gelijk met deze uitbreiding van de buffer bij DNB ten behoeve van de risico’s van het gevoerde ECB beleid?

Vraag 27

Hoe groot is de kans dat de overheid moet afboeken op de begroting of moet bijstorten aan de buffer als er flinke tegenvallers zijn in het opkoopprogramma van de ECB?

Vraag 28

Als er flinke tegenvallers zijn in het opkoopprogramma van de ECB hoeveel miljard is dan het risico?

Antwoord op vraag 22, 23, 27 en 28

Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Voorziening DNB»1 hanteert DNB een risicobeleid waarbij zij voldoende gekapitaliseerd is zodat de aanwezige buffers met een hoge mate van zekerheid de financiële risico’s overstijgen. De uitbreiding van het QE programma zorgt ervoor dat DNB tot ten minste maart 2017 in toenemende mate wordt blootgesteld aan krediet- en renterisico’s. Het besluit om voor onbepaalde tijd de aflopende obligaties opnieuw te investeren zorgt er vervolgens voor dat de balansbrede risico’s in de toekomst langdurig aanwezig blijven.

Dit alles heeft tot gevolg dat DNB op termijn een buffertekort heeft en niet met een hoge mate van zekerheid de financiële risico’s kan opvangen. DNB ziet zich daarom genoodzaakt een voorziening te treffen om dit buffertekort te voorkomen. DNB is voornemens in de periode tot en met 2021 een voorziening van 3,8 miljard euro op te bouwen. Dit bedrag (het toekomstige buffertekort) is gebaseerd op de huidige inschatting van de risico’s als gevolg van QE op de lange termijn en zal jaarlijks geëvalueerd en zo nodig bijgesteld worden. De gevolgen voor de Rijksbegroting van het treffen van een voorziening voor de risico’s van QE, worden in hoge mate beperkt door een verhoging van de winstraming door DNB vanwege QE.

Voor een overzicht van de risico’s waaraan DNB blootgesteld is en de buffers die hier tegenover staan verwijs ik u naar pagina 132 van het jaarverslag van DNB. Op het moment dat de uitstaande risico’s op de balans van DNB zich daadwerkelijk materialiseren zal in eerste instantie gekeken worden naar de omvang van het buffervermogen van DNB.

Vraag 23

Blijft het risicoprofiel van DNB gelijk met deze uitbreiding van de buffer bij DNB ten behoeve van de risico’s van het gevoerde ECB beleid?

Antwoord op vraag 23

Zie vraag 22.

Vraag 24

Kunt u de meerjarige mutaties op de V&J-begroting die bij ontwerpbegroting 2017 verwerkt worden, specificeren en toelichten?

Vraag 25

Hoe hoog is het bedrag dat bij de ontwerpbegroting 2017 wordt toegevoegd aan de V&J-begroting ten behoeve van Nationale Politie, Openbaar Ministerie en Raad voor de Rechtspraak?

Vraag 26

Waarom worden de bedragen die worden toegevoegd aan de begroting V&J bij ontwerpbegroting 2017 nog niet bekendgemaakt, terwijl bijvoorbeeld wel aan de Kamer wordt medegedeeld dat er vanaf 2017 68 miljoen euro beschikbaar is voor de bestrijding van ouderenwerkloosheid?

Antwoord op vraag 24, 25 en 26

In de Voorjaarsnota doe ik verslag van de mutaties die starten in het lopende begrotingsjaar en eventueel doorlopen in de jaren daarna. Mutaties die starten in de begroting van het komende jaar (2017) en verder worden pas gepresenteerd in de ontwerpbegroting van dat jaar.

Vraag 25

Hoe hoog is het bedrag dat bij de ontwerpbegroting 2017 wordt toegevoegd aan de V&J-begroting ten behoeve van Nationale Politie, Openbaar Ministerie en Raad voor de Rechtspraak?

Antwoord op vraag 25

Zie vraag 24.

Vraag 26

Waarom worden de bedragen die worden toegevoegd aan de begroting V&J bij ontwerpbegroting 2017 nog niet bekendgemaakt, terwijl bijvoorbeeld wel aan de Kamer wordt medegedeeld dat er vanaf 2017 68 miljoen euro beschikbaar is voor de bestrijding van ouderenwerkloosheid?

Antwoord op vraag 26

Zie vraag 24.

Vraag 27

Hoe groot is de kans dat de overheid moet afboeken op de begroting of moet bijstorten aan de buffer als er flinke tegenvallers zijn in het opkoopprogramma van de ECB?

Antwoord op vraag 27

Zie vraag 22.

Vraag 28

Als er flinke tegenvallers zijn in het opkoopprogramma van de ECB hoeveel miljard is dan het risico?

Antwoord op vraag 28

Zie vraag 22.

Vraag 29

Waarom worden de aangenomen moties op de begroting V&J niet uitgevoerd maar weer doorgeschoven naar de ontwerpbegroting 2017?

Antwoord op vraag 29

De moties roepen op om voldoende middelen vrij te maken voor (onderdelen van) de VenJ-begroting. In het najaar van 2015 is daartoe structureel 250 miljoen euro vrijgemaakt, 310 miljoen voor 2016. Ook in de voorjaarsbesluitvorming is de VenJ-begroting ter sprake gekomen, zowel in het kader van de voorjaarsnota als van de ontwerpbegroting 2017. Bij voorjaarsnota is voor de Nationale Politie in 2016 in totaal 188 miljoen euro beschikbaar gesteld, deels gefinancierd uit de gereserveerde middelen najaar en deels (48,5 miljoen voor asiel) nieuw geld.

Vraag 30

Waarom wordt de aanvullende post niet gebruikt voor de aangenomen moties op de begroting van V&J omtrent Nationale Politie, OM en rechtbanken?

Vraag 47

Klopt het dat de aanvullende post algemeen, los van de in=uit-taakstelling, per saldo nog zo'n 447 miljoen euro aan onverdeelde middelen bevat in 2016?

Vraag 48

Kunt u een uitsplitsing en onderbouwing geven van de reserveringen die nu nog in 2016 op de aanvullende post algemeen staan?

Vraag 49

Hoe wordt besloten over uitdeling van reserveringen in de aanvullende post?

Vraag 51

Bevatten de aanvullende posten nog ruimte voor intensiveringen in 2016 die de Tweede Kamer mogelijkerwijs noodzakelijk acht? Zo ja, hoeveel ruimte is er en hoe kan de Kamer deze vrij maken en toedelen? Zo nee, betekent dit dat in de Najaarsnota alle middelen die nu nog op de aanvullende posten staan volledig verdeeld zullen zijn er dan geen ruimte vrijvalt?

Vraag 105

Welke uitgaven zijn er gepland onder de Aanvullende post in 2018, 2019 en 2020? Hoeveel hiervan is juridisch verplicht? Is dit bedrag amendeerbaar?

Antwoord op vraag 30, 47, 48, 49, 51 en 105

In de onderstaande tabel vindt u een overzicht van de gereserveerde middelen op de aanvullende post Algemeen exclusief de in=uit taakstelling. Op Prinsjesdag wordt de Kamer geïnformeerd over eventuele wijzigingen van deze reserveringen.

Aanvullende Post Algemeen stand VJN 2016 (mln.)

Omschrijving

2016

2017

2018

2019

2020

Reservering EU-afdrachten

360

105

105

105

105

Vastgoed DJI

1

       

Belastingdienst

64

198

160

128

109

Generieke Digitale Infrastructuur

17

104

79

69

69

Energiebesparing eigenaar-bewoners

5

35

20

   

B13 Intensivering veiligheid

   

77

77

77

D32 Intensivering onderwijs en onderzoek

 

189

392

365

455

E54 Intensivering arbeidsmarkt zorg

 

42

42

42

52

Totaal

447

673

875

786

867

Deze middelen hebben een bestedingsdoel zoals uit de tabel blijkt. Als deze middelen worden ingezet voor een alternatief doel, kunnen ze niet meer worden ingezet voor het bestedingsdoel dat op dit moment beoogd wordt of kan dit leiden tot tegenvallers op een later moment (bijvoorbeeld bij alternatieve inzet van de reservering EU-afdrachten). Het kabinet houdt vast aan de beoogde bestedingsdoelen voor deze gereserveerde middelen.

De definitieve aanwending van deze middelen kan op dit moment niet worden aangegeven, omdat er bijvoorbeeld nog keuzes moeten worden gemaakt over de precieze inzet van de middelen om het bestedingsdoel zo goed mogelijk te bereiken. Als er duidelijkheid is over de definitieve aanwending van de middelen, worden de middelen overgemaakt naar de betreffende begroting. De overheveling wordt dan ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd in een budgettaire nota en een begrotingswet.

Op de aanvullende post worden alleen middelen onder de uitgavenkaders gereserveerd. Er kunnen geen verplichtingen worden aangegaan of uitgaven worden gedaan vanuit de aanvullende post Algemeen. De aanvullende post Algemeen kent dan ook geen begrotingswetten en is dus niet amendeerbaar. De Kamer wordt wel geïnformeerd over de reserveringen op de aanvullende post Algemeen in budgettaire nota’s (internetbijlagen Verticale Toelichting en Horizontale Toelichting). Het staat de Kamer dan vrij om een motie in te dienen over de gereserveerde middelen op de aanvullende post Algemeen.

Vraag 31

Is met kasschuiven in de Voorjaarsnota beoogd het budgettair beeld te optimaliseren? Zo ja, hoe?

Vraag 32

Kunt u toelichten waarom op pagina 26 het vooruitbetalen van een bedrag van 191 miljoen euro een optimalisatie van het kasritme van de Staat betreft? Welk voordeel heeft de staat behaald met het eerder betalen van dit bedrag?

Vraag 33

Kunt u toelichten waarom op pagina 71 het vooruitbetalen van een bedrag van 236 miljoen euro aan contributie aan de Wereldbank een optimalisatie van het kasritme van de staat betreft? Welk voordeel heeft de staat behaald met het eerder betalen van dit bedrag?

Vraag 42

Waarom zijn de uitgaven voor de OV-studentenkaart een jaar naar voren gehaald? Kunt u de toelichting nader specificeren?

Antwoord op vraag 31, 32, 33 en 42

Op de begroting van OCW vindt een kasschuif van 2017 naar 2016 plaats van 191 miljoen euro. Dit betreft een vooruitbetaling in 2016 aan de vervoerbedrijven voor de OV-studentenkaart. Op de begroting van Financiën vindt een kasschuif van 2017 naar 2016 plaats van 236 miljoen euro. Dit betreft een vooruitbetaling in 2016 van een deel van de Nederlandse contributiebijdrage voor 2017 aan de Wereldbank. Tezamen tellen deze op tot 427 miljoen euro.

De term ter optimalisatie van het kasritme van de staat behoeft enige toelichting. Onderdeel van het Nederlandse trendmatige begrotingsbeleid is dat de overheidsuitgaven gemaximeerd worden door het uitgavenkader. Het uitgavenkader vormt een jaarlijks plafond op kasbasis. De onderliggende geraamde uitgaven zijn uiteraard aan veranderingen onderhevig. Bijvoorbeeld doordat de economie aantrekt of vertraagt of doordat investeringsprojecten sneller of minder snel worden gerealiseerd dan verwacht. Ook beleidsbeslissingen, intensiveringen en extensiveringen, leiden tot een ander kasritme dan vooraf was verwacht. Al deze mutaties dienen plaats te vinden onder het jaarlijks vastgestelde plafond.

Het kan voorkomen dat het totale kasritme van al deze mutaties leidt tot ruimte onder het uitgavenkader in het ene jaar en krapte in een ander jaar. Daarbij kennen bepaalde uitgaven flexibiliteit in het betalingsmoment. Bijvoorbeeld de uitgaven aan OV-vervoerbedrijven of de contributiebetalingen aan de Wereldbank. Om tot een optimale jaarlijkse verdeling van de kasuitgaven onder het uitgavenkader te komen, maakt het kabinet gebruik van deze flexibiliteit, in dit geval door in 2016 een tweetal gedeeltelijke vooruitbetalingen te doen.

Vraag 32

Kunt u toelichten waarom op pagina 26 het vooruitbetalen van een bedrag van 191 miljoen euro een optimalisatie van het kasritme van de Staat betreft? Welk voordeel heeft de staat behaald met het eerder betalen van dit bedrag?

Antwoord op vraag 32

Zie vraag 31.

Vraag 33

Kunt u toelichten waarom op pagina 71 het vooruitbetalen van een bedrag van 236 miljoen euro aan contributie aan de Wereldbank een optimalisatie van het kasritme van de staat betreft? Welk voordeel heeft de staat behaald met het eerder betalen van dit bedrag?

Antwoord op vraag 33

Zie vraag 31.

Vraag 34

Kunt u een duidelijk overzicht geven van de bedragen (uitsplitst traditionele middelen(invoer en landbouwheffingen), BTW en BNI) die betaald zijn aan de EU die verschuldigd waren en die terug betaald zijn?

Antwoord op vraag 34

Zie vraag 2.

Vraag 35 en 106

Wordt de budgettaire ruimte van 427 miljoen euro die in 2017 is ontstaan, doordat verplichte uitgaven uit dat jaar aan OV-bedrijven en de Wereldbank al in 2016 worden voldaan, benut voor het doen van extra uitgaven in de begroting 2017 die het kabinet met Prinsjesdag presenteert?

Antwoord op vraag 35 en 106

Op de begroting van OCW vindt een kasschuif van 2017 naar 2016 plaats van 191 miljoen euro. Dit betreft een vooruitbetaling in 2016 aan de vervoerbedrijven voor de OV-studentenkaart. Op de begroting van Financiën vindt een kasschuif van 2017 naar 2016 plaats van 236 miljoen euro. Dit betreft een vooruitbetaling in 2016 van een deel van de Nederlandse contributiebijdrage voor 2017 aan de Wereldbank. Tezamen tellen deze op tot 427 miljoen euro.

Onderdeel van het Nederlandse trendmatige begrotingsbeleid is dat de overheidsuitgaven gemaximeerd worden door het uitgavenkader. Het uitgavenkader vormt een jaarlijks plafond op kasbasis. Een kasschuif van 2017 naar 2016, oftewel het doen van uitgaven in 2016 die hiervoor in 2017 geraamd stonden, leidt in die zin tot ruimte voor alternatieve uitgaven onder het uitgavenkader in 2017. Deze alternatieve uitgaven zullen inderdaad in de begroting zijn opgenomen die op Prinsjesdag wordt gepresenteerd. Andersom leidt de vooruitbetaling in 2016 tot minder ruimte voor alternatieve uitgaven in 2016. Het uitgavenbeeld over 2016 is in de Voorjaarsnota aan de Kamers gepresenteerd.

De in de vraag gehanteerde term «extra uitgaven» wekt de indruk dat er in 2017 in totaal meer uitgaven gedaan kunnen worden. Dat is niet het geval, het uitgavenkader, lees het uitgavenplafond, blijft immers ongewijzigd. Kort gezegd, er treedt een verandering in de samenstelling van de uitgaven op, zowel in 2016 als in 2017, maar geen verandering van het totaal.

Vraag 36

Wat is de reden dat in 2016 en 2017 in totaal 350 miljoen euro aan investeringsbudget voor Defensie wordt doorgeschoven naar een volgende kabinetsperiode?

Vraag 43

Waarom wordt een deel van het defensiebudget voor investeringen – totaal 350 miljoen – doorgeschoven naar de periode 2018–2020? Heeft Defensie dit geld niet eerder nodig?

Antwoord op vraag 36 en 43

De laatste jaren was er sprake van onderrealisatie voor bij de investeringen van Defensie. De Tweede Kamer is hierover meermaals geïnformeerd (Kamerstuk 34 300 X, nr. 89 van 14 maart 2016, Kamerstuk 34 300 X, nr. 34 van 28 oktober 2015 en Kamerstuk 33 750 X, nr. 68 van 2 juli 2014). De kasschuif van 350 miljoen euro vanuit 2016 en 2017 schuiven via de eindejaarsmarge mee naar de jaren 2019 tot en met 2021, waarin de middelen beter aansluiten bij de investeringsbehoefte.

Vraag 37

De referentieramingen bij het onderwijs zijn bijgesteld om onder andere de toegenomen migratie. Zou u een uitsplitsing kunnen geven hoeveel er aan die toegenomen migratie toegerekend kan worden?

Vraag 88

Wat is precies het aandeel van de toegenomen migratie bij primair onderwijs en voortgezet onderwijs binnen de referentieramingen? Zowel in aantallen als in uitgaven?

Antwoord op vraag 37 en 88

De referentieraming is gebaseerd op de bevolkingsprognose van het CBS en telgegevens van DUO per 1 oktober 2015. In de referentieraming is in 2016 in het primair onderwijs door migratie sprake van een toename van 3270 leerlingen en een budgettair effect van 14,2 miljoen. In de referentieraming is in 2016 in het voortgezet onderwijs door migratie sprake van een toename van 4761 leerlingen en een budgettair effect van 32,9 miljoen.

Vraag 38

De uitgaven aan de huurtoeslag is significant toegenomen, oa door de toegenomen migratie. Zou u een uitsplitsing kunnen geven hoeveel er aan die toegenomen migratie toegerekend kan worden?

Antwoord op vraag 38

Uit de beschikbare administratieve bestanden inzake de huurtoeslag is niet af te leiden in welke mate het om toegenomen migratie gaat. In de ramingen van de huurtoeslaguitgaven wordt wel rekening gehouden met toegenomen migratie. Hiervoor is voor het jaar 2016 een bedrag opgenomen van 23,1 miljoen euro oplopend naar 125,7 miljoen in 2021. Hierbij is rekening gehouden met een dempend effect van de nieuwe regeling stimulering huisvesting vergunninghouders.

Vraag 39

Voor de dekking van de kosten van de toegenomen asielstroom worden er gelden uit de asielreserve geput. Kunt u een overzicht geven van de stand van de asielreserve, de onttrekkingen en de toevoegingen (dit vanaf het instellen van deze reserve)?

Antwoord op vraag 39

Zie vraag 18.

Vraag 40

Kunt u aangeven welk beslag het asielvraagstuk legt op het totaal van de uitgaven aan de nationale politie? Hier in de Voorjaarsnota zien wij slechts de mutatie, het betreft hier het totaal.

Antwoord op vraag 40

Op basis van de huidige inzichten houdt de Nationale politie voor 2016 rekening met een bedrag van rond de 390 miljoen voor asielgerelateerde inzet. De totale omvang van de begroting Nationale Politie is 5,1 miljard.

Vraag 41

Kunt u een nadere toelichting geven op de in=uit-taakstelling?

Vraag 52

Wat is de reden dat de in=uit-taakstelling op de aanvullende post hoger wordt ingeboekt dan de feitelijke eindejaarsmarges?

Vraag 53

Waarom wordt op dit punt afgeweken van de begrotingsregels? Is dit ooit eerder gedaan?

Vraag 60

Kunt u de ophoging van de in uit taakstelling naar aanleiding van de verwachte onderuitputting uitgesplitst weergeven?

Vraag 104

Klopt het dat de in=uit taakstelling in 2016 historisch hoog is, namelijk 2,5 miljard euro? Zo ja, hoe komt dit? Waar baseert u deze raming op?

Antwoord op vraag 41, 52, 53, 60 en 104

Departementen kunnen onbestede middelen (onderuitputting) in een begrotingsjaar met behulp van de eindejaarsmarge doorschuiven naar het volgende begrotingsjaar. De eindejaarsmarge is gemaximeerd op 1% van het gecorrigeerde begrotingstotaal en bedroeg dit voorjaar circa 0,9 miljard. Als tegenhanger van de uitgekeerde eindejaarsmarges is de in=uit taakstelling op de aanvullende post Algemeen ingeboekt, onder de veronderstelling dat departementen ieder jaar een soortgelijk bedrag doorschuiven met behulp van de eindejaarsmarge. Hoewel de in=uit-taakstelling altijd minimaal even groot is als de aan de begrotingen toegevoegde eindejaarsmarges, laten de begrotingsregels ruimte om een grotere taakstellende onderuitputting in te boeken.

Een argument voor een grotere taakstellende onderuitputting is dat departementen, buiten de eindejaarsmarge om, ook middels kasschuiven onbestede middelen (onderuitputting) doorschuiven naar een volgend begrotingsjaar. Deze onderuitputting komt dan niet tot uiting in de eindejaarsmarges. Analoog aan de systematiek bij de eindejaarsmarges is ervoor gekozen om ook de onderuitputting die is doorgeschoven middels kasschuiven in de in=uittaakstelling op te nemen (circa 0,6 miljard).

Realisatiecijfers over de afgelopen jaren laten zien dat gedurende de uitvoering van een begrotingsjaar zelfs meer onderuitputting optreedt dan wordt doorgeschoven met eindejaarsmarges (die zijn gemaximeerd op 1% van het gecorrigeerde begrotingstotaal) en kasschuiven. Op basis van deze ervaringsgegevens heeft het kabinet besloten om de taakstellende onderuitputting op te hogen naar totaal 2,5 mld.

De raming voor de verwachte onderuitputting en de daaruit volgende in=uit-taakstelling wordt gemaakt op het niveau van totale rijksuitgaven en wordt niet toegerekend aan specifieke budgetten of begrotingen. Onderuitputting treedt ieder jaar op, maar de budgetten waar sprake is van onderuitputting verschillen vaak tussen jaren.

Vraag 42

Waarom zijn de uitgaven voor de OV-studentenkaart een jaar naar voren gehaald? Kunt u de toelichting nader specificeren?

Antwoord op vraag 42

Zie vraag 31.

Vraag 43

Waarom wordt een deel van het defensiebudget voor investeringen – totaal 350 miljoen - doorgeschoven naar de periode 2018–2020? Heeft Defensie dit geld niet eerder nodig?

Antwoord op vraag 43

Zie vraag 36.

Vraag 44

Welke oorzaken zijn er voor de geraamde tegenvaller studiefinanciering? En welke omvang hebben deze afzonderlijk?

Antwoord op vraag 44

De per saldo tegenvaller op studiefinanciering bestaat uit verschillende mee- en tegenvallers. Een uitsplitsing ziet u in de tabel hieronder.

Achtergrond

Budgettaire gevolgen in 2020, bedrag in mln.

De omzettingen1) in het mbo zijn gedaald, zowel voor de basisbeurs als de aanvullende beurs. Dit leidt tot een meevaller.

–31,6

De omzettingen in het ho zijn naar boven bijgesteld, zowel bij de basisbeurs als bij de aanvullende beurs. Dit leidt tot een tegenvaller.

52,1

De OV studentenkaart geeft per saldo een tegenvaller. Dit heeft verschillende oorzaken. Lagere kaartprijzen zorgen door lagere kosten voor een meevaller. De bijdrages onterecht kaartbezit zijn naar beneden bijgesteld wat zorgt voor een tegenvallend effect. Ook de hogere omzettingen zorgen voor een tegenvaller. Daarnaast is er een tegenvaller door het beter ramen van de invoering van de ov-studentenkaart voor minderjarige bol-studenten.

28,5

Bijstellingen voor onder andere kwijtscheldingen leiden tot een meevaller.

–32,1

Meevaller in de WTOS

–1,1

Meevaller op apparaatsuitgaven.

–0,2

Extra uitgaven voor bestrijding fraude voor inning achterstanden

2,0

X Noot
1)

Overheidsuitgaven kennen een onderscheid tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. Zolang de prestatiebeurs nog een lening is, is deze niet-relevant voor het uitgavenkader Een omzetting vindt plaats als de prestatiebeurs (aan de student toegekend als voorlopige lening) wordt omgezet in een gift (bij afstuderen binnen tien jaar). Bij een omzetting wordt de uitgave wel relevant voor het uitgavenkader en telt deze voor de beschreven mee- en tegenvallers.

Vraag 45

Kunt u de tegenvaller op de huurtoeslag uitsplitsen naar deeloorzaken?

Antwoord op vraag 45

De in tabel 3 van de Voorjaarsnota genoemde tegenvaller van 0,2 miljard euro in 2016 betreft voor het merendeel de doorwerking van de in 2015 geobserveerde oplopende instroom van huurtoeslagaanvragers. Uit de realisatiecijfers van de afgelopen jaren komt naar voren dat de gevolgen van de economische crisis en de afname van het niet-gebruik een grotere impact hadden (veel meer instroom dan verwacht) dan was geraamd. Daarnaast speelt de doorwerking van de toegenomen migratie zoals in het antwoord op vraag 38 is opgenomen en de doorwerking van de verhoging van het heffingsvrij vermogen in box 3, wat een doorwerking heeft op de vermogenstoets in de huurtoeslag (20 miljoen euro). Het tekort wordt enigszins gecompenseerd door de doorwerking van een lager dan verwachte huurontwikkeling (26,8 miljoen euro).

Vraag 46

De raming van de uitgaven aan de AOW is opwaarts bijgesteld als gevolg van de nieuwe CBS-bevolkingsprognose. Het aantal mensen met een AOW-uitkering stijgt als gevolg van de gestegen levensverwachting. Daarnaast hebben meer mensen recht op een hogere onvolledige AOW-uitkering dan eerder verwacht. Om hoeveel mensen gaat het? Hoeveel mensen hebben een onvolledige AOW-uitkering?

Antwoord op vraag 46

De geraamde gemiddelde AOW-opbouw is opwaarts bijgesteld. Dit komt onder andere doordat de gemiddelde AOW-opbouw van mensen met een onvolledige AOW opwaarts is bijgesteld. Ultimo 2015 bedroeg het aantal mensen met een onvolledige AOW circa 635.000 personen.

Vraag 47

Klopt het dat de aanvullende post algemeen, los van de in=uit-taakstelling, per saldo nog zo'n 447 miljoen euro aan onverdeelde middelen bevat in 2016?

Antwoord op vraag 47

Zie vraag 30.

Vraag 48

Kunt u een uitsplitsing en onderbouwing geven van de reserveringen die nu nog in 2016 op de aanvullende post algemeen staan?

Antwoord op vraag 48

Zie vraag 30.

Vraag 49

Hoe wordt besloten over uitdeling van reserveringen in de aanvullende post?

Antwoord op vraag 49.

Zie vraag 30.

Vraag 50

Kunt u nader toelichten wat «frictiekosten vastgoed» zijn en waarom daar 58 miljoen euro uit de aanvullende post voor beschikbaar is gesteld?

Antwoord op vraag 50

Deze frictiekosten omvatten de kosten die DJI maakt voor het afkopen bij het Rijksvastgoedbedrijf van de boekwaarde van de justitiële inrichtingen die volgens het Masterplan DJI 2013–2018 nog worden gesloten.

Vraag 51

Bevatten de aanvullende posten nog ruimte voor intensiveringen in 2016 die de Tweede Kamer mogelijkerwijs noodzakelijk acht? Zo ja, hoeveel ruimte is er en hoe kan de Kamer deze vrij maken en toedelen? Zo nee, betekent dit dat in de Najaarsnota alle middelen die nu nog op de aanvullende posten staan volledig verdeeld zullen zijn er dan geen ruimte vrijvalt?

Antwoord op vraag 51

Zie vraag 30.

Vraag 52

Wat is de reden dat de in=uit-taakstelling op de aanvullende post hoger wordt ingeboekt dan de feitelijke eindejaarsmarges?

Antwoord op vraag 52

Zie vraag 41.

Vraag 53

Waarom wordt op dit punt afgeweken van de begrotingsregels? Is dit ooit eerder gedaan?

Antwoord op vraag 53

Zie vraag 41.

Vraag 54

Waarom is bij de begroting van VWS wel een taakstellende onderuitputting ingeboekt en bij andere begrotingen niet?

Vraag 55

Wat is het beleid van de Minister van Financiën in deze? Kan het inboeken van een taakstellende onderuitputting op een begroting ook dienen als dekking van een amendement voor verhoging van uitgaven elders op die begroting?

Antwoord op vraag 54 en 55

Tijdens de begrotingsvoorbereiding wordt ieder jaar gekeken naar onderuitputting op begrotingen. Indien er sprake is van meerjarige onderuitputting, worden budgetten aangepast. Deze aanpassing gebeurt zo specifiek mogelijk, waardoor het inboeken van taakstellende onderuitputting kan worden voorkomen.

Bij VWS worden door onvoorziene omstandigheden, nieuwe ontwikkelingen en vertragingen jaarlijks de geraamde uitgaven niet (volledig) gerealiseerd. Het is echter op voorhand niet mogelijk om aan te geven op welke artikelen sprake zal zijn van lagere uitgaven dan waarmee bij de opstelling van de begroting rekening is gehouden. Hierdoor is een taakstellende onderuitputting ingeboekt.

Budgetten kunnen niet zomaar neerwaarts worden bijgesteld. De bijstelling zal gebaseerd moeten zijn op een bepaalde raming en analyse, anders is de kans groot dat de ingeboekte bijstelling later alsnog leidt tot een overschrijding. Het kabinet vindt het op dit moment niet opportuun om additionele taakstellende onderuitputting in te boeken.

Vraag 56

Kunt u tabel 5 in miljoenen euro’s geven? Mogelijk kunt u deze tabel in het vervolg in miljoenen euro’s geven, een tabel met zo weinig significante getallen geeft geen helder beeld.

Antwoord op vraag 56

Zie vraag 16.

Vraag 57

De werkloosheidsuitgaven zijn 0,6 miljard euro lager, deels lager door minder WW en deels hoger door meer WWB. Kunt u een opsplitsing van deze mutatie geven in WW en WWB? En kunt u deze laatste mutaties in de WWB opsplitsen in instroom statushouders en overige instroom?

Antwoord op vraag 57

(+ = tegenvaller in miljoenen euro)

2016

WW

–647

WWB

59

Wv. macromutatie

–42

Wv. prijsrealisatie

66

Wv. Voorfinanciering bijstand voor gemeenten

35

Overig (TW, UK, Nominaal)

14

Totaal werkloosheidsuitgaven Voorjaarsnota 2016

–573

De bovenstaande tabel betreft mutaties als gevolg van het Centraal Economisch Plan (CEP) 2016 van het CPB, mee- en tegenvallers als gevolg van uitvoeringsinformatie en de voorfinanciering van bijstand van gemeenten voortkomend uit het uitwerkingsakkoord.

Vraag 58

Welk deel van het bedrag in de Miljoenennota voor de participatie wordt gebruikt voor statushouders?

Antwoord op vraag 58

Het is niet bekend hoeveel van de reguliere participatiemiddelen door gemeenten worden gebruikt voor statushouders. Het is aan gemeenten om die middelen naar eigen inzicht aan te wenden. In het uitwerkingsakkoord verhoogde asielinstroom is met gemeenten afgesproken dat het Rijk 140 miljoen euro extra beschikbaar stelt, specifiek voor de participatie van statushouders.

Vraag 59

Kunt u ingaan op de systematiek achter herziene AOW-ramingen? Is de AOW niet bij uitstek een uitgavencategorie die goed van tevoren te ramen is? Waar is de afwijking precies in gelegen?

Antwoord op vraag 59

De AOW is inderdaad relatief goed te ramen, doordat deze voornamelijk bepaald wordt door demografische ontwikkelingen. Anders dan in de Voorjaarsnota (abusievelijk) opgenomen, is de ramingsbijstelling geen gevolg van de stijging van de levensverwachting. Dit effect was eerder in de ramingen al opgenomen. De ramingsbijstelling uit de Voorjaarsnota heeft, anders dan werd vermeld, voornamelijk te maken met hogere uitgaven aan de partnertoeslag. Als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd loopt de partnertoeslag AOW langer door. Het langer doorlopen van de partnertoeslag leidt tot hogere uitgaven.

Vraag 60

Kunt u de ophoging van de in uit taakstelling naar aanleiding van de verwachte onderuitputting uitgesplitst weergeven?

Antwoord op vraag 60.

Zie vraag 41.

Vraag 61

Kunt u in een tabel weergeven hoe de tarieven in box 1 zich per jaar ontwikkelen in de periode 2016–2040 in relatie tot de afbouw van de hypotheekrenteaftrek en de wijzigingen in het Belastingplan 2016?

Antwoord op vraag 61

In de hierna opgenomen tabel wordt de ontwikkeling van de tarieven (belastingtarieven inclusief premie volksverzekeringen) in box 1 alsmede het tarief waartegen in de 4e schijf de hypotheekrente kan worden afgetrokken weergegeven voor de periode 2016 tot en met 2042. Onderstaande tarieven kunnen naar aanleiding van nieuwe beleidsmaatregelen wijzigen.

Ontwikkeling tarieven in box 1 (belastingtarieven inclusief premie volksverzekeringen) en aftrektarief hypotheekrente 2016–2042
 

1e schijf

2e schijf

3e schijf

4e schijf

Aftrektarief hypotheekrente in 4e schijf

2016

36,55%

40,40%

40,40%

52,00%

50,50%

2017

36,55%

40,80%

40,80%

52,00%

50,00%

2018

36,55%

40,85%

40,85%

51,95%

49,50%

2019

36,55%

40,85%

40,85%

51,90%

49,00%

2020

36,55%

40,90%

40,90%

51,85%

48,50%

2021

36,55%

40,90%

40,90%

51,80%

48,00%

2022

36,55%

40,90%

40,90%

51,75%

47,50%

2023

36,55%

40,95%

40,95%

51,70%

47,00%

2024

36,55%

40,95%

40,95%

51,65%

46,50%

2025

36,55%

40,95%

40,95%

51,60%

46,00%

2026

36,55%

40,95%

40,95%

51,55%

45,50%

2027

36,55%

40,90%

40,90%

51,45%

45,00%

2028

36,55%

40,85%

40,85%

51,35%

44,50%

2029

36,55%

40,80%

40,80%

51,25%

44,00%

2030

36,55%

40,75%

40,75%

51,15%

43,50%

2031

36,55%

40,70%

40,70%

51,05%

43,00%

2032

36,55%

40,55%

40,55%

50,90%

42,50%

2033

36,55%

40,40%

40,40%

50,75%

42,00%

2034

36,55%

40,25%

40,25%

50,60%

41,50%

2035

36,55%

40,05%

40,05%

50,40%

41,00%

2036

36,55%

39,85%

39,85%

50,20%

40,50%

2037

36,55%

39,65%

39,65%

50,00%

40,00%

2038

36,55%

39,45%

39,45%

49,80%

39,50%

2039

36,55%

39,15%

39,15%

49,50%

39,15%

2040

36,55%

38,65%

38,65%

49,50%

38,65%

2041

36,55%

38,15%

38,15%

49,50%

38,15%

2042

36,55%

37,65%

37,65%

49,50%

37,65%

Vraag 62

Wat is de bijstelling van de levensverwachting waar de AOW tegenvaller door wordt veroorzaakt?

Antwoord op vraag 62

De AOW-ramingsbijstelling wordt voornamelijk veroorzaakt door de opwaartse bijstelling van de uitgaven aan AOW-partnertoeslag, en daarmee niet met de stijging van de levensverwachting die in de Voorjaarsnota abusievelijk als reden is opgenomen (zie ook antwoord op vraag 59).

Vraag 63

Kunt u een overzicht geven van bijstellingen van de levensverwachting sinds 2001?

Antwoord op vraag 63

De levensverwachting van mensen die geboren worden in 2020 geeft een goede indicatie van de stijging van de levensverwachting in de verschillende CBS-prognoses. Zie hiervoor onderstaande tabel.

Levensverwachting bij geboorte in 2020

bevolkingsprognose

 

mannen

vrouwen

2002

2020

77,97

81,13

2004

2020

78,37

82,14

2006

2020

79,51

82,52

2008

2020

80,26

83,34

2010

2020

80,64

84,05

2012

2020

80,73

83,84

2014

2020

80,90

84,01

Bron: CBS Statline

Vraag 64

Kunt u de meevaller op de groeiruimte cure uitsplitsen naar oorzaken?

Vraag 99

Kunt u een uitsplitsing geven van waar de meevaller op de vrijval nominaal (oplopend tot 879 miljoen euro structureel) precies uit bestaat, uitgesplitst naar sector?

Antwoord op vraag 64 en 99

Een deel van de gereserveerde middelen op de post Nominaal en onverdeeld blijkt niet nodig te zijn en valt daarom vrij. Deze middelen kunnen als volgt worden uitgesplitst:

Uitsplitsing nominaal en onverdeeld

2016

2017

2018

2019

2020

2021

(bedragen x mln.)

         

1. Groeiruimte MSZ

–368,1

–440,8

–451,8

–451,8

–451,8

–451,8

2. Groeiruimte GGZ

–4,9

–41,1

–41,1

–41,1

–41,1

–41,1

3. Garantieregeling kapitaallasten

     

–19,5

–87,5

–87,5

4. Overige groei en nominaal

–98,9

–181,7

–217,5

–251,4

–254,4

–254,4

5. Voorwaardelijke toelating

 

–24,0

     

6. Hulpmiddelen

 

–45,0

–45,0

–45,0

–45,0

–45,0

             

Totaal

–471,9

–732,7

–755,5

–808,9

–879,9

–879,9

1 en 2

Dit betreft ruimte die is ontstaan als een gevolg van het verschil tussen de oorspronkelijk beschikbaar gestelde groeiruimte voor de medisch specialistische sector en de geneeskundige geestelijke gezondheidszorg en de doorwerking van de afspraken die in de verschillende zorgakkoorden zijn gemaakt over de toegestane groei in deze sectoren.

3

Na verwerking van de gemaakte afspraken over de afwikkeling van de schadevergoeding aan Erasmus MC, is in de jaren na 2019 sprake van vrijval van gereserveerde middelen voor de garantieregeling kapitaallasten.

4

Dit betreft niet benodigde groeiruimte en uit te delen loon- en prijsbijstellingen voor diverse Zvw-sectoren.

5

Dit betreft het niet benodigde deel van de gereserveerde middelen voor voorwaardelijke toelating van geneesmiddelen en behandelingen.

6

Naar aanleiding van ramingen van het Zorginstituut zijn de verwachte uitgaven aan hulpmiddelen met 45 miljoen euro verlaagd.

Vraag 65

Wat is de omvang van de meevaller bij de ontvangsten van vennootschapsbelasting, als het effect van de lagere gaswinning niet wordt meegerekend?

Vraag 66

Op pagina 8 van de Voorjaarsnota wordt vermeld dat de meevaller bij de vennootschapsbelasting (vpb) een saldo is van fors neerwaarts bijgestelde vpb-ontvangsten uit de gaswinning en een forse meevaller bij de overige sectoren van het bedrijfsleven. Kunt u deze bedragen specificeren en nader toelichten?

Antwoord op vraag 65 en 66

Bij Voorjaarsnota zijn de vpb-ontvangsten uit de gaswinning met 600 miljoen euro neerwaarts bijgesteld. De vpb-ontvangsten uit overige sectoren van het bedrijfsleven zijn met 1042 miljoen euro opwaarts bijgesteld. Daarnaast zorgt de verhoging van het percentage van de energie-investeringsaftrek (EIA) van 41,5% naar 58% per 1 januari voor een derving van de vpb-ontvangsten uit overige sectoren van 60 miljoen euro. Deze maatregel is opgenomen in de vierde nota van wijziging op het Belastingplan 2016. Per saldo komen de verwachte totale vpb-ontvangsten uit overige sectoren daarmee 982 miljoen euro hoger uit dan bij Miljoenennota 2016.

Vraag 66

Op pagina 8 van de Voorjaarsnota wordt vermeld dat de meevaller bij de vennootschapsbelasting (vpb) een saldo is van fors neerwaarts bijgestelde vpb-ontvangsten uit de gaswinning en een forse meevaller bij de overige sectoren van het bedrijfsleven. Kunt u deze bedragen specificeren en nader toelichten?

Antwoord op vraag 66

Zie vraag 65.

Vraag 67

Kunt u een meerjarig totaaloverzicht geven van alle financiële mutaties uit hoofde van de gaswinning, zowel beleidsmatig als autonoom en zowel bij de uitgaven als de inkomstenkant?

Vraag 77

Kunnen de lagere gasopbrengsten uitgesplitst worden naar volume-effect en het effect van de lagere prijs?

Antwoord op vraag 67 en 77

De gasbaten worden vier maal per jaar geactualiseerd naar de laatste inzichten: bij miljoenennota, eerste suppletoire begroting, tweede suppletoire begroting en bij slotwet. De Kamer wordt middels de begrotingsstukken geïnformeerd over eventuele financiële mutaties. De financiële mutaties bij VJN 2016 zijn (op kasbasis, excl. VPB): –3,6 miljard in 2016, –3,2 miljard in 2017, –3,25 miljard in 2018, –3,35 miljard in 2019 en –3,3 miljard in 2020. Het verschil tussen de geraamde aardgasbaten uit de Miljoenennota en Voorjaarsnota komt door zowel een lagere gasprijs als een lagere gasproductie dan aanvankelijk geraamd. Bij Miljoenennota was het uitgangspunt bijvoorbeeld nog een winning van 33 miljard m3 uit het Groningenveld, dit is verlaagd naar 27 miljard m3. De gemiddelde gasprijs op de gasbeurs TTF daalde van circa 20 cent per m3 in 2015 naar circa 14 cent per m3 in 2016. Doordat deze effecten gedurende het jaar door elkaar lopen en de totale aardgasbaten een som is van meerdere onderdelen zoals de winning uit het Groningenveld en de kleine gas- en olievelden, is het niet goed mogelijk om dit in een exact prijs- en een volume-effect te verdelen.

Vraag 68

Kunt u tabel 7 in miljoenen euro's geven en daar in de inkomstenbelasting, loonbelasting, vpb, overdrachtsbelasting, de accijnzen en de Omzetbelasting betrekken?

Antwoord op vraag 68

Onderstaande tabel toont een gedetailleerde uitsplitsing van tabel 7 naar alle onderliggende belastingsoorten, premies volksverzekeringen en premies werknemerszekeringen.

Tabel 1 Raming belasting- en premieontvangsten 2016 op EMU-basis (in miljoenen euro's)

Stand MN 2016

Stand VJN 2016

Mutatie

Indirecte belastingen

78.367

78.275

–92

Invoerrechten

3.177

3.053

–125

Omzetbelasting

46.748

46.247

–501

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

1.388

1.498

110

Accijnzen

11.283

11.495

213

– Accijns van lichte olie

4.047

4.146

99

– Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie

3.723

3.773

51

– Tabaksaccijns

2.416

2.444

28

– Alcoholaccijns

301

314

14

– Bieraccijns

426

444

17

– Wijnaccijns

369

374

5

Belastingen van rechtsverkeer

4.505

4.623

119

– Overdrachtsbelasting

2.035

2.237

202

– Assurantiebelasting

2.470

2.386

–84

Motorrijtuigenbelasting

4.071

4.017

–55

Belastingen op een milieugrondslag

4.750

4.901

152

– Afvalstoffenbelasting

92

88

–4

– Energiebelasting

4.387

4.554

166

– Waterbelasting

269

271

1

– Brandstoffenheffingen

1

–11

–12

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.

254

268

13

Belasting op zware motorrijtuigen

146

152

6

Verhuurderheffing

1.592

1.543

–49

Bankbelasting

453

478

24

Directe belastingen

69.783

71.351

1.568

Inkomstenbelasting kas

–3.078

–4.887

–1.809

Loonbelasting kas

51.542

54.633

3.091

Dividendbelasting

3.115

2.999

–115

Kansspelbelasting

468

482

14

Vennootschapsbelasting

16.068

16.449

382

– Gassector kas

800

200

–600

– Niet-gassector kas

15.268

16.249

982

Successierechten

1.668

1.675

6

     

Overige Belastingontvangsten

242

191

–50

wv Belasting- en premieontvangsten Caribisch Nederland

133

133

0

     

Totaal belastingen op EMU-basis

148.392

149.817

1.425

Premies volksverzekeringen op EMU-basis

42.291

42.152

–138

Premies werknemersverzekeringen

57.142

56.891

–251

wv zorgpremies

36.670

36.183

–487

     

Totaal belasting- en premieontvangsten op EMU-basis

247.825

248.860

1.036

Vraag 69

De ontwikkeling in de Omzetbelasting is minus 500 miljoen euro. Dit wordt veroorzaakt door een lagere consumptieve bestedingen van de huishoudens, kunt u dit cijfermatig onderbouwen?

Antwoord op vraag 69

Deze bijstelling volgt uit de doorwerking van de in 2015 gerealiseerde kasontvangsten, het economisch beeld op basis van het CEP 2016 en de gerealiseerde kasontvangsten tot en met de maand april. De voor de omzetbelasting (btw) relevante waardeontwikkeling van de particuliere consumptie over 2016 schat het CPB bij CEP2016 1 procentpunt lager in dan bij MEV 2016, waar de Miljoenennotaraming 2016 op is gebaseerd. Bij MEV2016 verwachtte het CPB een ontwikkeling van de particuliere consumptie van 3,2% en bij CEP2016 heeft CPB dat bijgesteld naar 2,2%. Daarnaast valt in CEP2016 het aandeel van de duurzame consumptie in de totale consumptie lager uit dan bij MEV2016 werd verwacht. Omdat duurzame goederen en diensten volledig belast worden onder het normale 21% btw-tarief drukt een lager aandeel van deze goederen en diensten de totale btw-ontvangsten. Daarnaast leiden lagere dan eerder verwachte overheidsinvesteringen (–1,6 procent) tot lagere btw-ontvangsten. Ten slotte mitigeert een positievere verwachting bij CEP2016 over de investeringen in woningen (+ 1,3 procent) een deel van de genoemde tegenvallers uit de consumptie.

Vraag 70

Kunt u de post van 100 miljoen euro van de accijnzen opsplitsen over de verschillende accijnzen, graag in miljoenen euro's.

Antwoord op vraag 70

De accijnzen zijn met 213 miljoen opwaarts bijgesteld. Van deze bijstelling is 58 miljoen beleidsmatig: de hogere accijns op rooktabak zoals opgenomen in de vierde nota van wijziging op het Belastingplan 2016. Het resterende deel betreft een endogene bijstelling van 155 miljoen. Per abuis is dat bedrag afgerond naar 0,1 miljard. In de gedetailleerde tabel in het antwoord op vraag 68 is een uitsplitsing te vinden naar de bijstelling bij de verschillende accijnzen.

Vraag 71

EMU-saldo. Kunt u tabel 9 in miljoenen euro’s geven?

Vraag 72

EMU-schuld. Kunt u tabel 10 in miljoenen euro’s geven?

Antwoord op vraag 71 en 72

Tabel 9: Verticale toelichting EMU-saldo

 

(in miljoenen euro, + is verbetering saldo)

2016

EMU-saldo Miljoenennota 2016

–10.551

   

Uitgaven

 

Uitgaven RBG-eng

351

Sociale zekerheid

406

Zorg

672

Rentelasten

543

Inkomsten

1.036

Gasbaten

–2.950

Overig

650

   

EMU-saldo Voorjaarsnota 2016

–9.843

In tabel 10 van de Voorjaarsnota 2016 is de regel «mutatie EMU-saldo» weggevallen. Het betreft de doorwerking van een gewijzigd EMU-saldo 2016 op de EMU-schuld 2016. Hier had in de voorjaarsnota –0,1 procent bbp moeten staan. In onderstaande tabel 10 staat deze regel wel (ter waarde van –707 miljoen euro).

Tabel 10: Verticale toelichting EMU-schuld

 

(in miljoenen euro)

2016

EMU-schuld Miljoenennota 2016

466.377

   

Doorwerking schuld 2015

–16.078

Noemereffect

niet van toepassing

Mutatie EMU-saldo

–707

Kas/transverschillen

590

Renteswaps

–731

Overig

648

   

EMU-schuld Voorjaarsnota 2016

450.098

Vraag 72

EMU-schuld. Kunt u tabel 10 in miljoenen euro’s geven?

Antwoord op vraag 72

Zie vraag 71.

Vraag 73

Wat was de oorzaak dat de overheidsschuld ultimo 2015 16 miljard euro lager uitkwam?

Antwoord op vraag 73

In de Voorjaarsnota wordt de ontwikkeling van de EMU-schuld gedurende 2016 toegelicht. In de Miljoenennota 2016 werd er nog van uitgegaan dat de EMU-schuld ultimo 2015 457,7 miljard euro zou bedragen. Eind 2015 was de gerealiseerde EMU-schuld echter 441,7 miljard euro, een verschil van 16,1 miljard euro. In het Financieel Jaarverslag Rijk is de ontwikkeling van de EMU-schuld gedurende het hele jaar 2015 toegelicht.

De 16,1 miljard euro verbetering van de EMU-schuld sinds de Miljoenennota 2016 kan als volgt worden verklaard. Alle bedragen betreffen de mutaties vanaf de Miljoenennota 2016 (september 2015) tot het opstellen van het Financieel Jaarverslag Rijk 2015. Ten eerste is het EMU-saldo over 2015 verbeterd met 2,7 miljard euro. In het najaar is de eerste tranche aandelen van ABN-Amro naar de beurs gebracht, met een opbrengst van 3,8 miljard euro. Daarnaast is in 2015 een aantal renteswaps beëindigd, waarbij de Staat de positieve marktwaarde op het moment van beëindigen incasseert van de tegenpartij. Over heel 2015 bracht dit 4,3 miljard euro op, maar de verandering sinds de Miljoenennota 2016 was 1,7 miljard euro. De deelnemers aan schatkistbankieren zijn sinds de Miljoenennota 2016 nog 3,4 miljard euro meer middelen bij de schatkist gaan aanhouden. Een toename van de bij de schatkist aangehouden middelen verbetert niet het EMU-saldo, maar wel de EMU-schuld. Tot slot was er in 2015 sprake van een forse daling van de schulden van de collectieve sector buiten het Rijk. Dit komt doordat bijvoorbeeld gemeenten en provincies hun schulden hebben verminderd, bijvoorbeeld omdat er nog opbrengsten waren uit de eerdere verkoop van Nuon2.

Vraag 74

Kunt u het noemereffect eens cijfermatig onderbouwen?

Antwoord op vraag 74

In de Voorjaarsnota 2016 is in tabel 10 vermeld dat het noemereffect er voor zorgt dat de EMU-schuld naar verwachting 0,5 procent bbp hoger uitvalt:

Het noemereffect is niet meer of minder dan de invloed van wijzigingen in het geraamde bruto binnenlands product (de noemer) op de schuld uitgedrukt als percentage bbp. Het noemereffect wordt in de tabel hieronder toegelicht.

 

MN 2016

VJN 2016

Geraamde EMU-schuld ultimo 2016 (miljard euro)

466

 

Raming BBP 2016 (miljard euro)

704

699

EMU-schuld verwacht in Miljoenennota 2016 (procent bbp)

66,2%

66,8%

Noemereffect

 

0,5%

Ten tijde van de Miljoenennota 2016 werd de EMU-schuld ultimo 2016 geraamd op 466 miljard euro. De verwachting was toen dat het bbp in 2016 zou uitkomen op 704 miljard euro. De schuld als percentage van het bbp zou dan uitkomen op 66,2 procent. Bij de Voorjaarsnota 2016 is het verwachte bbp voor 2016 naar beneden bijgesteld naar 699 miljard euro. Dat betekent dat de bij Miljoenennota 2016 geraamde schuld van 466 miljard euro in termen van het nieuw geraamde bbp nu 66,8 procent zou zijn. De nieuwe bbp-raming heeft de verwachte schuld dus 0,5 procent bbp verslechterd (de cijfers tellen vanwege afrondingsverschillen niet op tot het totaal). Het noemereffect bevat dus simpelweg de verandering in de schuldquote die veroorzaakt wordt doordat de raming voor het bbp is aangepast. De andere wijzigingen in de verwachte schuld zijn allemaal in tabel 10 van de Voorjaarsnota 2016 weergegeven als percentage van het nieuwe geraamde bbp.

Vraag 75

Na verwerking van de Voorjaarsnota 2016, wat is dan het geraamde EMU-saldo in 2017?

Vraag 76

Na verwerking van de voorjaarsnota 2016, wat is dan de geraamde EMU-schuld in 2017?

Antwoord op vraag 75 en 76

De Voorjaarsnota 2016 heeft alleen betrekking op het begrotingsjaar 2016. Een raming van het EMU-saldo en de EMU-schuld in 2017 wordt geactualiseerd in de Miljoenennota 2017.

Vraag 76

Na verwerking van de voorjaarsnota 2016, wat is dan de geraamde EMU-schuld in 2017?

Antwoord op vraag 76

Zie vraag 75.

Vraag 77

Kunnen de lagere gasopbrengsten uitgesplitst worden naar volume-effect en het effect van de lagere prijs?

Antwoord op vraag 77

Zie vraag 67.

Vraag 78

Welke gasbaten worden er geraamd voor de periode tot 2021?

Antwoord op vraag 78

Zie vraag 7.

Vraag 79

Kunt u een overzicht geven van het structurele EMU-saldo over de afgelopen 15 jaar, vanaf de invoering van de euro?

Antwoord op vraag 79

Het gerealiseerde structureel saldo wordt door de Europese Commissie berekend en vastgesteld. De database van de Europese Commissie bevat voor het structureel saldo data vanaf 2010.

 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Structureel EMU-saldo (procent bbp)

–3,5

–3,6

–2,3

–1,0

–0,6

–0,9

Bron: Europese Commissie, AMECO database

Het CPB heeft in bijlage 8 van de MEV2016 een langere reeks (vanaf 1995) voor het structurele EMU-saldo geconstrueerd.

 

2005

2006

2007

2008

2009

Structureel EMU-saldo (procent bbp)

0,7

0,1

–1,1

–1,1

–3,6

 

2000

2001

2002

2003

2004

Structureel EMU-saldo (procent bbp)

–0,4

–1,4

–1,6

–1,5

–0,4

 

1995

1996

1997

1998

1999

Structureel EMU-saldo (procent bbp)

–3,2

–1,0

–1,0

–1,2

–0,8

Bron: CPB, MEV 2016 bijlage 8 Kerngegevens collectieve financiën

Vraag 80

Op basis waarvan wordt er voor 100 miljoen euro aan schikkingsopbrengsten jaarlijks ingeboekt? Zijn er rechtszaken bekend die mogelijk tot een schikking leiden? Welke zijn dat?

Antwoord op vraag 80

In de afgelopen jaren heeft het kabinet substantiële ontvangsten gerealiseerd op schikkingen, zoals de schikking met de Rabobank inzake de Liborfraude en de schikking met SBM Offshore. Gelet op de ontwikkeling in de laatste jaren acht het kabinet het verantwoord voor de opbrengst van grotere schikkingen (groter dan 10 miljoen euro) een aparte post ad 100 miljoen euro op te nemen op de begroting van Veiligheid en Justitie. Omdat de voorspelbaarheid per jaar zeer beperkt is, heeft het kabinet besloten dat afwijkingen in de realisatie op dit onderdeel niet ten laste of ten gunste van de begroting van Veiligheid en Justitie komen, maar binnen het rijksbrede uitgavenkader worden opgevangen. De nieuwe ramingsmethodiek zal na een periode van vijf jaar worden geëvalueerd.

Vraag 81

In hoeverre is de begrotingsregel van de scheiding van inkomsten en uitgaven van toepassing op schikkingsopbrengsten? Met andere woorden: kunnen schikkingsopbrengsten gebruikt worden voor extra uitgaven?

Antwoord op vraag 81

De begrotingsregel van de scheiding van inkomsten en uitgaven is hier niet van toepassing omdat ontvangsten uit schikkingen geen belastinginkomsten zijn maar (net als afpakopbrengsten) niet-belastingontvangsten. Niet-belastingontvangsten vallen binnen het uitgavenkader en kunnen derhalve worden ingezet ter dekking van extra uitgaven.

Vraag 82

Waaruit leidt u af dat het feitelijk saldo ongeveer gelijk is aan het eurozone gemiddelde?

Antwoord op vraag 82

De bewering dat het Nederlandse EMU-saldo ongeveer gelijk is aan het gemiddelde in de eurozone geldt vooral voor het structurele EMU-saldo. Het feitelijke EMU-saldo zoals geraamd in de Voorjaarsnota (-1,4% bbp) is beter dan het gemiddelde dat de Europese Commissie in haar Spring Forecast voor de eurozone verwacht (-1,9% bbp).

Figuur 1: EMU-saldo en EMU-schuld 2016 (eurozone, in percentage bbp)

Figuur 1: EMU-saldo en EMU-schuld 2016 (eurozone, in percentage bbp)

Figuur 2: Structureel saldo en EMU-schuld 2016 (eurozone, in percentage bbp)

Figuur 2: Structureel saldo en EMU-schuld 2016 (eurozone, in percentage bbp)

Vraag 83

Hoe verhouden de Nederlandse overheidsfinanciën zich na Voorjaarsnota tot de uitgavenregel?

Antwoord op vraag 83

Om een inschatting te maken van de toetsing van de uitgavenregel is een uitgavenbeeld in termen van de Europese systeem van Rekeningen (ESR2010) benodigd. Hiervoor baseert het Ministerie van Financiën zich op CPB-ramingen. De meest recente CPB-raming die het uitgavenbeeld in termen van ESR2010 bevat is het CEP. Dat dient als startpunt van de Voorjaarsbesluitvorming en bevat dus niet het actuele uitgavenbeeld na Voorjaarsnota. Een dergelijk uitgavenbeeld komt beschikbaar bij MEV en Miljoenennota.

Vraag 84

Waarom wordt de meevaller op de EU-afdrachten nu bestempeld als meevaller, waarom was dit bij de Miljoenennota 2016 nog niet bekend en/of reeds ingeboekt?

Antwoord op vraag 84

De meevaller in de raming van de Nederlandse afdrachten, zoals opgenomen in de Voorjaarsnota 2016, komt voort uit de achtste aanvullende begroting voor 2015 en de tweede aanvullende begroting voor 2016. Vanwege de vertraagde aanname van de achtste aanvullende begroting zijn de budgettaire effecten voor de Nederlandse afdrachten doorgeschoven van 2015 naar 2016; de vertraging was bij de presentatie van de Miljoenennota 2016 niet voorzien. De budgettaire effecten voor de Nederlandse afdrachten als gevolg van de tweede aanvullende begroting voor 2016 zijn vooraf niet te ramen. Deze effecten zijn zodoende opgenomen in de Voorjaarsnota 2016.

Vraag 85

Bent u bereid om voortaan standaard in iedere budgettaire nota een overzicht op te nemen waarin alle rijksuitgaven voor vluchtelingen en asiel in samenhang worden gepresenteerd, zowel totaal als per vluchteling? Bent u tevens bereid om een Europa brede eenduidige samenstelling van deze informatie na te streven?

Antwoord op vraag 85

Evenals veel andere dossiers, beperkt het vluchtelingen/asieldossier zich niet tot het werkveld van één departement. Verschillende departementen doen asielgerelateerde uitgaven, bijvoorbeeld voor opvang, onderwijs of zorg. In budgettaire nota’s en in de begroting wordt per departement inzicht te geven in de rijksuitgaven. Het is voor de navolgbaarheid van de overheidsfinanciën belangrijk die systematiek aan te houden. Wat betreft de kosten per vluchteling: het aantal asielzoekers kan verschillend worden berekend, bijvoorbeeld op basis van bezetting of op basis van instroom. Daardoor is het niet mogelijk om de totalen terug te rekenen naar een bedrag per vluchteling.

Vraag 86

Waarom is er specifiek voor het bedrag van 238,9 miljoen euro als inzet van de asielreserve gekozen? Hoe worden deze middelen aangevuld, en hoe zijn ze precies over de verschillende uitgaven verdeeld?

Antwoord op vraag 86

Er is gekozen voor de inzet van 238,9 miljoen euro uit de asielreserve omdat dit bedrag nodig was om voor alle betrokken organisaties het budget op een zodanig niveau te krijgen dat een instroom van 58.000 asielzoekers aan te kunnen. Deze middelen worden uit asielreserve gehaald die in 2015 en eerder is gevuld. De asielreserve wordt pas weer aangevuld als er op artikel 37 (vreemdelingen) onderuitputting optreedt. Van de 238,9 miljoen wordt 212,4 miljoen ingezet voor het COA en 26,5 miljoen voor de IND.

Vraag 87

De bedragen genoemd onder algemeen (in de begroting beginnend met asiel) tellen op tot 965 miljoen euro (danwel 916,5 miljoen euro exclusief de asielgerelateerde politie-inzet). In de kadertoets Rijksbegroting-eng, pagina 5, staat echter een bedrag genoemd van 0,8 miljard euro. Waarin zit het verschil? Is het mogelijk álle asielkosten overzichtelijk weer te geven, met verwijzingen naar de relevante begrotingen?

Antwoord op vraag 87

De kadertoets RBG-eng bevat de ontwikkeling van alle uitgaven en niet-belastingontvangsten onder het kader Rijksbegroting in enge zin. Het bedrag voor Migratie (0,8 miljard) bevat dus ook mutaties op andere begrotingen dan die van Veiligheid en Justitie. Zo bevat het migratiepakket uit de Najaarsnota 2015 bijvoorbeeld een dekking van 112 miljoen die in de Voorjaarsnota is verdeeld over de verschillende kaders en begrotingshoofdstukken. Het migratiepakket uit de Najaarsnota bevat ook uitgaven die niet op de begroting van Veiligheid en Justitie staan, zoals de huisvestingsvoorziening (op de begroting van Wonen en Rijksdienst) en Basisregistratie Personen-straten (op de begroting van Binnenlandse Zaken). Al deze mutaties staan niet in de Verticale Toelichting bij Veiligheid en Justitie, maar bij andere begrotingshoofdstukken. Daarnaast bevat de kadertoetsing zowel mutaties van de uitgaven als van de niet-belastingontvangsten. In de Verticale Toelichting worden deze in twee aparte tabellen gepresenteerd. De 0,8 miljard in de kadertoetsing bevat dus bijvoorbeeld ook de ontvangstenmutaties uit het migratiepakket uit de Najaarsnota, zoals de vergoeding vanuit de EU voor verdeling van vluchtelingen en de inzet van middelen uit de asielreserve voor IND/Nidos. Deze mutaties staan in de Verticale Toelichting in de tabel met de niet-belastingontvangsten.

Vraag 88

Wat is precies het aandeel van de toegenomen migratie bij primair onderwijs en voortgezet onderwijs binnen de referentieramingen? Zowel in aantallen als in uitgaven?

Antwoord op vraag 88

Zie vraag 37.

Vraag 89

Klopt het dat de defensie-uitgaven, uitgedrukt als percentage van het

BBP en bij ongewijzigd beleid, in 2017 zullen afnemen ten opzichte van

2016?

Antwoord op vraag 89

De defensie-uitgaven stijgen in 2017 ten opzichte van 2016. Aangezien het BBP een grotere stijging vertoont dan de uitgaven van Defensie, daalt het percentage licht met 0,01%.

(in miljarden euro's)

2016

2017

BBP (CPB MLT raming 30 maart 2016)

698,6

719,1

Bruto Defensiebudget (stand VJN)

8,3

8,4

(minus) Ontvangsten

0,3

0,3

Netto Defensiebudget

8,0

8,1

in% BBP

1,14%

1,13%

Vraag 90

Waaruit bestaat precies de toerekeningspost «Internationale Samenwerking», ad 522,8 miljoen euro?

Antwoord op vraag 90

Deze post bestaat voor 518,9 miljoen uit de bijdragen aan de Internationale Financiële Instellingen (IFI’s), waaronder het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD), de Europese Investeringsbank (EIB) en de Wereldbank. Hiervan betreft 235,6 miljoen een deel van de Nederlandse contributiebijdrage aan de Wereldbank voor 2017 (IDA17) die vooruit wordt betaald in 2016 ter optimalisatie van het kasritme van de Staat. Tot slot bestaat deze post voor 3,9 miljoen uit middelen voor attachés en technische assistentie die het Ministerie van Financiën verleent aan haar counterparts in de landen die behoren tot de Nederlandse kiesgroep-landen bij IMF, Wereldbank en EBRD.

Vraag 91

Er is een extra dividend van de staatsdeelnemingen van 0,3 miljard euro in 2016 ingeboekt. De raming van de reguliere staatsdeelnemingen is per saldo naar boven bijgesteld op basis van de laatste inzichten over winstprognoses. Meerjarige meevallers doen zich voor bij o.a. TenneT, FMO, Schiphol en Holland Casino. Wat is de onderverdeling van het extra dividend in 2016 over de staatsdeelnemingen (of wel wat is per staatsdeelneming het extra dividend) en hoe groot zijn de meerjarige meevallers bij de verschillende staatsdeelnemingen (per staatsdeelneming)?

Antwoord op vraag 91

In verband met de bedrijfsgevoelige aard van dividendramingen – deze zijn immers gebaseerd op winstverwachtingen van de bedrijven – kan er geen uitsplitsing gegeven worden van de dividendramingen per staatsdeelneming. Wel kunnen wij – zoals in de toelichting op de voorjaarnota opgenomen – globaal aangeven waar meevallers zich voordoen.

Vraag 92

Waarom worden de meerjarige meevallers Holland Casino ingeboekt, terwijl het de bedoeling is Holland Casino eind 2017 te verkopen?

Antwoord op vraag 92

Het beleid is niet vooruit te lopen op beslissingen die nog niet zijn genomen. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen moet nog worden aangenomen om privatisering mogelijk te maken. Op het moment dat de privatisering zeker is, zal het dividend worden afgeboekt.

Vraag 93

Hoe moet de ingeboekte meerjarige meevaller TenneT worden gezien in relatie tot de vraag om een extra kapitaalinjectie voor het versterken van het eigen vermogen? In hoeverre is overwogen de «meevallers» in het bedrijf te laten, zodat de extra kapitaalinjectie straks lager kan worden?

Antwoord op vraag 93

De meevaller TenneT betreft dividendontvangsten die hoger zijn dan geraamd. TenneT heeft 35% van de winst uitgekeerd die aan de staat als aandeelhouder toekomt. Het resterende deel wordt toegevoegd aan reserves. Bji de vaststelling van deze (verlaagde) payoutratio is rekening gehouden met de investeringsagenda van de onderneming, de toekomstige risico’s en het feit dat de staat als aandeelhouder compensatie verdient voor de risico’s die de staat loopt.

Vraag 94

In hoeverre wordt/is overwogen om de meevaller bij Schiphol vanuit het bedrijf te gebruiken om mee te investeren in de bereikbaarheid van Schiphol in plaats als meevaller in de begroting en algemene middelen op te nemen?

Antwoord op vraag 94

Meevallers op de dividendenontvangsten worden niet ingezet voor specifieke uitgaven van het Rijk. De dividendontvangsten worden conform de begrotingsregels van dit kabinet generaal geboekt en vormen zodoende geen dekking voor investeringen en uitgaven van één specifiek beleidsministerie.

Vraag 95

In welke mate zijn de in de Voorjaarsnota geraamde dividenden al daadwerkelijk gerealiseerd en uitgekeerd en welk deel van het bedrag betreft nog een inschatting voor 2016?

Antwoord op vraag 95

Van de 1,8 miljard euro geraamde dividenden is thans ruim 1,6 miljard ontvangen.

Vraag 96

Wat is het totale budgettaire beslag van alle toeslagen en kindregelingen, volgens de Miljoenennota 2016 én volgens deze Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 96

Onderstaand een overzicht van de standen van de zorgtoeslag, huurtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag bij Miljoenennota en Voorjaarsnota.

Budgettair beslag toeslagen (mld.)

2016

2017

2018

2019

2020

Zorgtoeslag

         

Miljoenennota 2016

4,38

4,86

5,17

5,45

5,62

Voorjaarsnota 2016

4,36

4,55

4,99

5,26

5,53

           

Huurtoeslag

         

Miljoenennota 2016

3,54

3,42

3,60

3,80

3,99

Ontvangsten MN 2016

0,44

0,43

0,42

0,41

0,41

Voorjaarsnota 2016

3,77

3,89

3,99

4,14

4,32

Ontvangsten VN 2016

0,43

0,43

0,43

0,42

0,41

           

Kindgebonden budget

         

Miljoenennota 2016

2,09

2,08

2,08

2,08

2,08

Voorjaarsnota 2016

2,09

2,07

2,07

2,07

2,07

           

Kinderopvangtoeslag

         

Miljoenennota 2016

2,35

2,39

2,41

2,42

2,44

Voorjaarsnota 2016

2,38

2,53

2,6

2,64

2,68

Vraag 97

Hoeveel kost het als alle kinderen van 2 tot 4 jaar, dus ook die van niet

werkende ouders, 16 uur per week recht zouden krijgen op kinderopvang, waarbij ouders een bijdrage betalen op basis van de toeslagtabel 2017?

Antwoord op vraag 97

De maatregel zal er toe leiden dat het gebruik van voorschoolse voorzieningen (kinderdagopvang en peuterspeelzaalwerk) per saldo toeneemt. Enerzijds omdat ouders die nu geen recht hebben op 16 uur kinderopvangtoeslag (omdat ze niet of te weinig werken) dit recht door de maatregel wel krijgen. Anderzijds doordat de maatregel mogelijk leidt tot een cultuurverandering waarbij het gebruik van kinderopvang over de hele linie toeneemt.

De kosten van het voorstel zijn sterk afhankelijk van de aannames over extra gebruik/bereik als gevolg van de maatregel. De mate waarin gebruik toe zal nemen, is echter moeilijk voorspelbaar en zal afhangen van de precieze invulling van de maatregel. Een eerste inschatting van de kosten komt tot een bedrag van circa 325 miljoen. Bij de berekening van deze (netto) kosten is rekening gehouden met de huidige uitgaven van het Rijk aan kinderopvangtoeslag en een afroming van middelen van gemeenten.

Vraag 98

Ouders kunnen kinderopvangtoeslag aanvragen voor de dagopvang voor 140% van de werktijd van de minst werkende partner. Hoeveel levert het op als dit 120% wordt?

Antwoord op vraag 98

Het verlagen van het percentage zal enerzijds een besparing kunnen opleveren ten aanzien van de kinderopvangtoeslag. Tegelijkertijd kan dit ook betekenen dat de combinatie arbeid en zorg moeilijker wordt. Dit kan nadelige effecten hebben voor de arbeidsparticipatie van de betreffende ouder(s) en/of de toegang tot kinderopvang.

Het verlagen van het percentage zal voor sommige ouders nadelige gevolgen hebben voor de combinatie van arbeid en zorg, bijvoorbeeld in die situatie dat ouders ver van hun werk wonen en daardoor een langere reisafstand hebben. Het percentage van 140% is namelijk zo gekozen dat ouders ruimte houden voor reistijd, verplichte pauzes en het bieden van enige flexibiliteit. Zo duurt een werkdag veelal acht uur, waarbij een dag dagopvang vaak rond de 10 – 11 uur ligt. De budgettaire gevolgen van het verlagen van de toeslagen kunnen wij lastig ramen door de bovengenoemde gedragseffecten. Wij hebben geen gegevens om deze gedragseffecten in te schatten.

Vraag 99

Kunt u een uitsplitsing geven van waar de meevaller op de vrijval nominaal (oplopend tot 879 miljoen euro structureel) precies uit bestaat, uitgesplitst naar sector?

Antwoord op vraag 99

Zie vraag 64

Vraag 100

Kunt u ten aanzien van de huisvestingsvoorziening voor 14.000 vergunninghouders een overzicht geven van de spreiding over het land? Wordt de spreiding van alle statushouders over het land bijgehouden?

Antwoord op vraag 100

In de huisvestingsvoorziening zijn op voorhand geen voorwaarden gesteld ten aanzien van spreiding over het land. Uiteindelijk zal de spreiding afhankelijk zijn van de aanvragen die worden ingediend. De budgetreserveringen tot nu laten een redelijke spreiding zien. Een groot deel van de aanvragen zijn ingediend voor huisvesting in de provincies Friesland, Zeeland, Zuid- en Noord-Holland en Gelderland. In Noord-Brabant, Utrecht, Limburg, Drenthe en Flevoland worden tot op heden in mindere mate aanvragen gedaan. Voor huisvestingsvoorzieningen in Groningen en Overijssel wordt vooralsnog geen beroep gedaan op de subsidieregeling.

Voor de spreiding van alle statushouders geldt dat gemeenten naar rato van het inwonertal een halfjaarlijkse taakstelling voor de huisvesting van statushouders krijgen. Het Platform Opnieuw Thuis houdt op haar website per gemeente bij wat de taakstelling is en hoe de realisatie verloopt. Zie ook https://www.opnieuwthuis.nl/land-in-beeld.

Vraag 101

Bijdrage aan provinciefonds voor regiospecifiek pakket Zuiderzeelijn: aan verschillende provincies worden bedragen over gemaakt, om welke projecten gaat het hier?

Antwoord op vraag 101

Het betreft hier financiering voor meerdere projecten aan het spoor en openbaar vervoer in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Flevoland. Deze financiering is onderdeel van de RSP-middelen voor Concrete Bereikbaarheidsprojecten. De regio bepaalt zelf de besteding van deze middelen en is de verantwoordelijk opdrachtgever. Verdere informatie is te vinden in de zevende voortgangsrapportage over het RSP zoals deze op 13 november 2015 als bijlage bij de brief «Uitkomsten BO’s MIRT najaar 2015» (Kamerstuk 34 000 A, nr. 17) aan de TK is gestuurd.

Vraag 102

Wordt de koppeling uitkeringen in 2016 volledig toegepast, aangezien deze aanvullende post nog niet is benut?

Antwoord op vraag 102

De koppeling uitkeringen voor 2016 wordt volledig toegepast, echter wordt deze pas verwerkt na Voorjaarsnota.

Vraag 103

Kunt u een overzicht geven van de bedragen die departementen in de Voorjaarsnota 2016 hebben ontvangen of hebben «ingeleverd» als gevolg van de eindejaarsmarge?

Antwoord op vraag 103

In de onderstaande tabel vindt u een overzicht van de eindejaarsmarges die bij Voorjaarsnota zijn toegevoegd of onttrokken aan de begrotingen. Een positief getal duidt op een toevoeging en dus een overschot vorig jaar. Een negatief getal duidt op een onttrekking en dus een overschrijding vorig jaar. De toevoegingen zijn gemaximeerd op 1% van het gecorrigeerde begrotingstotaal.

Eindejaarsmarge 2015–2016 (mln.)

 

Begroting

Eindejaarsmarge

Staten Generaal

0

Hoge Colleges van Staat

–1

Algemene Zaken

1

Koninkrijksrelaties

1

Veiligheid & Justitie

–59

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

3

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

326

Financiën

73

Defensie

129

Infrastructuur en Milieu

28

Economische Zaken

47

Sociale Zaken en Werkgelegenheid (alleen Rbg-eng)

15

Kader SZA

1

Volksgezondheid, Welzijn en Sport (alleen Rbg-eng)

46

Wonen en Rijksdienst

–102

Gemeentefonds

42

Provinciefonds

0

Infrastructuurfonds

208

Deltafonds

59

Homogene Groep Internationale Samenwerking

112

Totaal

929

* De eindejaarsmarge van HGIS wordt conform reguliere systematiek verspreid over 2016, 2017 en 2018.

Departementen gebruiken, buiten de eindejaarsmarge om, ook kasschuiven om onbestede middelen (onderuitputting) door te schuiven naar een volgend begrotingsjaar. Zo bestaan er binnen bepaalde begrotingen fondsen waarop alle overgebleven middelen worden verschoven naar het volgende begrotingsjaar. Als bij Najaarsnota al duidelijk is dat er sprake is van onderuitputting, kan een kasschuif worden gebruikt om de middelen door te schuiven.

Vraag 104

Klopt het dat de in=uit taakstelling in 2016 historisch hoog is, namelijk 2,5 miljard euro? Zo ja, hoe komt dit? Waar baseert u deze raming op?

Antwoord op vraag 104

Zie vraag 41.

Vraag 105

Welke uitgaven zijn er gepland onder de Aanvullende post in 2018, 2019 en 2020? Hoeveel hiervan is juridisch verplicht? Is dit bedrag amendeerbaar?

Antwoord op vraag 105

Zie vraag 30.

Vraag 106

Wordt de budgettaire ruimte van 427 miljoen euro die in 2017 is ontstaan, doordat verplichte uitgaven uit dat jaar aan OV-bedrijven en de Wereldbank al in 2016 worden voldaan, benut voor het doen van extra uitgaven in de begroting 2017 die het kabinet met Prinsjesdag presenteert?

Antwoord op vraag 106

Zie vraag 35

Vraag 107

Kunt u de 0,7 miljard euro meevaller op de dividenden nader toelichten en uitsplitsen naar deelneming?

Antwoord op vraag 107

In verband met de bedrijfsgevoelige aard van dividendramingen – deze zijn immers gebaseerd op winstverwachtingen van de bedrijven – kan er geen uitsplitsing gegeven worden van de dividendramingen per staatsdeelneming. Wel kunnen wij – zoals in de toelichting op de voorjaarnota reeds opgenomen – globaal aangeven waar meevallers zich voordoen.

Vraag 108

Kunt u een geactualiseerd meerjarig overzicht geven van geraamde en gerealiseerde dividenden?

Antwoord op vraag 108

Vraag 109:

Hoe verhoudt de tegenvaller op de belasting- en invorderingsrente zich tot de tegenvallende aantallen boekencontroles in 2015 en tegenvallende opbrengst waar in het FJR melding van wordt gemaakt?

Antwoord op vraag 109:

De tegenvaller op de belasting- en invorderingsrente staat geheel los van het aantal boekenonderzoeken. Door de introductie van (hogere) ondergrenzen in de belasting- en invorderingsrente zijn belastingplichtigen eerder aan hun verplichtingen gaan voldoen. Dit effect is het sterkst zichtbaar bij de vennootschapsbelasting. De verhoging van de belastingrente naar de ondergrens van 8% heeft ertoe geleid dat bedrijven steeds meer op tijd aan hun verplichtingen voldoen met een lagere opbrengst van de belasting- en invorderingsrente tot gevolg.

Vraag 110:

Klopt het dat u voor Spoor II de meerjarige reeks niet wordt aangepast?

Wordt er volgend jaar dus ingehaald?

Antwoord op vraag 110

Spoor II maakt onderdeel uit van de taakstellingen die aan de Belastingdienst zijn opgelegd.

De vertraging die in 2016 is opgetreden is binnen Hoofdstuk IX gedekt. De meerjarige reeks wordt inderdaad niet aangepast en zal binnen art. 1 van de begroting van Financiën worden gerealiseerd.

Naar boven