34 361 EU-voorstel: Wijziging van de Akte betreffende de verkiezingen van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen

34 166 Staat van de Europese Unie 2015

Nr. 2 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 december 2015

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 3 december 2015 over het kabinetsstandpunt over een ontwerp voor een wijziging van de Kiesakte als bedoeld in artikel 223 van het EU-Werkingsverdrag zoals dit op 11 november 2015 door het Europees Parlement is vastgesteld (Kamerstuk 34 166, nr. 23).

Dit schriftelijk overleg heeft tot doel uitdrukking te geven aan het parlementair voorbehoud ten aan zien van de verdere behandeling van het voorliggende ontwerp.

De vragen en opmerkingen zijn op 11 december 2015 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 14 december 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra

De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Inleiding

De leden van de VVD-fractie heeft kennisgenomen van het kabinetsstandpunt inzake de hervorming van de Kieswet van de Europese Unie. Deze leden hebben een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende kabinetsstandpunt met betrekking tot de hervorming van de Kieswet van de Europese Unie. Deze leden hebben ook voor de motie Taverne gestemd waarin de kabinet werd verzocht niet in te stemmen met de Europese Verkiezingsakte in Raadsverband, voordat de beslissing hierover ter nadrukkelijke goedkeuring is voorgelegd aan de Tweede Kamer. Mede in dat licht delen de leden van de PvdA-fractie voor een groot deel de twijfels die ook de kabinet heeft ten aanzien van de proportionaliteit van een aantal voorstellen in de voorgestelde herziening van de Europese Verkiezingsakte.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat tijdens het Nederlands voor-zitterschap de kabinet als taak heeft om wetgevingsprocessen in de EU verder te brengen en compromissen tussen de lidstaten te smeden. Daarbij past, zo begrijpen de aan het woord zijnde leden, terughoudendheid van de voorzitter en dient de Nederlandse kabinet te steunen op gelijkgezinde staten. Kunt u nu reeds laten weten op welke lidstaten de Nederlandse kabinet verwacht het meeste te zullen steunen en in hoeverre de standpunten van die lidstaten overeenkomen met het standpunt van de Nederlandse kabinet?

De leden van de D66-fractie constateren dat de hervorming van de Europese kieswet een wijziging is die ook het Nederlandse verkiezingsproces voor het Europees Parlement raakt. Zij willen graag een aantal afspraken met de regering maken over de verdere behandeling van dit onderwerp.

De leden van de SGP-fractie hebben met verbazing kennis genomen van het voorstel voor een Europese verkiezingsakte. In een tijd waarin er in de verschillende lidstaten scepsis is over het belang en de effectiviteit van de Europese Unie en de vrijheid die lidstaten wordt geboden, komt het Europees Parlement met een voorstel om juist het verkiezingsproces verder te Europeaniseren. Deze leden steunen de gedachte dat het goed is om de betrokkenheid van burgers te vergroten, maar hebben de indruk dat dergelijke voorstellen eerder negatief dan positief werken hiervoor. Deze leden vinden het belangrijk dat er in Europa meer oog komt voor de belangen van de nationale lidstaten. Zij vinden het dan ook belangrijk dat de regering namens Nederland zeer kritisch zal zijn over dit voorstel.

De leden van de SGP-fractie vragen zich af hoe het voorstel een versterking van de democratische dimensie van de Europese verkiezingen kan betekenen. Is de veronderstelling dan dat deze verkiezingen niet democratisch zijn? Is er niet meer sprake van een ideologische gedrevenheid om het verkiezingsproces te Europeaniseren, in plaats van een daadwerkelijke vergroting van de democratische dimensie? Zou het niet meer voor de hand liggen dat juist binnen de lidstaten gekozen wordt voor een vergroting van de betrokkenheid van de burgers bij deze verkiezingen? Is een verdere Europeanisering niet juist een garantie dat burgers zich nog mee van Europa gaan afkeren, omdat het minder relevant lijkt om aan deze verkiezingen mee te doen? Welke concrete verbetering voor de betrokkenheid van burgers of de voorgenomen «nabijheid van burgers» is er te verwachten?

De leden van de SGP-fractie zijn blij dat de regering op voorhand al kritisch is over voorstellen die de nationale bevoegdheden en keuzes rond verkiezingen verkleinen, zoals de waarborging van de vrijheid van vereniging voor politieke partijen. Ook in andere voorstellen vanuit Brussel lijkt de tendens te zijn om vooral die keuzes en processen te bevorderen die de «Europese gedachte» hebben. Deze leden denken hierbij onder meer aan het voorstel rond Europese politieke partijen. Zij vinden deze ontwikkeling ongewenst.

Procedure

De leden van de VVD-fractie stellen aan de regering graag de volgende wijze van informatieverstrekking aan de Kamer gedurende het gehele onderhandelingstraject voor.

  • 1. De regering informeert de Kamer per brief over nieuwe elementen die aan het oorspronkelijke voorstel lijken te worden gaan toegevoegd.

  • 2. De regering informeert de Kamer per brief zodra het onderhandelingsproces zich in een richting ontwikkelt die substantieel afwijkt van de met de Kamer overeen te komen inzet van de Nederlandse regering.

  • 3. De regering informeert de Kamer per brief over alle onderdelen van het voorstel waarop zich een duidelijke meerderheid begint af te tekenen in de Raad, bijv. in de vorm van een politiek akkoord of een gemeenschappelijke benadering.

  • 4. Zodra stemming in de Raad aan de orde is over een concept-«gemeen-schappelijk standpunt», legt de regering dit vooraf ter uitdrukkelijke goedkeuring voor aan de Kamer.

De leden van de fractie van de SP willen graag de afspraak maken dat de regering melding maakt van substantiële nieuwe elementen die aan het oorspronkelijke voorstel lijken te worden gaan toegevoegd. Daarnaast dat de regering meldt zodra het onderhandelingsproces zich in een richting ontwikkelt die substantieel afwijkt van de met de Kamer overeengekomen inzet van de Nederlandse regering. Dit beide door middel van een brief aan de Kamer.

Verder willen de leden van de fractie van de SP graag de afspraak dat de regering melding maakt, per brief aan de Kamer, van alle substantiële onderdelen van het voorstel waarop zich een duidelijke meerderheid begint af te tekenen in de Raad (bijv. in de vorm van een «politiek akkoord» of een «gemeenschappelijke benadering»).

Als laatste willen genoemde leden de afspraak dat de regering een concept-«gemeenschappelijk standpunt», zodra dat in stemming wordt gebracht in de Raad (NB: dus zowel na een eerste lezing in het EP als na een tweede lezing in het EP), voordien ter afstemming voorlegt aan de Kamer.

De leden van de D66-fractie willen met de regering afspreken dat het parlement periodiek geïnformeerd wordt over belangrijke stappen in het onderhandelingsproces, zoals het aftekenen van meerderheden en substantiële afwijkingen van het oorspronkelijke voorstel. Zij hebben eveneens graag dat concepten vooraf aan stemmingen in de Raad aan de Kamer worden voorgelegd zodat de Minister een uitdrukkelijk mandaat meegegeven kan worden. Deze leden zijn daarbij in het bijzonder, maar niet uitsluitend, benieuwd naar de onderhandelingen over en behandeling van de elementen aangaande de kiesdrempel, de Spitzenkandidaten, het stemmen op zondag en de gendergelijkheid van lijsten.

Inhoudelijk

De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering de inzet van Nederland voor het komende onderhandelingstraject per artikel van de Verkiezingsakte – in meer detail dan al gebeurd is in de kabinetsbrief – nader toe te lichten.

De leden van de PvdA-fractie delen de terughoudendheid van het kabinet ten aanzien van het invoeren van kiesdrempels. Daarbij delen zijn ook de mening van de kabinet dat het voor Nederland vooral van belang is dat de eventuele invoering van kiesdrempels voor de Nederlandse situatie geen gevolgen heeft. Naar het zich laat aanzien is daar met het huidig voorstel ook geen sprake van. Maar, zo vragen deze leden zich af, in hoeverre is het mogelijk dat in het geval er kiesdrempel in EU Verkiezingsakte zijn gekomen, daarmee een onverhoopt eerste stap is gezet naar latere invoering van kiesdrempels die wel materiele gevolgen voor Nederland zouden kunnen hebben?

Het is de leden van de PvdA-fractie niet geheel duidelijk wat het standpunt van de Nederlandse kabinet is ten aanzien van voorstel 5 (p. 4 van de brief) met betrekking tot de termijn van vaststelling van de kandidatenlijsten van ten minste 12 weken voor de verkiezingsdag. De kabinet stelt terecht dat daarvoor de Nederlandse kieswet zou moeten worden veranderd. De kabinet stelt eveneens dat er geen signalen zijn dat de huidige Nederlandse termijn van ruim 6 weken te kort zou zijn. Is de kabinet met het oog op dat laatste nu wel of geen voorstander van wijziging van de Kieswet op dit punt? En in hoeverre voldoet voorstel 5 ook aan de eisen van subsidiariteit?

Gelijkaardige vragen hebben de leden van de PvdA-fractie ten aanzien van het kabinetsstandpunt met betrekking tot voorstel 6.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat bij de lijsten zoveel als mogelijk evenwichtig moeten zijn als het om de verhouding man/vrouw gaat of als het om diversiteit gaat. Dat neemt niet weg dat de aan het woord zijnde leden de mening van het kabinet delen dat de wijze van selectie van kandidaten voor Europese verkiezingen en de gendergelijkheid geheel en al een aangelegenheid moet blijven van de politieke partijen zelf. Mogen de aan het woord zijnde leden aannemen dat indien de voorstellen 7 en 8 in de Europese Verkiezingsakte zouden worden opgenomen dat dit op bezwaren van de Nederlandse regering zou stuiten?

Dat geldt eveneens voor de wijze van het plaatsen van logo’s of de wijze van campagne voeren. Dat zien ook de leden van de PvdA-fractie als behorende tot de autonomie van politieke partijen.

De leden van de PvdA-fractie delen ook de mening van het kabinet dat of en de wijze waarop elektronisch gestemd zou kunnen worden aan de nationale lidstaten zelf moet blijven.

Waarom acht het kabinet het niet nodig om het verbod op een dubbelmandaat uit te breiden naar het lidmaatschap van provinciale staten?

De leden van de fractie van de SP verzoeken de «inzet van Nederland», in meer detail dan gebeurd is in de kabinetsbrief, nader toe te lichten. Met name als het gaat om de meer principiële vraag waar de autonomie over deze verkiezingen ligt: bij Europa of bij Nederland? Daarnaast willen de genoemde leden graag weten of het kabinet zich gaat verzetten om verschillende verregaande voorstellen die nu worden gedaan waarbij in grote mate aan soevereiniteit wordt ingeboet (gendergelijkheid, stemmen met stemcomputers of via internet, het uniformeren van campagnemateriaal, de dag waarop gestemd moet worden, verlagen stemgerechtigde leeftijd)? Daarnaast willen de genoemde leden nog weten waarom Nederland als voorzitter zich terughoudend in deze kwestie opstelt, terwijl het hier gaat om een vraag van soevereiniteit. Waarom gebruikt de regering het voorzitterschap niet juist om deze principiële vraag op tafel te leggen?

De leden van de SGP-fractie vragen zich af of het in algemene zin positieve oordeel van de regering ten aanzien van het punt van subsidiariteit terecht is. Dat er bepaalde regels nodig zijn over de zetelverdeling tussen de lidstaten is duidelijk. Maar in hoeverre is het ook noodzakelijk om vanuit Europa nadere regels te stellen over de wijze van invulling van deze zetels door de lidstaten? Is dat niet een typisch nationale kwestie? Welke problemen zijn er in de praktijk geconstateerd? Vindt de regering het – los van de precieze inhoud – sowieso gewenst dat er een Europese Verkiezingsakte tot stand komt?

Deze leden zijn het eens met het oordeel van de regering dat de voorstellen niet proportioneel zijn. Bij enkele voorstellen willen deze leden een aantal opmerkingen plaatsen.

De leden van de SGP-fractie vragen zich ten aanzien van de punten 2 en 3 af wat de precieze waarde is van met name de vaststelling van de Raad voor een gemeenschappelijk kiesdistrict. Wat maakt die regeling mogelijk, wat op dit moment nog niet kan? Wat is de precieze functie van dat kiesdistrict? Hoe verhoudt zich dit tot het geheel van de Europese Unie?

De regering geeft bij het voorstel voor een kiesdrempel vooral aan dat het Nederland niet zozeer raakt. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of de regering bij dit voorstel niet beter principiëler zou kunnen reageren en aan zou kunnen geven dat een verplichte kiesdrempel sowieso een keuze is die de nationale bevoegdheden en tradities doorkruist. Zij vragen zich af, omdat het grootste deel van het Europees Parlement is ingedeeld in politieke fracties, of een dergelijke regeling daadwerkelijk iets zou veranderen aan wat de «versplintering» van het politieke stelsel zou zijn. Moet het niet aan de lidstaten worden overgelaten hoe de precieze inrichting van het kiesstelsel op dit punt moet zijn?

Ten aanzien van de punten 7, 8, en 9 delen de leden van de SGP-fractie de opvatting van de regering dat het ongewenst is om in te grijpen in de autonomie van de politieke partijen. Is de regering voornemens om van het schrappen van deze regelingen rond interne procedures, gendergelijkheid en logo’s van politieke partijen een principieel punt te maken? Zijn dit niet zaken die nationaal en vooral door de partijen zelf geregeld dienen te worden?

Ten aanzien van de punten 12 en 13 vragen de leden van de SGP-fractie zich af of het voorstel rond de mogelijkheid om te stemmen voor het Europees Parlement ook kan betekenen dat burgers twee stemmen krijgen, voor twee lidstaten? Zij vragen de regering erop toe te blijven zien dat burgers niet meer stemmen krijgen dan één per burger.

Ten aanzien van de punten 14 tot 16 hechten de leden van de SGP-fractie eraan dat de verkiezingsdag niet wordt geüniformeerd naar de zondag. Zij lezen in de concept-verkiezingsakte dat het wel de bedoeling is om te komen tot een gemeenschappelijke verkiezingsdag om te komen tot «coherente Pan-Europese verkiezingen». Zij vragen de regering er zorg voor te blijven dragen dat dit niet gebeurt en zeker te voorkomen dat de verdere Europeanisering eraan bijdraagt dat de zondag als verkiezingsdag zou worden geïntroduceerd.

II REACTIE VAN DE MINISTER

Op 3 december 2015 heb ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, het kabinetsstandpunt doen toekomen met betrekking tot het ontwerp, als bedoeld in artikel 223 van het EU-Werkingsverdrag, tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezingen van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (hierna: Kiesakte)1. Op 11 december 2015 heeft de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken enkele vragen gesteld over het kabinetsstandpunt. Mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken doe ik u hierbij de antwoorden op deze vragen toekomen.

Procedure

De leden van de fracties van de VVD, de SP en D66 -fractie doen enkele concrete suggesties voor de wijze waarop het kabinet uw Kamer informeert over de voortgang van de besprekingen in de Raad over het door het Europees Parlement vastgestelde ontwerp voor een wijziging van de Kiesakte.

Indien uw Kamer een besluit neemt als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de rijkswet houdende goedkeuring van het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Stb. 2008, 301), vindt ingevolge het derde lid van dat artikel binnen vier weken na de mededeling daarvan een overleg plaats tussen uw Kamer en het kabinet, waarin afspraken worden gemaakt over de wijze van informatieverstrekking door het kabinet over het verloop van de onderhandelingen en van de wetgevingsprocedure en over eventueel vervolgoverleg. Deze regeling van het parlementair voorbehoud beoogt een bijzondere wijze van informatievoorziening vast te stellen en kan van toepassing worden verklaard op wetgevingshandelingen waarvoor geen instemmingsprocedure geldt voorafgaand aan besluitvorming in de Raad. Voor een dergelijke instemmingsprocedure voorziet artikel 3 van de hierboven genoemde goedkeuringswet in een specifieke regeling.

In een overleg naar aanleiding van een eventueel parlementair behandelvoorbehoud kunnen de door de genoemde fracties gedane suggesties worden betrokken.

Uiteraard zal het kabinet uw Kamer ook indien wordt afgezien van een eventueel behandelvoorbehoud informeren over de voortgang van de besprekingen in de Raad over de Kiesakte. Het kabinet zal handelen binnen het kader zoals geschetst in de brief van 3 december 2015. Ook zal uw Kamer worden geïnformeerd via geannoteerde agenda’s en verslagen van raden waar het voorstel wordt geagendeerd. Via EU-Extranet kunnen de leden van uw Kamer het ook tussentijds volgen. Het kabinet zal uw Kamer ook informeren indien er eerder aanleiding is om dat te doen, bijvoorbeeld in het kader van een door de Raad vastgesteld onderhandelingsmandaat of gemeenschappelijke benadering. Uw Kamer zal ook worden geïnformeerd over het voorstel dat het eindresultaat is van de besprekingen in de Raad, waarbij zal worden vermeld wat nieuw is ten opzichte van het huidige ontwerp en welke voorstellen het niet hebben gehaald.

Het kabinet zal, mede in het licht van de door uw Kamer aangenomen motie-Taverne (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1538) uiteraard ook bereid zijn om van gedachten te wisselen met uw Kamer voorafgaand aan de definitieve besluitvorming in de Raad.

Een eerste ronde informele verkenningen heeft in raadsverband plaatsgevonden. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap zullen uitgebreide inhoudelijke besprekingen plaatsvinden. Hierin zullen de opvattingen van de lidstaten nader duidelijk worden. Afronding van de inhoudelijke besprekingen wordt niet voorzien tijdens het Nederlandse voorzitterschap.

Inhoudelijk

De leden van de fractie van de SP willen weten waarom Nederland als voorzitter zich terughoudend in deze kwestie opstelt, terwijl het hier gaat om een vraag van soevereiniteit. Waarom gebruikt de regering het voorzitterschap niet juist om deze principiële vraag op tafel te leggen, zo vragen de leden van deze fractie.

Artikel 223 van het EU-Werkingsverdrag beantwoordt de vraag van de leden van de fractie van de SP in zoverre dat de regeling voor de verkiezingen van het Europees Parlement als een gezamenlijke verantwoordelijkheid wordt beschouwd van de Uniewetgever en de wetgevers in de lidstaten (goedkeuringsprocedure). Beide zijn ten volle betrokken bij de regeling van deze verkiezingen.

Die gezamenlijke verantwoordelijkheid beantwoordt ook de vragen van de fractie van de SGP in hoeverre het noodzakelijk is om vanuit Europa nadere regels te stellen over de wijze van invulling van de zetelverdeling door de lidstaten. De wijziging van de Kiesakte is derhalve een discussie tussen Europees Parlement, de Raad en de nationale parlementen. Eventuele zorgen van de nationale parlementen kunnen over het voetlicht worden gebracht (zie mijn brief van 13 oktober jl.) en dienen te worden geadresseerd om tot een wijziging van de Kiesakte te kunnen komen. Eventuele subsidiariteitsbezwaren kunnen tijdens de uitgebreide inhoudelijke besprekingen aan de orde komen.

Als vertegenwoordiger van de Raad is Nederland tijdens het voorzitterschap dienstbaar aan het proces in de Raad. Als lidstaten de vraag ten principale willen bespreken of de Europese verkiezingen op Europees niveau dan wel op nationaal niveau moeten worden geregeld, dan zal Nederland als voorzitter daar uiteraard ruimte voor geven in de raadsbesprekingen.

De leden van de fracties van de VVD en de SP verzoeken het kabinet de inzet van Nederland voor het komende onderhandelingstraject per artikel van de Kiesakte – in meer detail dan al gebeurd is in het kabinetsstandpunt – nader toe te lichten.

De besprekingen over het ontwerp bevinden zich nog in een zeer pril stadium. Het is onbekend hoe de besprekingen zich zullen ontwikkelen; op deze ontwikkelingen moet kunnen worden geanticipeerd. Het bepalen van een zeer gedetailleerde inzet per onderdeel belemmert de bewegingsruimte die tijdens de besprekingen met de andere lidstaten noodzakelijk is. Het moge echter duidelijk zijn dat het kabinet de in het kabinetsstandpunt genoemde principiële uitgangspunten (zoals het belang van waarborging van de vrijheid van vereniging voor politieke partijen en de vrijheid van nieuwsgaring) steeds als toetsingskader zal hanteren.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het opnemen van een kiesdrempel in de Kiesakte kan leiden tot een latere invoering van kiesdrempels die wel materiële gevolgen voor Nederland zouden kunnen hebben.

De leden van de fractie van de SGP vragen zich af of de regering bij het voorstel voor een verplichte kiesdrempel niet beter principiëler zou kunnen reageren en aan zou kunnen geven dat een verplichte kiesdrempel een keuze is die de nationale bevoegdheden en tradities doorkruist. Zij vragen zich af, omdat het grootste deel van het Europees Parlement is ingedeeld in politieke fracties, of een dergelijke regeling daadwerkelijk iets zou veranderen aan wat de «versplintering» van het politieke stelsel zou zijn. Moet het niet aan de lidstaten worden overgelaten hoe de precieze inrichting van het kiesstelsel op dit punt moet zijn?

Ook nu is reeds in de Kiesakte de mogelijkheid van een kiesdrempel opgenomen. Dit betreft een keuzemogelijkheid voor de lidstaten om een kiesdrempel in te voeren tot maximaal 5% van de nationaal uitgebrachte stemmen. Elke wijziging ten aanzien van de regeling van de kiesdrempel heeft een nieuwe wijziging van de Kiesakte tot gevolg, en vergt dus de instemming van alle lidstaten, inclusief parlementaire goedkeuring.

In het kabinetsstandpunt heeft het kabinet aangegeven dat het er voor waakt dat Nederland zijn kiesstelsel op dit punt kan handhaven. Daarbij zij aangetekend dat in andere constitutionele tradities een kiesdrempel nationaal zeer gebruikelijk kan zijn. Het kabinet deelt met de leden van de fractie van de SGP de vraag in hoeverre dit voorstel in de praktijk zal bijdragen aan het doel van het tegen gaan van verdergaande versplintering.

Het is de leden van de PvdA-fractie niet geheel duidelijk wat het standpunt van het Nederlandse kabinet is ten aanzien van de voorstellen 5 en 6 (het uniformeren van de termijn van de vaststelling van de kandidatenlijsten respectievelijk kiezerslijsten). Zij vragen of het kabinet wel of geen voorstander van wijziging van de Kieswet is op deze punten.

Zoals in het kabinetsstandpunt is opgemerkt, kan het kabinet het doel van de in voorstel 5 bedoelde wijziging ondersteunen, maar zal in de loop van de verdere besprekingen over het ontwerp duidelijk moeten worden in hoeverre het voorstel ook door de andere lidstaten noodzakelijk wordt geacht om dit doel te verwezenlijken. Het is met andere woorden nog te vroeg om nu reeds een definitief standpunt te bepalen over de wenselijkheid (en subsidiariteit) van dit voorstel. Het kabinet staat zoals reeds in het kabinetsstandpunt is opgemerkt sceptisch tegenover voorstel 6 vanwege de gevolgen voor de kiezers in het buitenland. Vooralsnog heeft het kabinet derhalve vragen bij de noodzaak om het vaststellen van de kiezerslijsten op Europees niveau te uniformeren.

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of zij mogen aannemen dat indien voorstel 7 (transparantie selectie kandidaten), voorstel 8 (gendergelijkheid) en voorstel 9 (logo’s Europese politieke partijen op het stembiljet en uniformeren campagnemateriaal) in de Europese Verkiezingsakte zouden worden opgenomen, dit op bezwaren van de Nederlandse regering zou stuiten. Ook de leden van de fracties van de SP en de SGP stellen in het licht van de autonomie van de politieke partijen een soortgelijke vraag over deze voorstellen.

Het kabinet heeft in het kabinetsstandpunt opgemerkt dat het de voorstellen beziet vanuit het belang van de autonomie van de politieke partijen. Dit principiële uitgangspunt, in het bijzonder de vrijheid van vereniging, is dan ook het toetsingskader van het kabinet. Voor een definitieve beoordeling van de voorstellen dienen eerst vragen te worden beantwoord over de concretisering en bedoelde uitwerking van de verschillende voorstellen.

De leden van de fractie van PvdA vragen ook waarom het kabinet het niet nodig acht om het verbod op een dubbelmandaat uit te breiden naar het lidmaatschap van provinciale staten. In het ontwerp wordt voorgesteld dat het lidmaatschap van het Europees Parlement onverenigbaar is met het lidmaatschap van een regionaal parlement met wetgevende bevoegdheden.

Het kabinet merkt allereerst op dat niet op voorhand duidelijk is of provinciale staten onder deze definitie valt. In het gangbare gebruik in de Europese wetgeving lijkt dit niet het geval. In Nederland geldt geen algemeen verbod op het dubbelmandaat. Incompatibiliteiten zijn steeds per geval geregeld. Niet verenigbaar zijn het lidmaatschap van de Tweede en Eerste Kamer (artikel 57 Grondwet), evenals het lidmaatschap van het nationaal parlement en het Europees Parlement (artikel 7, tweede lid Kiesakte), of het lidmaatschap van het algemeen bestuur van een waterschap en dat van provinciale staten (artikel 31, tweede lid, onder h, Waterschapswet). Het verbod op het dubbelmandaat van het nationale parlement met dat van het Europees Parlement werd bij de totstandkoming gemotiveerd vanuit voornamelijk praktische bezwaren in het licht van de uitbreiding van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het Europees Parlement en vanuit het feit dat Nederlandse politieke groeperingen sinds jaar en dag geen gebruik van de mogelijkheid van een dubbelmandaat maakten. Het kabinet ziet deze argumenten minder opgaan voor leden van provinciale staten.

De leden van de fractie van de SP hebben ook gevraagd of het kabinet zich gaat verzetten tegen het voorstel van stemmen met stemcomputers of via internet en het verlagen van de stemgerechtigde leeftijd.

Ten aanzien van het elektronisch of internetstemmen heeft het kabinet opgemerkt dat elke lidstaat eigen afwegingen moet kunnen blijven maken in de wijze waarop de stemmen kunnen worden uitgebracht. De leden van de fractie van de PvdA geven aan dat zij de opvatting delen dat of en de wijze waarop elektronisch gestemd zou kunnen worden aan de nationale lidstaten zelf moet blijven.

Wat betreft de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd naar 16 jaar, merkt het kabinet op dat het slechts een aanbeveling aan de lidstaten behelst om hier over na te denken.

De leden van de SGP-fractie vragen zich ten aanzien van de punten 2 en 3 (gemeenschappelijk kiesdistrict, Spitzenkandidaten) af wat de precieze waarde is van met name de vaststelling van de Raad voor een gemeenschappelijk kiesdistrict. Wat maakt die regeling mogelijk, wat op dit moment nog niet kan? Wat is de precieze functie van dat kiesdistrict? Hoe verhoudt zich dit tot het geheel van de Europese Unie?

In het ontwerp wordt voorgesteld dat de Raad met eenparigheid van stemmen een gemeenschappelijk kiesdistrict instelt waarvan de kieslijsten worden aangevoerd door de kandidaat-Commissievoorzitter van elke politieke familie. Evenals de leden van de fractie van de SGP heeft het kabinet de nodige vragen hoe het voorgestelde amendement is bedoeld en zou moeten worden uitgewerkt. Onduidelijk is bijvoorbeeld of wordt beoogd de legitimiteit van de Spitzenkandidaat te vergroten via een rechtstreekse verkiezing, of dat tevens wordt beoogd transnationale lijsten voor de verkiezing van het Europees Parlement in te voeren, met gevolgen voor de zetelverdeling. Voor het kabinet zijn de huidige Verdragen leidend. De uitwerking van dit voorstel dient dan ook hieraan getoetst te worden.

Ten aanzien van de punten 12 en 13 vragen de leden van de SGP-fractie zich af of het voorstel rond de mogelijkheid om te stemmen voor het Europees Parlement ook kan betekenen dat burgers twee stemmen krijgen, voor twee lidstaten? Zij vragen de regering erop toe te blijven zien dat burgers niet meer stemmen krijgen dan één per burger.

Voorstel 12 heeft tot gevolg dat ook burgers die buiten de EU verblijven stemrecht hebben voor de verkiezingen van het Europees Parlement. Nederlandse burgers buiten de EU hebben reeds de mogelijkheid te stemmen voor de verkiezingen van het Europees Parlement. Voorstel 13 wil voorkomen dat burgers die in een andere EU-lidstaat verblijven twee stempassen krijgen en zodoende onbedoeld de mogelijkheid hebben – hoewel strafbaar – om twee stemmen uit te brengen. Ook het kabinet wil de mogelijkheid van dubbelstemmen voorkomen en heeft twijfels of dit voorstel daaraan voldoende bijdraagt.

Ten aanzien van de punten 14 tot 16 (eindigen stemming, telling stemmen, vaststelling verkiezingsperiode) hechten de leden van de SGP-fractie eraan dat de verkiezingsdag niet wordt geüniformeerd naar de zondag. Zij lezen in de concept-verkiezingsakte dat het wel de bedoeling is om te komen tot een gemeenschappelijke verkiezingsdag om te komen tot «coherente Pan-Europese verkiezingen». Zij vragen het kabinet er zorg voor te blijven dragen dat dit niet gebeurt en zeker te voorkomen dat de verdere Europeanisering eraan bijdraagt dat de zondag als verkiezingsdag zou worden geïntroduceerd.

Ook de leden van de fractie van de SP hebben naar de voorstellen rond de dag van stemming gevraagd, in het bijzonder of het kabinet zich hiertegen zal verzetten.

Het kabinet hecht er aan dat de lidstaten – binnen de bestaande bandbreedte van donderdag tot en met zondag – zelf mogen bepalen op welke dag(en) de verkiezingen voor het Europees Parlement plaatsvinden.

Overigens wijs ik er op, naar aanleiding van de vraag van de leden van de PvdA-fractie op welke lidstaten Nederland verwacht het meest te kunnen steunen, dat uit de eerste verkennende besprekingen in raadsverband over het ontwerp van het Europees Parlement is gebleken, dat ook de andere lidstaten in meer of mindere mate kritische kanttekeningen bij de verschillende onderdelen van het ontwerp plaatsen. Een meer inhoudelijke bespreking van de standpunten van de lidstaten zal zoals gezegd plaatsvinden onder Nederlands voorzitterschap.


X Noot
1

Kamerstuk 34 166, nr. 23.

Naar boven