34 360 Wijziging van het Belastingplan 2016

C VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 18 december 2015

De brief van 8 december 2015 inzake de novelle Belastingplan 2016 en wetsontwerp 34 360 inzake de wijziging van het Belastingplan 2016 heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de 50PLUS-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van 8 december 20152 inzake de novelle Belastingplan 2016 en wetsontwerp 34 360 inzake de novelle Belastingplan. Deze leden hebben daarover nog de volgende opmerkingen en vragen.

2. De brief van 8 december 2015

Deze leden van de 50PLUS-fractie hebben de volgende vragen over de in de brief vermelde passage over de Verruiming van het gemeentelijk belastinggebied:

  • Kan de regering uitleggen waarom het voorontwerp onverkort de kernpunten zal bevatten zoals geadviseerd door de commissie Rinnooy Kan. Is over dat rapport niet eerst een uitgebreide oordeelsvorming nodig tussen kabinet en Tweede Kamer nadat een nationale dialoog heeft plaatsgevonden zoals bijvoorbeeld bij het pensioenstelsel?

  • Is de genoemde verschuiving van vier miljard van de inkomstenbelasting naar het gemeentelijk belastinggebied niet een zo grote operatie die vergelijkbaar is met de pogingen tot hervorming van het belastingstelsel dat eerst de bevindingen van louter een advies-commissie van de VNG getoetst zouden moeten worden door de betreffende ministeries met maatschappelijke organisaties en VNG?

  • Deze leden citeren uit het persbericht van D66 de Partij die heeft gevraagd om het voorstel van 8 december waarin staat: «dat het kabinet voor de zomer van 2016 een ontwerp wetsvoorstel stuurt naar de Tweede Kamer om de belasting op werk op termijn met vier miljard extra te verlagen».

    Kan de regering toezeggen, dat er geen sprake is van vier miljard extra voor werkenden en dat de verlaging van de Inkomstenbelasting een algemeen karakter – voor werkenden en niet werkenden – zal hebben mede omdat in beginsel ook alle belastingplichtigen in de gemeenten de hogere gemeentelijk belasting zullen moeten betalen? Het feit dat dit plan 15.000 tot 20.000 banen moet opleveren wijst er volgens deze leden op dat wederom sprake kan of zal zijn van een exclusieve verlaging van de belasting op arbeid door wederom verhoging van de al zo hoge arbeidskorting. Ook in het rapport Rinnooy3 Kan wordt de verlaging van de belasting op arbeid immers expliciet genoemd. Kan de regering op deze vraag een klip en klaar antwoord geven?

  • Deze leden vragen of bij de formulering maximaal koopkrachtneutraal de koopkrachtreparatie voor alle groepen structureel zal zijn en niet eenmalig zoals bij de vijf miljard operatie voor de ouderen, omdat anders ouderen geen belastingverlaging ontvangen en wel structureel de hogere WOZ of ingezetenen belasting moeten betalen?

  • Hoe kan te zijner tijd de hogere gemeentelijke belasting met vier miljard verwerkt worden in de standaard koopkrachtplaatjes, gegeven de grote gemeentelijke diversiteit?

  • Wat betekent de formulering dat gemeenten geen inkomenspolitiek gaan bedrijven en dat ook wordt voorkomen dat lasten eenzijdig worden afgewenteld op specifieke groepen? Betekent dit dat alle ingezetenen worden betrokken in de verruiming en niet alleen de eigen woning bezitters die al zwaar worden getroffen door de steeds hogere Waardering Onroerende Zaken-belasting. Is de gemeentelijke autonomie in ons staatsrechtelijk bestel niet zodanig vastgelegd dat de rijksoverheid met wetgeving aan grote beperkingen is onderhevig?

  • Uit het antwoord op de vragen over de novelle van deze Commissie blijkt het kabinet wil voorkomen dat de extra belasting wordt afgewenteld op een specifieke groep, bijvoorbeeld alleen eigenaren van onroerend goed. Kan worden bevestigd, dat hiermede ook de eigen woning wordt bedoeld? Wordt hiermede in feite aangegeven, dat de verruiming alle ingezetenen zou omvatten?

  • Deze leden wijzen erop dat nu al vaak de toegestane limiet bij de jaarlijkse verhoging wordt overschreden, zoals medegedeeld werd door de Vereniging Eigen Huis op 11 december4. Minister Plasterk wijst dan op de afspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het gaat om een gemiddelde stijging van alle gemeenten, hetgeen volgens deze leden een weinig effectieve rem is voor gemeenten die toch meer willen verhogen5. Immers het maakt die te hoge verhoging niet meer ongedaan. Kan de regering hierop antwoord geven?

  • Hoe denkt de regering deze twee hierboven genoemde randvoorwaarden wettelijk te bereiken gegeven de vastgelegde autonomie van de gemeenten?

3. De novelle 34 360

De leden van de 50 PLUS fractie hebben kennis genomen van het debat in de Tweede Kamer over de novelle.

In de nota naar aanleiding van het verslag6 wordt opgemerkt:«De mediane koopkracht van gepensioneerden verbetert in 2016 door het Belastingplan 2016 inclusief novelle met 1,3%. Dat is meer dan de mediane koopkrachtverbetering van alle huishoudens». Hoe verhoudt de inhoud van deze passage in het verslag zich tot de koopkrachtcijfers in tabel 2 op pagina 6? Daar is namelijk sprake van een mediane koopkrachtontwikkeling voor alle huishoudens in 2016 van 1,3% (na novelle) en een mediane koopkrachtontwikkeling voor gepensioneerden van 0,3%.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt opgemerkt7, dat indien gekeken wordt naar de maatregelen uit het vijfmiljardpakket, in 2016 sprake is van een koopkrachtverbetering van 1,3% voor gepensioneerden, ten opzichte van een gemiddelde koopkrachtverbetering van alle huishoudens van 1,1%. Op welke koopkrachttabel(len) zijn genoemde koopkrachtcijfers gebaseerd? Kan deze tabel / kunnen deze tabellen weergegeven worden? Hoe verhouden de hierboven genoemde cijfers zich tot de cijfers genoemd in de koopkracht-tabellen 2 en 3 op de pagina’s 6, en 7? Deze wijzen voor 2016 namelijk op een overwegend aanmerkelijk gunstiger koopkrachtontwikkeling voor werkenden in vergelijking met gepensioneerden.

Bij de plenaire behandeling van de novelle van het Belastingplan 2016 op 15 december 2015 heeft de Staatssecretaris van Financiën over de koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden onder meer het volgende opgemerkt. Door het lastenverlichtingspakket gaat het gemiddelde Nederlandse huishouden er met 1,1% op vooruit ten opzichte van het basispad; ouderen gaan er niet 1,1%, maar 1,3% op vooruit. «ouderen gaan er in 2016 met een meer dan evenredig aandeel van die vijf miljard vandoor». Kan de tabel / kunnen de tabellen verstrekt worden waarop de in het debat door de Staatssecretaris van financiën genoemde cijfers zijn gebaseerd? Hoe verhouden de genoemde cijfers zich tot de koopkrachtcijfers genoemd in de tabellen 2 en 3, opgenomen in de Nota naar aanleiding van het verslag8. Daar is sprake van een voor werkenden overwegend aanmerkelijk gunstiger koopkrachtontwikkeling in 2016 dan voor gepensioneerden.

Over het door de Staatssecretaris in het debat in de Eerste Kamer genoemde SCP-rapport9 wijzen deze leden op de voetnoten a en b tabel 5.5 waarin wordt opgemerkt dat de uitkom-sten zeer sterk beïnvloed worden door de vraagstelling, zie in die tabel bijv. 2010 voor oude/nieuwe methodiek. Zijn dit niet aanzienlijke aanpassingen als gevolg van de andere zienswijze?

In het SCP rapport wordt opgemerkt: tot de categorieën die er in 2013 in verge-lijking met 2004 op vooruit zijn gegaan, moeten vooral de tweeverdieners (6%) worden gerekend .... en de gepensioneerden (3%) 10. Klopt het dat het SCP gekeken heeft naar een bepaald inkomen? Als gekeken wordt naar een pensioen van € 5.000 en € 9.000, dan lijkt het te kloppen. De standaard berekening laat zien (2004–2013) dat alleen de pensioenen tussen € 5.000 en € 9.000 er op vooruitgaan en daarboven loopt het koopkrachtverlies op tot 5 à 12%.

Klopt het dat de getoonde piek ontstaat door het wegvallen in 2006 (nieuw zorgstelsel) van de standaard pakket polis SPP. Als men een verplicht SPP had, dan betaalde men tot 20% (!) van het netto inkomen aan de ziektekostenverzekering, dat veranderde in 2006. Deze leden wijzen erop dat die mensen dus wel een geweldige koopkrachtverbetering hebben, maar dat was uitsluitend omdat ze voordien a sociaal veel moesten betalen voor hun ziektekosten-verzekering.

In de memorie van antwoord staat in tabel 7 een koopkrachtoverzicht ouderen voor 2011–201611. Deze leden willen dit overzicht van 2010–2016 aangevuld zien voor de jaren 2004–2016.

Zij hadden eerder dit al gevraagd naar de ontwikkeling vanaf 2007, maar ontvingen het ant-woord dat pas cijfers beschikbaar zijn vanaf 2010. Citaat: «omdat sinds 2010 gebruik wordt gemaakt van een nieuw rekenmodel zijn voor deze (niet standaard) voorbeelden op korte termijn geen gegevens beschikbaar van voor 2010». Deze leden willen de bevestiging dat deze overzichten zo spoedig mogelijk worden opgesteld om te komen tot een consistent overzicht. Kunnen alsnog eventueel wel de standaard overzichten gegeven worden over deze periode?

Deze leden hebben met waardering kennis genomen van het voorstel tot de tweede struc-turele verhoging van de ouderenkorting met nog eens € 54 waarmede na de eerste stap van € 54 bij de Vierde nota van wijziging de structurele verlaging van de ouderenkorting van € 83 meer dan ongedaan is gemaakt. Deze leden zouden niet willen spreken van intensivering (verhoging) maar van het terugdraaien van een in 2014 besloten verlaging vanaf 2016.

Toegelicht wordt dat met beide intensiveringen voor ouderen een belangrijk deel van de eenmalige koopkrachtreparatie in 2016 hiermee vanaf 2017 structureel wordt gemaakt.

Uit het antwoord op de vraag van deze leden over hoogte van de ouderenkorting in 2017 blijkt, dat dan een daling optreedt van € 93. Deze leden herhalen de vraag ook het resterende deel van € 93 van de eenmalige koopkrachtreparatie structureel te maken ten einde deze koopkrachtdaling in 2017 te voorkomen. Wat zijn de kosten? Wordt erkend dat daarmede een tweede eenmalige koopkrachtreparatie in 2017 moet worden voorkomen? Hoe groot is die daling door het vervallen van de € 93 voor de inkomensgroepen zoals in tabel 3 van de Antwoorden op de vragen over de novelle. Kan deze tabel 3 worden aangevuld met de verlaging van de ouderenkorting in 2017 van € 93 inclusief het koopkrachteffect in 2017.

Uit tabel 3 blijkt dat IAB premie verhoging met 0,65% in 2016 voor alle inkomensgroepen tot een koopkrachtdaling leidt van 0,7%, een daling van de koopkracht die ook vanaf 2017 blijft gehandhaafd. Al ziet men die niet meer in de mutatie van de koopkracht omdat die verhoogde premie dan ongewijzigd blijft, maar ook hoger blijft.

In de memorie van toelichting12 wordt gewezen op de forse verhoging van de arbeidskorting in 2016 en 2017. In deze novelle wordt daarnaast geregeld dat de arbeidskorting trager wordt afgebouwd.

De leden van de 50PLUS- fractie vragen of – zoals eerder gevraagd – ook de ouderenkorting trager kan worden afgebouwd omdat nu de korting daalt € 1.094 naar € 72 euro ineens bij overschrijding van het maximaal inkomen met 1€.

Naar aanleiding van de brief van 8 december hadden zij gevraagd naar de gevolgen van deze verhoging voor de huurtoeslag in 2016. Uit het gegeven antwoord blijkt dat naar schatting 10.000 mensen het recht op huurtoeslag behouden dan wel krijgen. Is bekend hoeveel mensen de toeslag behouden van de 18.000 mensen die toeslag zouden verliezen zonder de verhoging met € 3.000.

Deze leden vragen wat de verhoging van de vrijstelling met nog eens € 5.000 in 2017 tot € 30.000 kost. Wat zijn de gevolgen voor de huurtoeslag? Hoeveel mensen behouden of verkrijgen de huurtoeslag?

Nu er toch verwarring is ontstaan door de novelle van het kabinet zelf voor het jaar 2016 vragen deze leden nogmaals of de extra vrijstelling van de vermogenstoets voor de huurtoeslag alsnog kan worden verhoogd tot bijvoorbeeld de helft van de vrijstelling voor de zorgtoeslag, derhalve tot € 41.252 en niet zoals de vraag was opgevat met € 41.252.

Deze leden hebben over de structurele lastenverzwaringen voor 2017 voor de ouderen de volgende vraag aansluitend op hun eerdere vraag die tot tabel 9 leidde in de memorie van antwoord.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt op blz. 7 vermeld dat er een structurele lastenverzwaring voor de ouderen is van 0,5 miljard indien – zoals gevraagd – de tariefverlaging in de tweede en derde schijf buiten beschouwing wordt gelaten maar wel rekening is gehouden met de lastenverlichting van de novelle.

Er wordt daar ook verwezen naar tabel 9 van de memorie van antwoord waarbij wordt toegelicht die tabel een uitgebreider overzicht geeft van de lastenmutaties voor de ouderen en dat deze structurele lastenverzwaring in 2017 € 300 is, als de verlaging van het tarief in de tweede en derde schijf wel wordt meegenomen. In tabel 9 is ook de verhoging van het IAB tarief van € 300 opgenomen, zoals deze leden hadden gevraagd. Kan dit verschil nog eens uitgelegd worden?

In de tabel onderaan pag. 20 (blijkbaar tabel 10) is de IAB niet opgenomen. Is dit niet verwarrend?

Op pag. 21 van de memorie van antwoord wordt erkend dat er vanaf 2017 geen sprake meer is van een evenredig deel omdat er van de eenmalige verlichting van 2016 € 0,3 miljard overblijft. Hoe verhoudt zich dit antwoord t.o.v. het bovenstaand vermelde antwoord?

Kan nog eens het uitgebreide overzicht voor 2017 en erna gegeven worden – na de novelle – voor ouderen van de structurele verzwaring, waarbij wel respectievelijk niet rekening wordt gehouden met de tariefverlaging in de tweede en derde schijf?

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de nota naar aanleiding van het verslag – graag uiterlijk maandag 21 december voor aanvang van de plenaire vergadering (om 18.00 uur) – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, De Grave

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Elzinga (SP), Ten Hoeve (OSF), Knip (VVD), Backer (D66), Ester (CU), De Grave (VVD) (voorzitter), Hoekstra (CDA) (vice-voorzitter), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Van Apeldoorn (SP), Dercksen (PVV), Van Kesteren (CDA), Knapen (CDA), Köhler (SP), Prast (D66), Van Rij (CDA), Rinnooy Kan (D66), Van Rooijen (50PLUS), Schalk (SGP), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), Vreeman (PvdA)

X Noot
2

Kamerstukken I, 2015–2016, 34 302 / 34 303 / 34 304 / 34 305 / 34 306 / 34 276, H

X Noot
3

Bepalen betekent betalen; Advies van de Commissie Financiële ruimte voor gemeenten, Alexander Rinnooy Kan.

X Noot
6

Kamerstukken I 2015–2016, 34 360 nr. 5, p. 4.

X Noot
7

Kamerstukken I 2015–2016, 34 360 nr. 5, p. 9.

X Noot
8

Kamerstukken I 2015–2016, 34 360 nr. 5, p. 6 en p. 7

X Noot
9

Sociaal en Cultureel Planbureau, De sociale staat van Nederland 2015, 11 december 2015, volgnummer 2015–34.

X Noot
10

ibid, p. 127.

X Noot
11

Kamerstukken I 2015–2016, 34 302 / 34 303 / 34 304 / 34 305 / 34 306 / 34 276, G, p. 15.

X Noot
12

Kamerstukken I 2015–2016, 34 360 nr. 3.

Naar boven