34 304 Tegemoetkomingen in de loonkosten van specifieke groepen (Wet tegemoetkomingen loondomein)

Nr. 13 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID SCHOUTEN TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER NRS. 11 EN 12

Ontvangen 12 december 2015

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Vóór artikel 3.1 wordt ingevoegd:

§ 3.1 Tegemoetkomingen in de vorm van lage-inkomensvoordelen

Artikel 3.0 Lage-inkomensvoordelen

Een werkgever komt zonder daartoe strekkende aanvraag in aanmerking voor de volgende tegemoetkomingen:

  • a. lage-inkomensvoordeel langere dienstverbanden;

  • b. lage-inkomensvoordeel kortere dienstverbanden.

§ 3.2 Lage-inkomensvoordeel langere dienstverbanden

II

Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «Lage-inkomensvoordeel» vervangen door: Lage-inkomensvoordeel langere dienstverbanden.

2. In het eerste lid, aanhef, wordt «lage-inkomensvoordeel» vervangen door: lage-inkomensvoordeel langere dienstverbanden.

III

Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «lage-inkomensvoordeel» vervangen door: lage-inkomensvoordeel langere dienstverbanden.

2. In de aanhef wordt «lage-inkomensvoordeel» vervangen door: lage-inkomensvoordeel langere dienstverbanden.

IV

Na artikel 3.2 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3.3 Lage-inkomensvoordeel kortere dienstverbanden

Artikel 3.3 Lage-inkomensvoordeel kortere dienstverbanden

  • 1. Een werkgever heeft recht op een lage-inkomensvoordeel kortere dienstverbanden indien bij deze werkgever een werknemer in dienstbetrekking is:

    • a. waarvan het gemiddelde uurloon in het kalenderjaar:

      • 1°. meer bedraagt dan € 9,89 maar niet meer dan € 10,88; of

      • 2°. meer bedraagt dan € 10,88 maar niet meer dan € 11,87; en

    • b. die in het kalenderjaar gedurende ten minste zes aaneengesloten maanden in dienstbetrekking is geweest bij die werkgever;

    • c. waarvan in deze periode ten minste 624 verloonde uren zijn opgenomen in de loonaangifte; en

    • d. die een dienstbetrekking heeft van minimaal 24 uur per week.

  • 2. Het eerste lid is niet of niet langer van toepassing indien de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.

  • 3. Het gemiddelde uurloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt vastgesteld door het jaarloon te delen door de verloonde uren.

  • 4. Bij het begin van het kalenderjaar worden de bedragen, genoemd in het eerste lid, bij regeling van Onze Minister van Financiën, na overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gewijzigd in andere bedragen waarbij de te wijzigen bedragen worden verhoogd of verlaagd overeenkomstig de wijzigingen van de bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

Artikel 3.4 Hoogte lage-inkomensvoordeel kortere dienstverbanden

Een lage-inkomensvoordeel kortere dienstverbanden bedraagt:

  • a. € 0,51 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, doch ten hoogste € 1.000 per werknemer per jaar;

  • b. € 0,26 per verloond uur van de werknemers die voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, doch ten hoogste € 500 per werknemer per jaar.

V

Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «artikel 2.1 en artikel 3.1» vervangen door: artikel 2.1 en artikel 3.0.

2. In het derde lid wordt «de artikelen 2.1 en 3.1» vervangen door: de artikelen 2.1 en 3.0.

3. In het vijfde lid wordt «bedoeld in 3.1» vervangen door «bedoeld in artikel 3.1 of 3.3» en wordt «bedoeld in artikel 3.1» vervangen door: bedoeld in artikel 3.1 of 3.3.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Het derde lid is niet van toepassing voor zover voor een werknemer zowel recht bestaat op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2.10, als op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3.1 of in artikel 3.3.

VI

In artikel 4.2, eerste lid, wordt «de artikelen 2.1 en 3.1» vervangen door: de artikelen 2.1 en 3.0.

VII

In artikel 4.6, derde lid, wordt «de artikelen 2.1 en 3.1» vervangen door: de artikelen 2.1 en 3.0.

VIII

Aan artikel 5.2, onderdeel A, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

E

Artikel 4.1, zesde lid, vervalt.

IX

In artikel 6.1 wordt «de artikelen 2.2, 2.6, 2.10, 2.14 en 3.1» vervangen door «de artikelen 2.2, 2.6, 2.10, 2.14, 3.1 en 3.3» en wordt «de artikelen 2.5, 2.9, 2.13, 2.17 en 3.2» vervangen door: de artikelen 2.5, 2.9, 2.13, 2.17, 3.2 en 3.4.

X

In artikel 6.3 wordt «de artikelen 2.1 en 3.1» vervangen door: de artikelen 2.1 en 3.0.

Toelichting

Met dit amendement wordt een lage-inkomensvoordeel kortere dienstverbanden (LIV kortere dienstverbanden) geïntroduceerd dat wordt toegekend indien een werknemer die aan het looncriterium voldoet in een kalenderjaar ten minste zes maanden in dienst is geweest, voor hem ten minste 624 verloonde uren in de loonaangifte zijn opgenomen en hij een dienstbetrekking heeft van minimaal 24 uur per week. De in artikel 3.1, tweede tot en met vierde lid, opgenomen bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het LIV kortere dienstverbanden. Dat betekent dat:

  • a. deze tegemoetkoming niet of niet langer van toepassing is indien de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt;

  • b. het gemiddelde uurloon wordt vastgesteld door het jaarloon te delen door de verloonde uren;

  • c. de bedragen bij het begin van het kalenderjaar worden gewijzigd overeenkomstig de wijzigingen van de bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

In verband met de introductie van het LIV kortere dienstverbanden wordt in hoofdstuk III van de Wtl een paragraafindeling opgenomen, waarbij in § 3.1, artikel 3.0, de onderscheidene LIV’s zijn opgenomen. Het LIV waarvan het minimumaantal verloonde uren per kalenderjaar 1.248 uur bedraagt wordt in § 3.2 ondergebracht, waarbij de naam wordt gewijzigd in lage-inkomensvoordeel langere dienstverbanden. Het lage-inkomensvoordeel kortere dienstverbanden wordt opgenomen in § 3.3. Het in die paragraaf op te nemen artikel 3.3 bevat de in de eerste alinea van deze toelichting genoemde voorwaarden voor het LIV kortere dienstverbanden. In het eveneens in die paragraaf op te nemen artikel 3.4 wordt de hoogte van het LIV kortere dienstverbanden opgenomen. Het LIV kortere dienstverbanden bedraagt op grond van genoemd artikel 50% van het LIV langere dienstverbanden, dus € 0,51 per verloond uur voor een uurloon dat meer bedraagt dan € 9,89 maar niet meer dan € 10,88 en € 0,26 voor een uurloon dat meer bedraagt dan € 10,88 maar niet meer dan € 11,87. De maximale hoogte van de tegemoetkoming bedraagt dienovereenkomstig € 1.000 respectievelijk € 500 per jaar per werknemer.

De ingevolge dit amendement in de artikelen 4.1, 4.2, 4.6, 6.1 en 6.3 aan te brengen wijzigingen betreffen technische aanpassingen die ertoe leiden dat de voor het LIV langere dienstverbanden geldende bepalingen van overeenkomstige toepassing zijn op het LIV kortere dienstverbanden.

Artikel 4.1, derde lid, voorziet in een anticumulatiebepaling tussen de verschillende loonkostenvoordelen en het lage-inkomensvoordeel. Er bestaat daardoor ten aanzien van één werknemer slechts aanspraak op één tegemoetkoming uit de Wtl. Voor mensen uit de doelgroep banenafspraak zou dit betekenen dat het relatieve voordeel dat zij hebben op grond van het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak, vanwege de introductie van het lage-inkomensvoordeel komt te vervallen.

Door de in dit amendement opgenomen toevoeging van een nieuw zesde lid aan genoemd artikel wordt bewerkstelligd dat die anticumulatiebepaling niet geldt indien voor een werknemer zowel recht bestaat op het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak als op het lage-inkomensvoordeel. In afwijking van de hoofdregel dat maar op één tegemoetkoming recht kan bestaan, kan een werkgever als aan de daarvoor voorwaarden wordt voldaan, wel voor een werknemer in aanmerking komen voor zowel het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak als het lage-inkomensvoordeel. Op deze manier blijft het voor een werkgever financieel aantrekkelijk om een werknemer met een arbeidsbeperking uit de doelgroep banenafspraak in dienst te nemen.

Het hiervoor genoemde zesde lid dient per 1 januari 2021 te vervallen, omdat per die datum het loonkostenvoordeel doelgroep banenafspraak vervalt. Vanaf die datum is dus geen bijzondere bepaling meer nodig inzake cumulatie van dat loonkostenvoordeel met het lage-inkomensvoordeel. Daartoe is in dit amendement eveneens een wijziging van artikel 5.2 opgenomen.

Dit amendement vervangt de amendementen Schouten (34 304, nr. 11 en 12) en heeft tot gevolg dat de anticumulatiebepaling niet geldt indien het lage-inkomensvoordeel langere dienstverbanden (artikel 3.1 Wtl), dan wel het lage-inkomensvoordeel kortere dienstverbanden (artikel 3.3 Wtl) van toepassing is.

Dit amendement leidt in de periode 2018 tot 2020 tot € 25 miljoen per jaar aan hogere uitgaven op de begroting van SZW. Dekking hiervoor wordt gevonden binnen artikel 99 van de begroting SZW.

Schouten

Naar boven