34 300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016

Nr. 89 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 2016

1. Inleiding

Tijdens het algemeen overleg van de vaste commissie voor Justitie van 5 juni 2007, heeft de toenmalige Minister van Justitie toegezegd uw Kamer jaarlijks een rapportagebrief te sturen over de aanpak van internationale misdrijven.1

Deze brief gaat allereerst in op de strafrechtelijke aanpak van deze misdrijven. Zo komen de lopende opsporingsonderzoeken en strafrechtelijke resultaten aan bod en vervolgens wordt aandacht besteed aan de uitleveringszaken op het gebied van internationale misdrijven (IM) in 2015. Waar mogelijk, heeft uitlevering aan het land waar de feiten zijn gepleegd de voorkeur boven vervolging in Nederland.

Het gaat bij de Nederlandse opsporingsonderzoeken om de in 2015 door het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie behandelde IM-dossiers, met speciale aandacht voor vreemdelingendossiers waarin artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (hierna Vlv) is tegengeworpen (hierna 1F-dossiers). Tevens bevat deze brief een cijfermatige rapportage van de vreemdelingrechtelijke gegevens met betrekking tot 1F-zaken.2

Met deze brief informeren wij u, naast de cijfermatige rapportage, over de uitwerking en de behaalde resultaten in het kader van de ketenbrede aanpak in het jaar 2015. Daarnaast doen wij met deze brief de toezegging gestand van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tijdens het algemeen overleg met uw Kamer van 3 maart 2016, door u nader te berichten over de inzet van vreemdelingenbewaring als er zicht is op berechting en in hoeverre een gesprek met het Internationaal Strafhof kan bijdragen aan het verkennen van deze route.

2. Cijfermatige rapportage

2.1 Strafrechtelijke gegevens

Opsporingsonderzoeken in Nederland

Bij het Team Internationale Misdrijven (hierna TIM) van de Nationale Politie liepen in 2015 op het gebied van internationale misdrijven 16 opsporingsonderzoeken.3 Ten opzichte van 2014 is het aantal opsporingsonderzoeken vrijwel gelijk gebleven (in 2014 liepen er 18 opsporingsonderzoeken). Daarnaast zijn, net zoals in 2014, ook in 2015 medewerkers van het TIM en van het cluster IM van het Landelijk Parket ingezet voor het opsporingsonderzoek naar het neerstorten van Malaysia Airlines vlucht MH17.

Net als in voorgaande jaren blijft het vinden van bewijsmateriaal in IM-zaken een uitdaging. Bewijs kan in sommige gevallen niet ter plaatse verkregen worden omdat gewapende conflicten nog gaande zijn. In andere gevallen moet worden afgereisd naar post-conflictgebieden, waar het onderzoek door de omstandigheden ter plaatse vaak lastig is. Ook gaat het in een deel van de gevallen om misdrijven die lang, tot zeer lang geleden hebben plaatsgevonden. Desalniettemin heeft het TIM in de loop der tijd een goede informatiepositie opgebouwd waardoor er meer aanwijzingen voor internationale misdrijven aan het licht zijn gekomen.

Aangiftes

In 2015 heeft het cluster internationale misdrijven bij het LP 1 aangifte ontvangen. In 2014 waren dit er 8. Aangiftes zijn een belangrijke bron voor het starten van onderzoeken naar internationale misdrijven.

Individuele (rechts)zaken

Zaken in eerste aanleg

– Eshetu A. (Ethiopië)

Op 29 september 2015 heeft de politie een 61-jarige man met de Nederlandse nationaliteit aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij oorlogsmisdrijven in Ethiopië. Hij zou zich eind jaren zeventig als vertegenwoordiger van het toenmalige Derg-regime schuldig hebben gemaakt aan opsluiting en marteling van en moord op (vermeende) tegenstanders van het toenmalige regime. De verdachte verblijft sindsdien in voorlopige hechtenis. In het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek is een reeks getuigen door de politie gehoord in onder andere Nederland, de VS en Canada. Zij hebben verklaringen afgelegd over misdaden die in de provincie Gojjam zouden zijn gepleegd door de toenmalige vertegenwoordiger van de militaire dictatuur.

– Sadeq A. (Afghanistan)

Daarnaast is op 27 oktober 2015 een 64-jarige Afghaan met de Nederlandse nationaliteit aangehouden. Hij wordt verdacht van het plegen van oorlogsmisdrijven in 1979 in Afghanistan. Hij zou als toenmalig commandant van een commando-eenheid van het Afghaanse regeringsleger, op 20 april 1979 betrokken zijn geweest bij moorden in en rond de wijk Kerala, van de hoofdstad van de Afghaanse provincie Kunar, Asadabad. Inmiddels is de zaak in behandeling genomen door de rechter-commissaris.

– M. Al-K. (Irak)

Dit opsporingsonderzoek is gestart naar aanleiding van een uit Irak afkomstig arrestatiebevel. In dit arrestatiebevel werd om aanhouding en uitlevering van een Nederlandse ingezetene verzocht terzake moord en/of genocide en/of het leiding geven aan een criminele organisatie met terroristisch oogmerk gepleegd in 1999 te Irak. Echter, na onderzoek bleek dit bevel vermoedelijk valselijk te zijn opgemaakt. De verdachte in deze zaak is een voormalig rechter van het Iraaks Hoger Strafhof en wordt thans in Nederland vervolgd in verband met onder andere verdenking van valsheid in geschrifte en opzettelijke vrijheidsberoving. Deze zaak wordt waarschijnlijk in de tweede helft van 2016 door de rechtbank ’s-Gravenhage inhoudelijk behandeld.

Zaken in hoger beroep/cassatie

– LTTE (Sri Lanka)

In oktober 2011 heeft de rechtbank Den Haag vijf verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen van 2 tot 6 jaar vanwege hun leidende rol binnen de Sri-Lankaanse Liberation Tigers of Tamil Eelam (Tamil Tijgers, LTTE). Het Gerechtshof in Den Haag heeft op 30 april 2015 de vijf verdachten vervolgens veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van negentien maanden tot zes jaar en drie maanden voor hun aandeel in de activiteiten van de LTTE op Sri Lanka.

Het Hof achtte bewezen dat de verdachten deel hadden uit gemaakt van de LTTE. Volgens het Hof was het oogmerk van de LTTE onder andere gericht op het plegen van terroristische misdrijven, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. De misdrijven vonden plaats in de periode van 2003 tot en met 2010, in Nederland en in Sri Lanka. Er is door het Openbaar Ministerie cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

– Terugverwijzing: Guus K. (Liberia)

De Nederlandse zakenman Guus K. wordt verdacht van oorlogsmisdrijven en overtreding van de sanctiewet. Het gaat daarbij om wapenleveranties aan het Liberiaanse regime van Charles Taylor in strijd met het destijds geldende wapenembargo. In 2010 werd deze zaak door de Hoge Raad terugverwezen naar het Gerechtshof in Den Bosch. Sinds 2011 vindt er nader onderzoek plaats door twee raadsheren-commissaris. Het onderzoek heeft vertraging opgelopen door de uitbraak van ebola in Liberia.

Cijfermatige gegevens 1F en niet 1F-zaken Landelijk Parket

De aanpak van internationale misdrijven door het LP kan onderverdeeld worden in zogeheten 1F-zaken en niet-1F-zaken. Bij 1F-zaken gaat het om zaken waarin door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan een vreemdeling artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen. Artikel 1F Vlv bepaalt dat personen niet in aanmerking komen voor bescherming van het Vluchtelingenverdrag wanneer er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan (onder meer) internationale misdrijven4. Het IND-dossier wordt in die gevallen doorgestuurd aan het LP. Bij niet-1F-zaken heeft geen tegenwerping van artikel 1F Vlv plaatsgevonden, deze zaken kunnen dus ook gaan om Nederlanders en niet-asielstatushouders. Deze zaken zijn op andere wijze onder de aandacht van politie en OM gekomen, bijvoorbeeld door mensenrechtenorganisaties, aangiftes, uit open bronnen en uit strafrechtelijke onderzoeken in Nederland en in het buitenland. Uit het strafrechtelijk onderzoek kan vervolgens informatie komen die kan leiden tot het starten van een 1F-onderzoek door de IND. Ook andere personen dan 1F’ers die zich schuldig maken aan internationale misdrijven behoren nadrukkelijk tot de doelgroep van het OM en de politie.

Hieronder vindt u de cijfermatige rapportage over het jaar 2015 uitgesplitst in de categorieën 1F en niet-1F.5 Het betreft hier zowel de opsporingsonderzoeken als de zogenaamde oriënterende onderzoeken.6 De aanpak van internationale misdrijven is, zoals eerder opgemerkt in de voorgaande rapportagebrieven, complex en arbeidsintensief. Zaken spelen veelal over een langere periode dan het jaar waarin zij in behandeling zijn genomen. Wellicht ten overvloede zij dan ook opgemerkt dat in onderstaand overzicht tevens zaken zijn vermeld die in eerdere jaren zijn gestart. Verder dient te worden opgemerkt dat ook zaken die onder de rechter zijn nog altijd veel opsporingsactiviteiten en daarmee capaciteit vereisen.

1F zaken

Instroom en verwerking 1F-dossiers

totaal aantal 1F-dossiers binnengekomen bij het LP in 2015 waarvan:

24

Aantal dossiers opgelegd

10

Aantal dossiers afgevoerd

0

Aantal dossiers in behandeling genomen voor oriënterend onderzoek

14

Aantal dossiers nog niet beoordeeld

0

Herbeoordeling 1F-dossiers

aantal 1F-dossier herbeoordeeld

20

waarvan aantal dossiers in behandeling genomen

20

Behandeling 1F dossiers

Aantal zaken onder de rechter

3

Aantal dossiers in opsporingsonderzoek (niet onder de rechter)

1

Aantal dossiers waarin oriënterend onderzoek wordt/is uitgevoerd1

44

Rechtshulpzaken2

5

X Noot
1

Betreft oriënterend onderzoek instroom 1F: 24 + oriënterend onderzoek herbeoordeling: 20.

X Noot
2

Betreft zowel nieuwe instroom 1F-zaken (2015) als oudere 1F-zaken.

Niet 1F-zaken

Niet 1F-zaken

Zaken onder de rechter

5, met in totaal 9 verdachten

Aantal dossiers in opsporingsonderzoek (niet onder de rechter)

15

Aantal dossiers waarin oriënterend onderzoek wordt/is verricht

25

Rechtshulpzaken

17

Uitleveringsverzoeken

In 2015 zijn lopende procedures van eerdere uitleveringszaken voortgezet. Uitlevering verdient de voorkeur boven berechting in Nederland.

Immers, het uitgangspunt is dat opsporing en vervolging van internationale misdrijven zoveel mogelijk moet plaatsvinden in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Daar ligt in de regel het bewijs en zijn de procesdeelnemers ingevoerd in taal, cultuur en achtergronden van de gebeurtenissen. Bovendien bevinden zich daar over het algemeen de slachtoffers en nabestaanden. Daarnaast bespaart berechting aldaar eveneens de Nederlandse opsporings- en vervolgingscapaciteit. Het starten van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek naar internationale misdrijven is bij uitstek complex, kostbaar en tijdrovend.

Jean-Claude I. (Rwanda)

In 2015 is de behandeling van het uitleveringsverzoek inzake Jean-Claude I. voortgezet. I. wordt verdacht van genocide en poging daartoe. Hij zou als leider van een Interahamwe militie hebben deelgenomen aan aanvallen op Tutsi's tijdens de genocide in Rwanda in 1994.

Op 20 december 2013 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat de uitlevering aan Rwanda toelaatbaar is. Jean-Claude I. heeft cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft bij uitspraak van 17 juni 2014 zijn beroep verworpen. Per beschikking van 29 april 2015 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie de uitlevering van I. aan Rwanda toegestaan. Daarbij is de in Nederland gestarte vervolging tegen I. gestaakt. Tegen de beslissing tot uitlevering is door I. een kort geding aangespannen. Op 27 november 2015 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat uitlevering in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM (recht op een eerlijk proces), nu de kwaliteit van de advocaten in Rwanda onder de maat zou zijn. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld door de Staat. Naar verwachting zal in de eerste helft van 2016 dit beroep worden behandeld door het Hof te Den Haag.

Jean Baptiste M. (Rwanda)

De Rwandese autoriteiten hebben om de uitlevering van Jean Baptiste M. gevraagd. M. wordt verdacht van onder meer genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden. In zijn hoedanigheid van politiek leider van een extremistische Hutu-partij zou hij betrokken zijn geweest bij het opstellen van dodenlijsten, de verstrekking van wapens en aanvallen op Tutsi's in 1994, in de omgeving van Kigali.

In januari 2014 werd M. aangehouden, sindsdien verblijft hij in uitleveringsdetentie. Op 11 juli 2014 oordeelde de rechtbank Den Haag dat de uitlevering toelaatbaar is. Op 16 december 2014 heeft de Hoge Raad de uitspraak van de rechtbank Den Haag bevestigd. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft op 3 juni 2015 de uitlevering van M. aan Rwanda toegestaan. Daarbij is de in Nederland tegen M. gestarte vervolging gestaakt. Tegen de beslissing tot uitlevering is door M. een kort geding aangespannen. Op 27 november 2015 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat uitlevering in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM (recht op een eerlijk proces), nu de kwaliteit van de advocaten in Rwanda onder de maat zou zijn.

Ook tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld door de Staat. Deze zaak en de zaak tegen Jean-Claude I. worden tegelijkertijd behandeld door het Hof te Den Haag.

Damir L. (Bosnië-Herzegovina)

In 2014 hebben de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina Nederland om de uitlevering van Damir L. gevraagd. L. wordt ervan verdacht oorlogsmisdaden te hebben begaan in Bosnië en Herzegovina in 1992. Hij zou in de hoedanigheid van kampcommandant in de regio Derventa, onder meer, burgers in een kamp hebben gemarteld en twee van hen hebben gedood. In mei 2014 is L. aangehouden en sindsdien verblijft hij in uitleveringsdetentie. Op 5 november 2014 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat de uitlevering toelaatbaar is. Tegen de uitspraak van de rechtbank is cassatie ingesteld door L, het cassatieberoep is door de Hoge Raad op 30 juni 2015 verworpen. De Minister heeft per beschikking van 23 september 2015 de uitlevering van L. aan Bosnië-Herzegovina toegestaan. Betrokkene is op 4 november 2015 door Nederland uitgeleverd. Inmiddels is L. in Bosnië -Herzegovina op 9 februari 2016 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 jaar in verband met het plegen van oorlogsmisdrijven.

Fikret H. (Bosnië-Herzegovina)

In 2014 hebben de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina om de uitlevering van Fikret H. gevraagd. Fikret H. wordt er in Bosnië en Herzegovina van verdacht dat hij als lid van een groep strijders heeft deelgenomen aan het in brand steken van een huis en het vermoorden van een burger. In mei 2014 is H. aangehouden voor de uitlevering. Op 24 november 2014 heeft de rechtbank Den Haag de uitlevering toelaatbaar verklaard. Fikret H. heeft zijn cassatieberoep tegen de uitspraak van de rechtbank in maart 2015 ingetrokken. In 2015 heeft er op verzoek van de raadsman van Fikret H. medisch-psychiatrisch onderzoek plaatsgevonden naar de opgeëiste persoon. Het beroep op de door de opgeëiste persoon ingeroepen bijzondere hardheid 7 is niet gehonoreerd en daarom is besloten om de uitlevering toe te staan. In kort geding is door de voorzieningenrechter op 17 maart 2016 de uitlevering van H. aan Bosnië-Herzegovina verboden.

Giorgi D. (Georgië)

In 2014 hebben de Georgische autoriteiten om de uitlevering van Giorgi D. gevraagd. Giorgi D. wordt er in Georgië van verdacht als hoofd van een veiligheidsdienst opdracht te hebben gegeven tot foltering en betrokken te zijn geweest bij de moord op drie gevangenen. In juni 2014 is D. aangehouden in Nederland. Op 14 november 2014 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat de uitlevering toelaatbaar is. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat niet is gebleken dat uitlevering wordt gevraagd voor de vervolging van een politiek delict. D. heeft cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep bij uitspraak van 9 juni 2015 verworpen. Per beschikking van 3 september 2015 heeft de Minister de uitlevering van D. aan Georgië toegestaan. Daartegen heeft D. een kort geding aangespannen, welke in november 2015 door de voorzieningenrechter is verworpen. Hiertegen heeft D. hoger beroep ingesteld bij het Hof Den Haag, welk beroep medio maart 2016 is verworpen. D. is op 20 maart 2016 aan Georgië uitgeleverd.

Rechtshulpverzoeken

In 2015 zijn door het TIM en het LP 20 8 rechtshulpverzoeken uitgevoerd. Dit is een stijging ten opzichte van 2014 (toen bedroeg het aantal 15). Het gaat daarbij om assistentie aan opsporing en vervolging van internationale misdrijven door buitenlandse autoriteiten en internationale hoven en tribunalen. Deze verzoeken vergen aanzienlijke capaciteit van zowel het LP als het TIM en van de rechter-commissaris.

2.2 Vreemdelingrechtelijke gegevens

Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Artikel 1F Vlv bepaalt dat personen niet in aanmerking komen voor bescherming van dit verdrag wanneer er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. Artikel 1F Vlv is door middel van de EU Kwalificatierichtlijn opgenomen in de Europese asielregelgeving: het betreft dan ook niet een uitsluitend Nederlandse rechtsregel, maar geldt voor alle bij het Vluchtelingenverdrag aangesloten partijen en voor alle Europese lidstaten. Handhaving van artikel 1F Vlv is inherent aan het waarborgen van de integriteit en het maatschappelijk draagvlak van het systeem van internationale bescherming.

De kern van het 1F-beleid is dat bescherming er is voor de slachtoffers, niet voor de daders. Het uitgangspunt is dat Nederland geen vluchthaven wil zijn: 1F’ers komen niet in aanmerking voor rechtmatig verblijf en moeten uit Nederland vertrekken. Artikel 1F Vlv wordt tegengeworpen als kan worden aangetoond dat een vreemdeling weet heeft gehad van de hiervoor genoemde misdrijven en daar persoonlijk (mede)verantwoordelijk voor kan worden gehouden (zogenoemde knowing and personal participation).

Een eenvoudige verdenking is niet voldoende om artikel 1F Vlv tegen te werpen: er moet sprake zijn van «ernstige redenen» die moeten worden onderbouwd en zorgvuldig gemotiveerd, bijvoorbeeld op grond van eigen verklaringen van de vreemdeling, documentatie van mensenrechten- en andere organisaties, ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, journalistieke artikelen en/of andere bronnen. De bewijslast om de artikel 1F-tegenwerping te onderbouwen ligt bij de IND, in tegenstelling tot een «gewone» asielzaak waar het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij in aanmerking komt voor bescherming. Voor de tegenwerping van artikel 1F Vlv hoeft geen sprake te zijn van een strafrechtelijke veroordeling.

Vanwege de complexiteit van dit soort zaken wordt de beoordeling gedaan door een gespecialiseerde afdeling van de IND (Unit 1F). Dit betreft altijd een individuele beoordeling. Een vreemdeling wordt uitgebreid in de gelegenheid gesteld om zijn argumenten naar voren te brengen. De vreemdeling kan in beroep gaan tegen deze beslissing. Het besluit van de IND om artikel 1F Vlv tegen te werpen wordt vervolgens ter toetsing voorgelegd aan de rechter, die dit soort zaken veelal beoordeelt in een meervoudige kamer.

Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Unit 1F

De werkzaamheden van de Unit 1F omvatten het uitvoeren van onderzoeken naar vreemdelingen ten aanzien van wie er aanwijzingen bestaan dat zij in verband kunnen worden gebracht met gedragingen als genoemd in artikel 1F Vlv. Deze onderzoeken kunnen plaatsvinden in het kader van een asielprocedure, maar ook naar aanleiding van een verzoek tot naturalisatie of de aanvraag van een reguliere vergunning. Verder kunnen reeds verleende verblijfsvergunningen asiel en regulier op grond van artikel 1F Vlv worden ingetrokken. Het onderzoek van de Unit 1F kan resulteren in: de tegenwerping van artikel 1F Vlv, de conclusie dat artikel 1F Vlv (op dit moment) niet van toepassing is, of het voortijdig afbreken van het onderzoek omdat bijvoorbeeld een asielaanvraag is ingetrokken of de vreemdeling uit Nederland is vertrokken. Verder houdt de Unit 1F zich bezig met de procedure tot ongewenst verklaring en het opleggen van inreisverboden ten aanzien van vreemdelingen aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen. Ook worden eventuele vervolgprocedures van vreemdelingen aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen door Unit 1F afgehandeld.

Project «Arab Spring and Beyond. Safeguarding the Integrity and Acceptance of International Protection»

Bij de uitvoering van hun werkzaamheden is de Unit 1F alert op actualiteiten en treedt zij proactief op. In het kader van het monitoren van de instroom uit de Arabische landen, met name Syrië, is in 2013 begonnen met het project: «Arab Spring and Beyond. Safeguarding the Integrity and Acceptance of International Protection». Uitgangspunt van dit project is dat Nederland, noch de EU, een veilige toevluchthaven wil zijn voor personen die verantwoordelijk zijn te houden voor gedragingen als genoemd in artikel 1F Vlv. Doel van het project is onder andere het (door)ontwikkelen van producten en diensten die de gespecialiseerde medewerkers van Unit 1F ondersteunen en de aanwezige kennis, expertise en informatie verder uitbouwen en beter ontsluiten. In de brief aan uw Kamer van 29 februari 2016 (Kamerstuk 19 637, nr. 2152) heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie reeds gemeld in hoeveel Syrische zaken het proactieve optreden van de IND heeft geleid tot het opstarten van een 1F onderzoek en het in eerste aanleg tegenwerpen van artikel 1F Vlv. In 2015 is het project afgerond. Het project heeft het volgende opgeleverd:

  • Monitoren en screenen instroom

    In 2015 is er wederom bijzondere aandacht besteed aan het monitoren en screenen van de instroom van asielzoekers uit de Arabische landen, met name Syrië. De situatie in Syrië en dan met name de veelheid aan strijdende partijen en de gepleegde mensenrechtenschendingen, in combinatie met de hoge instroom van Syriërs, maakt het noodzakelijk dat er zorgvuldig gekeken wordt naar potentiële 1F’ers in de Syrische instroom. Dit om te voorkomen dat personen die zich in die landen schuldig hebben gemaakt aan ernstige misdrijven rechtmatig verblijf krijgen in Nederland. In de verschillende stadia van de procedures zijn er door de hoor- en beslismedewerkers van de IND 1F-indicaties onderkend die zijn voorgelegd aan de Unit 1F. Daarbij trad Unit 1F proactief op door al in een vroegtijdig stadium alertheid te creëren bij medewerkers ten aanzien van 1F-indicaties, onder meer door voorlichting.

  • Versterken informatiepositie

    Er zijn diverse producten ontwikkeld voor de hoor- en beslismedewerkers op de landen Libië, Irak en Syrië, ten behoeve van het onderkennen van 1F-indicaties. Bestaande producten zijn doorontwikkeld, verbeterd en worden continu geactualiseerd, hierbij wordt internationaal samengewerkt. Kennis, ervaringen en informatie van ketenpartners wordt nationaal en internationaal uitgewisseld en gebruikt voor het optimaliseren van producten voor het onderkennen van 1F-indicaties.

  • Awareness tour

    Vanwege de verhoogde Syrische asielinstroom en door de ontwikkelingen rondom terreurorganisatie Islamitische Staat (IS) en de toegenomen terreurdreiging, is de in 2014 gestarte awareness tour voortgezet. Daarbij zijn door gespecialiseerde medewerkers alle IND-locaties bezocht om de bestaande meldstructuren voor signalen van internationale misdrijven, radicalisering, jihadisme en terrorisme onder de aandacht te brengen bij de medewerkers in het asiel- en reguliere proces van de IND, bij de visadienst en bij medewerkers van de DT&V. Deze voorlichtingsbijeenkomsten om de alertheid te verhogen, hebben ertoe geleid dat Unit 1F al vaak in een vroeg stadium is geïnformeerd over mogelijke 1F-indicaties.

Pilot onderkennen potentiële Syrische 1F’ers bij nareis voorafgaand aan inreis in Nederland

Eind 2013 is gestart met een pilot voor het onderkennen van potentiele Syrische 1F-ers die willen nareizen in het kader van gezinshereniging. De pilot is in 2015 gecontinueerd. De pilot heeft er toe bijgedragen dat er enkele potentiele 1F zaken werden onderkend en onderzocht, alvorens op de nareisaanvraag werd beslist.

Project herbeoordeling Afghanen met een 3 EVRM beletsel.

In de brief aan uw Kamer van juni 20089 is toegezegd dat dossiers van vreemdelingen die op grond van artikel 3 EVRM niet kunnen worden uitgezet, worden herbeoordeeld wanneer er relevante gewijzigde omstandigheden in het land van herkomst zijn. Aangezien uit Algemene ambtsberichten Afghanistan van het Ministerie van Buitenlandse Zaken10 bleek dat de veiligheidssituatie voor ex-communisten in Afghanistan is verbeterd, is vanaf 2014 begonnen met het herbeoordelen van dossiers van Afghaanse vreemdelingen die 1F zijn verklaard. Het betroffen zaken van Afghaanse (ex-)communisten (voornamelijk medewerkers van de KhAD/WAD) ten aanzien van wie in een eerder stadium was geconstateerd dat artikel 3 EVRM zich verzette tegen hun terugkeer naar Afghanistan op grond van hun werkzaamheden voor het toenmalige communistische bewind.11 In 2015 is het project van herbeoordelen afgerond. In totaal zijn ongeveer 70 zaken op de mogelijkheid van herbeoordeling onderzocht. Hiervan bleken ongeveer 40 vreemdelingen met onbekende bestemming vertrokken en heeft geen herbeoordeling van het 3 EVRM standpunt plaatsgevonden. Van de overige zaken is in ongeveer 20 zaken een gewijzigd standpunt ten aanzien van artikel 3 EVRM aangenomen en is geoordeeld dat 3 EVRM zich niet langer verzet tegen terugkeer naar Afghanistan. Van deze zaken zijn verschillende vreemdelingen (gedwongen) teruggekeerd naar Afghanistan of is DT&V nog bezig met het effectueren van het vertrek. Daarnaast zijn enkele vreemdelingen met onbekende bestemming vertrokken, of is door de IND vanwege medische redenen uitstel van vertrek verleend.

Rwanda

Zoals bij meerdere gelegenheden met uw Kamer gedeeld12 is in 2008 besloten om alle in het verleden door de IND in behandeling genomen aanvragen, asiel en regulier, van Rwandese vreemdelingen waarin geen 1F-onderzoek had plaatsgevonden, alsnog te screenen op mogelijke 1F-indicaties.

De reden hiervoor is onder andere gelegen in de ervaring dat onder de asielzoekers die zijn toegelaten, zich personen kunnen bevinden waarvan pas op een later moment mogelijk belastende informatie bekend wordt. In dat geval onderzoekt de IND conform het staande 1F-beleid of er aanleiding is om een verleende vergunning, of eventueel het inmiddels verleende Nederlanderschap, in te trekken. Uit deze screening is gebleken dat in een aantal zaken nader onderzoek in het kader van artikel 1F Vlv geïndiceerd was, met name door middel van individuele ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hieruit is voortgekomen dat in nagenoeg al deze zaken voldoende aanleiding was om op grond van artikel 1F Vlv de verblijfsvergunning in te trekken. Dit heeft er in geresulteerd dat tot en met 2015 in ongeveer 10 zaken de verblijfsvergunning is ingetrokken vanwege artikel 1F Vlv. De 1F tegenwerping heeft in alle zaken in beroep dan wel hoger beroep stand gehouden en staat in rechte vast.

Ten aanzien van Rwandezen die de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en waarover later belastende informatie bekend werd, is de IND (in 2012) procedures gestart om het Nederlanderschap af te nemen. In 2015 heeft de rechtbank in een tweetal zaken het beroep tegen de beslissing van de IND gegrond verklaard en dient de IND opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift.

Cijfermatige gegevens13

In 2015 zijn ongeveer 170 onderzoeken uitgevoerd naar vreemdelingen ten aanzien van wie er aanwijzingen waren dat zij in verband kunnen worden gebracht met 1F-gedragingen. Dit aantal is vergelijkbaar ten opzichte van 2014. Bij ongeveer 30 van de 170 vreemdelingen heeft dit onderzoek geleid tot het tegenwerpen van artikel 1F Vlv in eerste aanleg.14 Van deze groep is bij ongeveer 20 vreemdelingen een artikel 3 van het EVRM beletsel voor terugkeer naar het land van herkomst aangenomen. De vijf meest voorkomende nationaliteiten van personen aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen in 2015 zijn de Syrische, Eritrese, Nigeriaanse, Soedanese en de Georgische nationaliteit.

In 2015 is aan ongeveer 40 vreemdelingen met een 1F-tegenwerping een zwaar inreisverbod opgelegd. In minder dan 10 zaken van vreemdelingen met een 1F-tegenwerping is een ongewenstverklaring opgelegd. Het kan daarbij overigens gaan om personen die zowel in 2015 als in daaraan voorafgaande jaren artikel 1F Vlv is tegengeworpen.

Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V)

De DT&V regisseert het daadwerkelijke vertrek van vreemdelingen die geen recht hebben op verblijf in Nederland. Een vreemdeling komt in de werkvoorraad van de DT&V na ontvangst van het overdrachtsdossier van de IND. Een groot deel van de 1F-zaken die zich in de werkvoorraad van de DT&V bevinden, betreft vreemdelingen die feitelijk niet verwijderbaar zijn. Oorzaken hiervoor kunnen onder meer zijn dat sprake is van een artikel 3 EVRM beletsel, of dat er sprake is van nog openstaande procedures. In een aantal zaken van Afghaanse 1F’ers kan de terugkeer niet worden geëffectueerd in verband met door de rechter opgelegde voorlopige maatregelen, waaronder interim measures van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Een groot deel van deze groep verblijft langdurig illegaal in Nederland. Een deel van deze 1F’ers heeft gezinsleden die in Nederland rechtmatig verblijf hebben of intussen Nederlander zijn geworden.

Voor de effectuering van terugkeer is de medewerking van de vreemdeling van essentieel belang. Het komt vaak voor dat vreemdelingen niet meewerken aan terugkeer, terwijl op hen een vertrekplicht rust. De medewerking van de vreemdeling is des te meer van belang in zaken waar artikel 3 van het EVRM aan uitzetting naar het land van herkomst in de weg staat, omdat in dat geval van de vreemdeling wordt verlangd inspanningen te verrichten om te vertrekken naar een derde land. Ook de opstelling van de desbetreffende autoriteiten inzake gedwongen terugkeer speelt een belangrijke rol ten aanzien van een succesvolle terugkeer. De DT&V heeft alle 1F-zaken in de werkvoorraad goed in beeld en levert een maximale inspanning om al deze vreemdelingen uit Nederland te laten vertrekken, zoals door het voeren van vertrekgesprekken.

Cijfermatige gegevens

Het aantal vreemdelingendossiers in de werkvoorraad van de DT&V waarin sprake is van artikel 1F Vlv, bedroeg eind 2015 ongeveer 150. Het merendeel (ongeveer 60%) van deze categorie vreemdelingen heeft de Afghaanse nationaliteit. Eind 2015 bedroeg het aantal vreemdelingendossiers in de werkvoorraad van de DT&V waarbij sprake was van artikel 1F Vlv én niet verwijderbaarheid vanwege artikel 3 van het EVRM ongeveer 80. In 2015 hebben ongeveer 15 1F-ers Nederland aantoonbaar verlaten, waarvan minder dan 10 gedwongen. Eind 2015 zaten er ongeveer 5 vreemdelingen met een 1F-tegenwerping in vreemdelingenbewaring.

Toezegging Algemeen Overleg Vreemdelingen- en asielbeleid

Tijdens het AO Vreemdelingen- en asielbeleid van 3 maart jl. heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie toegezegd na te gaan in hoeverre het mogelijk is om vreemdelingen aan wie 1F Vluchtelingenverdrag (Vlv) is tegengeworpen in vreemdelingenbewaring te stellen omdat er zicht is op strafrechtelijke berechting. Hij heeft tevens toegezegd te verkennen of een gesprek met het Internationaal Strafhof (ISH) over een mogelijke bijdrage aan het bewerkstelligen van een vervolging van deze personen hierbij van nut kan zijn. Graag informeren wij u als volgt.

Vreemdelingenbewaring is een bestuursrechtelijk middel dat voor twee doeleinden kan worden benut: in het kader van (grens)detentie om onrechtmatige binnenkomst van de vreemdeling te beletten en in het kader van overdracht of uitzetting wanneer de vreemdeling niet langer in Nederland mag blijven. Vreemdelingenbewaring kan alleen worden toegepast in de gevallen en voor de doelen die limitatief in artikel 5 van het EVRM zijn neergelegd. Artikel 5 EVRM staat vreemdelingenbewaring toe ten behoeve van de regulering van de binnenkomst van vreemdelingen en de uitzetting van vreemdelingen. Andere doeleinden, zoals een strafrechtelijke berechting, kunnen niet worden gebruikt als grondslag voor vreemdelingrechtelijke vrijheidsontneming. Voor dit doeleinde kent het strafrecht eigen middelen en mogelijkheden in overeenstemming met artikel 5 EVRM. De inzet van het middel vreemdelingenbewaring omdat er zicht is op strafrechtelijke berechting zou willekeurig en oneigenlijk zijn, en daarmee strijdig met artikel 5 EVRM.

Wat betreft de mogelijke rol van het ISH in de strafrechtelijke vervolging van vreemdelingen die in Nederland een 1F tegenwerping hebben gekregen lichten wij het volgende toe. Het ISH fungeert als sluitstuk van de (inter)nationale praktijk van strafvervolging bij internationale misdrijven. Hier ligt het complementariteitsbeginsel aan ten grondslag: verdragspartijen zijn allereerst zelf verantwoordelijk voor de vervolging van verdachten van internationale misdrijven. Het ISH fungeert slechts als een «Court of Last Resort» en komt pas in actie wanneer verdragspartijen niet bereid of in staat zijn om strafvervolging zelf ter hand te nemen. Nederland zal derhalve in beginsel zelf strafrechtelijk moeten optreden tegen een op Nederlands grondgebied aangetroffen verdachte van betrokkenheid bij het plegen van een internationaal misdrijf. In het geval dat het ISH onderzoek doet in een situatie waarbij een verdachte zich in Nederland bevindt, kan het ISH om overlevering van deze persoon vragen. Hieraan kan worden voldaan binnen de daartoe bestaande wettelijke kaders. Nederland werkt- zowel als gastland van het ISH, als in de hoedanigheid van verdragspartij, nauw samen met de vertegenwoordigers van het Hof met het oog op een adequate vervolging van verdachten van internationale misdrijven.

Zoals wij in eerdere communicatie met uw Kamer hebben opgemerkt, betekent een tegenwerping van 1F Vlv niet per definitie dat strafrechtelijke vervolging haalbaar/opportuun is. Uiteraard wordt grondig onderzocht of er overgegaan kan worden tot strafrechtelijke vervolging in 1F-zaken. Indien 1F Vlv is tegengeworpen door de IND worden deze dossiers doorgestuurd naar het Landelijk Parket (LP) bij het OM voor verder onderzoek. Om vast te stellen of sprake is van strafrechtelijke aansprakelijkheid is doorgaans langdurig en intensief onderzoek nodig, veelal ook op de plaats delict.

Mede gelet op de verantwoordelijkheid onder het Statuut van Rome voor verdragspartijen om verdachten van internationale misdrijven in beginsel nationaal te vervolgen en de actieve rol die Nederland op dit gebied vervult, blijkt er in dit geval geen directe rol weggelegd voor het ISH hierin. Hierom ligt het bij nader inzien niet voor de hand om een verkennend gesprek met het ISH over dit onderwerp te voeren.

3. Voortgang ketenbrede strategie voor de aanpak van internationale misdrijven

3.1 Ketenbrede samenwerking

Voortgang van de Taskforce/Programmatische aanpak

De Taskforce is verantwoordelijk voor de implementatie van de programmatische aanpak van internationale misdrijven. Deelnemers aan deze Taskforce zijn de Nationale Politie, de IND, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de DT&V en het LP, dat het voorzitterschap draagt. Dit samenwerkingsmodel, met daarin het Operationeel Overleg waar de signalering van problemen en thema’s plaatsvindt, heeft geleid tot meer coördinatie en korte lijnen tussen de verschillende ketenpartners in de aanpak van internationale misdrijven. Veel van de in deze brief beschreven initiatieven en interventies zijn onder regie van de Taskforce tot stand gekomen. Het streven is om de boodschap dat straffeloosheid moet worden tegengegaan en dat Nederland geen veilige haven is voor oorlogsmisdadigers zo breed mogelijk uit te dragen. Zo zet het LP zich samen met de politie in om door middel van een communicatiestrategie zoveel mogelijk bekendheid over de Nederlandse inspanningen op het gebied van internationale misdrijven te creëren onder daders, slachtoffers en het publiek.

Het samenwerkingsmodel 15 wordt ook in 2016 gecontinueerd, alle deelnemers hebben eind 2015 kenbaar gemaakt dat dit model moet worden voortgezet gelet op het belang van dit gremium inzake de aanpak van internationale misdrijven.

Aanpak Rwanda

Rwanda is een voorbeeld van de programmatische aanpak van internationale misdrijven zoals die onder regie van de Taskforce de afgelopen jaren vorm heeft gekregen, deze aanpak is ook in 2015 voortgezet. Politie en OM hebben de afgelopen acht jaar ingezet op opsporing en vervolging, hetgeen tot twee veroordelingen heeft geleid. Daarnaast is door de verschillende organisaties geïnvesteerd in andere interventies. In paragraaf 2.1 kunt u lezen over de lopende uitleveringszaken met Rwanda en in 2.2 over de resultaten van de IND-inzet het afgelopen jaar. Ook is door de Ministeries van Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken aandacht besteed aan versterking van de justitiesector in Rwanda, onder meer doordat er in 2015 twee leden van de Nederlandse rechterlijke macht als adviseur werkzaam zijn geweest in Rwanda.

3.2 Internationale samenwerking

De volgende paragrafen bevatten voorbeelden van de inzet op internationale samenwerking in 2015.

Informatieverstrekking buitenland

In 2015 is evenals in 2014 door het TIM en het LP proactief informatie gedeeld met opsporingsautoriteiten in andere Europese landen. Het ging daarbij om rest- en zijtakinformatie uit lopende of afgesloten Nederlandse onderzoeken die erop wijst dat mogelijke daders van internationale misdrijven elders in Europa verblijven. Daarnaast is er een start gemaakt met het delen van informatie uit openbare bronnen die betrekking heeft op mogelijke verdachten van internationale misdrijven in de actuele vluchtelingenstroom naar Europa. Dit laatste wordt verder uitgebouwd in 2016.

Europees Netwerk van aanspreekpunten inzake personen verantwoordelijk voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven

De uitwisseling van kennis en ervaring tijdens bijeenkomsten van het Europees Netwerk van aanspreekpunten inzake personen die verantwoordelijk zijn voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven (hierna het Genocide Netwerk), is onmisbaar om de opsporing en vervolging van internationale misdrijven ook in andere landen te bevorderen. Evenals in voorgaande jaren zet Nederland zich in om de continuïteit en de verdere professionalisering van het Netwerk te bevorderen. Ook in 2015 heeft twee maal een bijeenkomst plaatsgevonden bij Eurojust in het kader van dit Genocide Netwerk. Daarnaast zijn er twee ad hoc meetings georganiseerd aangaande de opsporing en vervolging van internationale misdrijven met betrekking tot bepaalde conflictgebieden.

Nederland heeft samen met vier andere landen deelgenomen aan een speciale werkgroep die zich binnen het Netwerk heeft beziggehouden met het vastleggen van best practices en het optimaliseren van de Europese samenwerking op het gebied van de opsporing en vervolging van internationale misdrijven.

De inspanningen van de werkgroep hebben onder meer geleid tot de «Strategy of the EU Genocide Network to combat impunity for crime of genocide, crimes against humanity and war crimes within the European Union and its Member States». Hierin worden eerdergenoemde best practices op een rijtje gezet en daarnaast worden maatregelen beschreven waarmee de opsporing en vervolging van internationale misdrijven verder versterkt kan worden, zowel op nationaal als Europees niveau. In 2015 is deze strategie door de JBZ Raad (van 15–16 juni 2015) aangenomen.

In 2015 zijn door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het OM en de politie voorbereidingen getroffen en initiatieven in gang gezet om tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap aandacht uit te laten gaan naar de integrale aanpak van internationale misdrijven. Nederland zal op 24 en 25 mei 2016 de bijeenkomst van het Genocidenetwerk voorzitten. Speerpunten zijn onder andere de verbetering van de positie van slachtoffers van internationale misdrijven en het lanceren van een jaarlijks terugkerende Europese dag tegen Straffeloosheid van internationale misdrijven, met als doel meer aandacht en bewustzijn te creëren voor de aanpak van internationale misdrijven. Dit betreft implementatie van één van de aanbevelingen uit de hierboven genoemde strategie. Deze dag zal voor de eerste keer plaatsvinden onder Nederlands Voorzitterschap op 23 mei 2016.

Samenwerking Interpol en Europol

In het kader van internationale samenwerking dient ook vermeld te worden dat initiatieven worden ontplooid bij, en ten aanzien van, de internationale organisaties die gericht zijn op de opsporing van IM. In 2015 zijn, evenals in 2014, de banden met Interpol verder versterkt. Interpol heeft in 2014 een separate War Crimes & Genocide Unit opgericht. In de verdere ontwikkeling van deze Unit heeft het TIM in 2015 een adviesrol gespeeld ten aanzien van de (toekomstige) werkzaamheden van deze Unit. Deze zien met name toe op een goede onderlinge afstemming met de andere internationale stakeholders op het gebied van IM.

Samenwerking nationale War Crimes Units (WCU) en Europol

Naast de verdere ontwikkelingen bij Interpol heeft het TIM, in samenwerking met de Duitse War Crimes Unit (BKA), stappen ondernomen om het onderwerp «IM» ook bij Europol onder de aandacht te brengen. In 2015 zijn in EU verband stappen gezet om te komen tot een nieuwe Europol verordening. Het effect van deze verordening is onder andere dat Europol gemandateerd zal worden voor genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. De verordening zal per 1 mei 2017 in werking treden. Dit biedt de mogelijkheid om bij Europol een «Focal Point War Crimes» te openen waarmee het onderwerp IM in de toekomst gefaciliteerd kan worden met internationale (informatie-) analyse. Hiermee wordt niet alleen gekeken naar internationale cross-matches binnen IM maar ook naar cross-matches met andere aandachtsgebieden zoals contra-terrorisme, illegale immigratie en wapenhandel. Zodoende kan het onderwerp IM in de toekomst minder afhankelijk worden van toevalstreffers bij periodieke (operationele) overleggen, en kan ook de koppeling worden gemaakt met andere vormen van internationaal georganiseerde criminaliteit.

Bij de doorontwikkeling van internationale samenwerking moet enerzijds worden voorkomen dat er overlap in werkzaamheden tussen de verschillende internationale organisaties ontstaat en anderzijds wordt bewerkstelligd dat de «informatiegaten» worden gedicht. Het TIM levert in dit kader eveneens een bijdrage door een goede afstemming te zoeken, niet alleen tussen de bovengenoemde organisaties en nationale War Crimes Units, maar ook met bijvoorbeeld het ISH. Ten aanzien hiervan is in 2015 het initiatief genomen om, met de Directie Opsporing van het ISH als trekker, en de andere belangrijke stakeholders (Europol, het Genocide Netwerk, Interpol en nationale War Crimes Units) een aantal werkbijeenkomsten te organiseren in 2016 met als doel een gecoördineerde strategie te ontwikkelen voor de opsporing en vervolging van IM-feiten. Deze strategie zal met name gericht zijn op internationale datavergaring -deling en -analyse. In dit nieuwe tijdperk van de bestrijding van internationale misdrijven moet rekening worden gehouden met nieuwe middelen die het werkveld nu reeds sterk beïnvloeden. Sinds 2015 wordt er door het TIM dan ook aandacht gegeven aan zaken als Big Data, Open Source Intelligence en IT-analyse-tools. Dit zal in 2016 verder worden uitgebouwd.

Ondersteuning Justice Rapid Response (JRR)

Ter bevordering van complementariteit tussen de internationale rechtsorde en nationale rechtssystemen ondersteunt Nederland al enige jaren de organisatie Justice Rapid Response. Dit is een interstatelijk initiatief dat snelle korte-termijn uitzending mogelijk maakt van internationaal-strafrechtelijke experts uit de gehele strafrechtketen om staten, internationale hoven en tribunalen en andere instellingen (zoals bijvoorbeeld de Commission of Inquiry on Syria) te ondersteunen bij de opsporing, vervolging en berechting van internationale misdrijven. Nederland zit sinds 2013 in de Executive Board van JRR, samen met Finland, Zwitserland, Argentina, Canada, Colombia, Sierra Leone, Zuid-Korea, Zweden en Oeganda. Ook worden met enige regelmaat door Nederland gefinancierde experts van JRR aangeboden aan derde landen ter ondersteuning van nationale accountability-trajecten.

Coördinatie Exclusion Module European Asylum Support Office (EASO)

Nederland hecht belang aan een coherente toepassing van artikel 1F Vlv, als ook het vergelijkbare artikel in de EU Kwalificatierichtlijn. Nederland was betrokken bij het ontwikkelen van de trainingsmodule «Exclusion» van het EASO Training Curriculum. De Unit 1F coördineert voor het EASO de inhoud en opzet van deze Exclusion trainingsmodule. In dat kader hebben in 2015 twee medewerkers van de Unit 1F trainingen gegeven bij EASO.

Uitwisseling van informatie en best practices vreemdelingrechtelijke aanpak van internationale misdrijven (1F-beleid)

Kennis, informatie en best practices over het 1F-beleid wordt ad hoc gedeeld tussen de uitvoerende instanties van de verschillende EU lidstaten, bijvoorbeeld in het kader van GDISC (General Directors’ Immigration Services Conference) of questionnaires in het kader van het European Migration Network (EMN) of de Intergovernmental Consultations on Migration, Asylum and Refugees (IGC).

Op initiatief van de Unit 1F van de IND vond in november 2015 in Genève een IGC-workshop over artikel 1F Vlv plaats. De workshop stond in het teken van het bevorderen van internationale samenwerking.

3.3 Het verbeteren van het juridische instrumentarium

Wetswijzigingen

Het wetsvoorstel ter uitvoering van de op 10 en 11 juni 2010 te Kampala aanvaarde amendementen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof is thans aanhangig in de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel voorziet in de strafbaarstelling van het misdrijf agressie en voorts in de strafbaarstelling als oorlogsmisdrijf van het gebruik van gif of giftige wapens, verstikkende, giftige of andere gassen en overige soortgelijke materialen, en expanderende munitie in geval van een niet-internationaal gewapend conflict. Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in een wijziging van de rechtsmachtregeling van de Wet internationale misdrijven, waarmee een versterking van de beschermende functie van de Nederlandse strafwet wordt beoogd.

Voor de rechtsopvolgers van het Speciaal Hof voor Sierra Leone (SCSL), het Rwanda Tribunaal (ICTR) en het Joegoslavië Tribunaal (ICTY) is op 1 april 2016 de nieuwe uitvoeringswetgeving in werking getreden (Uitvoeringswet restmechanismen straftribunalen, Stb. 2015, 477). De bestaande uitvoeringswetten zijn ingetrokken, met uitzondering van de uitvoeringswet voor het Joegoslavië Tribunaal. Die blijft van kracht totdat het Joegoslavië Tribunaal zijn werkzaamheden heeft beëindigd en al zijn resttaken heeft overgedragen aan het desbetreffende restmechanisme.

Ten slotte wordt een wetswijziging voorbereid ter uitvoering van de door de Tweede Kamer aanvaarde motie van het lid Sjoerdsma waarin de regering wordt verzocht om artikel 6 van de Wet internationale misdrijven uit te breiden met het strafbaar stellen van het belemmeren van humanitaire hulp (Kamerstuk 2014–2015, 32 605, nr. 159). Deze wetswijziging zal worden opgenomen in een inhoudelijk verzamelwetsvoorstel.

Versterking positie slachtoffers internationale misdrijven

In 2014 is door het OM (LP) besloten om op basis van de opgedane ervaringen in de zaken betreffende internationale misdrijven van de afgelopen tien jaar te bezien welke lessen er getrokken kunnen worden als het gaat om de positie van slachtoffers van internationale misdrijven. Zo is er gekeken naar de rechten van deze slachtoffers binnen de huidige Nederlandse wet- en regelgeving bijvoorbeeld op het gebied van schadevergoeding, maar ook naar specifieke behoeften van deze bijzondere categorie slachtoffers. De uitkomsten zijn in 2015 besproken met de betrokken deskundigen om te horen of deze de conclusies deelden en om te bezien hoe de positie van slachtoffers van internationale misdrijven verbeterd kan worden. Hiervoor is onder meer een expertmeeting georganiseerd. Thans wordt op basis van de input van deze expertmeeting in samenwerking met een aantal experts gewerkt aan een plan van aanpak voor de versterking van de positie van IM slachtoffers.

Nederlands initiatief inzake wederzijdse rechtshulp en uitlevering voor internationale misdrijven

Ook de versterking van de internationale samenwerking tussen staten is voor Nederland van belang. Zoals eerder in dit kader gerapporteerd zet Nederland zich al enkele jaren samen met Argentinië, België en Slovenië in voor een multilateraal instrument voor wederzijdse rechtshulp en uitlevering in strafzaken voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. In 2015 heeft Nederland gezamenlijk met deze landen de inspanningen voortgezet om het aantal landen die dit initiatief steunen uit te breiden middels het ondertekenen van een permanente steunverklaring. Dit heeft tot een toename in het aantal steunende landen geleid, in totaal zijn er 49 landen die de verklaring hebben ondertekend. Hiervoor hebben wij gelobbyd tijdens diverse internationale bijeenkomsten, waaronder de Vergadering van Verdragspartijen bij het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof in november 2015. Daarnaast heeft tijdens een strategische bijeenkomst voor alle steunende landen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken de heer Hassan Jallow, aanklager bij het Rwanda Tribunaal en het Restmechanisme voor internationale tribunalen, de noodzaak onderstreept van een goede samenwerking in de opsporing van internationale misdrijven en zijn steun voor het initiatief betuigd. Ook is er een thematisch side event georganiseerd tijdens de conferentie van het Internationaal Comité van het Rode Kruis in december 2015. Hier werd de gelegenheid genomen om de aanwezige landen te informeren over (de voortgang van) het initiatief en van gedachten te wisselen over toekomstige activiteiten. Naast deze bijeenkomsten hebben de afgelopen periode wederom de bewindspersonen van zowel Buitenlandse Zaken als Veiligheid en Justitie, in bilaterale contacten aandacht gevraagd voor het belang van deze verbetering van het huidige juridisch instrumentarium. Het initiatief wordt inmiddels door bijna 49 landen uit alle regio’s ondersteund. De inzet zal worden voortgezet. Het doel is om binnen een jaar met verdragsonderhandelingen te starten.

4. Conclusie

In 2015 zijn er belangrijke ontwikkelingen geweest op het gebied van internationale misdrijven. Zo hebben er verschillende opsporingsonderzoeken gelopen en zijn verdachten van oorlogsmisdrijven aangehouden in Nederland. Ook de mogelijkheid tot uitlevering is in 2015 verder benut, afgelopen jaar is in een aanzienlijk aantal zaken door de Minister tot uitlevering besloten. Zo is een verdachte van oorlogsmisdaden, gepleegd op de Balkan in de jaren negentig, in november 2015 uitgeleverd aan Bosnië. Het doel van uitlevering is berechting te laten plaatsvinden in de landen waar de feiten zijn gepleegd, opdat de slachtoffers kunnen zien dat er recht wordt gesproken.

Wij hebben veel waardering voor zowel de bereikte resultaten van het Team Internationale Misdrijven van de Nationale Politie en het Cluster Internationale Misdrijven van het Landelijk Parket ten aanzien van opsporingsonderzoeken naar internationale misdrijven, als voor de grote inzet die door hen wordt verricht in het kader van het opsporingsonderzoek naar het neerstorten van Malaysia Airlines vlucht MH17.

Vreemdelingrechtelijk gezien heeft de ontwikkeling van de complexe conflicten die zijn voortgekomen uit de Arabische Lente en de daarmee gepaard gaande verhoogde asielinstroom een stempel gedrukt op 2015. Speciale programma’s zijn ingericht en verder doorontwikkeld met als doel te voorkomen dat 1F’ers in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning. Hiernaast is op verschillende manieren bekeken hoe (onterecht) verleende vergunningen van 1F’ers kunnen worden ingetrokken. Op internationaal en Europees vlak zet Nederland zich op dit onderwerp in voor nauwe samenwerking met andere landen.

Gezien de voortzetting van het conflict in Syrië en Irak en de toenemende stroom vluchtelingen ten gevolge hiervan, zal de nauwe samenwerking zowel intern als tussen de ketenpartners bij het signaleren van 1F-zaken in 2016 worden gecontinueerd. Hierbij zal aandacht worden besteed aan een goede informatie-uitwisseling (zoals uitwisseling van best practices) en het borgen van een heldere afstemming en samenwerking. Ook worden de awarenesstours voortgezet in 2016.

Voor wat betreft internationale samenwerking blijft Nederland een actieve rol spelen zowel binnen de EU (bijvoorbeeld in het kader van het Genocide Netwerk) als in haar contacten met niet-EU landen. Nederland zal een voortrekkersrol blijven vervullen als het gaat om internationale samenwerking. Ervaringen worden zoveel mogelijk gedeeld met andere landen om bij te dragen aan het voorkomen van internationale straffeloosheid van deze ernstige misdrijven. Op het initiatief om bij Europol een Focal point Internationale Misdrijven in te richten wordt geïnvesteerd. Ook zal Nederland zich actief blijven inzetten voor een uitbreiding van de steun voor het Multilateraal Verdrag voor Rechtshulp en Uitlevering voor Internationale Misdrijven. Een goede internationale samenwerking is onontbeerlijk bij een succesvolle aanpak van internationale misdrijven. Wij benutten ons EU-voorzitterschap de eerste helft van 2016 om aandacht te vragen voor een proactieve en ketenbrede aanpak van internationale misdrijven, door het organiseren van de eerste jaarlijkse EU dag tegen straffeloosheid van internationale misdrijven. Wij zien ernaar uit om uw Kamer daarover in de aankomende rapportagebrief Internationale Misdrijven nader te informeren.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

Met de brief van de Minister van Justitie van 9 september 2008 (Kamerstuk 31 200 VI, nr. 193) is uw Kamer geïnformeerd omtrent de intensivering van de opsporing en vervolging van internationale misdrijven door een ketenbreed versterkingsprogramma. Met de brief van 16 juni 2010 (Kamerstuk 32 123 VI, nr. 117) bent u geïnformeerd over de afronding van het versterkingsprogramma en het borgen van de resultaten van het versterkingsprogramma in een ketenbrede aanpak. Deze ketenbrede aanpak besteedt naast opsporing en vervolging ook aandacht aan het in internationaal verband bestrijden van straffeloosheid en het voorkomen van instroom van verdachten van internationale misdrijven.

X Noot
2

Volledigheidshalve verwijzen wij naar recente brieven over dit onderwerp, te weten onze brief van 25 november 2015 (Kamerstuk 34 300 VI, nr. 25) ter beantwoording van vragen en opmerkingen over de rapportagebrief 2014 van 29 juni 2015 en de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 29 februari 2016, waarbij cijfers zijn verstrekt in het kader van 1F tegenwerpingen (Kamerstuk 19 637, nr. 2152).

X Noot
3

Daarnaast liep er nog een opsporingsonderzoek bij het TIM, zowel verwant aan internationale misdrijven als andersoortige opsporingsonderzoeken.

X Noot
4

Zie voor een nadere beschrijving van artikel 1F Vlv paragraaf 2.2 van deze rapportagebrief.

X Noot
5

Toelichting terminologie:

Opleggen: dossiers waarin een tijdelijke belemmering voor opsporing en vervolging aanwezig is, worden opgelegd door het LP. Deze dossiers kunnen op een later tijdstip resulteren in een herbeoordeling of een oriënterend onderzoek.

Herbeoordelen: opgelegde dossiers worden door het TIM en het LP met enige regelmaat herbeoordeeld op mogelijkheden voor onderzoek. Deze kunnen zich voordoen als gevolg van een veranderde veiligheidssituatie in een land en/of het beschikbaar komen van nieuwe informatie. Er bestaat geen specifieke termijn voor herbeoordeling van dossiers, aangezien het strafbare feiten betreft die niet verjaren.

Afvoeren: bij afvoeren gaat het om dossiers die niet tot nadere actie van het LP en het TIM zullen leiden, omdat een permanent beletsel is geconstateerd voor een succesvol opsporingsonderzoek, zoals het ontbreken van rechtsmacht.

Rechtshulp: bij rechtshulp gaat het om samenwerking met het buitenland in strafzaken zoals uitleveringsverzoeken of ondersteuning door het TIM en/of het LP bij buitenlandse onderzoeken/zaken naar internationale misdrijven danwel verzoeken aan andere landen ten behoeve van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek.

X Noot
6

Voor een nadere toelichting over de werkwijze van het Landelijk Parket voor wat betreft het starten van oriënterende dan wel opsporingsverzoeken, verwijzen wij naar het verslag van een schriftelijk overleg, vastgesteld 14 april 2014, (Kamerstuk 19 637, nr. 1808).

X Noot
7

In artikel 10 lid 2 Uitleveringswet is neergelegd dat uitlevering niet wordt toegestaan, in gevallen waarin de gevolgen van de uitlevering voor de opgeëiste persoon van bijzondere hardheid zouden zijn in verband met diens jeugdige leeftijd, hoge ouderdom of slechte gezondheidstoestand.

X Noot
8

Inclusief uitleveringsverzoeken.

X Noot
9

TK 2007–2008, 31 200 VI, nr. 160.

X Noot
10

Algemeen Ambtsbericht Afghanistan, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 2013 en 2014

X Noot
11

Bij uitspraak van 12 januari 2016 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in een vijftal zaken geoordeeld dat terugkeer van deze voormalige medewerkers van de Khad/WAD niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM, noch dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan zodanig is dat de uitzetting van één van de verzoekers zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM.

X Noot
12

Brief TK inzake Justitiële samenwerking met Rwanda, 31 januari 2014,Kamerstuk 33 750 VI, nr. 108; Verslag van een schriftelijk overleg, 14 april 2014, Kamerstuk 19 637, nr. 1808; Rapportagebrief Internationale Misdrijven 2013, 25 september 2014, Kamerstuk 34 000 VI, nr. 4; Afschrift Brief aan Pax, 21 januari 2015, nds-tk-2015D01945, blg-451777.

X Noot
13

Zie ook Kamerstuk 19 637, nr. 2152.

X Noot
14

Na de tegenwerping «in eerste aanleg» volgt in vrijwel alle zaken nog een gerechtelijke

procedure (beroep en eventueel hoger beroep).

X Noot
15

Er is gekozen om voortaan de term stuurgroep te hanteren aangezien gebleken is dat er behoefte is aan structurele inbedding van dit overleg.

Naar boven