Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 34300 nr. V |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 34300 nr. V |
Vastgesteld 14 december 2015
Naar aanleiding van de tijdens de Algemene financiële beschouwingen ingediende motie van het lid Van Apeldoorn over het terugdringen van de armoede onder kinderen1, adviseerde de Minister van Financiën de Kamer de motie aan te houden en hierover met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overleg te gaan.2 De leden van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid3 hebben dit advies gevolgd en stellen het op prijs dat de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op korte termijn met de Kamer in gesprek wil gaan over dit onderwerp. Voorafgaand daaraan hebben zij de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij brief van 4 december 2015 nog enige vragen voorgelegd.
De Staatssecretaris heeft op 11 december 2015 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren
Aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Den Haag, 4 december 2015
Naar aanleiding van de tijdens de Algemene financiële beschouwingen ingediende motie van het lid Van Apeldoorn over het terugdringen van de armoede onder kinderen4, adviseerde de Minister van Financiën de Kamer de motie aan te houden en hierover met u in overleg te gaan.5 De leden van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) hebben dit advies gevolgd en stellen het op prijs dat u op korte termijn met de Kamer in gesprek wilt gaan over dit onderwerp. Voorafgaand daaraan leggen de leden van de fracties van D66 en PvdA u nog graag enige vragen voor. De leden van de fractie van de ChristenUnie sluiten zich aan bij de vragen van de PvdA-fractie.
De leden van de fractie van D66 hebben enkele vragen naar aanleiding van uw brief van 27 november 2015 over het armoede- en schuldenbeleid, die de Eerste Kamer in afschrift heeft ontvangen.6 Met deze brief wordt de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop de invoering van het kindpakket bij gemeenten gestimuleerd zal worden. Wat betreft de daarvoor te treffen maatregelen worden alleen de digitale weg en de verzamelbrief aan gemeenten genoemd. De leden van de fractie van D66 vernemen graag of u de gemeenten ook financieel wilt steunen bij de invoering van het kindpakket. Is dat ook de betekenis die gegeven moet worden aan de passage op pagina 3 van de brief, waarin sprake is van «aanvullende ondersteuning voor gemeenten en maatschappelijke organisaties»?
Uit onderzoek dat Panteia7 heeft uitgevoerd, blijkt dat de schuldpositie van ongeveer een op de vijf huishoudens zorgelijk tot zeer zorgelijk is, zo staat in de brief. Uit de brief blijkt ook dat u kijkt naar mogelijkheden om de schuldenlast te verlichten. Hoe verhoudt dit zich tot het beleid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), die juist een strenger regime ambieert om de meer dan 300.000 niet- of wanbetalers van de zorgpremie alsnog en met boete aan hun verplichtingen te laten voldoen?
In het onderzoek wordt gewezen op de website «zelf je schulden regelen.nl» van Nibud / NVVK. Is al nagegaan of deze informatieve, maar tekstueel nogal complexe, website inderdaad − en met een positief effect − de doelgroep bereikt? Klopt het dat van de website alleen een versie in het Nederlands beschikbaar is?
De leden van de D66-fractie lezen op pagina 6 van de brief dat er sprake is van een «breed wettelijk moratorium». Zij vernemen graag wat dat precies in gaat houden. Is er op dit gebied nieuwe wetgeving te verwachten?
Het wordt steeds duidelijker dat het voor het kindpakket, en ook voor andere aanvullende voorzieningen, belangrijker is te kijken naar het − na aftrek van vaste verplichtingen en schuldaflossingen − overgebleven besteedbare inkomen, dan naar het netto-inkomen op zich. De leden van de D66-fractie vernemen graag of u van plan bent hierover met de gemeenten in overleg te treden. Is al te overzien wat de financiële consequenties van een eventuele keuze voor het besteedbare inkomen als criterium voor toekenning van een uitkering of aanvullende voorziening zou zijn? Zal dit onderwerp van onderzoek worden?
De cijfers over de armoede onder kinderen zijn naar de mening van de leden van de fracties van de PvdA en de ChristenUnie verontrustend. Volgens onderzoek van Platform31 / EUKN8 leven 600.000 kinderen in Nederland onder de armoedegrens. Het risico op armoede en sociale uitsluiting onder kinderen zou zijn toegenomen van 15,5% in 2008 naar 17% in 2013. Blijkens cijfers van het CBS9 was in 2013 één op de drie armen jonger dan 18 jaar: 400.000 kinderen verkeerden toen onder het «niet-veel-maar-toereikendcriterium» (12% van alle 0–17-jarigen). Sinds 2007 is het aantal arme kinderen volgens de CBS cijfers met 124.000 gestegen.
De leden van beide fracties hebben waardering voor het feit dat de regering 100 miljoen euro heeft uitgetrokken om armoede onder kinderen aan te pakken. Tegelijkertijd roepen de zorgwekkende cijfers de vraag bij hen op of de bijbehorende maatregelen voldoende effect sorteren. Graag ontvangen zij een analyse van de effectiviteit van de tot nu toe getroffen maatregelen, alsmede een overzicht van de additionele maatregelen die de regering voornemens is te nemen.
De Kinderombudsman heeft in 2013 onderzoek gedaan naar kinderen in armoede10. Eén van de aanbevelingen van dit onderzoek is dat gemeenten meer aandacht moeten besteden aan kinderen die opgroeien in armoede. De Kinderombudsman adviseert gemeenten om in te zetten op hulp die direct ten goede komt aan de sociale, geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van kinderen. Welke middelen zet u in om gemeenten hierin te ondersteunen en wat zijn de opbrengsten hiervan?
Blijkens onderzoek van «Kinderen in Tel'11 wonen arme kinderen met name buiten de grote steden. De organisaties die samen Kinderen in Tel vormen, adviseren gemeenten met klem te zorgen voor armoedebeleid waarbij kinderen centraal staan. Graag vernemen de leden van de deze fracties welke maatregelen u hebt genomen − en nog overweegt − om een extra impuls te geven aan de aanpak van kinderarmoede buiten de grote steden.
De leden van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw reactie met belangstelling tegemoet. Zij ontvangen de antwoorden graag uiterlijk vrijdag 11 december 2015, zodat ze kunnen worden betrokken bij het mondeling overleg op 15 december a.s.
Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.H.G. Rinnooy Kan
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 december 2015
Op 15 december a.s. vindt in uw Kamer een mondeling overleg plaats over het terugdringen van armoede onder kinderen. Ik kijk uit naar dit overleg.
Voorafgaand hieraan zijn door de Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van uw Kamer een aantal schriftelijke vragen aan mij gesteld met het verzoek deze vragen uiterlijk 11 december te beantwoorden.
Ik voldoe graag aan dit verzoek. De antwoorden treft u in de bijlage aan.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie stellen vragen over de wijze van stimuleren van het kindpakket bij gemeenten. Zij vragen of ik gemeenten ook financieel wil steunen bij de invoering van het kindpakket. Ook vragen zij of dat de betekenis is die gegeven moet worden aan de passage op pagina 3 van de brief van 27 november 2015 waarin sprake is van «aanvullende ondersteuning voor gemeenten en maatschappelijke organisaties».
In reactie hierop kan ik melden dat gemeenten via het Gemeentefonds reeds financiële middelen ontvangen die zij kunnen aanwenden voor de invoering en uitvoering van het kindpakket. Het kabinet heeft bovendien, ondanks de economische crisis, extra structurele middelen ter beschikking gesteld ter bestrijding en voorkoming van armoede en schulden (20 miljoen euro in 2013, 80 miljoen euro in 2014 en jaarlijks 100 miljoen euro vanaf 2015). Het grootste deel van deze middelen (vanaf 2015 jaarlijks 90 miljoen euro) is beschikbaar voor gemeenten. Ik heb gemeenten daarbij opgeroepen om zich met name in te zetten voor kinderen die onvoldoende kunnen meedoen. Ook ondersteunt het kabinet partijen als Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds financieel.
De vraag of aanvullende ondersteuning voor gemeenten en maatschappelijke organisaties wenselijk is, en zo ja, in welke vorm, wil ik in overleg met VNG en Divosa bezien. Ik zal ook de Kinderombudsman vragen om mij hierover te adviseren. Ik denk hierbij niet aan ondersteuning in de vorm van extra financiële middelen voor gemeenten, maar aan vormen van kennisdeling (uitwisseling van goede praktijken of kennisdeling tussen partijen onderling).
De leden van de D66-fractie wijzen op het onderzoek dat Panteia heeft uitgevoerd en vragen hoe het beleid van het kijken naar mogelijkheden om de schuldenlast te verlichten zich verhoudt tot het beleid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), die juist een strenger regime ambieert om de meer dan 300.000 niet- of wanbetalers van de zorgpremie alsnog en met boete aan hun verplichtingen te laten voldoen.
Elke verzekerde vanaf 18 jaar en ouder is verplicht om een nominale premie te betalen aan de zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars (met uitzondering van zorgverzekeraar ONVZ) gaan niet over tot royeren van verzekerden met een premieachterstand. Om deze groep wanbetalers verzekerd te houden worden verzekeraars gecompenseerd (vanaf zes maanden betalingsachterstand). Vanuit het solidariteitsbeginsel is het van belang dat iedereen zijn zorgkosten betaalt. De wanbetalersregeling is bedoeld om het aantal wanbetalers in de zorg terug te dringen. Door een opslag op de premie in te voeren wordt geacht dat dit een afschrikwekkende werking heeft op mensen, waardoor voorkomen wordt dat men in de regeling terecht zou komen.
In 2011 is de regeling in opdracht van het Ministerie van VWS geëvalueerd en onlangs is ook het wetsvoorstel «Wet verbetering wanbetalersmaatregelen» in de beide Kamers aangenomen. Het kabinet wil hiermee het aantal wanbetalers in de zorgverzekering terugdringen. Een van de maatregelen uit deze wet is de verlaging van de bestuursrechtelijke premie van € 159 naar € 128. De bestuursrechtelijke premie komt dus ca. € 30 lager te liggen dan nu. Dit geeft mensen met schulden meer financiële ruimte. De verlaging geldt vanaf 1 juli 2016. Naast de verlaging van de bestuursrechtelijke premie zorgt de nieuwe wet voor meer mogelijkheden om uit de wanbetalersregeling te stromen. Een wanbetaler kan door deze wet zonder tussenkomst van een schuldhulpverlener uit de wanbetalersregeling stromen als er een betalingsregeling wordt getroffen met de zorgverzekeraar. Daarnaast biedt de nieuwe wet de mogelijkheid om bij ministeriële regeling groepen aan te wijzen die versneld uit het bestuursrechtelijke premieregime kunnen stromen. Aan de invulling van de regeling wordt momenteel gewerkt. Zo wordt onderzocht onder welke voorwaarden bijstandsgerechtigde wanbetalers terug kunnen keren naar het reguliere premieregime van de zorgverzekeraar. Deze verbeteringen die de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft ingezet, zijn een goede stap om mensen met schulden te helpen en sluiten aan bij het schuldenbeleid van het kabinet.
Met betrekking tot de website van het NIBUD/de NVVK «Zelf je schulden regelen» stelt de D66-fractie de vraag of al is nagegaan of deze website inderdaad − en met een positief effect − de doelgroep bereikt en of deze enkel in het Nederlands beschikbaar is.
Het Nibud/de NVVK houden het aantal bezoekers bij die hun website bezoeken. Het gaat om een site met een groot aantal bezoekers (ruim 10.000 per maand). De site is erop gericht om mensen met beginnende financiële problemen te helpen. De site is op dit moment alleen in het Nederlands beschikbaar.
De leden van de fractie van D66 vragen wat het breed wettelijk moratorium precies in gaat houden en vragen tevens of er op dit gebied nieuwe wetgeving is te verwachten.
Binnen de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is voorzien in de mogelijkheid van een zogenaamde afkoelingsperiode. Deze afkoelingsperiode bestaat uit een opschorting voor maximaal 6 maanden van alle incassobevoegdheden van de verschillende schuldeisers. De aldus verkregen incassopauze kan de schuldhulpverlener gebruiken om de financiële situatie van de schuldenaar te stabiliseren en om tot afspraken met de verschillende schuldeisers te komen. Bedoeling is dat het breed wettelijk moratorium alleen als ultimum remedium wordt ingezet, wanneer het de schuldhulpverlener door de incasso activiteiten van verschillende schuldeisers niet mogelijk wordt gemaakt om hulpverlening te bieden en de hem verder ten dienste staande instrumenten onvoldoende soelaas bieden.
Op dit moment is wetgeving voor het breed wettelijk moratorium in voorbereiding. Het breed wettelijk moratorium wordt middels een wetsvoorstel behorende bij de Faillissementswet voorgesteld aan de beide Kamers. De voorwaarden en verplichtingen die aan een breed wettelijk moratorium verbonden zijn worden in een algemene maatregel van bestuur op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening vormgegeven. De (internet) consultatieronde is voorzien in het eerste kwartaal van 2016.
De leden van de D66-fractie merken op dat het steeds duidelijker wordt dat het voor het kindpakket, en ook voor andere aanvullende voorzieningen, belangrijker is te kijken naar het − na aftrek van vaste verplichtingen en schuldaflossingen − overgebleven besteedbare inkomen, dan naar het netto-inkomen op zich. Deze leden vernemen graag of ik van plan ben hierover met de gemeenten in overleg te treden. Zij vragen in dit verband ook of al te overzien is wat de financiële consequenties van een eventuele keuze voor het besteedbare inkomen als criterium voor toekenning van een uitkering of aanvullende voorziening zou zijn, en of dit onderwerp van onderzoek kan worden.
Ik vind het van groot belang dat gemeenten bij het verlenen van aanvullende inkomensondersteuning niet alleen naar het netto-inkomen kijken, maar ook naar de andere feiten en omstandigheden van het individuele geval. Tegen deze achtergrond zijn de mogelijkheden tot het verlenen van de categoriale aanvullende inkomensondersteuning dan ook per 1 januari 2015 beperkt en is de nadruk meer komen te liggen op de intensivering van de individuele aanvullende inkomensondersteuning (bijzondere bijstand). Individueel maatwerk geeft het college immers de mogelijkheid om de problematiek van de belanghebbende op een integrale manier aan te pakken. Deze mogelijkheden zijn dankzij de decentralisaties in het sociale domein verder vergroot. Met het oog op de genoemde intensivering heeft het kabinet structureel 90 miljoen euro extra middelen aan het Gemeentefonds toegevoegd. Uit het onderzoek naar de ervaringen met het kindpakket blijkt dat verschillende gemeenten al maatwerk hanteren waarbij niet naar het netto inkomen maar naar het besteedbaar inkomen wordt gekeken, bijvoorbeeld in verband met een schuld(regeling) van het huishouden. In overleg met VNG en Divosa zal ik bezien in hoeverre aanvullende ondersteuning voor gemeenten en maatschappelijke organisaties wenselijk is bij de verdere ontwikkeling van het kindgericht armoedebeleid en het kindpakket. Ook het toetsen van de financiële draagkracht van betrokken ouders door het college kan daarbij, afhankelijk van de behoefte van gemeenten, aan de orde komen. Mijn inzet hierbij is om het uiteindelijke doel, te weten ervoor zorgen dat kinderen mee kunnen doen in de samenleving, dichterbij te brengen.
Antwoord op de vragen van de leden van de PvdA- en ChristenUnie-fractie
Leden van de fracties van PvdA en de ChristenUnie achten de cijfers omtrent armoede onder kinderen verontrustend en benoemen daarbij cijfers uit verschillende rapporten. Zo stelt een onderzoek van Platform 31 en het European Urban Knowledge Network dat in 2013 ca. 600.000 kinderen leefden met een risico op armoede en sociale uitsluiting. Voor de berekening is gebruikt gemaakt van de Europese methode At-Risk-Of-Poverty-and-Social-Exclusion (AROPE). Deze methode maakt gebruik van drie verschillende indicatoren die het risico op armoede meten: het aantal personen met een inkomen lager dan 60% van het mediane inkomen; een meting van de mate waarin men financieel in staat is bepaalde gangbare goederen/diensten aan te schaffen; het aantal personen in een huishouden met een lage werkintensiteit. Wanneer een huishouden bij minstens een indicator negatief scoort, wordt deze meegenomen in de AROPE-indicator. Deze overlap verklaart dan ook het grote verschil met nationale data. In Europees perspectief is het armoedepercentage relatief gezien laag en behoort Nederland tot de koplopers van landen waar armoede onder kinderen het minst voorkomt.
Volgens de twee voornaamste nationale indicatoren, die de leden van de fracties ook benoemen, ligt het aantal kinderen met een risico op armoede fors lager. Gebaseerd op de lage-inkomensgrens van het CBS hadden in 2013 423.000 kinderen een risico op armoede (bron: armoedesignalement 2014 van SCP en CBS).
Volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium van het SCP betrof dit aantal 400.000. Ongeacht de gehanteerde indicator kan gesteld worden dat in 2013 – het jaar waarover de laatste cijfers beschikbaar zijn – het aantal kinderen met een kans op armoede wederom is toegenomen. Een ontwikkeling die ook het kabinet verontrust. Wel ligt dit cijfer nog altijd aanzienlijk lager dan rondom de eeuwwisseling. Dit laat onverlet dat het kabinet de zorgen deelt van de leden van de fracties. Geen enkel kind verdient het om op te groeien in armoede. Het kabinet zet zich dan ook onverminderd in om armoede onder kinderen te bestrijden.
De leden van de PvdA-fractie en de ChristenUnie-fractie geven aan waardering te hebben voor het feit dat de regering 100 miljoen euro heeft uitgetrokken om armoede onder kinderen aan te pakken. Tegelijkertijd vragen zij zich af of de bijbehorende maatregelen voldoende effect sorteren. Graag ontvangen zij een analyse van de effectiviteit van de tot nu toe getroffen maatregelen, alsmede een overzicht van de additionele maatregelen die de regering voornemens is te nemen.
Het kabinet is van mening dat zij door het beschikbaar stellen van jaarlijks 100 miljoen euro een belangrijke bijdrage levert aan het tegengaan van armoedeproblematiek in het algemeen en in het bijzonder onder kinderen. De middelen zijn voor een groot deel beschikbaar gesteld aan gemeenten die door middel van lokaal maatwerk de armoedeproblematiek effectief kunnen aanpakken. Vanuit het kabinet is hierbij aan gemeenten gevraagd om bij de besteding van deze 90 miljoen euro speciale aandacht te schenken aan kinderen in armoede en preventie van armoede- en schuldenproblematiek.
Uit een in 2014 uitgevoerd onderzoek van Bureau Bartels12 komt naar voren dat de door het kabinet aan de gemeenten beschikbaar gestelde extra middelen armoede- en schuldenbeleid grotendeels zijn of zullen worden besteed aan dit doel. Het rapport laat ook zien dat gemeenten in het bijzonder aandacht hebben voor kinderen in armoede. Gemeenten geven aan dankzij de extra middelen meer mensen uit de doelgroep te bereiken, nieuwe methoden/instrumenten met succes te hebben geïmplementeerd en nieuwe samenwerkingsrelaties te zijn aangegaan. Tegelijkertijd geven gemeenten te kennen behoefte te hebben om de effectiviteit van hun gevoerde beleid beter in beeld te krijgen. Het kabinet is voornemens om gemeenten hierin te faciliteren, onder andere door middel van het kennisprogramma «Vakkundig aan het werk». Ook het kindpakket speelt een steeds grotere rol bij het door gemeenten vormgegeven armoedebeleid. Uit recent onderzoek13 blijkt dat de belangstelling voor het kindpakket toeneemt en de onderzoekers zien een positieve ontwikkeling in zowel het aantal gemeenten als het aantal kindvoorzieningen dat daarin is opgenomen. Ook blijkt dat het overgrote deel van de gemeenten vindt dat hun werkwijze rondom het kindpakket ertoe leidt dat voorzieningen beter bij jongeren en kinderen terecht komen.
Het resterende deel van de 100 miljoen euro is voor een belangrijke deel ingezet om de participatie van kinderen uit gezinnen met een laag inkomen te vergroten. Er is subsidie verstrekt aan het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds en er is een specifieke Sportimpuls voor kinderen in lage inkomensbuurten in het leven geroepen. Hiermee is in totaal jaarlijks ruim 5 miljoen euro gemoeid. Recent heeft het kabinet besloten om nogmaals 5 miljoen euro beschikbaar te stellen om meer kinderen uit gezinnen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen aan sportactiviteiten14.
Daarnaast is in de jaren 2014 en 2015 4 miljoen euro beschikbaar gesteld voor projecten van maatschappelijke organisaties die armoede- en schuldenproblematiek tegengaan. In totaal zijn circa 30 projecten gesubsidieerd, waaronder projecten van Stichting Leergeld, Resto van Harte en Diversion. De projecten hebben veelal een looptijd van twee jaar. Het kabinet is voornemens om ook in 2016 en 2017 middelen beschikbaar te stellen om projecten van maatschappelijke organisaties te stimuleren15. Daarmee worden onder andere in het bijzonder projecten die zich richten op kinderen in armoede gestimuleerd.
Tot slot wil het kabinet benadrukken dat zij naast het beschikbaar stellen van jaarlijks 100 miljoen euro voor het versterken van het armoedebeleid ook verschillende andere maatregelen getroffen heeft om armoedeproblematiek tegen te gaan. Zo heeft zij op verschillende manieren de arbeidsparticipatie gestimuleerd, bijvoorbeeld via de hervorming Kindregelingen. Werk blijft immers de meest effectieve bescherming tegen armoede, ook voor gezinnen met kinderen. Daarnaast is het kabinet druk doende met maatregelen om schuldenproblematiek tegen te gaan. Voorbeeld hiervan is de vereenvoudiging van de beslagvrije voet.
De fracties van de PvdA en de ChristenUnie vragen welke middelen het kabinet inzet om gemeenten te ondersteunen bij het bieden van hulp aan kinderen die opgroeien in armoede. Zij vragen tevens wat de opbrengsten hiervan zijn.
Ik deel het standpunt dat het van belang is om gemeenten te ondersteunen bij het kindgericht armoedebeleid en de invoering van het kindpakket. Ik heb het onderzoek van de Kinderombudsman uit 2013 actief bij gemeenten onder de aandacht gebracht en gemeenten opgeroepen om zich bij de inzet van de extra middelen voor armoede- en schuldenbeleid met name in te zetten voor kinderen die onvoldoende kunnen meedoen. Ook het onderzoek naar het kindpakket dat ik recent heb laten uitvoeren, is erop gericht om gemeenten en maatschappelijke organisaties te faciliteren en stimuleren. Het onderzoek biedt immers inzicht in de ervaringen met het kindpakket, in de succesfactoren en de aandachtspunten. Het onderzoek bevat tevens praktijkvoorbeelden, die gemeenten kunnen gebruiken als inspiratiebron om hun kindgericht armoedebeleid te verbeteren. Ik zal het onderzoek daarom onder de aandacht brengen van gemeenten. Ik zal in overleg met VNG en Divosa bezien in hoeverre aanvullende ondersteuning voor gemeenten wenselijk is.
Maatschappelijke organisaties vormen op lokaal niveau een belangrijke samenwerkingspartner voor gemeenten bij het bestrijden van armoede onder kinderen. Zij staan vaak dicht bij gezinnen met armoede en kunnen een belangrijke meerwaarde hebben doordat gemeenten via deze partijen meer kinderen in armoede kunnen bereiken. Gelet op het belang van deze maatschappelijke organisaties, ondersteunt het kabinet partijen als Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds financieel. Ook konden maatschappelijke organisaties, zoals Schuldhulpmaatje, in 2014 en 2015 een aanvraag indienen op basis van de regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek. In lijn met de motie van het lid Yücel c.s. ben ik voornemens om ook in 2016 en 2017 subsidie beschikbaar te stellen voor dergelijke activiteiten en daarbij ook projecten te stimuleren die zich richten op kinderen in armoede.
Met bovenstaande activiteiten wil het kabinet bijdragen aan de ondersteuning van partijen bij het bieden van hulp aan kinderen die opgroeien in armoede, onder meer via het kindpakket of een bundeling van kindvoorzieningen met een gelijke strekking. Uit het onderzoek blijkt dat de belangstelling voor het kindpakket toeneemt. Bij de geraadpleegde gemeenten zien de onderzoekers een positieve ontwikkeling in zowel het aantal gemeenten als het aantal kindvoorzieningen dat daarin is opgenomen.
Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie en de ChristenUnie-fractie welke maatregelen ik heb genomen en nog overweeg om een extra impuls te geven aan de aanpak van kinderarmoede buiten de grote steden.
Het kabinet vindt het van belang dat kinderen zich kunnen ontwikkelen en mee kunnen doen in de samenleving. Dat geldt voor kinderen in grote en kleine gemeenten. Ik heb mijn oproep om met name aandacht te besteden aan kinderen die onvoldoende kunnen meedoen dan ook gericht aan alle gemeenten. Ook het onderzoek naar de ervaringen met het kindpakket biedt nuttige inzichten voor gemeenten buiten de grote steden. In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen gemeenten uit de G36, overige gemeenten en samenwerkingsverbanden. Zo wordt zichtbaar welke ervaringen kleinere gemeenten met het kindpakket hebben opgedaan. Het onderzoek bevat tevens een aantal goede praktijkvoorbeelden, die gemeenten als inspiratiebron kunnen gebruiken bij de verdere ontwikkeling van hun kindgericht armoedebeleid. Deze casusbeschrijvingen betreffen voorbeelden van zowel grote als kleine gemeenten.
Samenstelling:
Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Ten Hoeve (OSF), Ester (CU) (vice-voorzitter), De Grave (VVD), Hoekstra (CDA), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Kok (PVV), Kops (PVV), Dercksen (PVV), Don (SP), Jorritsma-Lebbink (VVD), Van Kesteren (CDA), Krikke (VVD), Lintmeijer (GL), Meijer (SP), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Prast (D66), Rinnooy Kan (D66) (voorzitter), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), Vreeman (PvdA)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34300-V.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.