34 287 Wijziging van de Wet milieubeheer en de Crisisen herstelwet in verband met de uitvoering van Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PbEU 2014, L 124) (implementatie herziening mer-richtlijn)

29 383 Meerjarenprogramma herijking van de VROM-regelgeving

M1 VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 maart 2020

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving2 hebben kennisgenomen van de brief3van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, d.d. 18 oktober 2019, waarbij zij vragen beantwoordt over de onafhankelijke toetsing van milieueffectrapportages.

Naar aanleiding hiervan zijn op 13 december 2019 nadere vragen gesteld aan de Minister. Naar aanleiding van het op 30 januari 2020 ontvangen uitstelbericht (34 287/29 383, L), is op 7 februari 2020 een rappelbrief verzonden.

De Minister heeft op 9 maart 2020 gereageerd op de op 13 december 2019 gestelde vragen.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING

Aan de Minister van Infrastructuur en Omgeving

Den Haag, 13 december 2019

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief4, d.d. 18 oktober 2019, waarbij u vragen beantwoordt over de onafhankelijke toetsing van milieueffectrapportages (hierna: m.e.r.). Naar aanleiding van uw brief hebben de fractieleden van de GroenLinks, PvdA, SP, PvdD, 50PLUS en OSF (hierna: gezamenlijke fractieleden) een aantal nadere vragen. De leden van de volgende fracties sluiten zich graag bij de eerste vier vragen aan: FVD en PVV.

U bent gevraagd om een eigen oordeel te geven over de kwaliteit van de uitvoering van de m.e.r., wanneer 42% van de MER’en5 niet voldeed dan wel niet opnieuw is voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. Was u daar zelf tevreden over? Dit antwoord misten de gezamenlijke fractieleden in de brief.

Kunt u aangeven wat de termijn is waarop u de volgende stap van de EU verwacht? Kunt u aangeven wanneer het moment (procedureel) te verwachten is dat de inhoud van de inbreukprocedure openbaar wordt, ervan uitgaande dat de EU vasthoudt aan haar eigen standpunt?

Zou u bereid zijn om nogmaals, maar nu samen met de leden van de Eerste Kamer, de EU te verzoeken de inbreukprocedure vervroegd te openbaren, dit in het kader van de transparante van de besluitvorming?

Kunt u toch proberen aan te geven hoeveel projecten, grosso modo, per jaar een MER nodig hebben en hoeveel dat er zouden zijn als het juridische standpunt van de EU wordt gevolgd? Dit om in te kunnen schatten hoe groot de impact zou kunnen zijn van deze inbreukprocedure.

Stel, de EU houdt vast aan haar standpunt en Nederland moet zijn wetgeving herzien, kunt u aangeven hoe lang de periode is dat het kan duren voordat een zorgvuldige «update» van de wetgeving te maken is?

Wilt u toezeggen dat daarbij geen sprake zal zijn van spoedwetgeving voor het parlement, zoals nu bij de PAS6, daar ook dit probleem bekend is en er op zorgvuldige wijze al een plan B gemaakt kan worden?

Kunt u, zonder deze expliciet te benoemen, toezeggen geen onomkeerbare stappen te zetten bij projecten die met naam en toenaam genoemd worden?

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 10 januari 2020.

Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, H.J. Meijer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING

Aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat

Den Haag, 7 februari 2020

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving hebben kennisgenomen van uw brief7, d.d. 30 januari 2020, waarbij u meldt dat de beantwoording van nadere vragen van deze leden over de onafhankelijke toetsing van milieueffectrapportages niet binnen de daartoe gestelde termijn (d.i. 10 januari 2020) gerealiseerd kon worden. U geeft daarbij aan een definitief rapport van Arcadis af te wachten, dat u bij de beantwoording wil betrekken.

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving vragen daarom aan u wanneer u verwacht de beantwoording aan de Eerste Kamer te kunnen doen toekomen. Zij stellen het namelijk zeer op prijs wanneer zij spoedig over de beantwoording kunnen beschikken, opdat de informatie betrokken kan worden bij de verdere behandeling van de wetsvoorstellen betreffende de stelselherziening van het omgevingsrecht.

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag zo spoedig mogelijk.

Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving

BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 maart 2020

Bij dezen beantwoord ik de vervolgvragen van uw vaste Commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving van 13 december 2019, zoals geformuleerd in uw brief met kenmerk 164573.17u.

Vraag 1

U bent gevraagd om een eigen oordeel te geven over de kwaliteit van de uitvoering van de mer, in acht nemend dat 42% van de MER'en die aan de Commissie voor de m.e.r. zijn voorgelegd, niet voldeed dan wel niet opnieuw is voorgelegd aan de Commissie. Was u daar zelf tevreden over?

Antwoord 1

Ik deel de mening niet dat 42% van de MER’en niet voldoet. Zie hiervoor mijn brief waarin ik uw Kamer het rapport van Arcadis «Milieueffectrapporten in Nederland: kwaliteit en kwantiteit» aanbied. Uw vraag kan ik in die zin niet beantwoorden, ook omdat het advies van de Commissie voor de m.e.r. wordt aangeboden aan de bevoegde gezagen. Het is aan hen te beoordelen of de kwaliteit van de MER voldoet. Bepalend is de vraag of de uiteindelijke besluitvorming over mer-plichtige initiatieven voldoet aan eisen van zorgvuldigheid. Ik heb geen reden, ook niet op grond van het uitgevoerde onderzoek naar de kwaliteit van MER, om aan te nemen dat de besluitvorming structureel tekort schiet op het punt van zorgvuldigheid.

Vraag 2

Kunt u aangeven wat de termijn is waarop u de volgende stap van de EU verwacht? Kunt u aangeven wanneer het moment (procedureel) te verwachten is dat de inhoud van de inbreukprocedure openbaar wordt, ervan uitgaande dat de EU vasthoudt aan haar eigen standpunt?

Antwoord 2

Ik heb desgevraagd geen informatie van de Europese Commissie gekregen over het moment waarop zij de volgende stap in de inbreukprocedure zal zetten. Wat betreft de openbaarheid geldt het volgende. Als volgende stap kan de Europese Commissie de zaak sluiten (seponeren). Als de Europese Commissie bij haar standpunt blijft, zal zij een met redenen omkleed advies uitbrengen. Nederland krijgt dan twee maanden de tijd om al dan niet aan het advies van de Commissie gevolg te geven. Wanneer de Europese Commissie de procedure afsluit, kunnen de stukken in beginsel openbaar worden. Mocht de Europese Commissie besluiten om een zaak tegen Nederland aanhangig te maken bij het Europese Hof van Justitie, dan kunnen de stukken in beginsel pas openbaar worden nadat het Hof in die zaak uitspraak heeft gedaan. In beide gevallen zal de Europese Commissie eerst geraadpleegd moeten worden.

Vraag 3

Zou u bereid zijn om nogmaals, maar nu samen met de leden van de Eerste Kamer, de EU te verzoeken de inbreukprocedure vervroegd te openbaren, dit in het kader van de transparante van de besluitvorming?

Antwoord 3

Ik heb de Europese Commissie eerder al verzocht om openbaarmaking. Zij kon daarmee niet instemmen. Aangezien er geen gewijzigde omstandigheden zijn, die de verwachting rechtvaardigen dat de Commissie met een ander antwoord zal komen, acht ik een nieuw verzoek niet zinvol.

Vraag 4

Kunt u toch proberen aan te geven hoeveel projecten, grosso modo, per jaar een MER nodig hebben en hoeveel dat er zouden zijn als het juridische standpunt van de EU wordt gevolgd? Dit om in te kunnen schatten hoe groot de impact zou kunnen zijn van deze inbreukprocedure.

Antwoord 4

De vraag hoeveel projecten een MER nodig hebben is afhankelijk van het antwoord op de vraag hoeveel mer-plichtige initiatieven zich voordoen en dat aantal is niet bekend. Wel is bekend dat het aantal initiatieven zeer fluctueert van jaar tot jaar en onder andere onderhevig is aan economische factoren. Als voorbeeld kan het aantal door de Commissie voor de m.e.r. getoetste plan-MER’en fungeren: in 2010 zijn 36 plan-MER’en getoetst, in 2013 zijn 130 en in 2019 26. Het is op dit moment niet mogelijk om een antwoord te geven op de vraag of voor meer projecten een MER moet worden gemaakt dan nu het geval is als het standpunt van de Europese Commissie gevolgd wordt.

Vraag 5

Stel, de EU houdt vast aan haar standpunt en Nederland moet zijn wetgeving herzien, kunt u aangeven hoe lang de periode is dat het kan duren voordat een zorgvuldige «update» van de wetgeving te maken is?

Antwoord 5

Ik kan dat niet aangeven, omdat dit van diverse factoren afhankelijk is, waaronder het precieze standpunt van de Europese Commissie naar aanleiding van onze reactie op de ingebrekestelling.

Vraag 6

Wilt u toezeggen dat daarbij geen sprake zal zijn van spoedwetgeving voor het parlement, zoals nu bij de PAS, daar ook dit probleem bekend is en er op zorgvuldige wijze al een plan B gemaakt kan worden?

Antwoord 6

In deze fase van de procedure is een dergelijke toezegging voorbarig en niet aan de orde.

Vraag 7

Kunt u zonder deze expliciet te benoemen, toezeggen geen onomkeerbare stappen te zetten bij projecten die met naam en toenaam genoemd worden?

Antwoord 7

Indien gedoeld wordt op projecten die door de Europese Commissie genoemd zouden zijn in de ingebrekestelling, kan ik slechts verwijzen naar mijn eerdere antwoord dat het in deze fase van de inbreukprocedure te vroeg is om te spreken over consequenties voor lopende procedures. Voor zover de ingebrekestelling betrekking heeft op projecten waarvoor ik bevoegd gezag ben, zie ik daarom geen aanleiding om toe te zeggen geen onomkeerbare stappen te zetten.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Letter M heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 34 287.

X Noot
2

Samenstelling:

Atsma (CDA), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Nooren (PvdA) (ondervoorzitter), Pijlman (D66), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Janssen (SP), Kluit (GL), Meijer (VVD) (voorzitter), Moonen (D66), Nanninga (FVD, Nicolaï (PvdD), Pouw-Verweij (FVD), Prins-Modderaar (CDA), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten)

X Noot
3

Kamerstukken I 2019/20, 34 287/29 383, K.

X Noot
4

Kamerstukken I 2019/20, 34 287/29 383, K.

X Noot
5

Milieueffectrapporten.

X Noot
6

Programma Aanpak Stikstof.

X Noot
7

Kamerstukken I 2019/20, 34 287/29 383, L.

Naar boven