34 225 Toekomst van de Nederlandse onderzeedienst

Nr. 57 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 mei 2024

Met deze brief kom ik tegemoet aan het verzoek van de vaste commissie voor Defensie om een reactie op het nieuwsbericht op 30 mei jl. van De Telegraaf «Probleem dreigt voor peperdure nieuwe Nederlandse onderzeeërs: VS willen hun raketten niet op Franse boot» en het nieuwsbericht op 30 mei jl. van de Volkskrant «Nederland versoepelde eisen om Frankrijk in de race te houden voor bouw onderzeeboten».

De Telegraaf meldt in het genoemde bericht dat de Verenigde Staten niet zal instemmen met de levering van Tomahawk lange afstandsraketten aan Nederland als deze worden geplaatst aan boord van onderzeeboten die zijn gebouwd door een Franse werf. Dat is volgens het bericht problematisch voor Defensie, omdat dit zou resulteren in extra kosten en omdat Defensie dan over verschillende typen lange afstandsraketten zou beschikken voor de LC-fregatten en de onderzeeboten.

Defensie herkent zich niet in dit beeld. In de A-brief Maritime Strike (Kamerstuk 27 830, nr. 391) is kenbaar gemaakt dat Defensie kiest voor aanschaf van de Tomahawk Land Attack Missile (TLAM). Defensie heeft hierover contact met het Amerikaanse Ministerie van Defensie (US Department of Defense, DoD), waarbij ook de integratie van TLAM op de nieuwe Orkaklasse onderzeeboten onderwerp is van gesprek. De Verenigde Staten hebben zich niet op voorhand uitgesproken over de haalbaarheid van integratie van TLAM op de Orkaklasse, of in dit kader beperkingen gesteld aan kandidaat-werven. Pas als de leverancierskeuze definitief is en het leveringscontract is getekend, kan Defensie in samenwerking met het US DoD een concreet plan uitwerken voor integratie van TLAM op de nieuwe onderzeeboten.

Defensie beschikt niet over informatie waaruit zou blijken dat het risico dat de nieuwe onderzeeboten niet kunnen worden uitgerust met een kruisvluchtwapen, groter is bij één van de werven. De hierboven beschreven werkwijze, om pas na tekenen leveringscontract een plan uit te werken, is niet afhankelijk van welke werf de Orkaklasse bouwt. Zoals gemeld in de D-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 52) is de werf verantwoordelijk voor het leveren van een onderzeeboot met de voorzieningen waarop Defensie in de toekomst een kruisvluchtwapen kan integreren. De integratie en installatie zelf zijn geen onderdeel van het onderzeebootprogramma. De kandidaat-werven hebben in hun offerte provisions for aangeboden op basis van algemene informatie (afmetingen, gewicht, etc.) over de bewapening. Na het gunningsbesluit kan Defensie in samenwerking met het US DoD het integratieconcept nader uitwerken, op basis waarvan de specifieke informatie wordt aangevraagd, die de winnende werf nodig heeft om te voorzien in de geëiste provisions for. Dit informatieverzoek wordt momenteel voorbereid.

Het bericht van de Volkskrant op 30 mei jl. getiteld «Nederland versoepelde eisen om Frankrijk in de race te houden voor bouw onderzeeboten» maakt melding van een discussie tussen Nederland en de Franse overheid over de vanuit Nederland wenselijk geachte toegang van de Auditdienst Rijk (ADR) tot de «winnende werf» om financiële controletaken te kunnen uitvoeren. Daarbij wordt in het bericht de suggestie gewekt dat in afwijking van het advies vanuit de Directie Juridische Zaken (DJZ) van het Ministerie van Defensie de Staat zou hebben gekozen om «versoepelingen» toe te staan voor de Franse werf die niet zouden gelden voor de andere kandidaat-werven.

Dit beeld is onjuist. Rechtstreekse ADR-toegang tot financiële informatie van de leverancier vormt één van de essentiële voorwaarden voor de kosten- en risicobeheersing in het programma VOZBT. De bepaling hieromtrent is opgenomen in de Letter of Commitment (LoC) die is ondertekend met de nationale overheden van de drie kandidaat-werven, als voorwaarde voor de werven om de Request for Quotation (RfQ) te ontvangen en een offerte te kunnen indienen. De in de LoC gemaakte afspraken worden vastgelegd in het Memorandum of Understanding (MoU) dat, zoals toegelicht in de D-brief, wordt gesloten met de Franse overheid voor of tijdens ondertekening van het leveringscontract met Naval Group.

Zoals niet ongebruikelijk bij dit soort trajecten kunnen er met de verschillende overheden discussies zijn over één of meerdere onderwerpen bij het opstellen van LoC’s en concept-MoU’s. Het is correct dat in dit kader is gesproken over de reikwijdte van de ADR-werkzaamheden bij de Franse werf Naval Group als gevolg van nationale wetgeving. Naar aanleiding hiervan heeft DJZ een advies uitgebracht waarvan de strekking luidde dat het gelijke speelveld tussen de werven bewaakt dient te worden. Op grond van het advies van DJZ is de inzet geweest om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de toegang van de ADR. Daarbij is bovendien vastgehouden aan de afspraak in de LoC dat de ADR toegang krijgt tot de noodzakelijke financiële informatie van Naval Group. Dit heeft in overleg met de Franse overheid en de ADR geleid tot afspraken over de uitwerking van een concrete werkwijze voor de rechtstreekse toegang waarmee de ADR in staat wordt gesteld om de controletaken uit te oefenen. Deze werkwijze is vastgelegd in het MoU. Ook op het gebied van de contractuele audit-eisen met Naval Group zijn geen wijzigingen ten opzichte van de in de RfQ opgenomen eisen doorgevoerd. Van een «versoepeling» zoals beschreven in het bericht is dus geenszins sprake.

Het betreffende advies van DJZ zal ik ter vertrouwelijke inzage beschikbaar stellen aan uw Kamer1. Procesadviezen van de Landsadvocaat kan ik niet met uw Kamer delen. Ik wijs u in dat kader op de kabinetsbeleidslijn voor openbaarmaking van adviezen van de Landsadvocaat die betrekking heeft op adviezen gegeven vanaf 1 juli 2021 (Kamerstuk 35 510, nr. 4).

De Staatssecretaris van Defensie, C.A. van der Maat


X Noot
1

Ter vertrouwelijke inzage gelegd, alleen voor de leden, bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven