34 199 Voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de productie, het transport, de handel en de levering van elektriciteit en gas (Elektriciteits- en gaswet)

G NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 16 december 2015

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de nadere vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van CDA, SP, GroenLinks en ChristenUnie over het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet. Ik dank deze leden voor hun inbreng. Graag ga ik hieronder in op de gestelde vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vroegen of het een tekortkoming is dat er op dit moment geen Europees gelijk speelveld is, naar de Nederlandse inzet in Europa en hoe de handhaving van het groepsverbod in dat perspectief past.

Met het ontbreken van een gelijk speelveld doelen de leden van de CDA-fractie waarschijnlijk op het feit dat het groepsverbod voor distributiesysteembeheerders in andere lidstaten niet is ingevoerd. Zoals ik in de memorie van antwoord heb aangegeven (Kamerstukken I 2015/16, 34 199, E) acht ik het groepsverbod van groot belang voor een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. Dat het groepsverbod niet breed in Europa is ingevoerd zie ik dan ook als tekortkoming. In het standpunt van 7 oktober 2015 dat de Agency for the Cooperation of Energy Regulators (ACER) en the Council of European Energy Regulators (CEER) hebben ingediend in reactie op de consultatie van de Europese Commissie over een nieuw ontwerp van de energiemarkt wordt dit onderschreven. Aangegeven wordt dat de omstandigheden op de energiemarkt maken dat de rol van distributiesysteembeheerders voor neutrale marktfacilitering steeds belangrijker wordt en dat hiervoor een afscheiding van de distributieactiviteiten van andere activiteiten, net als bij transmissiesysteembeheerders, van belang is en overwogen moet worden. De politieke realiteit in Europa is echter dat er op dit moment onvoldoende draagvlak is verdere stappen te zetten in de onafhankelijkheid van systeembeheerders.

Nederland heeft zich daarom de afgelopen jaren zowel op Europees, regionaal als bilateraal niveau ingezet voor andere zaken die ook van belang zijn voor een verbeterde marktwerking en verdere marktintegratie. Daarvoor spoort Nederland bijvoorbeeld andere lidstaten aan op het transformeren van marktverstorende subsidieregimes voor hernieuwbare energie naar meer marktgeoriënteerde regimes.

De handhaving van het groepsverbod staat los van de Europese context en de Nederlandse inzet in Europa. Het is niet wenselijk dat de Nederlandse systemen worden gebruikt voor risicovolle commerciële activiteiten. Het is aan de andere Europese lidstaten om voor zichzelf te bepalen of zij wel toestaan dat commerciële activiteiten worden gedaan waarvan de risico’s kunnen terugslaan op hun systemen en daarmee op de energievoorziening van hun inwoners.

De leden van de fractie van het CDA vroegen naar de ingezette handhaving door de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) en de betekenis van het debat in de Eerste Kamer over het groepsverbod.

Sinds de uitspraak van de Hoge Raad op 26 juni 2015 is duidelijk dat Delta en Eneco per 1 januari 2011 gesplitst hadden moeten zijn. ACM is een onafhankelijk toezichthouder. Van ACM heb ik het volgende begrepen. ACM heeft diverse handhavingsverzoeken gekregen en mede naar aanleiding daarvan heeft ACM op 8 december twee handhavingsbesluiten gepubliceerd. Voorafgaand aan deze handhavingsbesluiten heeft ACM met Eneco en Delta gesproken. Ook heeft ACM beide bedrijven eind oktober een vooraankondiging van het handhavingsbesluit gestuurd en de beide bedrijven de gelegenheid gegeven hierop te reageren. In de handhavingsbesluiten wordt aan Eneco en Delta een termijn gegeven om te voldoen aan het groepsverbod. Ook wordt aan Eneco en Delta de gelegenheid gegeven om gedurende die termijn wijzigingen aan ACM voor te stellen op hun in het verleden ingediende splitsingsplannen. Indien zij na deze termijn niet gesplitst zijn, gaat volgens het besluit een last onder dwangsom voor beide bedrijven lopen. ACM heeft in haar handhavingsbesluiten overwogen of er concreet zicht is op legalisatie. ACM acht het onredelijk om de behandeling van het wetsvoorstel af te wachten, omdat het wetsvoorstel geen bepaling bevat die het groepsverbod buiten werking stelt en het wetsvoorstel ook niet anderszins is gericht op het ongedaan maken van het groepsverbod. Immers, zowel als het wetsvoorstel wordt aangenomen en als het wordt verworpen blijft het groepsverbod gelden. Door de publicatie van ACM is voorafgaand aan het debat helder hoe het proces voor de beide bedrijven zal verlopen en hoeveel tijd zij voor de splitsing zullen krijgen.

De fractieleden van het CDA vroegen of een zelfstandige systeembeheerder een hogere kredietwaardigheid heeft dan als onderdeel van een bedrijf dat geïntegreerd werkt.

Vermogensverschaffers en ratingbureaus beoordelen de kredietwaardigheid van bedrijven op basis van een groot aantal factoren. Wanneer een bedrijf beschikt over systemen of andere gereguleerde taken uitvoert, heeft dat vaak een positieve invloed op de kredietwaardigheid. Risicovolle activiteiten hebben een negatieve invloed op de kredietwaardigheid van bedrijven. Op voorhand staat niet vast dat een zelfstandige systeembeheerder een hogere kredietwaardigheid heeft dan een geïntegreerd bedrijf, maar dit zal naar verwachting wel het geval zijn in de huidige uitdagende energiemarkt.

De leden van de CDA-fractie vroegen of het denkbaar is dat nieuwe lokale bedrijven ontstaan die productie, levering en systeembeheer combineren, of dat dit alleen op experimentele basis kan en wat de eisen aan de eigendomsverhouding zijn.

Het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking biedt ruimte om bij wijze van experiment productie, levering en systeembeheer te combineren via zogenaamde projectnetten tot een maximum van 500 aangeslotenen. Dit besluit is zonder inhoudelijke wijzigingen opgenomen in het concept Besluit elektriciteit en gas. Een van de eisen om in aanmerking te komen voor een ontheffing voor een experiment is dat het experiment wordt uitgevoerd door een vereniging waarvan alle betrokken aangeslotenen lid zijn.

De reden om experimenten met projectnetten toe te staan is dat ervaring opgedaan kan worden met integrale bedrijfsvoering op een locatie en dat op basis van deze experimenten bezien kan worden of dit voor de toekomst voordelen kan bieden voor het energiesysteem.

Om meerdere redenen ligt het niet voor de hand om op veel grotere schaal, bijvoorbeeld in een dorp of een stad, tot combinatie van productie, levering en systeembeheer te komen. In de eerste plaats is integrale bedrijfsvoering op een dergelijke schaal moeilijk voorstelbaar, omdat er dan zo veel partijen betrokken zijn dat ruimte voor eigen afwegingen wenselijk zal zijn.

Verder is een projectnet bedoeld als alternatief naast het openbare systeem, zodat aangeslotenen altijd de keuze hebben om op een systeem te worden aangesloten dat wordt beheerd door een onafhankelijke systeembeheerder. Om op het niveau van een dorp of stad meerdere infrastructuren naast elkaar te laten bestaan is inefficiënt.

Daarnaast is het beheren van een systeem met een dergelijke schaalgrootte complex. Niet voor niets zijn systeembeheerders hierin gespecialiseerd en hebben zij de afgelopen decennia een grotere schaalgrootte gekregen dan één dorp of stad. Hiermee is de Nederlandse energievoorziening geprofessionaliseerd en efficiënter geworden. Ik zie geen reden voor een tegengestelde beweging.

De fractieleden van het CDA vroegen in hoeverre systeembeheerders of infrastructuurbedrijven een rol kunnen spelen in experimenten, bijvoorbeeld bij het opwerken van energie of de invoeding van energie.

De huidige experimenteerruimte is gericht op lokale duurzame experimenten in de vorm van verenigingen en biedt daarom infrastructuurbedrijven en systeembeheerders weinig mogelijkheden mee te doen in experimenten. Het ligt in de bedoeling om in 2016 de regels over experimenten zodanig aan te passen dat er meer mogelijkheden ontstaan voor experimenten. Hierbij zal ik de mogelijkheden voor infrastructuurbedrijven en systeembeheerders betrekken. Echter, betrokkenheid van infrastructuurbedrijven en systeembeheerders bij productie, handel en levering acht ik – ook als experiment – onwenselijk.

Het uitwerken van een aangepaste experimenteerruimte zal zijn plek krijgen in het Besluit elektriciteit en gas. Op grond van het wetsvoorstel worden wijzigingen van het Besluit elektriciteit en gas bij beide Kamers der Staten-Generaal voorgehangen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie vroegen waarom zonder het groepsverbod geen sprake zou zijn van een veilige, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en of zonder het groepsverbod de energievoorziening minder CO2-arm is.

De energiesystemen zijn van cruciaal belang voor de leveringszekerheid en daarmee voor onze samenleving en economie. Ontwikkelingen in de energiesector, bijvoorbeeld op het gebied van duurzame energie, maken dat er een uitdaging ligt om ook in de toekomst een betrouwbare energievoorziening te hebben tegen lage kosten. Gelet op de uitdagingen voor de toekomst is het belang van onafhankelijk systemen steeds groter. Dit wordt ook bevestigd door het standpunt van 7 oktober 2015 dat de Agency for the Cooperation of Energy Regulators (ACER) en the Council of European Energy Regulators (CEER) hebben ingediend in reactie op de consultatie van de Europese Commissie over een nieuw ontwerp van de energiemarkt. Een onafhankelijke partij die toegewijd en op de meest efficiënte manier zorgdraagt voor leveringszekerheid en de markt maximaal kan faciliteren is een onmisbare schakel voor een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening. Bovendien bestaat zonder onafhankelijke systeembeheerders een risico dat ontwikkelingen en innovaties tegen worden gehouden omwille van de commerciële activiteiten van een geïntegreerd bedrijf. Dat er bij de twee ongesplitste bedrijven nog geen grote problemen zijn ontstaan maakt het niet minder van belang om voor de toekomst de juiste waarborgen te hebben.

De leden van de SP-fractie vroegen of de splitsing de bedrijven Delta en Eneco ertoe zou bewegen meer te investeren in duurzame alternatieven voor fossiele energie.

Ik verwacht niet dat deze bedrijven door splitsing op korte termijn meer zullen investeren in duurzame alternatieven voor fossiele energie. Dat is ook niet het doel van het groepsverbod. Doel van het groepsverbod is om de systemen te vrijwaren van omvangrijke commerciële risico’s. Dat gaat bij de betreffende bedrijven overigens niet alleen om risico’s van investeringen in hernieuwbare energieproductie, maar ook om risico’s van fossiele energieproductie. Uit gesprekken met de bedrijven is bovendien gebleken dat het ter beschikking hebben van de systemen minstens zo van belang is ter ondersteuning van de handelsactiviteiten met een hogere kredietwaardigheid. Met het groepsverbod worden dit soort zaken voorkomen.

De leden van de SP-fractie vroegen of uit het lange antwoord op de vraag of het voor windenergie op zee vroeg genoeg is als het wetsvoorstel op 1 maart 2016 in werking treedt, opgemaakt kan worden dat het voor de start van de tender voor windenergie op zee niet noodzakelijk is dat het wetsvoorstel is aangenomen.

Dat is niet het geval. De Regeling windenergie op zee 2015 is voor de eerste subsidietender gebaseerd op de Wet windenergie op zee, evenals de kavelbesluiten. Formeel is het dus mogelijk de tender te starten voordat dit wetsvoorstel is aangenomen. Praktisch is dit echter niet het geval, omdat de kavelbesluiten er van uit gaan dat er een transmissiesysteem op zee komt dat TenneT beheert. Het transmissiesysteem op zee wordt geregeld in onderhavig wetsvoorstel. Dit gegeven is invloed op de hoogte van het benodigde subsidiebedrag: met een transmissiesysteem op zee dat wordt beheerd door TenneT, is er minder subsidie nodig per windpark. Duidelijkheid is voor de potentiele investeerders van groot belang bij hun afweging of en tegen welke prijs mee te doen aan de tender. Elke vorm van onzekerheid heeft hierbij een prijsopdrijvend effect. Vanwege de directe relatie tussen de tender en dit wetsvoorstel is het zeer onverstandig om onomkeerbare stappen te zetten door de kavelbesluiten te publiceren en de tender te openen zonder dat het wetsvoorstel is aangenomen. Om die reden zal ik de eerste tender pas starten als het wetsvoorstel is aangenomen.

De leden van de fractie van de SP vroegen of het mogelijk is om middels een novelle het groepsverbod uit het wetsvoorstel halen, en er toch voor te zorgen dat windenergie op zee geen oponthoud lijdt.

In de memorie van antwoord heb ik reeds aangegeven waarom ik een novelle onwenselijk acht. Het dient ook geen doel om onderhavig wetsvoorstel op te houden in afwachting van een nieuw wetsvoorstel, omdat intussen het groepsverbod blijft gelden. Wel betekent dit de vertraging van windenergie op zee en daarmee de uitvoering van het Energieakkoord.

De leden van de SP-fractie vroegen of alsnog inhoudelijk op de huidige, reeds bestaande bepalingen ingegaan kan worden die de infrastructuurgroepen in zekere zin ontvlechten van de andere delen in de holding.

In de memorie van antwoord is reeds inhoudelijk ingegaan op de verschillende door de leden van de SP-fractie genoemde waarborgen in het wetsvoorstel.

Financieringsconstructies binnen een holding kunnen dusdanig complex zijn dat pas bij ernstige problemen de daadwerkelijke situatie aan het licht komt. Het is zeer de vraag of achteraf nog herstel mogelijk is, of dat problemen voor het systeembeheer dan onafwendbaar zijn. Daarnaast kan een geïntegreerd bedrijf – net als elk ander bedrijf – leningen aantrekken ten behoeve van commerciële activiteiten. Het feit dat de systemen deel uitmaken van de groep heeft een positieve invloed op de kredietwaardigheid van het geïntegreerde bedrijf en vergroot daarmee de mogelijkheid om leningen aan te trekken. Op basis van artikel 4.7 van het wetsvoorstel kan niet worden uitgesloten dat het aantrekken van leningen ongewenst effect kan hebben op het systeembeheer. Dit is inherent aan de geïntegreerde structuur van de energiebedrijven. Alleen indien het systeem volledig is los gemaakt van niet gereguleerde activiteiten en geen consolidatie meer plaatsvindt, blijft het systeem geheel buiten de invloed van risico’s die kunnen samenhangen met de financiering van die marktactiviteiten.

Ten aanzien van de aparte rechtspersoon voor het systeembeheer en het al dan niet loskoppelen van vermogens, merk ik het volgende op. Het feit dat een systeembeheerder een aparte rechtspersoon is geeft geen waarborgen voor onafhankelijk systeembeheer en het vrijwaren van de systemen van commerciële risico’s van productie, handel en levering. Binnen een groep is het gebruikelijk dat aansturing en financieringsstromen over de grenzen van vennootschappen heen lopen en er geconsolideerd wordt.

In het wetsvoorstel wordt het kwaliteits- en capaciteitsdocument vervangen door het investeringsplan. Het investeringsplan is een goed handvat om grip te krijgen op waar de betreffende systeembeheerder mee bezig is en of er invulling wordt gegeven aan de wettelijke taken. Het uitgangspunt daarbij is de expertise van de systeembeheerder; het toezicht behelst niet dat het werk van de systeembeheerder geheel over wordt gedaan. Dit soort instrumenten zijn dan ook zeer geschikt om toezicht te houden op onafhankelijke systeembeheerders, maar zijn niet geschikt om bij geïntegreerde bedrijven te verzekeren dat geen sprake is van risico’s voor het systeembeheer.

Het privatiseringsverbod borgt alleen systeembeheer in publieke handen. Daarmee wordt echter niet geborgd dat de investeringskeuzes voor de systemen niet afhankelijk zijn van een holdingbestuur, dat in de afweging de productie- en leveringsbelangen van de volledige holding betrekt. Het privatiseringsverbod verhindert ook niet dat financiële risico’s die door de productie- en leveringstak of door de holding zelf worden aangegaan, doorslaan naar de systeembeheerder en het systeem. Daarvoor is het groepsverbod noodzakelijk. Het groepsverbod is dus niet overbodig door het privatiseringsverbod.

De leden van de fractie van de SP vroegen of het zo is dat Nuon en Essent door hun overname ook systeembeheerder zijn en daarmee nooit echt gesplitst zijn geweest gelet op de holdings waartoe Nuon en Essent behoren.

De holdings waartoe Nuon en Essent behoren hebben geen Nederlandse systemen in eigendom en zijn in Nederland geen systeembeheerder. Dat is waar het vanuit Nederlands perspectief om draait. Commerciële risico’s die terug kunnen slaan op de systemen in Nederland die in het verleden in handen van Nuon en Essent waren behoren tot de verleden tijd. Daarmee is het belang van de Nederlandse consument beschermd. De holdings waar Nuon en Essent onder vallen hebben in het buitenland systemen in bezit. Het is aan de betreffende lidstaten om daarover te oordelen.

De leden van de fractie van de SP vroegen of de Nederlandse dochterbedrijven Nuon en Essent profiteren, wat betreft de kosten van het aantrekken van kapitaal, van het feit dat er systemen in bezit zijn van de holding.

Vermogensverschaffers en ratingbureaus beoordelen de kredietwaardigheid van (energie)bedrijven op basis van een groot aantal factoren. Hierbij speelt onder andere een rol: de schaalgrootte van een (energie)bedrijf, het type activiteiten dat zij onderneemt, diversificatie van deze activiteiten, hoe risicovol deze activiteiten worden ingeschat, de waarde van haar bezittingen (onderpand), de verhouding tussen vreemd en eigen vermogen en andere bedrijfseconomische factoren. Het ligt voor de hand dat bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van de moedermaatschappijen van Nuon en Essent het eigendom van een energiesysteem een positieve rol speelt, maar ik heb geen inzicht in welke mate dit eigendom de beoordeling beïnvloedt. Voor zover Nuon en Essent profiteren van buitenlandse systemen is dat een illustratie van het belang van het groepsverbod voor Nederland. Het zou zeer onwenselijk zijn als de Nederlandse systemen indirect gebruikt worden om buitenlandse (en Nederlandse) commerciële activiteiten te ondersteunen. Dat gaat immers ten koste van de Nederlandse aangeslotenen en kan op langere termijn ten koste gaan van de betrouwbaarheid van de systemen.

De fractieleden van de SP vroegen waarom splitsing de reden is dat het switchpercentage en de relatie tussen groothandelsprijzen en leveringstarieven in Nederland gunstiger uitpakt, terwijl andere landen daar beter op scoren.

In de memorie van antwoord stelde ik dat groothandelsprijzen in een aantal landen gunstiger zijn en in een aantal lidstaten juist ongunstiger. Dit houdt met name verband met de samenstelling van het nationale productiepark, de hoogte van (mondiale) prijzen voor steenkool, gas en CO2 en de beschikbaarheid van interconnectie met buurlanden. Daarnaast constateerde ik dat de Europese Commissie in Nederland een sterkere relatie tussen daling van groothandelsprijzen en leveringstarieven heeft gesignaleerd dan in andere lidstaten en dat het switchpercentage in Nederland tot de hoogste van Europa behoort. Dit zijn belangrijke tekenen van een goed werkende markt. Ik heb aangegeven dat splitsing bijdraagt aan een goed werkende markt, maar niet dat splitsing de enige noodzakelijke voorwaarde is. Voor een goed werkende energiemarkt zijn immers meer factoren bepalend, zoals de toegankelijkheid van interconnectie, toegang voor derden tot systemen, transparantie van de consumentenmarkt en liquiditeit van de groothandelsmarkt. Dat in enkele lidstaten in Europa een hoger switchpercentage bestaat dan in Nederland is een teken dat verschillende aspecten voor een goede marktwerking op orde zijn in de betreffende lidstaten, maar het is geen teken dat de splitsing niet bijdraagt aan een goede marktordening in Nederland of dat splitsing in de betreffende lidstaten niet zou bijdragen aan een nog betere werking van de markt.

De leden van de SP-fractie vroegen of in Duitsland geïntegreerde energiebedrijven de norm zijn en zij er toch in slagen om leveringszekerheid te bieden en tegelijkertijd een hoog percentage hernieuwbare energie in vergelijking tot Nederland te realiseren.

De keuze voor onafhankelijk systeembeheer is ingegeven door de wens de systemen te vrijwaren van onnodige (commerciële) risico’s, niet door de ambitie de investeringen in duurzame energieproductie te vergroten. Hier zijn in Nederland andere instrumenten voor, zoals de SDE+. Duitsland kende een andere aanpak van de stimulering van duurzame elektriciteitsproductie.

Het is niet eenvoudig uitspraken te doen over de systemen in Duitsland. Wel kan worden geconstateerd dat – mede door snelle toename van het aandeel hernieuwbare energie – thans sprake van een gebrek aan transportcapaciteit in de systemen die Noord- en Zuid-Duitsland met elkaar verbinden. Hierdoor ontstaat binnenlandse congestie en stromen ongeplande elektriciteitsstromen («loopflows») over de systemen van buurlanden, waaronder Nederland. Dit geeft aan dat de Duitse systemen niet volledig op orde zijn. Tegelijkertijd zijn er veel aanwijzingen dat de Nederlandse systemen goedkoper zijn dan die in Duitsland. Het is moeilijk hier harde uitspraken over te doen, omdat verschillen in topografie, geografie of takenpakket van systeembeheerders invloed hebben op de kosten die zij maken. Niettemin schat de Europese Commissie in een rapport in dat de kosten en tarieven van de Nederlandse elektriciteitssystemen (transmissie en distributie samen) per kilowattuur lager zijn dan in Duitsland.1 Dit geldt volgens de Commissie eveneens voor netwerkkosten van gassystemen voor huishoudens en industriële afnemers (peiljaar 2012). Uit een studie van PricewaterhouseCoopers blijkt dat netwerkkosten per type afnemer verschillen, maar voor de meeste categorieën elektriciteitsverbruikers zijn de Nederlandse netwerkkosten lager dan in Duitsland.2 Het geschetste beeld dat de Duitse systemen – mede doordat sprake is van geïntegreerde bedrijven – beter functioneren dan de Nederlandse systemen herken ik dus niet.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de hoogte van een mogelijke schadeclaim voor de Staat als de splitsing van Eneco en Delta is doorgevoerd voordat het gerechtshof Amsterdam met de uitspraak komt over de toetsing van het groepsverbod aan het EVRM en of het juist is dat de uitspraak begin 2017 wordt verwacht.

De verwachting is dat een uitspraak van het gerechtshof over de verhouding tussen het groepsverbod en het EVRM begin 2017 komt. Het is aan het gerechtshof om de datum te bepalen. Dit kan ertoe leiden dat de uitspraak zowel eerder als later kan plaatsvinden.

Opgemerkt dient te worden dat met de uitspraak van het gerechtshof het niet zeker is dat het geschil definitief is beslecht. Na de uitspraak van het gerechtshof is een cassatieberoep bij de Hoge Raad mogelijk en eventueel een gang naar het Europees Hof voor de Rechten van Mens. Daarnaast heeft Eneco aan het gerechtshof een aanvulling van de eis doen toekomen waarin artikel 4.6 van dit wetsvoorstel ook wordt aangevochten en verzocht wordt om een prejudiciële verwijzing naar het Hof van Justitie om zich (opnieuw) te buigen over de Europeesrechtelijke houdbaarheid van artikel 4.6. De bedrijven kiezen er dus voor steeds alle juridische middelen aan te wenden. De juridische geschillen over het groepsverbod kunnen dan ook nog vele jaren duren.

Of Delta en Eneco enige grond hebben voor een schadeclaim zal afhangen van de uitkomst van die procedure, waarbij erop moet worden gewezen dat de rechtbank Den Haag in eerste aanleg het beroep op schending van het eigendomsrecht heeft afgewezen. Het is niet mogelijk de hoogte van een eventuele schadeclaim van Delta en Eneco thans in te schatten. De hoogte van een dergelijke claim is van een groot aantal factoren afhankelijk, zoals de marktomstandigheden inzake de elektriciteits- en gasprijs, de wijze waarop het groepsverbod door Delta en Eneco wordt geïmplementeerd, de vraag of het productie- en leveringsdeel door de huidige publieke aandeelhouders wordt verkocht en niet in de laatste plaats de inhoud van de uitspraken van de rechterlijke instantie die de Staat in het ongelijk zou hebben gesteld. Overigens hangt een belangrijk deel van de mogelijke onomkeerbare effecten samen met een eventuele beslissing van de huidige geïntegreerde bedrijven en hun publieke aandeelhouders om het productie- en leveringsdeel te privatiseren en niet in publieke handen te houden. Noch de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet noch het voorliggende wetsvoorstel verbiedt de publieke aandeelhouders om zowel aandeelhouder te zijn in de systeembeheerder als in de productie- en leveringstak, mits beide activiteiten maar niet in één groep zijn ondergebracht.

De leden van de SP-fractie vroegen of ook met het scenario rekening wordt gehouden dat na onomkeerbare stappen in de splitsing van Eneco en Delta het gerechtshof Amsterdam deze bedrijven in het gelijk stelt en er schadeclaims kunnen volgen.

Zoals bij de beantwoording van de voorgaande vraag reeds is opgemerkt, is het risico op en de omvang van een schadeclaim afhankelijk van een groot aantal factoren en kan een risicobeoordeling niet alleen worden gebaseerd op het scenario van de leden van de SP-fractie. Overigens kan wel bevestigd worden dat ook met het scenario rekening wordt gehouden dat Eneco en Delta gevolg hebben gegeven aan het groepsverbod en vervolgens het gerechtshof Amsterdam het groepsverbod strijdig acht met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Ik heb na de uitspraak van de Hoge Raad ook regelmatig overleg gehad met de betrokken bedrijven hoe om te gaan met de uitspraak van de Hoge Raad. Daarbij is ook rekening gehouden met de behandeling bij het gerechtshof Amsterdam van de verenigbaarheid van het groepsverbod met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de duur van die procedure. Ik hecht groot belang aan een voortvarende behandeling van die procedure. Er zijn procesafspraken gemaakt over de wijze en snelheid waarmee de bedrijven en de Staat deze procedure voeren. Die afspraken hebben betrekking op de schriftelijke fase. Delta en Eneco hebben op 1 december jl. hun standpunt toegelicht. De Staat zal dat op 23 februari 2016 doen. Het gerechtshof bepaalt wanneer pleidooi zal plaatsvinden, als partijen daarom vragen. Partijen hebben dat niet in de hand, maar kunnen wel het gerechtshof gezamenlijk verzoeken de zitting op een zo kort mogelijke termijn te houden. Ik ben bereid om zo’n verzoek te doen.

Tot slot is bij brief van de Minister van Economische Zaken van 29 juni 2015 aan ACM verzocht om zorgvuldig om te gaan met alle omstandigheden die voortvloeien uit de uitspraak van de Hoge Raad. Daarbij is expliciet de procedure bij het gerechtshof Amsterdam onder de aandacht gebracht.

Uit de besluiten die de ACM heeft vastgesteld, blijkt dat er wel degelijk een reële kans is dat er een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam ligt, voordat Eneco en Delta het groepsverbod volledig ten uitvoer hebben gelegd. De onomkeerbare stappen doen zich voor wanneer de noodzakelijk juridische stappen zijn gezet, waardoor de netbeheerder en de productie- en leveringstak niet langer tot dezelfde groep behoren. Dergelijke formele stappen worden naar goed bedrijfseconomisch gebruik pas in het laatste stadium van een herstructureringsproces doorgevoerd.

De leden van de SP-fractie vroegen – mede in relatie tot de eerdere vraag over mogelijke schadeclaims – of Essent en Nuon met succes een schadeclaim kunnen indienen.

De leden van de SP-fractie lijken met deze vraag en de voorafgaande vragen te veronderstellen dat enkel juridische en financiële motieven ten grondslag liggen aan het handhaven van het groepsverbod.

In de memorie van antwoord heb ik juist aangegeven dat een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is voor mij doorslaggevend is om het groepsverbod in stand te laten en niet te clausuleren of zelfs in te trekken, los van het risico op eventuele schadeclaims van bijvoorbeeld Essent en Nuon.

In antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie kan ik bevestigen dat Essent, Nuon, maar ook andere spelers zoals de Nederlandse Energie Maatschappij, of Nutsservices BV (Budget Energie) inderdaad een schadeclaim kunnen indienen, indien het groepsverbod wordt ingetrokken of wordt geclausuleerd langs de lijnen die de leden van de SP-fractie aangeven. Hoe groot deze kans is, is afhankelijk van de gronden die door deze spelers worden aangevoerd, de wijze waarop de gronden worde onderbouwd en het oordeel dat de rechter hierover velt.

De leden van de SP-fractie merken terecht op dat als het groepsverbod door een wet in formele zin wordt gewijzigd, geclausuleerd of ingetrokken, de Nederlandse rechter een dergelijke wijziging niet aan de Grondwet kan toetsen. Dit volgt uit artikel 120 van de Grondwet. Tegelijkertijd moet worden onderstreept dat gronden voor een dergelijke schadeclaim ook gevonden kunnen worden in het recht van de Europese Unie en in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Zowel het Unierecht als het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens werken door in de Nederlandse rechtsorde en kunnen worden ingeroepen voor de Nederlandse rechter die aan de hand daarvan wel degelijk een wet in formele zin kan toetsen.

De grondslag voor een dergelijke claim zou gelegen kunnen zijn in de ongelijke behandeling tussen enerzijds de Nederlandse publieke – nog geïntegreerde bedrijven – Delta en Eneco en anderzijds de Nederlandse en buitenlandse energiebedrijven die op de Nederlandse markt actief zijn en niet met een Nederlandse systeembeheerder zijn geïntegreerd. Deze ongelijke behandeling zou een inbreuk kunnen vormen op het principe van gelijke behandeling van de publieke en private sector zoals neergelegd in artikel 106, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) in samenhang met andere verdragsbepalingen zoals het vrij verkeer van diensten (artikel 56 VWEU), het vrij verkeer van kapitaal (artikel 56 VWEU), het verbod op staatssteun (artikel 107 en 108 VWEU), of het verbod op misbruik van machtspositie (artikel 102 VWEU). Gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Essent e.a. (gevoegde zaken C-105/12 tot en met C-107/12) biedt het privatiseringsverbod als zodanig geen garantie dat een dergelijke ongelijke behandeling is toegestaan nu het privatiseringsverbod zelf niet meer onaantastbaar is, maar ook aan het vrij verkeer van kapitaal moet voldoen.

Daarnaast is het voorstelbaar dat ook een beroep wordt gedaan op artikel 1, eerste protocol, bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (bescherming eigendom) in combinatie met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (non-discriminatie). Een dergelijk beroep ligt in het bijzonder voor de hand voor RWE (Essent) en Vattenfall (Nuon), omdat deze bedrijven omwille van het groepsverbod zijn gesplitst.

De leden van de SP-fractie vroegen of er door geïntegreerde bedrijven oneigenlijk gebruik gemaakt wordt van een informatievoorsprong, van vaste klantrelaties of van opbrengsten uit het systeembeheer voor het doen van investeringen.

Het is aan ACM om hierop toezicht te houden. Momenteel onderzoekt ACM mogelijk marktverstorende activiteiten van systeembeheerders en infrastructuurbedrijven. Zo heeft ACM dit voorjaar een klacht van een energieleverancier ontvangen dat het productie- en leveringsbedrijf van Delta profiteert van de naamsbekendheid van systeembeheerder Delta, door het gebruik van een gelijk(soortig)e naam en beeldmerk. Dit zou volgens de klager meebrengen dat hij als energieleverancier in het werkgebied van systeembeheerder Delta moeilijk marktaandeel kan verwerven. ACM heeft naar aanleiding van deze klacht Delta Netwerkbedrijf opgedragen haar naam en beeldmerk te wijzigen. Verder zijn de signalen die Delta en Eneco thans afgeven dat ze zonder systemen hun activiteiten in productie, levering en handel niet voort kunnen zetten op een manier zoals ze dat nu doen zorgelijk. Ik leid daaruit af dat er nog geen sprake is van onafhankelijk systeembeheer zoals dat met het groepsverbod is beoogd.

Hierbij merk ik op dat het zeer lastig is om toezicht te houden in een ongesplitste situatie. Het toezicht op een geïntegreerd bedrijf is complex, met name ten aanzien van hoe financieringsstromen lopen en bijvoorbeeld bij zaken als concrete besluitvorming over de investeringsagenda van de systeembeheerder en de dividenden die vanuit de systeembeheerder worden verstrekt. Met toezicht kan alleen achteraf worden ingegrepen. In de praktijk blijkt dat doordat het toezicht zo complex is, alleen als sprake is van duidelijke misstanden en problemen ingegrepen kan worden. Dat is voor de bescherming van onze vitale infrastructuur te laat.

De leden van de fractie van de SP vroegen waarom in de memorie van antwoord de overname van Indaver door Delta als een risico voor het publieke en onafhankelijk systeembeheer is genoemd en refereren aan onderzoek door de NMa/DTe van juni 2007 waarin is geconcludeerd dat de overname van Indaver door Delta geen risico’s met zich mee brengt.

In de memorie van antwoord heb ik aangegeven wat de overwegingen waren om in 2008 op basis van de motie Doek/Sylvester tot invoering van het groepsverbod over te gaan. Een van de risico’s die destijds geschetst is, is de overname van Indaver door Delta. Dit ondanks dat het onderzoek door de NMa/DTe destijds al bekend was. De conclusie van NMa/DTe was dat de overname van Indaver op dat moment geen gevaar opleverde voor publiek en onafhankelijk systeembeheer, omdat de overname geen invloed heeft gehad op de financiële, eigendoms- of contractuele situatie van de infrastructuurgroep. NMa/DTe concludeerde tegelijkertijd dat de systeembeheerder van Delta niet volledig zelfstandig was. Zij was afhankelijk van financiering door de holding voor investeringen in de systemen buiten het jaarlijkse investeringsplan. NMa/DTe constateerde dat als Delta holding (of holdings in het algemeen) – mede door te veel overnames van bedrijven waarin risicovolle activiteiten zijn belegd – onvoldoende financieel solide zou blijken te zijn, er op termijn mogelijk wel risico’s konden ontstaan voor de systemen.

De fractieleden van de SP vroegen of uit het feit dat bij kruisparticipaties per geval beoordeeld wordt of volledige onafhankelijkheid gegarandeerd is, kan worden afgeleid dat volledige onafhankelijkheid ook zonder splitsing mogelijk is.

Dit is niet het geval. Volledige onafhankelijkheid kan alleen worden gerealiseerd door middel van eigendomsontvlechting. Wat per geval beoordeeld wordt, is of ingeval van kruisparticipatie met een niet ontvlochten transmissiesysteembeheerder de onafhankelijkheid van de Nederlandse transmissiesysteembeheerder wordt aangetast. Dat hoeft namelijk niet het geval te zijn, omdat een kruisparticipatie niet automatisch met zich mee hoeft te brengen dat een productie- en leveringsbedrijf die enige zeggenschap heeft of de buitenlandse transmissiesysteembeheerder ook enige zeggenschap krijgt in de Nederlandse transmissiesysteembeheerder. Ingeval van enige aantasting van de onafhankelijkheid zal een kruisparticipatie geen doorgang vinden.

De leden van de SP-fractie vroegen of uit de memorie van antwoord opgemaakt kan worden dat het HTL-systeem en het RTL-systeem van Gasunie Transport Services (GTS) geen samenhang in termen van techniek of beheer hebben en zo niet wat dan de reden van splitsing is.

In de memorie van antwoord is aangegeven dat onder andere de technische eigenschappen van de systemen verschillend zijn. Hiermee is niet bedoeld dat de systemen geen enkele samenhang hebben in termen van techniek of beheer. Dit blijkt ook uit het feit dat is ingegaan op de stelling van GTS dat door de splitsing tussen HTL en RTL geen verlies van synergievoordelen wordt verwacht.

De organisatorische indeling van een bedrijf is een kwestie voor dit bedrijf en zijn aandeelhouders. GTS heeft aangegeven dat voor hen de reden voor splitsing is om met meer focus en meer efficiëntie de systemen te kunnen beheren en om deze beter vergelijkbaar te maken met buitenlandse systeembeheerders. De voorgenomen splitsing is volgens GTS administratief-juridisch van aard en heeft geen gevolgen voor de totale kosten van beide systeembeheerders.

Dezelfde leden vroegen of systeemgebruikers geconsulteerd zijn over de voorgenomen splitsing van GTS.

De organisatorische indeling van GTS is aan het bedrijf en zijn aandeelhouders. Het is ook aan hen om te bepalen hoe ze stakeholders betrekken. Ik heb begrepen dat de beslissing om over te gaan tot splitsing niet geconsulteerd is. Voor dit soort bedrijfsbeslissingen bestaat daarvoor ook geen noodzaak. De splitsing van GTS is wel aan de orde is geweest bij een bijeenkomst over de voorbereiding van de volgende reguleringsperiode. GTS heeft haar voornemens tot splitsing daar toegelicht. Systeemgebruikers hebben aangegeven geen noodzaak te zien voor de splitsing en dat sprake is van weinig transparantie.

De leden van de SP-fractie vroegen of de vergelijking van de systeembeheerders door middel van een benchmark wordt bemoeilijkt door splitsing van GTS en wat de opvatting van ACM hierover is.

Op grond van Europese regelgeving heeft de toezichthouder de plicht toe te zien op het efficiënt opereren van iedere transmissiesysteembeheerder. Dat doet ACM dan ook voor GTS. GTS is van mening dat de splitsing zorgt voor betere vergelijkbaarheid met buitenlandse transmissiesysteembeheerders en dat gebruik van het instrument benchmark niet wordt bemoeilijkt. ACM is kritisch over de splitsing van GTS. Volgens ACM kunnen de door GTS geschetste voordelen ook bereikt worden zonder splitsing. De splitsing leidt volgens ACM tot extra discussies over het vaststellen van de efficiëntie, omdat GTS bij ACM heeft aangegeven dat de gesplitste onderdelen apart meegenomen zouden moeten worden in de benchmark en tot hogere efficiëntiescores zouden leiden in de benchmark. Door de splitsingsplannen staat er volgens ACM druk op de zorgvuldige voorbereiding van de tariefregulering per 1 januari 2017 en wordt ACM geconfronteerd met extra lasten en complexer toezicht. De aandeelhouder hecht echter ook belang aan waarde behoud van GTS en heeft ingestemd met de splitsing van GTS om een zo zuiver mogelijke vergelijking met buitenlandse systeembeheerders te bevorderen. Een situatie met meerdere transmissiesysteembeheerders waarop toezicht moet worden gehouden is in Europa overigens niet ongebruikelijk.

De leden van de SP-fractie vroegen of een aansluiting hoort bij een installatie of bij een systeem, wie het eigendom heeft en wie verantwoordelijk is voor de aansluiting.

Een aansluiting is een verbinding tussen een systeem en een WOZ-object of een op zee gelegen windpark. Aangezien een aansluiting een systeem met iets anders verbindt, kan de aansluiting logischerwijs geen deel zijn van dat systeem. Ook in de vigerende wetten is dit het geval. Met onderhavig wetsvoorstel wordt met het voorgestelde artikel 5.9 verduidelijkt dat een systeembeheerder een aansluiting beheert en onderhoudt en dat, voor zover de systeembeheerder geen eigenaar is, de eigenaar medewerking verleent aan het beheer en onderhoud door de systeembeheerder.

Dezelfde leden vroegen waarom verbindingen tussen systemen niet worden aangemerkt als aansluitingen.

De reden hiervoor is praktisch van aard. Verbindingen tussen systemen hebben andere kenmerken dan individuele aansluitingen. Het is niet praktisch om deze verschillende zaken onder dezelfde noemer te scharen. Het belangrijkste verschil is dat verbindingen tussen systemen voor een grote groep aangeslotenen van belang is, terwijl een aansluiting voor een individuele partij is. Waar het om gaat is dat de verantwoordelijkheid goed belegd is en dat de basis om tarieven in rekening te brengen goed geregeld is. Die zaken zijn in het wetsvoorstel goed geborgd.

De leden van de fractie van de SP vroegen of het mogelijk is bij distributiesysteembeheerders transporttarieven in rekening te brengen, en zo ja, op basis van welke tariefdragers. Daarnaast vroegen deze leden hoe aansluitvergoedingen in rekening worden gebracht.

In artikel 6.7 van het wetsvoorstel is bepaald dat systeembeheerders bij andere systeembeheerders transporttarieven in rekening kunnen brengen. In het concept Besluit elektriciteit en gas is bepaald dat de tariefdragers voor het elektriciteitssysteem verband houden met de aansluitcapaciteit, het afgenomen vermogen of het afgenomen verbruik. Dit is gelijk aan de bestaande situatie. Uit voorliggend wetsvoorstel volgt een verbinding tussen twee systemen geen aansluiting is. Daarom wordt in lijn met artikel 6.10 van het wetsvoorstel voor verbindingen tussen systemen in het concept Besluit elektriciteit en gas een vergoeding ingesteld, zodat voor het realiseren van een koppeling tussen systemen een eenmalige vergoeding in rekening kan worden gebracht. De kostenverdeling blijft daarmee gelijk aan de bestaande situatie.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom een aansluiting niet wordt gezien als onderdeel van een systeem en wie verantwoordelijk is voor een aansluiting.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag van de leden van de SP-fractie over of een aansluiting hoort bij een installatie of bij een systeem.

De fractieleden van de SP vroegen of een persoon kan verlangen dat er een aftakking op een aansluiting wordt gemaakt, op welke wijze dit recht op een aftakking is geregeld en of de huidige restitutieregeling van kracht blijft.

In artikel 9.2, tweede lid, onderdeel c, van het wetsvoorstel is opgenomen dat in de technische codes nadere regels moeten worden gesteld over de situatie waarin door een systeembeheerder op een bestaande aansluiting een nieuwe aansluiting ten behoeve van een derde wordt gemaakt en hoe de eigenaar van de eerste aansluiting hiervoor kan worden gecompenseerd. Deze bepaling is identiek aan artikel 27, tweede lid, onder b, van de Elektriciteitswet 1998. De bestaande situatie ten aanzien van aftakkingen op aansluitingen blijft daarmee gehandhaafd.

De fractieleden van de SP vroegen op welke wijze en door welke organisatie kan worden nagegaan of het transmissiesysteem voor elektriciteit voldoet aan de eisen omtrent de enkelvoudige storingsreserve.

De regels over de enkelvoudige storingsreserve zijn onderdeel van de wettelijke taak van de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit. Het is dus primair aan de transmissiesysteembeheerder om na te gaan of voldaan wordt aan de eisen. ACM wordt in het wetsvoorstel aangewezen als toezichthouder en heeft als toezichthouder de bevoegdheid om indien zij dat nodig acht onderzoek te doen en sancties op te leggen als blijkt dat niet aan de regels wordt voldaan.

De leden van de SP-fractie vroegen hoe en door wie na een grote stroomstoring getoetst wordt of de oorzaak van de storing er in lag dat er niet was voldaan aan de verplichting van de enkelvoudige storingsreserve. Voorts vroegen zij welke bevoegdheid ACM heeft om onderzoek te doen naar een stroomstoring en waarom er geen wettelijke verplichting voor de systeembeheerder is om een dergelijk onderzoek te doen.

In artikel 5.4 van het wetsvoorstel wordt aan de systeembeheerder de taak opgedragen zijn systeem te beheren, onderhouden en ontwikkelen zodat de betrouwbaarheid is geborgd. Hieronder vallen preventie voor een storing en de respons en afwikkeling van een storing. ACM wordt in het wetsvoorstel aangewezen als toezichthouder en kan onderzoek doen en, indien hiertoe aanleiding bestaat, sancties opleggen als blijkt dat niet aan de regels wordt voldaan ACM kan dus bij een stroomstoring onderzoek verrichten naar de wijze waarop de systeembeheerder invulling geeft aan de wettelijke taken, waaronder de eisen rond de enkelvoudige storingsreserve.

In de praktijk verrichten systeembeheerders uit eigen beweging onderzoek naar grote stroomstoringen op hun systemen. Een onderzoek naar aanleiding van een grote storing hoort bij een verstandige bedrijfsvoering en draagt bij aan het verbeteren van de betrouwbaarheid van het systeem. Het is daarom niet nodig om in het wetsvoorstel een expliciete taak op te nemen voor systeembeheerders om onderzoek te doen naar grote storingen.

De leden van de SP-fractie vroegen nader in te gaan op de rol van de toezichthouder met betrekking tot investeringsplannen mede in relatie tot de Europese richtlijnen.

In het wetsvoorstel wordt de volgende procedure voor het investeringsplan voorzien. De systeembeheerder stelt een concept-investeringsplan op en legt dit, na consultatie, ter toetsing voor aan ACM. In het geval van een transmissiesysteembeheerder wordt het investeringsplan zowel aan ACM als aan mij voorgelegd. ACM toetst het plan op vormvereisten, deugdelijkheid van de financiële onderbouwing en de onderbouwing van de noodzaak van de investeringen. Ik toets de plannen van de transmissiesysteembeheerders aan de ontwikkelingen in de energiemarkt. Zowel ACM als ik kunnen naar aanleiding van de toets aan de systeembeheerder een bindende gedragslijn opleggen. De systeembeheerder stelt vervolgens het investeringsplan vast. De ACM ziet toe op uitvoering van het vastgestelde investeringsplan. ACM voert dus haar eigen toets uit op basis waarvan zij aan de systeembeheerder een bindende gedragslijn kan opleggen, bijvoorbeeld om verplicht bepaalde wijzigingen door te voeren. Ik voer maar op een beperkt onderdeel (ontwikkelingen in de energiemarkt) voor een beperkt aantal systeembeheerders (transmissiesysteembeheerders) een toets uit.

Hoofdstuk V van de Europese richtlijn 2009/72/EG, waar het door de leden van de SP-fractie genoemde artikel 22 onderdeel van uitmaakt, is niet van toepassing wanneer een lidstaat, zoals in Nederland het geval is, over is gegaan op volledige eigendomsontvlechting tussen productie, handel en levering enerzijds en het systeembeheer anderzijds. De rol van de toezichthouder bij de investeringsplannen wordt niet bepaald door artikel 22, maar door artikel 37 van richtlijn 2009/72/EG. De voorgestelde regelgeving is hiermee in lijn.

Dezelfde leden vroegen of er met periodiek «jaarlijks» wordt bedoeld.

In artikel 5.5, eerste lid, van het wetsvoorstel wordt voorgesteld dat de systeembeheerder periodiek een investeringsplan opstelt. In artikel 10.1, vierde lid, van het ontwerp van het Besluit elektriciteit en gas wordt bepaald dat het investeringsplan uiterlijk op 1 januari van een even kalenderjaar wordt opgesteld. Met periodiek wordt dus tweejaarlijks bedoeld. De huidige kwaliteits- en capaciteitsdocumenten, waarvan het investeringsplan een afgeleide is, kennen ook een tweejaarlijkse cyclus. In de Europese richtlijnen wordt inderdaad jaarlijks een tienjarig netontwikkelingsplan voorgeschreven voor niet volledig onafhankelijke transmissiesysteembeheerders. Deze verplichting is dus niet op Nederlandse systeembeheerders van toepassing.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de achtergrond van het overgangsrecht ten aanzien van het nemen van besluiten op aanvragen die op grond van de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet zijn ingediend en vroegen daarbij waarom er niet voor is gekozen om lopende aanvragen voor besluiten af te handelen op basis van het oude recht.

In artikel 12.14 van het wetsvoorstel is opgenomen dat aanvragen, verzoeken en bezwaren op grond van de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet zijn ingediend van rechtswege worden geacht aanvragen, verzoeken en bezwaren op grond van het wetsvoorstel te zijn. Dit betekent dat aanvragen en verzoeken worden afgehandeld als ware zij ingediend op grond van het wetsvoorstel. Deze regeling voorkomt dat een aanvrager of verzoeker nogmaals een aanvraag of verzoek hoeft in te dienen omdat er een nieuwe wet tot stand is gekomen. Wel is belangrijk dat duidelijk is langs welke regels dit reeds ingediende verzoek wordt afgehandeld. Er is gekozen om deze aanvragen en verzoeken volgens het wetsvoorstel af te handelen. Voordeel hiervan is dat deze verzoeken dan worden afgehandeld volgens de nieuwste inzichten en regels. Ook wordt hiermee voorkomen dat verzoekers die net na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel een verzoek indienen, volgens andere regels worden behandeld. Gelet op het karakter van dit wetsvoorstel, zal het in veel gevallen weinig verschil maken of de oude of de nieuwe regels van toepassing zijn. Voor de uitvoering is het efficiënter als er na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel maar met één set regels gewerkt hoeft te worden.

De leden van de SP-fractie vroegen of het overgangsrecht dat wordt voorgesteld in artikel 12.13 ook van toepassing is op aanvragen voor geschilbeslechting door ACM.

Het overgangsrecht ten aanzien van geschilbeslechting is opgenomen in artikel 12.32 van het wetsvoorstel. Dit artikel bepaalt dat klachten die zijn ingediend op grond van artikel 51 van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 19 van de Gaswet geacht worden te zijn ingediend op grond van artikel 10.21 van het wetsvoorstel. Artikel 10.21 is de codificatie van de geschilbeslechtingsprocedures die in de huidige wetten zijn opgenomen.

De leden van de SP-fractie vroegen of afgezien zou moeten worden van het zetten van onomkeerbare stappen in een kwestie die nog onder de rechter is.

De Hoge Raad heeft bij arrest van 26 juni jl. de uitspraak van het gerechtshof Den Haag vernietigd en de uitspraak van de rechtbank Den Haag bekrachtigd. Nu de rechtbank de vorderingen van de energiebedrijven had afgewezen (die erop neerkwamen het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten onverbindend moesten worden verklaard), betekent dit dat het groepsverbod geldt. De procedure bij het gerechtshof Amsterdam heeft geen opschortende werking. Dit betekent ook dat bedrijven hieraan moeten voldoen en ACM, als onafhankelijk toezichthouder, handhavend kan optreden. ACM heeft in haar op 8 december gepubliceerde handhavingsbesluiten overwogen of de uitspraak van het gerechtshof moet worden afgewacht. ACM heeft daarbij geoordeeld dat de bedrijven die om handhaving van het groepsverbod verzocht hebben, een belang bij handhaving hebben gelet op de onderlinge concurrentie. ACM heeft deze belangen afgewogen en is van oordeel dat het niet redelijk is om met handhaving te wachten tot na de uitspraak van het gerechtshof. Tegen het handhavingsbesluit van ACM staat bezwaar en beroep open. Indien de beide bedrijven van oordeel zijn dat er een andere afweging door ACM gemaakt had moeten worden, kunnen zij hiertegen bezwaar en beroep instellen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of het juist is dat de Europese richtlijnen niet dwingen tot een groepsverbod voor bedrijven met een distributiesysteem.

Dat is inderdaad juist.

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen om een inhoudelijke reactie op de bescherming die bestaande bepalingen in het Besluit financieel beheer netbeheerders, het vennootschapsrecht, het faillissementsrecht, het beleningsverbod, bieden voor het distributienetwerk, en beargumenteren waarom dat niet afdoende.

Kortheidshalve verwijs ik voor de beantwoording van deze vraag naar een antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie over de genoemde bepalingen.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen naar de verminderde regionale betrokkenheid en inzet op het gebied van duurzame energie van de gesplitste bedrijven, Nuon en Essent, die zijn overgenomen door buitenlandse bedrijven.

De energiesector ontwikkelt zich op twee niveaus. Enerzijds is er de Europese, mondiale ontwikkeling van schaalvergroting en het koppelen van markten. De andere beweging is er een van onderop, van consumenten die prosumenten worden, van energiecoöperaties, gemeenten en provincies met ambities op het gebied van duurzame energie. Mijn beeld is dat alle energiebedrijven hierin in meer of mindere meegaan. Nuon en RWE Essent zijn onderdeel geworden van grote Europese concerns, het zijn echter nog steeds energiebedrijven met een stevige Nederlandse basis. Neem bijvoorbeeld Nuon dat overgenomen is door het Zweedse Vattenfall. Nuon is een actieve speler op het gebied van warmte en duurzame energie. Zo heb ik recent nog een warmteproject geopend waar Nuon bij betrokken is: de nieuwe warmtevoorziening bij Nijmegen die gebruik maakt van restwarmte uit de omgeving. Dit project is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de gemeente en provincie en andere regionale partijen. In Amsterdam en Zuid-Holland lopen vergelijkbare initiatieven. Daarnaast is Nuon een van de grootste producenten van windenergie in Nederland. Ook na de splitsing is het bedrijf actief gebleven op het gebied van windenergie, zoals het Alexia windpark in Zeewolde en de windparken in ontwikkeling in de Wieringermeer en bij de Eemshaven. Ook is het mij bekend dat Nuon meewerkt aan tal van andere kleinere windprojecten. Op het gebied van zonne-energie was en is Nuon actief, met bijvoorbeeld de zonnepanelen op het Floriadedak, lange tijd het grootste zonnepark van Nederland, met zonnepanelen op de Amsterdam Arena, Amsterdam Rai en haar eigen kantoren in Amsterdam, met zoneiland Almere en met de ontwikkeling van grootschalige zonneparken. Ook op het niveau van huishoudens is Nuon actief op het gebied van zonne-energie door klanten zonnepanelen te koop of lease aan te bieden. Een mooi lokaal initiatief waarin Nuon samenwerkt met andere partijen is een pilot in Wijchen om een zonnedak te lanceren waarmee zowel zonne-energie opgewekt wordt, als het dak geïsoleerd wordt. Tot slot geeft Nuon aan ambitieus te zijn op het gebied van laadinfrastructuur en laaddiensten voor elektrisch vervoer.

Ook RWE Essent is blijvend actief in regio’s en op het gebied van duurzame energie. Zo heeft RWE Essent een zogeheten «Menukaart Wind op Land» ontwikkeld om met de omgeving in gesprek te gaan over een goede inpassing van windprojecten en de mogelijkheid voor de omgeving om daarin te participeren. Daarnaast is RWE Essent betrokken bij het opstellen en uitvoeren van gemeentelijke energieplannen en de uitvoering van regionale projecten. Zo zijn er voorbeelden op het gebied van energiebesparing, proeftuinen waarin concepten van de toekomst worden getest en lokale initiatieven op het gebied van duurzaamheid. Verder is RWE Essent betrokken bij het Brabants Energieakkoord.

RWE Essent was het eerste bedrijf in Nederland dat een grootschalig windpark realiseerde. Eind 2014 beschikte zij in Nederland over 393 MW eigen duurzame capaciteit van biomassa, wind en waterkracht. Dat neemt verder toe met de bouw van nieuwe windparken (Zuidwester, Kattenberg, West-Brabant), de ambities met wind op zee (onlangs maakte RWE Essent als eerste bekend dat ze in een consortium een bieding doet op de Borssele tender) en nieuwe proposities op het gebied van energiebesparing. Bovendien heeft RWE Essent de ambitie om duurzame biomassa mee te stoken in haar centrales, wat een belangrijke bijdrage levert aan de doelstelling van 14% duurzame energie in 2020. Daarnaast zet RWE Essent met innovatie in op het slimmer gebruik van energie. Energiekoplopers in Heerhugowaard (het slimmer matchen van aanbod en vraag van energie) is daar een sprekend voorbeeld van.

Ik herken me dan ook niet in het beeld dat de regionale betrokkenheid en duurzame activiteiten zijn verminderd na de splitsing.

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen om een nadere toelichting op eerdere antwoorden over een gelijk speelveld in Europa.

Kortheidshalve verwijs ik u voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over gelijk speelveld in Europa.

De fractieleden van GroenLinks vroegen waarom in reactie op de motie Jan Vos (Kamerstukken II 2015/16, 34 199, nr. 51) ruimte wordt geboden voor commerciële activiteiten van systeembeheerders die bestaande bedrijven met een distributiesysteem niet mogen uitvoeren.

De motie van het lid Jan Vos vraagt om een analyse van de rol die infrastructuurbedrijven kunnen spelen bij de energietransitie. De motie ziet dus niet op activiteiten van systeembeheerders. Zoals ik heb aangegeven in de memorie van antwoord is voor mij het uitgangspunt dat eventuele aanvullende activiteiten van infrastructuurbedrijven moeten passen binnen de rolverdeling die in het wetsvoorstel wordt voorgesteld. Het moet gaan om activiteiten die dicht tegen de kerntaak systeembeheer aan zitten en die geen afbreuk doen aan de focus op de kerntaak. Als binnen die kaders nieuwe mogelijkheden ontstaan die bij kunnen bijdragen aan de energietransitie dan is daar ruimte voor. Die eventuele ruimte zal er uiteraard voor alle infrastructuurbedrijven zijn.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen waarom de uitspraak over de inbreuk op het eigendomsrecht (EVRM) afgewacht wordt, alvorens over te gaan tot handhaving van het groepsverbod.

Kortheidshalve verwijs ik u naar het antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie over wachten tot er een uitspraak van de rechter is over de inbreuk op het eigendomsrecht (EVRM).

Dezelfde leden vroegen of de tender voor windenergie niet opengesteld kan worden voor aanvaarding van dit wetsvoorstel, zodat partijen zich kunnen voorbereiden op inschrijving voor de sluitingsdatum van 31 maart.

Voor wat betreft het openstellen van de tender voor aanvaarding van dit wetsvoorstel verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van vraag van de leden van de SP-fractie over het openen van de tender voordat dit wetsvoorstel is aangenomen. Het van bedrijven verwachten dat zij een bieding voorbereiden zonder dat zij duidelijkheid hebben over het transmissiesysteem op zee acht ik onredelijk en onverstandig. Het is onredelijk omdat bedrijven van de overheid mogen verwachten dat de kaders helder zijn. Het is onverstandig omdat bedrijven door een dergelijke opstelling van de overheid mogelijk afhaken of minder gedegen een bod kunnen voorbereiden, waardoor de biedingen hoger uit kunnen vallen en windenergie op zee per saldo meer gaat kosten. Indien het wetsvoorstel vertraagt zal ik er dan ook voor kiezen om te wachten met het openstellen van de tender.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

Schoon, betrouwbaar en betaalbaar

De leden van de fractie van ChristenUnie vroegen naar de bijdrage van het wetsvoorstel aan een schonere energievoorziening.

Voor de energietransitie is voorspelbaarheid, investeringszekerheid en flexibiliteit van belang. Daarnaast moeten concrete stappen gezet worden rond windenergie op zee en windenergie op land. Het wetsvoorstel beoogt de voorspelbaarheid en investeringszekerheid voor betrokkenen in het energiesysteem te vergroten door een heldere structuur, duidelijke bepalingen, een scherpere rol- en taakverdeling tussen partijen op de energiemarkt, een robuust kader voor investeringen van systeembeheerders inclusief beoordeling daarvan en een eenduidige en samenhangende tariefregulering.

Flexibiliteit wordt geboden door een ruimere bepaling die het mogelijk maakt om experimenten uit te voeren in afwijking van de wet en de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk taken toe te kennen aan de systeembeheerder, zodat met alle relevante aspecten rond hernieuwbare energie, energiebesparing, efficiënt gebruik van het systeem, nieuwe marktmodellen en tariefregulering geëxperimenteerd kan worden wanneer dat wenselijk is. Verder biedt de keuze om, meer dan in de bestaande wetten het geval is, technische- en uitvoeringsaspecten te delegeren naar lagere regelgeving meer flexibiliteit.

Het wetsvoorstel biedt onder andere helderheid op wetsniveau over het producententarief en worden prosumenten die een grotere aansluiting nodig hebben voor hun invoeding voortaan op dezelfde manier behandeld als grote producenten.

Specifiek voor wind op land wordt geregeld dat voor de gebieden die zijn aangewezen in de structuurvisie wind op land in ieder geval plannen wordt gemaakt ten aanzien van de ontsluiting van de windparken. Dit geeft de zekerheid dat systeembeheerders, windparkontwikkelaars, gemeenten en provincies met elkaar tot een passende oplossing kunnen komen.

Voor windenergie op zee biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid om TenneT aan te wijzen als systeembeheerder op zee inclusief een daarbij passend reguleringskader en zekerheid over de aansprakelijkheid voor schade door vertragingen en storingen.

Verder is van belang dat in dit wetsvoorstel de grondslag voor experimenten wordt verruimd.

Groepsverbod

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of het tot op heden ingenomen standpunt betreffende het handhaven van het groepsverbod kan worden heroverwogen.

Zoals ik in de memorie van antwoord en met name de inleiding daarbij heb aangegeven acht ik het groepsverbod van belang voor een energievoorziening die veilig, schoon, betrouwbaar en betaalbaar is. Kortheidshalve verwijs ik voor de achtergrond naar de inleiding van de memorie van antwoord. Voor een heroverweging zie ik dan ook geen reden.

Juridische consequenties bij opschorten groepsverbod

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom niet ingeschat kan worden hoe groot de kans van slagen is van eventuele claims tegen de Staat in het geval het groepsverbod uitgesteld wordt totdat er een Europese verplichting voor splitsing komt.

Het groepsverbod geldt in Nederland sinds 2008. Mijn belangrijkste bezwaar tegen het intrekken van het groepsverbod is dat hiermee de Nederlandse systemen (opnieuw) worden blootgesteld aan commerciële risico’s.

Daarnaast betekent het intrekken van het groepsverbod voor private bedrijven die zich nu aan het groepsverbod houdend een blijvend ongelijk speelveld op de Nederlandse markt. Deze bedrijven kunnen namelijk geen systemen verwerven door de eis dat Nederlandse systemen in publieke handen moeten zijn. Hierdoor kunnen aan intrekking van het groepsverbod ook juridische consequenties zitten in de vorm van bedrijven die de overheid aanspreken op het laten ontstaan van een blijvend ongelijk speelveld. Op voorhand is niet in te schatten hoe groot de kans van slagen van eventuele claims is, omdat dit zal afhangen van verschillende omstandigheden. Wel is duidelijk dat dit tot slepende procedures zou leiden. In z’n algemeenheid geldt dat een overheid die zich niet betrouwbaar toont risico’s loopt. Kortheidshalve verwijs ik verder naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de SP-fractie.

Kerncentrale

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen hoe ik inhoudelijk DELTA en de huidige aandeelhouders van kerncentrale Borssele precies tegemoet ga komen, mocht de splitsing doorgaan.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen hoe ik inhoudelijk Delta en de huidige aandeelhouders van kerncentrale Borssele precies tegemoet ga komen, mocht de splitsing doorgaan. Zoals ik in mijn antwoord op eerdere vragen heb aangegeven, is mijn uitgangspunt dat de vergunninghouders van kerncentrale Borssele eigenstandig de buitengebruikstelling en amovering bekostigen. Een belangrijke voorwaarde daarvoor is dat de kerncentrale op een verantwoorde manier blijft produceren tot aan de voorziene buitengebruikstelling eind 2033, om met de opbrengsten uit elektriciteitsproductie deze toekomstige uitgaven te bekostigen. Net als uw Kamer hecht ik daarbij aan een goede borging van de publieke belangen, zoals ook blijkt uit het gegeven dat mijn ministerie vroegtijdig aansluiting heeft gevonden bij de lopende verkenningen van Delta en haar publieke aandeelhouders naar de positionering van de kerncentrale. Zoals ik ook aan de Tweede Kamer heb aangegeven, ben ik bereid om daar mijn bijdrage aan te leveren. Evenwel wil ik benadrukken dat dit een dossier betreft waarin belangen en verantwoordelijkheden van meerdere partijen aan de orde zijn. Ik acht het daarom niet gepast en ook niet behulpzaam om lopende dit proces een voorschot te nemen op eventuele uitkomsten. De gewenste duidelijkheid kan ik om die reden nog niet bieden, maar ik zal uw Kamer tijdig informeren over relevante ontwikkelingen in dit dossier.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen naar de verantwoordelijk bij het mitigeren van de consequenties van splitsing voor zowel de kerncentrale als de werkgelegenheid in de provincie Zeeland.

Omtrent de toekomst van de kerncentrale is samen met Delta en de aandeelhouders een proces overeengekomen om te komen tot een onderbouwde analyse van de situatie en een heldere weging van mogelijk te nemen maatregelen. Daarnaast is recentelijk de commissie structuurversterking en werkgelegenheid Zeeland ingesteld. De commissie, onder leiding van prof. dr. Balkenende, gaat een onafhankelijk onderzoek doen naar mogelijkheden om de economische structuur en werkgelegenheid in Zeeland te versterken. De commissie bestaat daarnaast uit prof. dr. Louise Gunning-Schepers, mr. Jan te Veldhuis, prof. dr. Henk Volberda en dr. Hans Wijers. De commissie is in nauw overleg met het Ministerie van Economische Zaken tot stand gekomen. Naar verwachting zal de commissie in april 2016 haar adviesrapport opleveren. De commissie heeft de volgende opdrachten.

  • Het maken van een analyse van de kansen en bedreigingen en sterktes en zwakten voor de (sociaal-) economische ontwikkeling van Zeeland in relatie tot haar nabije omgeving op middellange termijn (5–10 jaar). Daarbij wordt gevraagd om eventuele knelpunten specifiek in beeld te brengen en te voorzien van concrete aanbevelingen.

  • Het in kaart brengen van de structuurversterkende instrumenten, overige middelen en initiatieven die ingezet kunnen worden om kansen te benutten en bedreigingen te keren en daaromtrent aanbevelingen te doen.

Om de commissie te ondersteunen in haar werkzaamheden zal een klankbordgroep worden geformeerd. De commissie kan haar voorstellen en ideeën daar toetsen. Voor deelname in de klankbordgroep zijn betrokkenen vanuit bedrijfsleven, onderwijs en wetenschap en overheden uitgenodigd. Mijn ministerie zal deelnemen aan de klankbordgroep.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Europese Commissie, Energy Prices and Costs in Europe, 22 januari 2014.

X Noot
2

Kamerstukken II 2014/15, 29 023, nr. 178.

Naar boven