34 130 Wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen zorg te dragen voor de sociale veiligheid op school

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP1

Vastgesteld 21 april 2015

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij onderschrijven het belang van een veilig schoolklimaat. De leden van genoemde fractie hebben nog enkele vragen aangaande de uitvoerbaarheid en de proportionaliteit van het wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij hebben nog een vraag aan de regering.

De leden van de fractie van GroenLinks waarderen de inzet van alle betrokkenen om een voor leerlingen veilig schoolklimaat te bewerkstelligen. Zij hebben net als de Raad van State principiële vragen bij de noodzaak van wetgeving maar constateren dat alle betrokkenen in het veld positief tegenover de inhoud van het wetsvoorstel staan. Zij hebben nog wel een enkele vraag.

1.1. Probleemanalyse

Blijkens cijfers van de Onderwijsinspectie hebben leerlingen, leraren en ouders in het schooljaar 2013/2014 minder meldingen bij de vertrouwensinspecteurs van de inspectie gedaan. Vooral seksueel misbruik, discriminatie en psychisch geweld zijn minder gemeld, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Het aantal meldingen over fysiek geweld is daarentegen gestegen. Waaraan schrijft de regering deze ontwikkeling toe? Hoe beziet de regering de maatregelen vastgelegd in het wetsvoorstel in de context van deze ontwikkelingen?

1.2 Nut en noodzaak van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie stellen met tevredenheid vast dat de regering naar aanleiding van de motie van de leden Bergkamp en Van der Burg2 de PO-Raad, de VO-raad en de scholen heeft gestimuleerd te komen tot een plan van aanpak voor de verbetering van de veilige omgeving op scholen. Daardoor is de verplichting van het gebruik van een bewezen effectief anti-pestprogramma in de wet niet nodig. Genoemde leden vertrouwen erop dat de PO-Raad en de VO-raad samen met de scholen zorgdragen voor een sociaal veilig schoolklimaat, zoals zij hebben aangegeven in hun actieplan «sociale veiligheid op school». Dit leidt wel tot de vraag of de beoogde wetswijziging noodzakelijk is. Zou de regering hierop in willen gaan? Waarom zou niet kunnen worden volstaan met opneming van de beoogde doelstellingen, deugdelijkheidseisen en bekostigingsvoorwaarden in het toezichtkader van de Inspectie, die breder kijkt naar het pedagogisch-didactisch klimaat waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen? Waarom is er niet voor gekozen om het toezichtkader op dit onderdeel aan te scherpen?

Voorop staat dat de leden van de CDA-fractie vinden dat pesten serieus moet worden genomen binnen de samenleving. Scholen mogen niet wegkijken als kinderen worden gepest. Leraren en schoolleiders hebben samen met leerlingen een belangrijke verantwoordelijkheid voor het creëren van een sociaal veilig schoolklimaat. De vraag kan echter gesteld worden of, en zo ja, in hoeverre een wettelijke regeling een adequate oplossing voor het pesten is. Ook nu is het creëren van «sociale veiligheid» immers al een kerntaak van scholen en het overgrote deel van de scholen voldoet ook nu al aan de gestelde voorwaarden van deze wet. De leden van de CDA-fractie vragen de regering te beargumenteren waarom een wettelijke regeling op het gebied van pesten de voorkeur verdient boven het op vrijwillige basis invoeren van het actieplan «sociale veiligheid op school» van de PO-Raad en VO-raad om pesten tegen te gaan.

2. Verplichtingen

2.1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het door scholen te ontwikkelen veiligheidsbeleid wordt of moet worden afgestemd met ketenpartners, zoals jeugdhulpverlening en politie. Het lijkt genoemde leden meer dan zinvol dat zulks gebeurt, nu het bij dit thema van groot belang is wie uiteindelijk optreedt en op basis van welk dossier (informatie). Deelt de regering deze zienswijze? Zo nee, waarom niet en zo ja, hoe wordt dit geregeld?

2.2. Taken in het kader van het tegengaan van pesten

Met betrekking tot de vertrouwenspersoon menen de leden van de VVD-fractie dat deze volstrekt onafhankelijk moet zijn. Zijn positie lijkt zich niet te verhouden tot die van coördinator, nu laatstgenoemde zich tevens bezig houdt met beleid. Hoe ziet de regering dit?

3. Inspectietoezicht

Bij het voorkomen en aanpakken van onveilige situaties is het van belang dat de Inspectie in een vroeg stadium zicht heeft op de ontwikkelingen ten aanzien van een veilig schoolklimaat en indien een school zijn verantwoordelijkheid hierin niet neemt, zo nodig kan optreden. Door het opnemen van een wettelijke zorgplicht wordt de inspanningsverplichting meegenomen in het risicogericht toezicht. De Inspectie ziet aldus toe en kan achterblijvers sancties opleggen. Een en ander leidt bij de leden van de VVD-fractie tot de volgende vragen. Waaraan moet voldaan worden wil de Inspectie tot het opleggen van sancties overgaan? Beperkt de Inspectie zich hier daadwerkelijk tot de met de wetstekst beoogde inspanningsverplichting? Hoe wordt deze verplichting geëvalueerd en gemonitord? Of worden naast inspanningsindicatoren ook uitkomstparameters gehanteerd zoals aantallen en aard van de meldingen en zo ja, hoe verhoudt zich dat dan tot de geest van de wet, die zich beperkt tot een inspanningsverplichting?

Genoemde sancties omvatten het opschorten of inhouden van (een gedeelte van) de bekostiging, op grond van artikel 164 Wet op het primair onderwijs (voor het primair onderwijs), artikel 146 Wet op de expertisecentra (voor het speciaal onderwijs) of artikel 104 Wet op het voortgezet onderwijs (voor het voortgezet onderwijs). Hoe kijkt de regering aan tegen de proportionaliteit van deze sancties in voorkomende gevallen?

Blijkens de nota naar aanleiding van het verslag houdt de Inspectie tevens toezicht op de sociale veiligheid van het personeel, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Dit toezicht is onderdeel van de kwaliteitsindicatoren die in de toezichtkaders van de Inspectie zijn opgenomen, op basis van het kwaliteitsaspect schoolklimaat uit artikel 11, derde lid, van de Wet op het onderwijstoezicht. Ook is in de Arbowetgeving de veiligheid van het personeel gewaarborgd. Dit valt ook onder het toezicht van de Inspectie SZW. Tussen beide inspecties bestaan afspraken over afstemming en waar nodig gezamenlijk optreden. Hoe verhoudt zich dit toezicht tot het arrangement in de nu voorliggende wetswijziging? Zien het met dit wetsvoorstel beoogde beleid, de monitoring en de coördinatie van een en ander ook op de veiligheid van het personeel?

4. Positie van Caribisch Nederland

De Raad van State vraagt onder meer waarom de Bestuurscolleges van Caribisch Nederland niet zijn geraadpleegd dan wel op de hoogte gesteld terwijl dat wettelijk verplicht zou zijn op grond van de WolBES, artikelen 207 en 208. In haar nader rapport gaat de regering daar niet op in maar verwijst zij enkel naar de gevoerde procedure waarbij schoolbesturen zijn geraadpleegd. Waarom gaat de regering niet in op de vraag naar het wettelijk verplicht zijn van de raadpleging? Is zij van mening dat de verwijzing naar de WolBES geen stand houdt? De leden van de fractie van GroenLinks ontvangen graag een nadere toelichting.

5. Administratieve lasten

De PO-Raad en de VO-raad hebben de handschoen opgepakt en gaan met de scholen een actieplan maken om een en ander voortvarend uit te voeren. Belangrijk uitgangspunt voor de leden van de VVD-fractie is daarbij dat dit niet leidt tot extra lasten voor scholen en aansluit bij wat zij al doen. In het veld bestaan zorgen over de extra werkdruk samenhangend met de monitoring en de eisen die daaraan worden gesteld. Het gaat dan om een representatief en actueel beeld van de ervaren veiligheid (en de aantasting hiervan) en welbevinden. Het veld gaat organiseren dat dit via Vensters kan worden gedaan, maar in de memorie van toelichting staat bijvoorbeeld al dat het jaarlijks moet gaan gebeuren (nu gebeurt dit om het jaar). Dit levert voor scholen extra werk op. Hoe ziet de regering dit? Kan de regering aangeven of invoering van dit wetsvoorstel leidt tot extra werk en administratieve lasten voor scholen en zo ja, kan de regering van die eventuele extra lasten een inschatting maken en een dekkingsplan geven?

6. Artikelsgewijs

De wet wordt vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd, zo constateren de leden van de VVD-fractie. Is de regering bereid de evaluatie ook voor te leggen aan de leden van de Eerste Kamer?

De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zien de reactie van de regering – bij voorkeur zo spoedig mogelijk – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Vries-Leggedoor

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Bergman


X Noot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Dupuis (VVD), Linthorst (PvdA), Kox (SP), Sylvester (PvdA), Essers (CDA), Engels (D66), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Schaap (VVD), De Vries-Leggedoor (CDA), (voorzitter), Lokin-Sassen (CDA), Backer (D66), Ganzevoort (GL), (vicevoorzitter), De Lange (OSF), Koole (PvdA), Sent (PvdA), Vlietstra (PvdA), Van Strien (PVV), Sörensen (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Bruijn (VVD) en Gerkens (SP).

X Noot
2

Kamerstukken II 2013/14, 29 240, nr. 65.

Naar boven