34 088 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180)

Nr. 22 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 april 2015

Bij het wetgevingsoverleg van 13 april jl. (Kamerstuk 34 088, nr. 21) over het voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn (Kamerstuk 34 088, nr. 22) is het amendement-Azmani/Kuiken met Kamerstuk 34 088, nr. 14 besproken. Hoewel de indieners inmiddels het amendement hebben ingetrokken, heb ik de Kamer reeds toegezegd een nadere inhoudelijke toelichting op mijn argumenten te geven. Hierbij voldoe ik aan deze toezegging.

Het amendement strekte ertoe een wettelijke inperking te geven aan het volledige en ex nunc onderzoek zoals dat wordt voorgeschreven in artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn. Het volledige en ex nunc onderzoek zou er niet toe mogen strekken dat de rechtbank het besluit van de Minister als voorwerp van de toetsing verlaat en haar eigen oordeel over de feitelijke gronden in de plaats stelt van dat van de Minister. Voor wat betreft het overige zou de mogelijkheid voor de rechtbank het volledige en ex nunc onderzoek uit te voeren onverlet blijven.

Het amendement stond naar mijn mening op gespannen voet met de Procedurerichtlijn. Artikel 46, eerste lid, van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten immers ervoor te zorgen dat er een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie openstaat. Artikel 46, derde lid, verplicht lidstaten ervoor te zorgen dat een daadwerkelijk rechtsmiddel een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als juridische gronden omvat, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek van de behoefte aan internationale bescherming. De richtlijn biedt geen grondslag voor een wettelijke beperking van deze rechterlijke toets.

De spanning tussen het amendement en de tekst van de richtlijn was met name gelegen in het feit dat het amendement aan de rechtbank geen enkele ruimte liet voor een eigen afweging in de invulling van het volledige en ex nunc onderzoek. In de praktijk zal de rechtbank naar verwachting vrijwel nooit tot een invulling komen die ruimer is dan voorzien. Zoals reeds is aangegeven in de memorie van toelichting, is in de formulering van artikel 46 van de Procedurerichtlijn geen opdracht opgenomen aan de rechtbank om zelfstandig een oordeel te vormen over de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling gestelde feiten en vermoedens. Voldoende is dat de rechtbank de feitenbeoordeling van het bestuursorgaan kan vernietigen indien deze naar haar oordeel niet deugdelijk is of niet deugdelijk tot stand is gekomen. Op grond van deze formulering staat mij een toetsende rechter voor ogen en niet een rechter die zelfstandig een oordeel velt over de inhoud van het asielverzoek. Niettemin is niet uit te sluiten dat er in uitzonderlijke gevallen aanleiding is voor een rechtbank om een ruimere uitleg te geven aan het volledige onderzoek van de Procedurerichtlijn. Een nationale wettelijke belemmering hiervoor zou in dat licht naar mijn mening strijdig zijn met de verplichtingen van de richtlijn. Dit zou niet alleen kunnen leiden tot een inbreukprocedure, maar ook tot prejudiciële vragen op dit punt.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

Naar boven