34 059 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht

34 138 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie

34 212 Aanpassing van wetten in verband met de invoering van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht en van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht)

34 237 (R2054) Aanpassing van Rijkswetten in verband met de invoering van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht en van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie alsmede in verband met de uitbreiding van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad (Invoeringsrijkswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht en uitbreiding prejudiciële vragen)

L1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 december 2016

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 29 november 20162, waarin hij de Kamer informeert dat de invoering van de nieuwe procesvoering een aantal maanden wordt uitgesteld. Naar aanleiding hiervan hebben zij de Minister op 9 december 2016 een aantal vragen gesteld.

De Minister heeft op 16 december 2016 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Minister van Veiligheid en Justitie

Den Haag, 9 december 2016

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 29 november 20163, waarin u de Kamer informeert dat de invoering van de nieuwe procesvoering een aantal maanden wordt uitgesteld. Naar aanleiding van deze brief hebben zij enkele vragen.

U schrijft in uw brief dat de Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad), in goed overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA), heeft besloten nog een paar maanden extra te nemen voor de eerste fase van inwerkingtreding van de verplichte digitale procesvoering (KEI). De Raad heeft met de NOvA afspraken gemaakt over de inspanningen die in deze extra tijd zullen worden gepleegd. U geeft voorts aan dat u het belangrijk vindt dat zorgvuldigheid wordt betracht bij de inwerkingtreding en dat het daarom verstandig is dat er een paar maanden extra genomen worden.

De Raad heeft in zijn brief van 23 november 20164 aan u geschreven dat er meer tijd nodig is, om de vrijwillige fase – de zogenaamde prepilot – te kunnen evalueren die voorafgaat aan de pilot Civiel 1.0 in de arrondissementen Midden-Nederland en Gelderland. De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie hebben echter vernomen dat er zich geen vrijwilligers hebben aangemeld voor de vrijwillige fase in het arrondissement Midden-Nederland. De reden van uitstel die de Raad in zijn brief vermeldt, lijkt dan ook niet de werkelijke reden te zijn. Daarom vragen de voornoemde leden u of u opheldering kunt geven over de reden van uitstel van de invoering van de nieuwe procesvoering. Zij zijn van oordeel dat het belangrijk is dat er voldoende ervaring wordt opgedaan met deze nieuwe procesvoering. Zijn er volgens u alternatieven als er niet afdoende geoefend kan worden binnen de prepilot, om gestand te doen aan een zorgvuldige voorbereiding van de verplichte fase?

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze bij voorkeur uiterlijk maandag 12 december 2016. Indien dat niet mogelijk is, verzoeken zij u vriendelijk in ieder geval uw reactie de Kamer te doen toekomen vóór de behandeling van het begrotingsdebat Veiligheid en Justitie dat op 19 en/of 20 december 2016 zal plaatsvinden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, A.W. Duthler

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2016

Bij brief van 9 december 2016 van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van uw Kamer zijn enkele vragen gesteld naar aanleiding van mijn brief van 29 november 2016 over de besluitvorming over de gefaseerde inwerkingtreding van de KEI-wetgeving.

Ik citeer voor de vraagstelling de relevante passage uit uw brief:

«De Raad heeft in zijn brief van 23 november 2016 aan u geschreven dat er meer tijd nodig is, om de vrijwillige fase – de zogenaamde prepilot – te kunnen evalueren die voorafgaat aan de pilot Civiel 1.0 in de arrondissementen Midden-Nederland en Gelderland. De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie hebben echter vernomen dat er zich geen vrijwilligers hebben aangemeld voor de vrijwillige fase in het arrondissement Midden-Nederland. De reden van uitstel die de Raad in zijn brief vermeldt, lijkt dan ook niet de werkelijke reden te zijn. Daarom vragen de voornoemde leden u of u opheldering kunt geven over de reden van uitstel van de invoering van de nieuwe procesvoering. Zij zijn van oordeel dat het belangrijk is dat er voldoende ervaring wordt opgedaan met deze nieuwe procesvoering. Zijn er volgens u alternatieven als er niet afdoende geoefend kan worden binnen de prepilot, om gestand te doen aan een zorgvuldige voorbereiding van de verplichte fase?»

Ik heb uw Kamer bij brief van 29 november 2016 geïnformeerd over de latere inwerkingtreding van de eerste fase van het verplicht digitaal procederen bij de rechtbanken. Voor het inzicht in de specifieke beweegredenen heb ik de brieven van de Raad voor de rechtspraak aan de NOvA en aan mij van 23 november 2016 meegezonden. Daarin is aangegeven dat de rechtspraak en de NOvA de verplichte fase pas van start willen laten gaan als beide partijen het vertrouwen hebben dat het systeem er klaar voor is. In de brief van de Raad voor de rechtspraak aan de NOvA is uiteengezet hoe aan dat vertrouwen wordt gewerkt en voor welke zaken de beide partijen zich daartoe inspannen. Concreet gaat het dan om:

  • Advocaten mobiliseren om de vrijwillige fase (prepilot) ten volle te benutten;

  • Aanvullende simulatie met extra gefingeerde zaken;

  • Gebruikerstesten met advocatenkantoren voor het Aansluitpunt Rechtspraak;

  • Helderheid over inrichting evaluatieproces en -criteria voor de (pre)pilot;

  • Een goed vangnet gedurende de pilot realiseren door onder andere verruiming van de openingstijden van het Rechtspraakservicecentrum en toezegging van een aanbeveling dat rechters coulance betrachten richting advocaten in geval van problematiek die samenhangt met de digitale procesvoering;

  • Het vaststellen van heldere en uitgeteste noodscenario’s met nauwe betrokkenheid van de NOvA;

  • De Rechtspraak spant zich in om de tekortkomingen van het systeem op het gebied van gebruiksvriendelijkheid, zoals opgesomd in een lijst met punten die de NOvA wenselijk of essentieel acht voor een gedegen live-gang van digitaal procederen, op te lossen.

De Raad voor de rechtspraak verwacht dat met deze extra inspanningen gedurende twee maanden, half januari 2017 belangrijke punten zullen zijn opgelost en een balans kan worden opgemaakt. De reden om extra tijd te nemen is dus niet uitsluitend gelegen in het kunnen evalueren van de vrijwillige fase.

Gebleken is dat het vrijwillig digitaal procederen met toepassing van het nieuwe procesrecht moeilijk van de grond komt. In de brief van de Raad voor de rechtspraak zijn de belemmeringen voor de gezamenlijke keuze voor eisende en verwerende partij om vrijwillig digitaal te procederen helder geschetst. Met het oog op de belangrijke ervaring van het vrijwillig digitaal procederen hebben de rechtspraak en de NOvA besloten er maximaal op in te zetten dat nog gebruik wordt gemaakt van deze wettelijke mogelijkheid. De verwachting is dat zich op korte termijn enkele zaken zullen aandienen. Ik wacht de nadere bevindingen af.

Als de mogelijkheid van vrijwillige digitaal procederen met toepassing van het nieuwe procesrecht onvoldoende wordt benut, zal bezien worden in hoeverre reeds is of verder kan worden voldaan aan de zorgvuldige voorbereiding voor de inwerkingtreding van de eerste fase. De rechtspraak doet dit in nauwe samenspraak met de NOvA.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Letter L heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 34 059.

X Noot
2

Kamerstukken I 2016/17, 34 059, K.

X Noot
3

Kamerstukken I 2016/17, 34 059, K.

X Noot
4

Kamerstukken I 2016/17, 34 059, K, bijlage Stand van zaken besluitvorming start verplichte fase civiele zaakstroom.

Naar boven