34 023 Goedkeuring van het op 26 mei 2014 te Brussel tot stand gekomen Besluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (Trb. 2014, 157)

Nr. 10 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 mei 2015

De vaste commissie voor Europese Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 1 april 2015 over de reactie op motie van het lid Omtzigt over het openbaar maken van de correspondentie met de EU over de naheffing (Kamerstuk 34 023, nr. 9).

De vragen en opmerkingen zijn op 8 mei 2015 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 18 mei 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Azmani

De adjunct-griffier van de commissie, Vahdatzade

Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie

De leden van de CDA fractie hebben met veel verbazing de brief gelezen die Minister Koenders en Minister Plasterk aan de Kamer gestuurd hebben over de openbaarmaking van de correspondentie met de EU over de naheffing.

Minister Plasterk heeft zich volgens deze leden de afgelopen jaren ontpopt als een groot voorstander van meer macht voor inlichtingendiensten om zo ongeveer op elke mogelijke wijze inzage te krijgen in de correspondentie en belgegevens van iedere Nederlander, ook al is hij of zij onverdacht. Maar wanneer de volksvertegenwoordiging, die namens alle onverdachte (en verdachte) Nederlanders een legitieme reden heeft om de correspondentie van de regering met de Europese Commissie in te zien, dan ziet de Nederlandse regering ineens een groot aantal juridische bezwaren. In een normale democratische staat is het in de ogen van de CDA fractie logisch dat de volksvertegenwoordiging minstens zo goed de regering kan controleren als dat de regering de burgers kan controleren. De fractie van het CDA vraagt zich af of de Nederlandse regering deze mening deelt.

1. Antwoord van de zijde het kabinet

De fractie van het CDA heeft gevraagd of de regering de mening deelt dat het logisch is dat de volksvertegenwoordiging minstens zo goed de regering kan controleren als dat de regering de burgers kan controleren.

De door de fractie gemaakte vergelijking kan ik enkel begrijpen in zoverre dat zowel het functioneren van de inlichtingenplicht aan de Kamer als het functioneren van de inlichtingendiensten met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid zich binnen het daartoe vastgestelde (grond)wettelijke kader begeeft. Het kabinet onderschrijft het democratische belang van informatievoorziening aan de Kamer. Daarbij zij erop gewezen dat eventuele geschillen tussen Kamer en bewindspersonen omtrent de aard van de informatieverstrekking beheerst worden door het kader van artikel 68 Grondwet en de werking van de vertrouwensregel, zoals ook uiteengezet in de brief van 10 april 2015 (2015Z06559).

De correspondentie over de naheffing

Met verbazing hebben de leden van de CDA fractie de volgende zinsnede gelezen: «Over de totstandkoming van de EU-naheffing zijn alle relevante feiten en argumenten aan de Kamer overgelegd». Dit wagen de leden van de CDA fractie te betwijfelen. Het is overigens aan de Kamer in zijn geheel om te beoordelen welke feiten relevant zijn.

De Minister van financiën schreef op 13 januari 2015 aan de Kamer: «Mijn verbazing ging over het feit dat Nederland zo'n grote naheffing kreeg als uitkomst van het proces dat het afgelopen jaar heeft plaatsgevonden». De Minister spreekt dus zelf over een proces van een jaar, maar de regering heeft categorisch geweigerd zaken openbaar te maken van voor 20 oktober 2014. Dat is ook niet verwonderlijk want alle Ministers deden ontzettend verbaasd over de naheffing, terwijl er toch kennelijk een proces van een jaar aan vooraf ging. Volgens de leden van de CDA fractie is het dus per definitie interessant om te weten wat er voor 20 oktober 2014 is gecommuniceerd inzake de EU naheffing.

De Kamer heeft bij verschillende gelegenheden de regering in staat gesteld relevante vragen over de naheffing te beantwoorden. De regering heeft hierbij pertinent nietszeggende en ontwijkende antwoorden gegeven. De leden van de CDA fractie willen de Minister confronteren met een paar voorbeelden hiervan:

  • Op 29 april 2015 worden 7 Kamervragen als volgt geclusterd beantwoord: «zie vraag 4», terwijl deze vragen over andere (verschillende) zaken ging;

  • Op 13 november 2014 verwees de Minister President meerdere keren naar de schriftelijke antwoorden met variaties op: «Bij vraag 71 staat precies wat er op AZ is gebeurd. Ik verwijs dus naar het antwoord op vraag 71.»;

  • In het feitenrelaas worden vragen (zoals vraag 71) geclusterd beantwoord.

Vanwege deze herhaaldelijke ontwijkende antwoorden verzoeken de leden van de CDA fractie nogmaals de documenten openbaar te maken of ten minste ter inzage te geven, zoals «document 75», het verslag van de PV in Brussel, dat naar 7 ministeries ging. De leden van de CDA fractie vragen de regering of deze daartoe bereid is.

2. Antwoord van de zijde het kabinet

De fractie van het CDA heeft gevraagd of de regering bereid is aanvullende documenten inzake de Europese naheffing openbaar te maken of ter inzage te geven. Het kabinet is op meerdere momenten ingegaan op haar redenen voor het niet openbaar maken van de betreffende stukken. In antwoord op bovenstaande vraag verwijst het kabinet derhalve naar haar brief d.d. 10 april 2015 (Kamerstuk 34 023, nr. 9). Alle relevante feiten en argumenten over de totstandkoming van de naheffing zijn aan de Kamer overlegd. Verdergaande openbaarmaking van correspondentie met de Europese Commissie dan is gebeurd op grond van de Eurowob, danwel inzage in de documenten acht het kabinet onwenselijk op de in de brief genoemde gronden.

Verzoek Nederlandse regering tot geheimhouding van Eurowob stukken

Naar aanleiding van de WOB en Eurowob verzoeken van de Telegraaf, nam de Nederlandse regering geen contact op met de Europese Commissie om te kijken hoe stukken openbaar gemaakt konden worden en of de Europese Commissie misschien bezwaar had. Nee, de regering deed het tegenovergestelde. De Nederlandse regering maakte zelf heftig bezwaar op elk punt dat zij mogelijk kon bedenken.

In de voorliggende brief aan de Kamer beroept de regering zich op vertrouwelijkheid van diplomatiek verkeer en onderhandelingen. De leden van de CDA fractie hechten eraan te vermelden dat onderhandelingen geen persoonlijke beleidsopvattingen zijn. Toch schreef de regering eerder aan de Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 1630) op de vraag wat Nederland gedaan heeft:

«Daarnaast heeft Nederland een beroep gedaan op artikel 11 lid 1 van de Wet Openbaarheid Bestuur. Uit dit artikel volgt dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. De betreffende e-mails betreffen persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad en zijn dan ook bij een soortgelijk verzoek tot toegang tot documenten op grond van de Nederlandse Wet openbaarheid bestuur niet openbaar gemaakt met een beroep op genoemd artikel. Het Hof heeft in zaak C-64/05 P, Zweden tegen Commissie, erkent dat de inachtneming van nationale bepalingen die een openbaar of particulier belang beschermen en zich tegen openbaarmaking verzetten, kan worden beschouwd als een algemeen belang dat bescherming verdient in het kader van een van de uitzonderingen van de Eurowob-verordening. Overweging 2: Nederland heeft in deze ook gewezen op artikel 4 lid 3 van verordening 1049/2001. De betrokken documenten zijn opgesteld voor intern gebruik en bevatten beleidsopvattingen. In dit geval is Nederland van mening dat openbaarmaking van de betrokken documenten repercussies heeft voor toekomstige contacten tussen Nederland en de Europese Commissie en daarmee het besluitvormingsproces over toekomstige aanvullende begrotingen zou ondermijnen. Er is naar mening van Nederland geen hoger belang dat openbaarmaking gebiedt.»

En dus, «De Europese Commissie heeft deze en andere argumenten gewogen en geoordeeld dat de door Nederland aangedragen uitzonderingsgronden betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke beleidsopvattingen van toepassing zijn op het WOB-verzoek. Nu dit uitzonderingsgronden op grond van de Nederlandse WOB betreffen, verwijst de Europese Commissie naar de volgende twee Eurowob-uitzonderingsgronden: bescherming van het financieel en economisch beleid van een lidstaat, en bescherming van het besluitvormingsproces. Bovendien geeft de Europese Commissie aan dat het vrijgeven van informatie hierover de toekomstige samenwerking met de Nederlandse autoriteiten en de andere lidstaten zou ondermijnen.»

Ofwel samengevat: de Nederlandse regering heeft tegen de Europese Commissie gezegd: als jullie de stukken openbaar maken, heeft dat gevolgen voor de samenwerking. Dus doe dat niet, doe het niet, doe het nooit. De Europese Commissie is door de knieën gegaan. Deze brief, waarin de regering dit nogal ongebruikelijke verzoek doet, valt natuurlijk onder geen enkele uitzonderingsgrond en dient gewoon ter stond openbaar gemaakt te worden. De leden van de CDA fractie verzoeken de Nederlandse regering dan ook betreffende brief als bijlage aan de Kamer te sturen en zich niet langer te verbergen achter gelegenheidsargumenten.

3. Antwoord van de zijde het kabinet

De fractie van het CDA heeft gevraagd of de regering de correspondentie van Nederland met de Commissie over het Eurowob-verzoek van de Telegraaf naar de Kamer kan sturen.

In haar antwoord d.d. 19 maart 2015 heeft het kabinet reeds gereageerd op het verzoek om inzage in de betreffende correspondentie met de Commissie. De strekking van deze correspondentie is in dezelfde beantwoordingsbrief weergegeven. Voor haar standpunt met betrekking tot openbaarmaking van stukken uit diplomatiek verkeer verwijst het kabinet naar haar brief d.d. 10 april 2015, Kamerstuk 34 023, nr. 9).

Het algemene vraagstuk: openheid van correspondentie met de Commissie

In haar brief aan de Kamer maakt de regering zeer grote en verreikende uitzonderingen voor verkeer tussen de regering en de Europese Commissie in elk onderhandelingsproces. De leden van de CDA fractie schrikken hiervan, omdat heel veel besluiten in Brussel uit onderhandeld worden en de regering de facto zegt: de regel is dat u geen inzage krijgt in correspondentie tussen Nederland en de Europese Commissie en tussen Nederland, de Europese Commissie en andere landen. Dit maakt het controleren van de regering door de Kamer buitengewoon lastig, te meer er in Brussel op zeer belangrijke terreinen besluiten genomen worden die zeer ingrijpend zijn voor Nederland. Soms is daarbij in specifieke situaties geheimhouding of vertrouwelijke briefing van het parlement zeker denkbaar, zoals bijvoorbeeld bij buitenlandse missies van de EU. Maar, om dit standaard te doen bij besluitvorming op justitie en binnenlandse zaken, op economische zaken en bij de euro, op landbouwgebied, op belastingen en belastingontwijking, bij regionale fondsen en op de vele andere terreinen waarop Brussel richtlijnen, verordeningen en sinds de inwerkingtreding van het verdrag van Lissabon ook gedelegeerde regelgeving afsluit, betekent echt een forse inperking van het informatierecht van de Kamer. Voor de leden van de CDA fractie is deze inperking ronduit onwenselijk en belemmert het de controletaak van het Nederlandse parlement op de totstandkoming van het Europese besluitvormingsproces en Europese wet- en regelgeving.

De leden van de CDA fractie verzoeken de regering dus om met een gedragen voorstel te komen over welke documenten geheim zijn, welke documenten vertrouwelijk ter inzage gegeven kunnen worden en welke documenten openbaar gemaakt kunnen worden. En de leden van de CDA fractie verzoeken de regering ook om bepaalde documenten na verloop van tijd (meer) openbaar te maken. De leden van de CDA fractie vragen de regering of deze bereid is zo’n voorstel te doen, zo mogelijk voor het AO informatievoorziening.

4. Antwoord van de zijde het kabinet

De fractie van het CDA heeft gevraagd of de regering bereid is met een gedragen voorstel te komen over welke documenten geheim zijn, welke documenten vertrouwelijk ter inzage gegeven kunnen worden en welke documenten openbaar gemaakt kunnen worden. Het kabinet heeft in de brief aan uw Kamer van 10 april 2015 het gebruikelijk kader geschetst waarbinnen het richting de Kamer verantwoording aflegt over onderhandelingen in Europees verband en contact met de Europese Commissie in het bijzonder (Kamerstuk 34 023, nr. 9). De relevante feiten en de strekking van dit contact worden in Kamerbrieven en in antwoorden op Kamervragen gedeeld. Zoals eerder met uw Kamer afgesproken maakt de regering in voorkomende gevallen brieven aan de Europese Commissie over de uitvoering van EU-regelgeving openbaar binnen de beperkingen die gelden bij openbaarmaking van brieven waar het kabinet aan is gehouden (Kamerstuk 21 501-02, nr. 955).

Het is uiteindelijk in ieder concreet geval aan uw Kamer in haar geheel om te beoordelen of zij zich op deze wijze voldoende geïnformeerd acht. Er is geen aanleiding om het gebruikelijke kader voor informatievoorziening over contact tussen Nederland en de Europese Commissie te wijzigen.

Naar boven