34 000 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2015

Nr. 32 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 11 november 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 27 oktober 2014 overleg gevoerd met Minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

  • het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2015, onderdeel Sport en Bewegen (Kamerstuk 34 000-XVI);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 17 oktober 2014 met het verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2015, onderdeel Jeugd en Sport (Kamerstuk 34 000-XVI) (Kamerstuk 34 000-XVI, nr. 31);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 14 oktober 2014 ter aanbieding van de geannoteerde agenda van de Informele Sportraad en het verslag van de Sportministersconferentie 2014 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 235);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 17 oktober 2014 inzake wijziging van Bijlage I van het Internationaal Verdrag tegen doping in de sport; Parijs, 19 oktober 2005 (Trb. 2014, nr. 162) (Kamerstuk 30 952, nr. 161);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 16 oktober 2014 inzake de stand van zaken rondom de ontwikkeling van een nieuw gehandicaptensportbeleid (Kamerstuk 30 234, nr. 113);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 21 oktober 2014 inzake de voortgang van het programma Sport en Bewegen in de Buurt (Kamerstuk 30 234, nr. 114);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 23 oktober 2014 inzake de voortgang van het actieplan Naar een veiliger sportklimaat (VSK) (Kamerstuk 30 234, nr. 115);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 23 oktober 2014 inzake de Kennis- en innovatieagenda sport (Kamerstuk 30 234, nr. 116);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 23 oktober 2014 inzake de toezegging met betrekking tot de ingangsdatum van de nieuwe subsidieregeling die energiebesparing bij sportverenigingen stimuleert (Kamerstuk 34 000-XVI, nr. 15).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Lodders

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen

Voorzitter: Lodders

Griffier: Clemens

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bruins Slot, Van Dekken, Pia Dijkstra, Lodders, Van Nispen en Van Veen,

en Minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter: Ik heet iedereen van harte welkom bij dit wetgevingsoverleg over het onderdeel Sport en Bewegen van de begroting van VWS voor 2015. Er staat ook een aantal aanverwante zaken op de agenda. Ik heet Minister Schippers, haar ondersteuning en de Kamerleden van harte welkom. Omdat dit een wetgevingsoverleg is, stel ik voor om de spreekvolgorde van de begrotingsbehandeling te volgen. Ik geef daarom als eerste het woord aan de vertegenwoordiger van de fractie van de SP. De spreektijden zijn reeds verdeeld en het is dus voor iedereen duidelijk hoeveel spreektijd de verschillende leden hebben.

De heer Van Nispen (SP): Voorzitter. Hoe krijgen we meer mensen in beweging, jong en oud, rijk en arm? Hoe krijgen we een gezondere en vitale samenleving? Dat zouden volgens de SP de belangrijkste vragen moeten zijn. Of je wel of niet gaat sporten, is natuurlijk een eigen keuze, maar overheden hebben een belangrijke verantwoordelijkheid om het op allerlei gebieden voor mensen makkelijk en mogelijk te maken. Zo hoor ik graag van de Minister hoe het staat met het plan om minimaal 3% van woongebieden te bestemmen voor speelruimte voor kinderen. Wat is de stand van zaken? Er gebeuren heel veel goede dingen bij gemeentes en sportverenigingen, maar de SP is wel erg bezorgd over de bezuinigingen op de gemeentes. 93% van de gemeentes bezuinigt al op sport, of gaat dat nog doen. Ook de Minister is daar bezorgd over. Ze heeft al toegezegd dat ze het in de gaten gaat houden. Maar zijn we dan niet al te laat? Kan de Minister daar nog eens op ingaan? Hoe gaat de Minister dit monitoren en welke maatregelen kan zij nemen om, zo nodig, bij te sturen?

De onrust in de sportsector over de mogelijke verruiming van de sportvrijstelling in de btw door de Staatssecretaris van Financiën is groot. Het gaat om een mogelijk nadeel voor de sportsector van 150 tot 200 miljoen euro. Wat is hierin de stand van zaken?

Dan kom ik op het zwemonderwijs. In een waterrijk land zoals Nederland is zwemmen een noodzakelijke vaardigheid. Hoewel we beschikken over uitstekende zwemvoorzieningen, zijn er toch de nodige problemen. 12% van de zwembaden wordt met sluiting bedreigd. Tarieven worden verhoogd. Openingstijden worden beperkt. Met regelmaat worden we opgeschrikt door nieuwe verdrinkingen. Ervaringsdeskundigen, bijvoorbeeld leden van de Reddingsbrigade Nederland, waarschuwen ervoor dat dit aantal in de toekomst verder kan oplopen. Nog maar een derde van de kinderen haalt het Zwem-ABC; het diploma dat is ontwikkeld door de Nationale Raad Zwemdiploma's om kinderen veilig te laten zwemmen in open water. Ik ben hier echt bezorgd over. De SP vindt dat we weer meer moeten kijken naar schoolzwemmen. De Minister van Sport zegt heel makkelijk dat het de eigen verantwoordelijkheid van ouders is om kinderen te leren zwemmen. Natuurlijk is het dat ook; het is ook de eigen verantwoordelijkheid. Het is echter van belang om ook de kwetsbare groepen te bereiken. Kinderen uit allochtone gezinnen of uit gezinnen met een laag inkomen weten niet vanzelf de weg naar het zwembad te vinden, omdat het te ver is, ze de situatie niet goed kennen of het niet kunnen betalen. De SP ziet het als een collectief probleem. Alle kinderen moeten leren zwemmen, zoals ze ook allemaal moeten leren rekenen en schrijven. Dat doe je ook op school. Het is niet efficiënt om een collectief «probleem» individueel op te lossen. De Minister zei in antwoord op Kamervragen: ieder ongeluk is een drama en is er een te veel. Dat klopt, maar dan moet de overheid ook de verantwoordelijkheid nemen. Ik vraag de Minister om op het standpunt over de eigen verantwoordelijkheid van ouders terug te komen. De SP vindt dat ieder kind dat van een basisschool komt, eigenlijk een A-, B- en C-zwemdiploma op zak zou moeten hebben. Graag krijg ik een reactie hierop.

Er is nog iets anders: de beleidsprogramma's die een duidelijke impuls hebben betekend voor de kennis over zwemvaardigheid zijn allemaal opgedroogd. De overheid trekt zich terug en dat is om allerlei redenen zonde. Er is juist veel aan de hand. Zo is er binnen de sector een grote verdeeldheid over de vormgeving van het zwemonderwijs en de diploma's. Juist nu is er dus alle reden om hierover kennis te blijven verzamelen, met als doel om de zaken te verbeteren. Ik verzoek de Minister van Sport om in overleg met haar collega van Onderwijs te investeren in innovatie, kwaliteitsborging en kennisontwikkeling, zodat wij in de gaten kunnen houden hoe het met de zwemvaardigheid gesteld is, juist in de kwetsbare groepen. Daarbij kan ook de structuur van het zwemonderwijs en de betrokkenheid van de overheid opnieuw bekeken worden. Op die manier krijgen wij de kwaliteit van de diverse zwemdiploma's en de meerwaarde van B- en C-diploma's voor iedereen helder en acceptabel. Bovendien kunnen gemeenten, scholen, zwemverenigingen en zwembaden zo tot nieuwe concepten en rolverdelingen komen, zodat er voldoende van elkaar en van de goede voorbeelden, de best practices, geleerd kan worden.

Concreet vraag ik de Minister om dit onderzoek financieel mogelijk te maken. Het gaat niet om veel geld, maar dit is wel enorm belangrijk. Deelt de Minister het gevoel van urgentie op dit punt? Deelt zij de mening dat verantwoorde besluitvorming over zwemonderwijs en zwemveiligheid begint met het verzamelen van kennis en het investeren in kwaliteit en innovatie? Graag krijg ik een reactie hierop.

De jeugd heeft de toekomst. Kamerbreed zijn wij het eens over het belang van meer en betere gymlessen op de basisschool. Het streven moet zijn: drie uur per week, gegeven door een vakdocent. De achtereenvolgende regeerakkoorden beloven veel, maar er gebeurt slechts weinig. In het vorige debat verwees de Minister mij naar de Staatssecretaris van Onderwijs. Vorige maand hebben wij met hem een uitgebreid debat hierover gehad, maar de vrijheid van scholen lijkt heilig. Ik ben er absoluut niet gerust op. De Minister van Sport heeft de onuitvoerbare ambitie doorgeschoven naar het Ministerie van Onderwijs, maar welke verantwoordelijkheid neemt zij hier zelf in?

Natuurlijk is beweging niet alleen voor de jeugd belangrijk. Ouderen moeten ook in beweging blijven om zo lang mogelijk gezond te blijven. Hier is volgens mij nog een wereld te winnen. Is er genoeg sportaanbod voor ouderen in de buurt? De rol van de huisarts is in dit verband interessant. Zou hij de schakel kunnen zijn om mensen met chronische klachten en ouderen naar de juiste voorziening te verwijzen? Welke acties worden vanuit het ministerie ondernomen om beter bewegingsaanbod voor ouderen mogelijk te maken, sportparticipatie onder ouderen te bevorderen en ervoor te zorgen dat ouderen hier actief op gewezen worden?

De brede sport voor mensen met een beperking verdient onze beste ondersteuning. Vorig jaar hebben wij informatie gekregen over de sportdeelname van mensen met een beperking. Daaruit bleek dat er veel belemmeringen zijn. De fractie van de SP is blij met het nieuwe gehandicaptensportbeleid, maar het duurt allemaal wel erg lang. Op 16 oktober ontvingen wij de hoofdlijnenbrief. Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de concrete maatregelen die de Minister met de betrokken partijen zal nemen opdat de toegankelijkheid voor gehandicapte sporters verbetert en de sportdeelname niet meer zo achterblijft bij die van mensen zonder beperkingen?

Ik heb samen met de heer Van Gerven Kamervragen gesteld over de bezuinigingen op de sportmedische zorg. De financiering van de Vereniging voor Sportgeneeskunde wordt beëindigd. Dit is echt zorgelijk. De kennis en informatie over voorlichting en blessurepreventie gaan verloren. Kapitaalvernietiging dreigt en daarnaast zijn er onduidelijkheden over de financiering van sportgeneeskunde. Het voert iets te ver om hier nu in detail op in te gaan, maar wil de Minister toezeggen in ieder geval in te gaan op de alarmerende brief die de VSG heeft gestuurd? Wil zij hierover het gesprek aangaan met de Vereniging voor Sportgeneeskunde? Ik krijg graag een toezegging op dit punt.

Op Papendal en op andere plekken in het land gebeuren heel mooie dingen op het gebied van topsport, maar dat veel ex-topsporters na hun actieve sportcarrière of door een blessure in financiële problemen komen, is niet zo mooi. Uit onderzoek blijkt dat brede behoefte bestaat aan een overbruggings- en pensioenregeling voor topsporters. De sporters verdienen echter vaak te weinig om daarvoor geld opzij te zetten. NOC*NSF heeft hiertoe initiatieven genomen. Ik vraag aan de Minister om hier bereidwillig naar te kijken. Er is nu een werkgroep. Kan de Kamer voor het einde van 2014 informatie ontvangen over de stand van zaken?

Volgens het antidopingbureau WADA rukt de georganiseerde misdaad op in de topsport. De handel in verboden middelen, matchfixing, omkoping en corruptie vormen een bedreiging voor de sportwereld. Ik ben benieuwd naar de reactie van de Minister op deze bevindingen. Doping is inderdaad gif voor een integere sport, maar hoe groot is volgens de Minister het echte probleem? Wat is haar reactie op de bewering dat criminele bendes al een kwart van de beroepsmatige sportbeoefening in handen zouden hebben? Kan zij aangeven in hoeverre zij is betrokken bij de totstandkoming van lagere regels op grond van de nieuwe kansspelwet die matchfixing moet aanpakken? Is zij bereid de bestaande expertise van VWS, de wetenschap en de KNVB onder de aandacht te brengen van haar collega van Veiligheid en Justitie? De SP is natuurlijk ook van mening dat sportwedstrijden op het veld en niet op de gokmarkt moeten worden beslist.

De natuur is van ons allemaal, maar door plannen van het kabinet moet er steeds vaker worden betaald om in een bos- of duingebied te komen. De Minister van Sport zou zich dat eigenlijk ook moeten aantrekken. Het verplicht betalen voor wandel- en fietspaden vormt een bedreiging voor de buitensport. Als je mountainbiker of hardloper bent, moet je je sport kunnen beoefenen zonder dat je op je schouder wordt getikt. Het is echt raar dat je een toegangskaartje moet kopen als je een duinreservaat doorkruist op je lange duurloop. Is de Minister bereid haar bezwaren onder de aandacht te brengen van de Staatssecretaris die verantwoordelijk is voor dit natuurbeleid en hiervan een punt te maken?

De Minister verdient een compliment voor haar inspanningen voor veilig sporten en het actieprogramma Naar een veiliger sportklimaat. Na het dramatisch overlijden van de grensrechter heeft de Minister haar rol goed en actief opgepakt om geweld in de sport aan te pakken. De sportsector is er hard mee aan de slag. Een mooi voorbeeld is de samenwerking tussen de KNVB en Halt. Hoe zal de Minister de Kamer goed op de hoogte houden van dit alles opdat die dit in de gaten kan blijven houden?

De heer Van Veen (VVD): Voorzitter. Ik begin mijn inbreng met een aantal complimenten. Ik maak de samenleving een compliment. Wij kennen op dit moment 25.000 sportverenigingen en 5 miljoen mensen zijn daarbij actief. Tel daarbij op 5 miljoen mensen die ongeorganiseerd sporten en dan zitten wij op 10 miljoen mensen die op dit moment aan sport doen. Het kan altijd beter, maar dit is toch een compliment aan onze samenleving waard.

Er vinden per week 30.000 voetbalwedstrijden plaats en er zijn meer dan 1 miljoen vrijwilligers actief in de sport als jeugdtrainer, als coach, als bestuurslid, voor het wassen van de tenues van het team, in de kantine of als scheidsrechter. Vaak elk weekend, of het nu regent of niet. Het is een feit dat wij met elkaar met alle sporters, vrijwilligers en bestuurders een prachtig resultaat boeken zowel op topniveau als op amateurniveau, en dat vaak met een zeer gering budget. Dat dit mogelijk is en het plezier dat wij hieraan beleven, vind ik een compliment voor de hele Nederlandse samenleving. Ik heb zelf afgelopen week deelgenomen aan de Zwem4daagse. Ik zag het enthousiasme van de vrijwilligers die dat willen organiseren. Je kon voor € 6 tien keer zwemmen. Ik kan daar alleen maar heel vrolijk van worden en denk dan: wie wil er nou niet aan meedoen?

Ik wil daarnaast graag een compliment maken aan de topsporters in Nederland. Op het gebied van topsport beleeft Nederland een van de succesvolste sportjaren uit de geschiedenis. Het Nederlandse aandeel in mondiale titels en olympische gouden medailles was nooit groter dan in 2014, met 6,46%. Daarvoor wil ik de Nederlandse sporters complimenteren. Deze successen maken Nederlanders trots en inspireren mensen om nog meer te sporten, zoals blijkt uit de NOC*NSF Sportdeelname Index. Vorige week las ik in De Telegraaf dat successen van Nederlandse scheidsrechters als Björn Kuipers, die de Champions Leaguefinale mocht leiden en actief was op het WK, ervoor zorgen dat het aantal tieners dat een scheidsrechtersopleiding bij de KNVB volgt razendsnel toeneemt. Het is mooi dat het leiden van sportwedstrijden als sport wordt gezien. Er was bovendien succes bij het zwemmen, het darten van gisteravond en het turnen. Ieder succes prikkelt de jeugd om in de voetsporen van hun helden te treden.

Ik wil ook een compliment aan de Minister maken. We zullen het vandaag vooral hebben over het landelijk sportbeleid, waar deze Minister van Sport verantwoordelijk voor is. Ik wil haar echter een compliment geven voor de manier waarop het topsportbeleid zich heeft kunnen ontwikkelen en voor de manier waarop het uitblinken daarin wordt gestimuleerd. Nederland staat niet alleen bekend als een goed sportland, maar staat inmiddels ook op de kaart als een land dat in staat is om grote sportevenementen te organiseren. Kijk maar naar de grote evenementen in 2014, waaronder het WK hockey, het WK BMX en het WK roeien. In de komende jaren zal Nederland gastland zijn van het WK beachvolleybal, het EK volleybal en het EK atletiek. Wat mij betreft is het goed nieuws dat er ook tijdens Euro 2020 in Nederland vier wedstrijden worden gespeeld in de Amsterdam ArenA.

In het beleidskader topsportevementen is vastgelegd dat bij evenementen sportieve side events met een aantoonbaar economisch, maatschappelijk en sportief effect georganiseerd moeten worden. Bij het WK hockey was een mooi sociaal-maatschappelijk programma neergezet, waar veel Kamerleden kennis van konden nemen. Wat mijn partij betreft, is dat trendsettend voor toekomstige evenementen. De VVD ziet graag dat er een stevige maatschappelijke component wordt toegevoegd als de overheid partner is bij sportevenementen. Ik kan er als Kamerlid dus alleen maar mee instemmen dat het sportbeleid van de Minister op grote lijnen wordt voortgezet. Ik ben blij dat de Minister ook dit jaar niet bezuinigt op het sportbudget.

Uiteraard is er minder goed nieuws. Kinderen zijn de afgelopen jaren toch weer steeds dikker geworden; kledingmaten moeten worden aangepast. We zien dat fair play in de breedste zin van het woord druk zet op prestaties. Verder loopt de sport het risico om een speelbal te worden van de internationale politiek. Matchfixing, in welke vorm dan ook, vormt een bedreiging voor de topsport. Clubs en gemeenten zijn terecht ongerust over noodzakelijke lokale bezuinigingen. De aangekondigde wijziging van het Sportbesluit zet de financiering van sport in de toekomst op het spel. In de Miljoenennota wordt gesproken over «dwars door schotten heen». Dat out of the box denken spreekt aan. Er gaat 126 miljoen naar sport en bewegen, 209 miljoen naar jeugd en 53 miljoen naar gezondheidsbevordering. Tel daar nog eens 468 miljoen bij op voor ziektepreventie. In totaal is er dus 860 miljoen euro per jaar. Is het een optie om de buurtsportcoaches en combinatiefunctionarissen te koppelen aan dat geld? Zo kan de effectiviteit worden vergroot en proberen we de vitale Nederlander via sport en bewegen te helpen. Ik daag de Minister uit om op dit vlak out of the box te denken, kansen te zien in de onderdelen die nu goed functioneren en direct te signaleren dat gemeenten stoppen met de buurtsportcoach of de combinatiefunctionaris. Uit de beantwoording van de vragen bleek immers dat er al sprake is van een afname door lokale bezuinigingen.

Ik licht enkele punten uit. Ik begin bij matchfixing. Op 5 juni jongstleden vond een minisymposium van de KNVB plaats over matchfixing. De conclusie van deze bijeenkomst was dat er vals wordt gespeeld en dat geen enkele competitie immuun is voor externe invloeden. Tegelijkertijd is het onmogelijk om te bewijzen dat er sprake is van matchfixing of wedstrijdbeïnvloeding. Dat baart mijn partij zorgen. De VVD wil graag samen met de sportbonden – het gaat niet alleen om voetbal – een volgende stap zetten in het beter inzichtelijk krijgen van matchfixing. Niet door meer ambtenaren aan te nemen, maar door voor elkaar te krijgen dat er minder matchfixing is. Het heeft er alle schijn van dat er in het buitenland veel meer matchfixing plaatsvindt dan in Nederland. Hoe kan dat? In het betaald voetbal heeft namelijk 7% van de spelers in enquêtes aangegeven dat zij weleens benaderd zijn voor matchfixing. Een veroordeelde Belgische keeper heeft uit de doeken gedaan hoe matchfixing tot stand komt en hoe het zijn leven geruïneerd heeft. Het zou goed zijn als Nederlandse sporters hun geweten ook kunnen zuiveren. De meldplicht matchfixing voor spelers en officials van de KNVB leidt in ieder geval niet tot inzicht in de wijze waarop matchfixing werkt. Misschien kan de Minister er meer druk op zetten.

In dat kader wil ik graag weten wat het betekent dat Nederland in september de Europese conventie over matchfixing heeft ondertekend. Waartoe leidt de handtekening van de Minister?

Ik heb de afgelopen maanden veel gesprekken gevoerd over de rol en vooral over de positie van spelersmakelaars in de sportbemiddeling. Met ingang van 1 april 2015 heft de FIFA het licentiesysteem voor spelersmakelaars op, met als gevolg dat iedereen zich spelersmakelaar mag noemen. Dat is op zichzelf een positieve ontwikkeling. Aan iedere positieve ontwikkeling zit, wat ons betreft, ook een negatief aspect. In Nederland werken we namelijk met de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs. Clubs die een contract overeenkomen met een speler en zijn makelaar zijn volgens die wet verplicht de kosten voor deze makelaar voor hun rekening te nemen. Het wegvallen van een licentie, een opleiding of een keurmerk voor spelersmakelaars en daarmee dus een kwaliteitscriterium, zorgt ervoor dat spelersmakelaars met de wet in hun hand hun geld voor niet of slecht geleverde diensten kunnen opeisen. Is de Minister het met de VVD eens dat een wet voor sportbemiddeling waarin staat dat de vertegenwoordiger van de speler betaald moet worden, onwenselijk is en dat bij het opstellen van een contract de betaling van de spelersmakelaar onderdeel is van de onderhandelingen? In 99% van de gevallen zal de club die kosten heel graag betalen, want wie wil nu niet die topspeler onder contract hebben? Bij die ene procent waarbij dat niet het geval is, moet de club kunnen zeggen: speler, ik wil jou best contracteren, maar ik ga jouw spelersmakelaar niet betalen. Dan moet er geen onnodige wet voor deze bedrijfstak zijn die dit verplicht stelt. Ik krijg daar graag een reactie op van de Minister.

Ik zei al dat er 10 miljoen sportende Nederlanders zijn. Het is bijna onmogelijk om sporters te beschermen tegen pedofielen en seksueel gefrustreerde individuen. Het laatste dieptepunt betrof het filmen van vrouwen en jonge meisjes bij hockeyclub HGC. Steeds meer verenigingen laten hun vrijwilligers een vog meenemen. Dat is een prima ontwikkeling. Ik hoor of lees het graag als de Minister de resultaten heeft van het feit dat een vog ook werkelijk mensen buiten verenigingen weet te houden. Maar wat kan de Minister nog meer doen? De Minister weet dat de VVD een verplichte vog niet ziet zitten. Wij kunnen ons wel voorstellen dat er meer contact is tussen justitie en burgemeesters om er zo voor te zorgen dat veroordeelde zedendelinquenten, maar ook mensen tegen wie verdachtmakingen lopen, worden gesignaleerd waardoor het risico voor de maatschappij wordt verkleind.

We hebben de vorige keer vrij uitgebreid gesproken over de verruiming van het Sportbesluit. Mijn collega van de SP heeft dat inmiddels ook weer gedaan. In mei 2014 heeft de Staatssecretaris van Financiën aan partijen in de sport aangegeven dat het kabinet van plan is om het Sportbesluit aan te passen. Dit veroorzaakt nog steeds veel onrust bij de clubs, beheerstichtingen en gemeenten. Naar aanleiding van vragen die de VVD heeft gesteld, blijkt dat de aanpassingen voor de korte termijn weliswaar van de baan zijn, maar Europese wet- en regelgeving zijn nog steeds aanleiding om deze onrust te laten voortbestaan. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat voor de 15% kostenverhoging die de sportverenigingen, gemeenten en stichtingen wellicht te wachten staat, de gelden zeker worden gesteld? En dat wij nu met elkaar gaan uitzoeken over hoeveel geld het werkelijk gaat en dat wij ervoor zorgen dat dit geld bij VWS blijft op het moment dat jurisprudentie leidt tot een aanpassing van het Sportbesluit? Het zijn niet-geraamde inkomsten voor de overheid. Zij horen thuis bij de sport en daar moeten zij ook blijven. Ik ben heel erg benieuwd wat het kopje koffie van de Minister met de Staatssecretaris van Financiën in dat opzicht heeft opgeleverd. Zij heeft namelijk toegezegd dat kopje koffie te gaan drinken.

Uit een enquête van NOC*NSF onder topsporters is naar voren gekomen dat topsporters graag een overbruggings- en/of pensioenregeling willen hebben. Judoka Henk Grol heeft hiervoor ook gepleit in een open brief aan Minister-President Mark Rutte en Minister Schippers. De VVD heeft aangegeven serieus naar dit verzoek te willen kijken. Wij hebben begrepen dat er inmiddels overleg wordt gevoerd tussen verschillende partijen en ministeries. Wij worden graag op de hoogte gesteld van de status van die gesprekken en van de termijn waarbinnen hierop een antwoord aan de topsporters gegeven kan worden.

Ondanks het feit dat het Mulier Instituut heeft aangetoond dat de gemeenten tot nu toe voorzichtig zijn met het uitvoeren van gemeentelijke bezuinigingen, krijgen wij toch signalen binnen dat er nog steeds gemeenten voornemens zijn om te bezuinigen op subsidies voor sportaccommodaties. Ook de SP sprak daar al over. Als ik daar de forse krimp in de diverse regio's bij optel, zou het goed zijn om tot meer functiestapeling van sportaccommodaties te komen om ze op die manier zo exploitabel mogelijk te houden. Op diverse plekken in het land zijn heel goede voorbeelden van dit soort accommodaties.

Met de drie decentralisaties die op gemeenten afkomen, lijkt dit het moment om de Minister in actie te laten komen. Moet de Minister niet meer kansen bieden voor sport om met passend sportaanbod in te spelen op de Wmo, de Wet werken naar vermogen en Wet op de jeugdzorg? Ook hiervan zijn diverse goede voorbeelden beschikbaar. Het Rijk zou gemeenten moeten ondersteunen om de kansen voor sport ook daadwerkelijk te benutten. Hoe kijkt de Minister aan tegen een vervolg op het programma Sport en Bewegen in de Buurt? De KNVB is in ieder geval die samenwerking al gestart met zijn stichting Meer dan Voetbal. Het gaat daarbij om een open clubcultuur. De amateurverenigingen bundelen op dit moment hun krachten met andere organisaties om maatschappelijke vraagstukken op te pakken. De VVD vindt dat een mooi voorbeeld van de bindende rol die de sport en sportverenigingen kunnen hebben. Clubs en gemeenten kunnen zo ook invulling geven aan hun jeugdzorg- en Wmo-taken en hun verantwoordelijkheden op dat terrein. Wij streven ernaar om het multifunctioneel gebruik van sportzalen en gymparken nog verder te stimuleren. Wat kan de Minister daaraan in 2015 echt doen?

Al het geld dat in Nederland aan sport en bewegen wordt uitgegeven, leidt direct tot banen. Ik wil de Minister vragen om eens na te denken over een arbeidsmarktmonitor voor de sport. Hoe wordt de 1,5 miljard euro besteed? Welke kleine en grote banen worden hierdoor gecreëerd? Welke wetgeving is op deze banen van toepassing? Waar moeten wij op letten op het moment dat wij deze wetten aanpassen?

Ik rond af. Dafne Schippers heeft een fantastische prestatie geleverd. Dat zorgt ervoor dat wij nu zelfs als atletieknatie een toonaangevende naam in Europa hebben. Tel daarbij op de prestaties van Sifan Hassan, Susan Kuijken en Nadine Broersen bij het laatste EK en de topsportverbreding is een feit. Laten wij ervoor zorgen dat fair play voor ons altijd de eerste prioriteit is: wij willen geen matchfixing, doping of oneerlijk spel. Ook bestuurlijk, op het gebied van belasting en infrastructuur, moet het goed geregeld zijn. De toegang tot sport in onze samenleving is een verantwoordelijkheid van Onze Minister.

De heer Van Nispen (SP): Vindt de VVD het ook problematisch dat twee derde van de kinderen het Zwem-ABC tegenwoordig niet meer haalt? Ziet de VVD ook dat er van alles aan de hand is in de zwemsector? Ik denk bijvoorbeeld aan de samenwerking. Bij wie ligt de verantwoordelijkheid, wat is de status van bepaalde diploma's, hoe zit het met concurrentie op het gebied van diploma's et cetera? Ziet de VVD daar ook een probleem?

De heer Van Veen (VVD): Het probleem ontkennen zou heel dom zijn, maar de oplossing aanleveren is een ander verhaal. Ik ben het eens met de antwoorden van de Minister op de vragen die de SP heeft gesteld: er ligt een heel grote verantwoordelijkheid bij de ouders. Als je voor je kind een fiets koopt, leer je je kind fietsen. Als je met je kind gaat zwemmen, let je op als het niet kan zwemmen; als je niet meer op wilt letten, zorg je ervoor dat het een zwemdiploma haalt. Ik weet dat heel veel gemeenten schoolzwemmen nog steeds aanbieden. Ik vind dat dit een lokale keuze is; die moet politiek op lokaal niveau gemaakt worden. Ik juich dat toe. Ik zou niet willen dat wij vanuit de overheid opleggen hoe het zwemdiploma eruit moet zien en wat ervoor gedaan moet worden. Ik zou niet willen dat ouders verplicht worden om hun kind een zwemdiploma te laten halen.

De heer Van Nispen (SP): De eigen verantwoordelijkheid zie ik ook; die heb ik ook genoemd in mijn bijdrage. Er is echter heel veel aan de hand in de zwemsector. Is de VVD het met de SP eens dat het goed zou zijn om een specifiek onderzoek te laten doen naar de innovatie in de sector? Dat kan een impuls geven aan kwaliteitswaarborging en kennis. Al die beleidsprogramma's zijn opgedroogd – dat heb ik in mijn bijdrage al gezegd – terwijl er juist heel veel aan de hand is in de zwemsector. Kan de VVD dit pleidooi voor innovatie, kwaliteit en kennis steunen?

De heer Van Veen (VVD): Ik denk dat er heel veel goede initiatieven zijn om een zwemdiploma te halen. Of die nu worden aangeboden door een private partij, een gemeentelijke partij of de KNZB, is mij eigenlijk om het even. Mij maakt dat niet zo gek veel uit. Het moet erom gaan dat ouders erop worden gewezen dat er risico's zijn als je een kind laat zwemmen zonder zwemdiploma. Of zo'n zwemdiploma nu bestaat uit twintig baantjes schoolslag of twintig baantjes borstcrawl, is niet aan de overheid. Ik vind niet dat de overheid moet opleggen hoe een zwemdiploma eruitziet. Het gaat erom dat ouders zich verdiepen in de zwemvaardigheid van kinderen.

Ik wil daar nog iets extra's over zeggen. Het is een feit dat heel veel kinderen op jonge leeftijd leren zwemmen, maar het niet meer kunnen als zij een jaar of 14 zijn, als zij echt gaan zwemmen. Ik neem aan dat de SP ook niet wil dat ouders hun kinderen dan ieder jaar een brevet moeten laten halen om na te gaan of de kinderen nog wel goed kunnen zwemmen. Dat is een verantwoordelijkheid die de overheid nooit moet overnemen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Het CDA vindt sporten en bewegen ontzettend belangrijk. Sporten en bewegen is gezond. Mensen beleven er plezier aan. Wat voor sportland is Nederland? Epke Zonderland is net wereldkampioen geworden. Dafne Schippers is Europees atlete van het jaar geworden. De hockeydames zijn wereldkampioen. Het is echt een bijzonder sportjaar geweest. Maar: geen topsport zonder een brede basis, ook in de recreatieve sport. In de sport valt altijd een medaille te winnen. Die heeft twee kanten. Dit is echt de mooie kant van de sport.

Ook geldt: geen sport zonder vrijwilligers; de collega's die voor mij spraken, zeiden het al. Vrijwilligers vormen echt de ruggengraat van de sport en sportverenigingen. Meer dan 1 miljoen vrijwilligers zijn actief in de sport. Het CDA is trots op al die vrijwilligers. Een op de vijf verenigingen heeft echter wel een tekort aan vrijwilligers. De maatschappelijke stage was daarvoor echt een superoplossing. Het kabinet heeft hier helaas een streep door getrokken. Het is eigenlijk penny wise, pound foolish; een derde van die jongeren bleef namelijk vrijwilliger bij de sportvereniging.

Een andere kant is dat sportverenigingen en vrijwilligers soms echt gek worden van de regelgeving. Dit geldt ook voor de regels voor de vrijwilligersvergoeding. De Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk en het NOC*NSF willen het uurbedrag afschaffen omdat dat voor de vrijwilligersvergoeding een te grote administratieve last is. Hiervoor zou een kwartaalbedrag in de plaats kunnen komen. Het CDA vindt dit eigenlijk wel een logisch voorstel. Kan de Minister hierop reageren?

Het stemt het CDA tevreden dat de Minister werk maakt van de gehandicaptensport. Het is goed dat de Minister daarbij erkent dat de decentralisaties ook echt effect zullen hebben op die gehandicaptensport. In een brief wordt wel aangegeven dat gehandicapten door de diversiteit vaak niet via een specifieke vindplaats te bereiken zijn. Afgezien van een betere matching die mogelijk gemaakt wordt door het opzetten van de regionale netwerkstructuren, wordt hier eigenlijk geen verdere oplossing voor gegeven, terwijl we wel graag willen dat mensen met een beperking actief blijven sporten. Hoe gaat de Minister hier nog verder op inzetten?

Mijn collega van de SP zei het zojuist ook al: een leven lang sporten zorgt ervoor dat senioren niet vereenzamen en dat ze ook langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Het is bewezen dat sportende senioren minder vaak ziek zijn en sneller herstellen na operaties. Het beleid van dit kabinet is erop gericht dat mensen langer thuis blijven wonen, wat ze ook graag willen, en dat ze ook zelfredzamer moeten zijn. Welke initiatieven neemt de Minister op dit moment om senioren die thuis wonen, langer te laten sporten en meer te laten bewegen? Welke extra impuls kan zij daaraan geven?

Het CDA vindt het van belang dat kleine sportverenigingen, dorpsclubs in ontgroenende kernen met rond de 100 leden, ook bestaansrecht hebben, maar het lijkt erop dat we soms water naar de zee dragen. In kleine kernen, buurten en wijken zijn er nieuwe initiatieven voor kleine sportverenigingen, maar we zien ook een snelle erosie van vooral kleine sportverenigingen vanwege de lastenverzwaring als gevolg van eisen die door de rijksoverheid, de gemeenten en de bonden worden gesteld. Op welke wijze ziet de Minister nog bestaansrecht voor kleine sportverenigingen?

De heer Van Veen (VVD): Mevrouw Bruins Slot houdt een pleidooi voor een leven lang sporten. Wat stelt het CDA concreet voor? We kunnen wel aan de Minister vragen of zij ernaar kijkt en er wat mee doet. Ik kan me het antwoord daarop wel voorstellen: dat doen we, daar kijken we naar. Er gebeurt heel veel op gemeentelijk niveau. Er worden ook heel veel lokale keuzes gemaakt waar ook CDA-wethouders bij betrokken zijn. Zijn die initiatieven niet goed of moeten die op een andere manier worden vormgegeven? Wat wil het CDA dat ouderen met dit pleidooi doen? Moeten zij wachten tot de overheid hen komt halen en naar de sportvereniging brengt? Wat wil het CDA?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik vind dat de heer Van Veen het nu een beetje als belachelijk wegzet. Er zijn heel veel goede lokale initiatieven, maar tegelijkertijd is bijvoorbeeld Staatsbosbeheer bezig om de buitenruimte af te sluiten, terwijl juist wandelen en bewegen de meest toegankelijke vormen van sport zijn. Laten we naar dat soort oplossingen kijken!

De heer Van Veen (VVD): Het is goed dat ik deze vraag gesteld heb. Op het moment dat ik aan sporten denk, denk ik bijvoorbeeld aan de mogelijkheid om buiten de geijkte tijden te gaan koersballen of aan het geven van gymnastiekles in bejaardentehuizen. Dat zijn allemaal dingen die er al zijn. Volgens mij moeten wij vanuit de Tweede Kamer veel meer benadrukken dat het aanbod er is en dat ouderen daar gebruik van moeten gaan maken, dan dat we de Minister vragen wat zij gaat doen om het te verbeteren. Als mevrouw Bruins Slot het alleen heeft over de buitenruimte, dan is dat voor mij een iets ander onderwerp.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Mooi! Ik hoor hier steun van de VVD om er meer werk van te maken. We zien dat deze Minister wel iets doet voor sport in de zorginstelling, maar we moeten kijken of we sporten en bewegen ook buiten de instelling kunnen bevorderen. Daarvoor moeten we de krachten bundelen. Het is mooi dat de VVD dat steunt.

De collega's van de SP en de VVD hebben het ook al gehad over het zorgelijke voornemen van de Staatssecretaris van Financiën om de sportvrijstelling in de btw te verruimen. Dat zal jaarlijks voor gemeenten, en dus ook voor sportverenigingen, een financieel nadeel van 150 tot 200 miljoen opleveren. De Minister deed tijdens de vorige kabinetsperiode een terechte oproep aan de Kamer. Zij zei: als ik er werk van maak, moeten jullie er ook werk van maken. Ik kan tegen de Minister zeggen dat mijn collega Pieter Omtzigt en ik de Staatssecretaris van Financiën vragen hebben gesteld. Wij trekken samen op om hier actief werk van te maken. Heeft de Minister zich aan haar kant van de deal gehouden? Wat is er uit dat kopje koffie met de Staatssecretaris van Financiën gekomen? Kan zij voorkomen dat deze wijziging in de Fiscale verzamelwet van 2015 staat? Die wet ligt namelijk al in januari hier in de Tweede Kamer. De tijd is dus nog erg kort.

Ik heb gesproken over twee kanten van de medaille. De andere kant van de medaille van de sport is het dopinggebruik onder topsporters en amateursporters. Het is de dreiging van matchfixing, maar het zijn ook de ontuchtplegers die nog steeds te gemakkelijk actief kunnen zijn in sportverenigingen. Dit verpest de sport. Er moet in Nederland geen ruimte voor sportcriminaliteit zijn. De verborgen camera's in de kleedkamer van de hockeyclubs HGC en HDM laten zien dat er nog veel moet gebeuren in de sportwereld om seksuele intimidatie te voorkomen. En ja, er is een zwarte lijst van ontuchtplegers, maar die lijst komt nauwelijks van de grond. In mei van dit jaar stond er nog maar één persoon op! Het CDA vraagt de Minister om hier vanuit haar verantwoordelijkheid meer werk van te maken. De Minister moet juist op dit punt niet vanaf de zijlijn toekijken, maar in het veld actie ondernemen. De sport mag en kan geen speelparadijs en mogelijke ontuchtplegers zijn.

Het CDA heeft hierover een aantal vragen en voorstellen voor de Minister. In 2013 waren er 57 gevallen van seksuele intimidatie, terwijl er maar 4 voor de tuchtrechter zijn gebracht. Waarom waren dit er niet meer? Ik vraag dat, omdat ontuchtplegers nu zo weer bij een andere sportbond aan de slag kunnen gaan. Als het Openbaar Ministerie een ontuchtpleger in de sport strafrechtelijk veroordeeld heeft, dan kan en mag het Openbaar Ministerie dat niet melden aan het NOC*NSF. De sport weet dan van niets. Waarom gebeurt dit niet? Kan de Minister onderzoek laten doen naar mogelijkheden om dit wel mogelijk te maken? Ook komt die persoon niet op de zwarte lijst terecht, want dat iemand strafrechtelijk is veroordeeld, is niet voldoende om iemand op een zwarte lijst van ontuchtplegers te zetten. Nee, daarvoor moet je een tuchtzaak aanspannen, ook nadat iemand al strafrechtelijk voor zaken in de sport is veroordeeld. Het CDA vindt dat onlogisch en onwenselijk. Mijn verzoek aan de Minister is of zij op deze drie punten ervoor kan zorgen dat de belemmeringen worden weggenomen, zodat het wel kan gebeuren. De Minister moet echt ophouden met vanaf de zijlijn toekijken en in het veld actie gaan ondernemen.

De secretaris-generaal van het mondiale antidopingbureau WADA heeft een paar weken geleden gezegd dat criminele bendes ongeveer een kwart van de professionele sportbeoefening in handen hebben. Het CDA heeft hierover inmiddels schriftelijke vragen gesteld aan de Minister. Die antwoorden zijn nog niet binnen, maar het lijkt er steeds meer op dat Nederland een soort Gallië is op het gebied van matchfixing in Europa: in alle ons omringende landen is matchfixing ontdekt, maar bij ons is nog nooit iets gebeurd. We moeten niet naïef zijn en er niet van uitgaan dat er dan dus ook helemaal niets aan de hand is. Intussen is ons eigen Openbaar Ministerie al meer dan een jaar bezig met een voorbereidend onderzoek naar fraude in de voetbalwereld. Hoe staat het hiermee en waarom duurt dit zo lang?

Voorzitter. Mijn laatste punt komt al vijf jaar terug in mijn bijdrages. Al in 2010 is de Tweede Kamer een dopingwet toegezegd. De Minister heeft gezegd dat zij die wet eind dit jaar eindelijk naar de Tweede Kamer zal sturen. Wanneer kunnen we dit wetsvoorstel verwachten? Op 5 december, op pakjesavond?

De heer Van Dekken (PvdA): Voorzitter. Mijn collega Hanke Bruins Slot heeft groot gelijk met wat zij zegt over de dopingwet en het enorme traject dat daarmee gemoeid is. Het duurt al heel lang en ik zou er dan ook voor willen pleiten dat de Minister die wet snel naar de Kamer stuurt. Het mag wat mij betreft ook op 6 december als die wet er maar komt.

De PvdA staat voor toegankelijke, veilige en eerlijke sport, want sport verbroedert en verbindt. Bovendien is sport goed voor de gezondheid, verbindt het groepen in de samenleving en leren jongeren door te sporten belangrijke sociale vaardigheden. Sport is dus van groot maatschappelijk belang. Dat is ook de kern van het sportbeleid van de Minister en daarmee zijn wij dan ook vanzelfsprekend blij.

Sport moet natuurlijk toegankelijk zijn voor iedereen, ongeacht de dikte van je portemonnee, en verder moet sport ook eerlijk en veilig zijn. Vanuit deze ambitie hebben wij de volgende aandachtspunten om te komen tot toegankelijke, veilige en eerlijke sport. Op sommige punten willen wij ook zeker toezeggingen krijgen van de Minister.

Ik begin met de toegankelijkheid. Juist kinderen uit armere gezinnen moeten kunnen sporten. Niet alleen leren kinderen door te sporten sociale vaardigheden, kinderen uit lagere sociaaleconomische groepen lopen ook meer risico op overgewicht, beginnen eerder met roken en hebben in hun latere leven vaker last van chronische klachten. Daarom wil de PvdA dat juist deze groep kinderen deel kan nemen aan sport en spel. De 21 miljoen euro subsidie voor sportimpulsprojecten is gericht op deze groep kinderen en daar zijn wij vanzelfsprekend blij mee. Wel wil ik nog van de Minister weten of dit geld goed wordt besteed. Hoeveel kinderen worden hiermee bereikt en hoe worden de resultaten op langere termijn geborgd.

Ook de school speelt hierbij natuurlijk een grote rol en wel door te zorgen voor goed en voldoende bewegingsonderwijs. Nog steeds houden echter niet alle scholen zich aan het idee van de gymles. Zal de Minister van Sport inzetten op voldoende kwalitatief goede uren en slimme en logische samenwerking met lokale sportclubs, waar veel faciliteiten overdag vaak leegstaan? Kan de Minister mij hierop een toezegging doen?

Ook de buurtsportcoaches zouden deze groep kinderen veel meer in beeld moeten hebben dan nu het geval is. Eerder heeft de PvdA-fractie al vragen gesteld over de inzet van deze coaches. Zijn zij in alle gemeenten actief? Kunnen zij zich juist op deze groep kinderen richten? Daarbij zouden buurtsportcoaches, veel meer dan nu het geval is, kinderen moeten doorgeleiden naar een sportvereniging en kennis moeten hebben van de lokale subsidiepotjes. Wij willen dit zo concreet mogelijk terugzien, want de voormalige Aboutaleb-gelden zijn hiervoor niet voor niets beschikbaar gesteld. Dit geld moet echt benut worden voor de armere kinderen. Wij hebben niet zo veel zin om daar nog heel lang op te wachten, want wij willen dat deze doelgroep concreet wordt geholpen. Ik heb niet heel veel zin om daarover een motie in te dienen, maar laat een en ander wel een beetje afhangen van het antwoord van de Minister.

Mijn collega's spraken bijna allemaal over de 93% van de gemeenten die al op sport bezuinigd heeft of dat nog gaat doen. Dat heeft directe effecten op sportfaciliteiten en sportverenigingen. Zo kunnen zwembaden alleen nog met steun van de lokale overheden overeind worden gehouden. Als je het goed bekijkt, kun je gerust stellen dat de situatie precair is. Het voortbestaan van faciliteiten wordt verder bedreigd door het eventuele vervallen van de btw-vrijstelling voor sportaccommodaties. Momenteel genieten ze een btw-vrijstelling voor investeringen in onderhoud, maar het Europees arrest zet deze vrijstelling op de helling. Wanneer deze inderdaad geschrapt zou worden, heeft dat volgens de Vereniging Sport en Gemeenten een negatief effect van uiteindelijk 200 miljoen. Dat zou moeten worden opgevangen door de lokale overheden. Laat ik hierover namens mijn partij helder zijn: wij zien graag dat het kabinet komt met concrete maatregelen om gemeenten hierin tegemoet te komen. Er werd gepraat over kopjes koffie en thee, maar wij hopen zo veel mogelijk op een concreet antwoord. Iedereen die de sport een warm hart toedraagt, moet zich realiseren wat dit voor de sport zou betekenen.

Een ander punt dat ons dwarszit, is de cofinanciering van breedtesportevenementen. Wij krijgen nog steeds berichten van allerlei organisaties dat mooie en toegankelijke sportevenementen geen subsidies krijgen omdat er geen cofinanciering vanuit VWS mogelijk zou zijn. Zoals de Minister weet, zijn wij al langer voor een soepele cofinanciering. Kan zij hierin niet wat toeschietelijker worden? Dat zou namelijk betekenen dat een heleboel mooie breedtesportevenementen daadwerkelijk kunnen plaatsvinden. Dat is belangrijk voor de doelgroep waarover ik al eerder sprak.

Een ander belangrijk onderwerp is veilig sporten. Dat is cruciaal om mensen daadwerkelijk te kunnen laten sporten en betrokken te houden als vrijwilliger. Geweld op de sportvelden is natuurlijk onacceptabel; daarover hebben wij al veel gesproken. Op dit gebied is een prachtig project ontwikkeld, het actieplan Naar een veiliger sportklimaat. Er worden ook heel concrete resultaten op geboekt: 42 sportbonden hebben hun tuchtrecht en opleiding aangepast. Dat is fantastisch. Ook is er een extra verantwoordelijkheid ontstaan voor bestuurders, trainers, coaches en ouders. Dat neemt niet weg dat de PvdA meer aandacht wil voor bijvoorbeeld de opsporing en aanpak van zedendelinquenten in de sport. Mijn collega's spraken daar ook al over. Blijkbaar is het werken met de vog geen waterdicht systeem. Welke andere maatregelen ziet de Minister eventueel voor zich?

Er komt een evaluatie van het hele actieplan naar de Tweede Kamer, maar ik vooruitlopend op deze evaluatie heb ik alvast een vraag, mede op basis van de veiligheidscampagne die wij als PvdA hebben gevoerd en nog steeds voeren. Wij zijn zeer regelmatig op de amateurvoetbalvelden om te kijken wat zich allemaal afspeelt, niet alleen op het gebied van sportiviteit en respect, maar helaas ook op het gebied van geweld. Wij zouden heel graag zien – ik zou het bijna willen eisen, maar dat mag hier niet – dat dit project wordt voortgezet na 2016, want het is te belangrijk om het te laten verdwijnen. In die zin is de rol en de acceptatie van homoseksuelen en het tegengaan van discriminatie rond de velden onderdeel van het plan.

De Minister heeft in een vorig debat gezegd dat er rondom homoacceptatie workshops worden georganiseerd, dat er een vertrouwenspersoon is aangesteld en dat voormalig voetballers worden ingezet om het thema onder de aandacht te brengen. Wij zijn heel benieuwd naar een update hiervan, zodat we er een beeld bij kunnen krijgen. Ik zeg dat, omdat ik niet toe wil naar een situatie waarin een nationale omroep opnieuw een thema-uitzending zoals FC Gay op televisie moet organiseren of wij een nieuw voorstel moeten doen om discriminatie en homofobie waar dat kan, te bestrijden.

Ik kom op matchfixing. De PvdA zal altijd ten strijde trekken tegen de ongeoorloofde beïnvloeding van sportwedstrijden door criminele organisaties. De inmenging van criminelen door het fixen van wedstrijden en het leveren van doping tast niet alleen de beïnvloede wedstrijd aan, maar zorgt er ook voor dat het vertrouwen in andere, wellicht schone wedstrijden afneemt. Dat kan leiden tot de ondergang van een sport, of het nu gaat om voetbal, tennis, wielrennen, cricket enzovoort. De uitspraak van de secretaris-generaal van het wereldantidopingagentschap WADA, David Howman, dat 25% van de sport wereldwijd wordt beheerst door de georganiseerde misdaad, is voor mij niet nieuw, maar het is natuurlijk wel schokkend. Het is niet nieuw, omdat er al onderzoek is gedaan door Interpol, door Europol en door de commissie-Olfers. Er loopt ook nog een justitieel onderzoek.

Na dik twee jaar, tientallen publicaties, echt honderden krantenartikelen, de beruchte Bochum-tape – daar is-ie, mevrouw Bruins Slot – en gedraal, vertraging en schimmigheid rond het onderzoek naar sportfixing en matchfixing, moet het roer nu echt om. Daarom heeft de PvdA een initiatiefnota geproduceerd: De aanpak van matchfixing; het recht op een eerlijke wedstrijd. Ik heb die gemaakt met een aantal echte sportliefhebbers binnen de PvdA. Dat zijn er heel veel, maar sommigen zijn extra deskundig. Via de griffier wil ik de initiatiefnota aanbieden aan de Minister. Ik weet dat dit doorgaans via een procedurevergadering behoort te gaan, maar ik laat me er toch toe verleiden om het op deze manier te doen.

Binnenkort komen mijn collega Hanke Bruins Slot en ik nog met een concreet voorstel voor een hoorzitting over matchfixing, fraude en witwasserij in de sport. Het lijkt me gepast om dat te melden. De initiatiefnota leidt ongetwijfeld tot een notaoverleg, maar voorafgaand daaraan willen we toch een hoorzitting. Die achten wij van groot belang.

De voorzitter: Ik onderbreek u even, mijnheer Van Dekken. U gaf zelf al aan dat de procedure is dat een initiatiefnota wordt aangeboden in een procedurevergadering. Dat kunt u volgende week alsnog doen, maar ik zal de nota nu alvast aan de Minister overhandigen.

De heer Van Dekken (PvdA): Dat zou ik zeker doen, voorzitter, want de inhoud is interessant genoeg.

Voorzitter. De VVD heeft net voorgesteld om profvoetballers zelf hun spelersmakelaar te laten betalen. Dat vereist een aanpassing van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs. Die wet richt zich op de bestrijding van malafide uitzendbureaus maar heeft ook effect op andere bedrijven die personeel uitlenen. Mijn fractie vindt dat dit voorstel zorgt voor een slechtere positie van alle betaaldvoetbalspelers, behalve de duurbetaalde, de absolute vedettes. Zo is het voorstel ook nog eens een keer erg slecht voor jonge spelers in bijvoorbeeld de Eredivisie. Wie afgelopen weekend het interview heeft gelezen met de voorzitter van Telstar in de Volkskrant, weet waar ik het over heb. De jonge spelers spelen allemaal voor een minimumloon totdat ze, misschien, met geluk, dat ene contractje krijgen. Je moet er niet aan denken dat ze dan ook nog eens hun eigen makelaar moeten betalen. In dat geval zou ik overwegen om dat zelf te worden, uit piëteit.

De heer Van Veen (VVD): Ik voel me toch een beetje uitgedaagd. De aanpassingswet maakt juist mogelijk dat je clubs verplicht om een spelersmakelaar te betalen die slechte kwaliteit levert. Ik raad iedere speler die een minimumloon verdient aan om geen spelersmakelaar in de arm te nemen, want dat is zinloos. Zo'n spelersmakelaar heeft alleen zin als die toegevoegde waarde heeft en die toegevoegde waarde blijkt uit een hoger salaris dan het minimumjeugdloon. Daar is het dus niet voor bedoeld. De VVD zegt ook niet dat spelersmakelaars moeten worden betaald door de speler. De VVD wil dat clubs niet langer verplicht zijn om de spelersmakelaars te betalen. In mijn termijn heb ik aangegeven dat met ingang van 1 april 2015 de certificering voor spelersmakelaars komt te vervallen en dat iedereen zich dus spelersmakelaar mag noemen en dat het dan toch raar zou zijn dat we in Nederland een wet hebben die vervolgens zegt dat spelersmakelaars verplicht betaald moeten worden door een club, terwijl dat in het buitenland niet het geval is.

De heer Van Dekken (PvdA): Ik hoorde geen vraag, maar wel een heel betoog. Als ik de heer De Vries zo hoor, denk ik, dat ... Ik bedoel de heer Van Veen. Nu gaat het fout. Stel je voor dat je de ene makelaar met een ander verwisselt in een contractbespreking! Daar moet je ook niet aan denken.

Ik denk dat het, gehoord de geluiden vanuit bijna alle betaaldvoetbalorganisaties, behalve Heracles, en de reactie van de Vereniging van Contractspelers, wijzer is om toch even te bekijken of we niet toe kunnen naar een andere situatie. Hier is namelijk totaal geen draagvlak voor binnen de hele voetbalwereld. Ik vraag me ook af of er een draagvlak voor is in de Tweede Kamer. De PvdA staat in dezen toch echt voor het belang van de voetballers en voor dat van de clubs. Mijn vraag aan de VVD is dan ook of de VVD samen met ons, de betaaldvoetbalorganisaties, de KNVB, maar ook de supporterscollectieven – zie de uitzending van VPRO's Tegenlicht van gisteravond – wil werken aan een actieplan voor de aanpak van bijvoorbeeld de malafide spelersmakelaars, de wurgcontracten en de moderne slavenhandel, waarbij investeringsmaatschappijen eigenaars zijn van spelers en voetbalclubs worden opgekocht door schatrijke oligarchen. Misschien zou dat een veel beter idee zijn, want dan kan er een veel breder draagvlak ontstaan. Dan wordt iedereen weer baas in eigen club. Voetbal is namelijk van het volk en dat wil de PvdA graag zo houden.

De voorzitter: Het is eigenlijk niet de bedoeling dat u een tegenvraag stelt aan de woordvoeder van de VVD-fractie, maar ik geef de heer Van Veen de gelegenheid om het tweede deel van zijn interruptie te plegen.

De heer Van Veen (VVD): Ik vind het jammer dat nu wordt gesuggereerd dat er geen draagvlak zou zijn binnen het betaald voetbal, want dat draagvlak is er wel degelijk, maar men maakt zich zorgen. Die zorgen hebben met name betrekking op het fiscale terrein. Op dit moment is het fiscaal aantrekkelijk om als club de spelersmakelaar te betalen, omdat er dan 21% btw moet worden betaald, terwijl als de speler die betaalt, er 52% btw moet worden betaald. Dat is de reden waarom er wat onduidelijkheid is. Dat is ook de reden waarom we ons er als overheid helemaal niet mee bezig moeten houden en wij ons moeten terugtrekken uit dit soort processen. Ik vind dat het overeenkomen van een arbeidscontract tussen een speler en een voetbalclub, of een volleybalclub of een honkbalclub, niet onder deze wet zou moeten vallen, omdat het gewoon een normale overeenkomst is die een bepaalde looptijd heeft. De afhankelijkheid van spelers en het uitbuiten van spelers komt juist omdat we hier een wet hebben die de spelersmakelaar verbindt aan de speler en de club vervolgens laat betalen. De speler denkt dan: het gaat mij eigenlijk wel goed en ik verdiep mij daar niet in. Wij moeten ervoor zorgen dat die club tegen een speler kan zeggen: vriend, als jij met deze spelersmakelaar naar mij toekomt, kan ik helaas geen zaken met je doen. Die spelersmakelaar moet dan niet met de wet in de hand kunnen zeggen: dat is allemaal heel leuk, club, maar u gaat mij wel betalen. Ik denk dat de Partij van de Arbeid dus nog even iets beter moet nadenken voordat ze alles naar de prullenbak verwijst. Wat de VVD zeker niet wil, is nog meer overheidsbemoeienis bij de betaalde sport.

De heer Van Dekken (PvdA): Ik heb zojuist een nieuw plan van aanpak bepleit, waarbij alle betaaldvoetbalorganisaties, de Vereniging van Contractspelers, de KNVB en dergelijke worden betrokken. Ik wil de vertegenwoordiger van de VVD oproepen om hieraan mee te doen, want ook hij heeft zijn ronde langs de betaaldvoetbalorganisaties gemaakt en veel kennis en kunde opgedaan. Het zou helpen als we met zijn allen een plan kunnen maken, dat wel zorgt voor een veilige, schone en eerlijke sport met zuivere spelersmakelaars.

Tot zover als het gaat om het drieluik veilige sport, eerlijke sport en sport voor iedereen.

Ik stel nog een paar korte kwesties aan de orde. Een heel mooie kwestie is de bid voor het Europees kampioenschap voetbal vrouwen in 2017. De PvdA hoopt oprecht dat in dat jaar de stadions van NAC, Go Ahead Eagles, Sparta, Willem II en FC Utrecht vol zitten met supporters van het internationale vrouwen- en meidenvoetbal. Het kampioenschap zal ongetwijfeld zorgen voor een nieuwe generatie vrouwen en meiden die actief gaan voetballen. Het is al drie, vier jaar geleden dat we hier met z'n allen ervoor pleitten dat er op het gebied van meiden- en vrouwenvoetbal meer moet gebeuren. De KNVB, maar ook het Ministerie van VWS en de sportdirectie die daaronder hangt, verdienen complimenten voor hun specifieke aanpak en het lef om ervoor te zorgen dat er inmiddels 135.000 meiden en vrouwen voetballen. Dat is prachtig, maar het kan nog altijd beter. Ook daarom roepen wij de Minister op om zich waar mogelijk sterk te maken voor de bid, want het kan, als alles maar transparant gaat. Dat blijkt ook uit het feit dat het Europees kampioenschap voor mannen is binnengehaald door goede samenwerking. Er is geleerd van de mislukte bid voor 2018. Ik wil daar nog wel een opmerking over maken – vergeef mij dat – want tot mijn grote ergernis is er nog steeds geen duidelijkheid over het bedrag van ongeveer 3 miljoen. We moeten oppassen voor beeldvorming – ik doe er nu zelf aan mee – want ik moet er niet aan denken dat het gebruikt wordt voor zaken waardoor de heer Blatter gratis horloges kan uitdelen. Dat mag nooit meer gebeuren.

De Minister is trekker van het landelijk sportnetwerk. Dat juicht de PvdA toe. De PvdA heeft namelijk al eerder geconstateerd dat het sportbeleid niet voldoende samenhang vertoont. Dat moet wel. Heeft het kennisnetwerk tot op heden tot meer samenhang geleid?

Over de zwemdiploma's is het nodige gezegd. Ik steun het pleidooi voor een overleg met Zwemkracht 14 om ervoor te zorgen dat we een eenduidig zwemdiploma krijgen in dit land. We zien door de bomen het bos niet meer, en dat gaat ten koste van de kindveiligheid.

De regulering van de kickbokssport is niet onbelangrijk. Er wordt hard aan gewerkt, maar we hebben er al een jaar niets over vernomen.

De heer Van Nispen (SP): Mijn collega van de PvdA zegt dat het goed zou zijn als er één overleg zou komen over één zwemdiploma, maar er speelt meer in de sector. Er is niet alleen onduidelijkheid over het zwemdiploma, maar er is zo veel meer, zoals ik uitgebreid heb betoogd. Steunt de PvdA expliciet een impuls in het verzamelen van kennis en het waarborgen daarvan, zodat alle kennis over het zwemonderwijs niet opdroogt door de terugtrekkende overheid?

De heer Van Dekken (PvdA): Mijn antwoord daarop is een volmondig ja. Sterker nog, in april heb ik een pleidooi gehouden voor, als het moet, een wettelijk verankerd zwemdiploma A, B, C. Toen ik dat deed, wist ik niet dat er zo veel onrust en verdeeldheid is binnen de zwembranche. Ik zei dat mensen niet voor niks door de bomen het bos niet meer zien. Nogmaals, heel graag zelfs.

De heer Van Nispen (SP): Dat is mooi. Dat is goed nieuws. De collega van de heer Van Dekken, woordvoerder onderwijs mevrouw Ypma, heeft een pleidooi gehouden voor meer bewegingsonderwijs, dus extra gymles. Daarmee ben ik het van harte eens. Nu de Staatssecretaris van Onderwijs nog, maar dat even terzijde. Tegelijk weten we dat twee derde van de kinderen van de basisschool gaat zonder Zwem-ABC. Ik zou zeggen: een en een is twee, laten we van die extra gymles een natte gymles maken voor groep 5 en 6. Steunt de PvdA een pleidooi voor het terugbrengen van het verplicht schoolzwemmen?

De heer Van Dekken (PvdA): Dat niet onmiddellijk. Misschien moet ik mijn SP-collega daarin teleurstellen. Waar het kan en waar er ruimte is, willen we sport en bewegen, gymnastiek en zwemles enzovoorts proberen te ondersteunen. Dat is het hele punt niet. De rauwe werkelijkheid van het bestaan zit dat soort zaken nog weleens in de weg, maar we zullen mede blijven stimuleren en initiëren. Leg mij echter niet direct vast op een heel concreet voorstel waardoor de heer Van Nispen over een halfjaar kan zeggen dat de PvdA dit niet had gewild. Dat vergt zorgvuldigheid, maar dat zal hij ongetwijfeld begrijpen.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Voorzitter. Net als vele anderen voor mij begin ik graag met een positief geluid. We hebben dit weekend een prachtige uitslag gehad in het vrouwenvoetbal: de Oranje leeuwinnen wonnen zaterdag van Schotland met 2–1. Dat is mooi! Daarmee zijn ze hard op weg naar het komende WK in Canada. Nederland is in de race om het Europees kampioenschap voetbal voor vrouwen te organiseren in 2017. Wij wachten dat met spanning af, want het zou een enorme impuls geven aan het vrouwenvoetbal.

Sport creëert verbondenheid. We genieten allemaal zeer van topsport, maar ook zeker van het zelf sporten. Het streven is gericht op het zo veel mogelijk mensen in beweging krijgen. Professor Scherder hamert er voortdurend op hoe ongelooflijk belangrijk het bewegen is. Daaraan moet onder andere het programma Sport en Bewegen in de Buurt bijdragen, waarin buurtsportcoaches het sport- en beweegaanbod moeten vergroten. Een heel groot deel van de begroting voor Sport wordt dan ook gestoken in deze buurtsportcoaches en dan is het dus ook belangrijk om te weten of het geld effectief wordt besteed. Helaas zijn de resultaten van het onderzoek naar het effect van deze buurtsportcoaches nog niet beschikbaar. Deze en andere informatie ontvangt de Kamer pas aan het einde van het jaar. Eigenlijk kunnen we daar nu geen volledig debat over voeren, maar mijn fractie hecht er zeer aan dat we hier met de Minister op terugkomen zodra de resultaten wel bekend zijn.

Vandaag blijft er natuurlijk genoeg te bespreken, want de Minister voert een actief sportbeleid. Ik sluit mij aan bij de complimenten die zij daarover al heeft gekregen.

Er komt een actief gehandicaptensportbeleid. Dat juicht mijn fractie toe. Minder dan een derde van de 1,7 miljoen mensen met een beperking doet op dit moment aan sport. Een van de oorzaken is een mismatch tussen vraag en aanbod van sport. Daar hoort een gehandicaptensportbeleid met name op gericht te worden. In de brief gaat de Minister niet in op de logistieke problemen, waar mensen met een beperking tegenaan lopen. We hebben daar al eerder over gesproken. Hoe staat het nu met het gehandicaptenvervoer? Ik zag in de brief geen tijdlijn of een streefjaar, maar wanneer verwacht de Minister van start te zullen gaan met dit nieuwe beleid?

Daarmee kom ik op een beleidsterrein waarop Nederland voorloper is geweest. Nederland richtte in 1989 als eerste land een onafhankelijke stichting op ter preventie van dopinggebruik. Op 1 januari 2015 wordt de nieuwe World Anti-Doping Code van kracht. Hiermee komt meer nadruk te liggen op opsporing naast preventie. Dat is een mooie stap in de strijd tegen doping. Tegelijkertijd loopt echter het aantal controles terug en staat het budget van de dopingautoriteiten onder druk. De consequenties en die van de nieuwe kansspelwet zijn nog onduidelijk. Ik krijg hierop graag een reactie van de Minister.

Ik vraag ook graag de aandacht voor de studiemogelijkheden na een topsporterscarrière en voor homoacceptatie binnen de sport. Als topsporter is het namelijk soms kiezen tussen je sportcarrière en je studie. Uit een enquête onder topsporters door NL Sporter en NOC*NSF blijkt dat ruim driekwart van de respondenten meer dan 30 uur per week aan zijn topsportcarrière besteedt. Dan is fulltime studeren niet makkelijk, zo niet onmogelijk. D66 wil daarom dat topsporters na hun topsportcarrière nog alle mogelijkheden krijgen om een opleiding te volgen. Uit de enquête blijkt namelijk ook dat een groot deel van deze topsporters graag een opleiding wil volgen na afloop van hun sportcarrière. Het grootste deel stopt pas met die carrière na zijn dertigste en sommige studiefaciliteiten zijn na je dertigste niet meer beschikbaar. D66 wil het mogelijk maken voor ex-topsporters om langer van de studiefaciliteiten gebruik te kunnen maken. Het collegegeldkrediet is straks ook beschikbaar voor studenten boven de 30, maar voor overige studiefaciliteiten geldt de leeftijdsgrens van 30 jaar nog steeds. Ik wijs in dit verband op de aanvullende studielening en het studentenreisproduct. Voor sporters die minimaal vier jaar een topsportstatus hebben gehad van NOC*NSF willen we die leeftijdsgrens met tien jaar verhogen, zodat ze na hun sportcarrière dezelfde mogelijkheden krijgen om een opleiding te volgen als andere studenten. Ik verzoek de Minister dan ook, de studiebelemmeringen in kaart te brengen, ook al omdat het effect van het nieuwe sociale leenstelsel op studerende topsporters nog niet helemaal duidelijk is. Wil de Minister in overleg treden met haar collega van OCW om de leeftijdsgrens voor alle studiefaciliteiten voor topsporters met tien jaar te verruimen?

We willen allemaal een veilig sportklimaat voor iedereen bereiken, waarin je met plezier sport en waarin je jezelf kan zijn. De Minister heeft een voortgangsrapportage gestuurd van het actieplan Naar een veiliger sportklimaat. Er gebeuren heel veel goede dingen. 8.000 scheidsrechters hebben een weerbaarheidstraining gevolgd. Voor een nieuw programma dat zich richt op een sportieve instelling van ouders hebben zich binnen een maand 200 verenigingen aangemeld. De acceptatie van homoseksualiteit is echter geen apart onderdeel van het programma Naar een veiliger sportklimaat, terwijl vooroordelen, uitsluiting, pesten, scheldpartijen en geweld tegen homo's nog steeds voorkomen. Uit cijfers blijkt dat veel homo's vroegtijdig stoppen met bepaalde sporten of er zelfs niet eens aan beginnen vanwege die negatieve beeldvorming. Ook het Mulier Instituut geeft aan dat er nog veel te winnen is op het gebied van bewustwording bij sportverenigingen.

De Alliantie Gelijkspelen heeft lhbt-acceptatie binnen de sportwereld op de agenda gezet. Dat gaat eigenlijk heel goed. Er wordt veel en goed werk verricht. Steeds meer sportbonden raken zich bewust van de thematiek. In de afgelopen periode heeft Michael van Praag hier veel aandacht voor gevraagd. We willen samen met de Alliantie Gelijkspelen aan de slag gaan. Maar – en nu komt mijn vraag – de subsidie loopt dit jaar af, eigenlijk net op het moment dat zij vruchten begint af te werpen. De Alliantie Gelijkspelen heeft geen duidelijkheid over haar voortbestaan. Ik vraag de Minister om duidelijkheid te bieden en de continuïteit van deze alliantie toe te zeggen. Daarnaast wil ik haar vragen of zij vindt dat dit thema een eigen plek moet krijgen binnen het programma Naar een veiliger sportklimaat.

Dan kom ik op een motie die ik vorig jaar met mijn collega Bruins Slot heb ingediend om de tegenstrijdigheden in regelgeving aan te pakken die de sportsector in de weg zitten (33 750-XVI, nr. 54). Daarin ging het bijvoorbeeld over bso-accommodaties die wel in het weekend voor sport gebruikt mogen worden, maar doordeweeks niet. In de brieven over de voortgang van het programma Sport en Bewegen in de Buurt gaat de Minister hierop in, maar eigenlijk wordt helemaal niet duidelijk welke regels er concreet zijn aangepakt. Er zijn wel voorstellen gedaan, maar ik lees daar niet veel over terug. Kan de Minister hierop een toelichting geven? Gaat er daadwerkelijk iets veranderen?

Ten slotte heb ik nog een aantal losse vragen. De werkkostenregeling wordt per 1 januari verplicht en kan gevolgen hebben voor preventieprogramma's die werkgevers aan hun werknemers aanbieden. Het gaat om sportprogramma's voor een gezonder leven, maar ook om programma's voor stressreductie; een speerpunt van dit kabinet. «In het geval dergelijke programma's onderdeel vormen van het Arboplan dat de werkgever opstelt naar aanleiding van de op grond van de Arbeidsomstandighedenwet vereiste risico-inventarisatie en evaluatie, zijn dergelijke programma's vrijgesteld.» Kan de Minister nader ingaan op de bedoelde risico-inventarisatie en evaluatie bij het onderbrengen van de gezondheidsprogramma's onder het begrip «arbovoorzieningen»? Kan dit bijvoorbeeld alleen als werknemers veel zittend werk doen en daarom in het kader van een gezonder leven in beweging moeten komen? Of kan het ook breder worden geïnterpreteerd? Deze preventieprogramma's zijn in de ogen van D66 waardevol om werkend Nederland gezond te houden.

Wat betreft de verruiming van de sportvrijstelling sluit ik me aan bij de vragen die daarover al gesteld zijn door andere fracties. Hetzelfde geldt voor de vragen over sportmedische zorg en matchfixing.

Wij ontvingen eind vorige week nog verschillende stukken die we hier vandaag bespreken. Donderdag kwam er nog een brief over de regeling voor energiebesparing bij sportverenigingen. Voor de sportsector is echter helemaal niet helder hoe het verdergaat. Komt er een energiescan voor alle verenigingen? Komt er een overbruggingsregeling? Kortom, wanneer wordt duidelijk hoe die regeling er precies uit komt te zien?

De vergadering wordt van 11.07 uur tot 12.25 uur geschorst.

Minister Schippers: Voorzitter. Ik begin met de opmerking dat dit wetgevingsoverleg veel vroeger plaatsvindt dan in andere jaren, en niet zo'n beetje ook. Het scheelt wel een maand. Dat is de reden waarom u vorige week zo veel brieven hebt gekregen, zeg ik tegen mevrouw Dijkstra. De planning van alle evaluaties is dat zij eerst bij ons binnenkomen, bestudeerd worden en dan tijdig naar u worden opgestuurd. Alles wat binnengekomen is, is per ommegaande behandeld en meteen naar u toegestuurd, zodat wij vandaag zo veel mogelijk konden bespreken. Dat is niet bij alle onderwerpen gelukt. Zo hebben wij nog geen gegevens van de buurtsportcoaches, die evaluatie komt aan het eind van dit jaar. De afstemming rond het actieplan vechtsporten, zeg ik tegen de heer Van Dekken, is nog niet afgerond, dus dat komt ook nog wat later. Ook de dopingbrief op hoofdlijnen komt binnenkort. Ik had deze drie onderwerpen heel graag nu besproken, maar wij waren erg verrast door de planning van dit jaar. Wij zullen in oktober en begin november alles binnen hebben en dan gaan we verder.

Ik vind het heel erg belangrijk dat wij het Kamerbreed eens zijn over het belang van sport, van topsport, breedtesport en van gehandicaptensport. Het is belangrijk dat wij met elkaar het inzicht delen dat sport cruciaal is voor gezond opgroeien en voor gezond blijven voor een betere leerprestatie, maar ook voor sociale cohesie en sociale vaardigheden; zo kan ik nog wel even doorgaan. Sport is meer dan leuk, sport is meer dan je hoofd leegmaken. Dat is ook heel belangrijk, maar sport is meer dan dat. Het is belangrijk om met elkaar een gezamenlijk uitgangspunt te hebben.

De Tweede Kamer en het kabinet staan zij aan zij waar het gaat om gehandicaptensport: de deelname moet omhoog en het aanbod moet meer op maat. Er wordt hard gewerkt aan nieuw beleid, samen met de gehandicapten zelf. Dit beleid is niet over de hoofden van de gehandicapten heen ontwikkeld, maar is expliciet ontwikkeld met de doelgroep zelf. Wij hebben hierover een brief op hoofdlijnen gestuurd, die wordt nader ingevuld met de doelgroep, en die invulling komt in de loop van het jaar. Het gaat volgend jaar van start.

We moeten borgen wat van goede kwaliteit is, doorgaan met wat werkt en stoppen met wat niet werkt. Daarom zijn kennis en de innovatieagenda ontzettend belangrijk. Onder leiding van een geheel nieuw topteam hebben wij de krachten gebundeld om te zorgen dat dit niet versnipperd gebeurt, maar vanuit een krachtig overheidsinzicht.

We moeten ook doorgaan met het ontwikkelen van nieuwe initiatieven. Het is heel plezierig om te constateren dat we een groeiend aantal pledges hebben, om dat vreselijke woord maar eens te gebruiken. We hebben afspraken binnen het kader van Alles is gezondheid. In het kader van vitaliteit, gezondheid en preventie worden allerlei afspraken gemaakt met de sport. Die komen uit de samenleving zelf en dat is ontzettend belangrijk. Als je onverstandig aan sport doet, krijg je sportblessures. We moeten er dus op inzetten dat iedereen verstandig sport, want sporten kan ontzettend veel voorkomen.

U merkte al op dat wij ontzettend succesvol zijn in topsport.

De heer Van Veen (VVD): Ik weet niet of de Minister met een inleiding bezig is, of dat zij al ingaat op de vragen die zijn gesteld.

Minister Schippers: Nee, ik ben bezig met een inleiding.

De heer Van Veen (VVD): Dan houd ik mijn vraag nog even voor mij.

Minister Schippers: Wij zijn zeer succesvol in topsport, zoals een aantal van u al opmerkte. Dit jaar hebben wij in Nederland al meer dan 70 Europese, olympische, paralympische en wereldkampioenen en staan wij zesde op de wereldranglijst. Ik ben daar trots op. Het beleid van NOC*NSF om binnen de top tien te komen, werpt daadwerkelijk vruchten af. Tegelijkertijd meld ik dat ik ook in gesprek ben om te bekijken hoe we kunnen voorkomen dat de sport buiten het toptienbeleid verschraalt. Ik wil niet dat we dat toptienbeleid hebben en dat alles daarbuiten langzamerhand minder wordt en een beetje inzakt. Dat moeten we zien te voorkomen en daarover ben ik dus in gesprek.

Tot slot van mijn inleiding merk ik het volgende op, ook omdat wij hier goede moed uit kunnen putten. Een van de leden zei dat onze kinderen steeds dikker worden. Ik kan zeggen dat er sprake is van een stabilisatie en dat is jaren niet gebeurd. Ik weet niet waaraan het ligt. Ik hoop natuurlijk dat wij – en daar bedoel ik natuurlijk de overheid mee – daar ook aan bijdragen door alle activiteiten die op lokaal niveau plaatsvinden. Er is echter een stabilisatie als het gaat om het overgewicht. Er is nog altijd sprake van te veel overgewicht; dat zeg ik er meteen bij. Wij willen allemaal dat dit afneemt, maar nu er sprake is van een stabilisatie, hopen we dat we de lijn naar beneden kunnen afbuigen. Daar moeten we met elkaar hard aan werken.

Ik beantwoord de vragen aan de hand van verschillende kopjes. Het eerste kopje gaat over de infrastructuur en de financiering. Het tweede gaat over het bewegings- en zwemonderwijs. Het derde gaat over de buurtsportcoaches en de doelgroepen. Het vierde gaat over integriteit. Het vijfde gaat over natuur, ruimte en sportaccommodaties. Het zesde gaat over overige zaken, waaronder medische zaken zoals de sportarts. Is die sportarts nu een geneeskundig of een medisch specialist?

Enfin, ik begin met het arrest-Bridport. Alle partijen hebben daar melding van gemaakt. Zij vroegen wat de stand van zaken is met betrekking tot de voorgenomen verruiming van de btw-sportvrijstelling. Hoe staat het met het kopjes koffie drinken en komt daar al wat uit? Allereerst hebben wij niet de keuze of wij dit wel of niet moeten invoeren. Het gaat om een Europese richtlijn. We komen daar dus niet onderuit; we moeten die invoeren. Wij bekijken nu hoe die richtlijn wordt ingevoerd en op welke facetten we eventueel nog ruimte hebben. We willen daar geen overhaaste beslissingen over nemen, dus laten we dat goed onderzoeken. Wij zijn dus bezig met een traject dat erop gericht is om in het kader van de Fiscale verzamelwet 2015 een knoop te kunnen doorhakken. Mevrouw Bruins Slot had het daar al over. Wij hebben in aanloop naar de Fiscale verzamelwet met het Ministerie van Financiën, het NOC*NSF en ook de VNG en de VSG afgesproken dat er nader onderzoek zal worden gedaan naar eventuele financiële gevolgen. Er worden heel verschillende bedragen genoemd. Als ik met de ene partij spreek, hoor ik dat het om een kleiner bedrag gaat dan waar een andere partij over spreekt. Daar zit vaak wel een gedachte achter. Ik wil gewoon precies weten over hoeveel geld het gaat. Dit is niet bedoeld om geld bij sport weg te halen. Als ik weet hoeveel geld het is, dus als met de btw ergens meer opgehaald moet worden, vind ik dat dit ook weer terug moet. Daarover heb ik onder het genot van een kopje koffie met de Staatssecretaris van Financiën van gedachten gewisseld. Het kan niet zo zijn dat er geld aan sportaccommodaties wordt onttrokken en dat dit elders ten goede komt aan de algemene middelen. Dat kan niet.

Waar zit hem nu de crux? Dat is de vraag hoe je dat geld op de juiste plek krijgt. Dat gaat nog heel wat betekenen. Wij kijken hier dus goed naar. Ik heb gezegd dat ik van mening ben dat het niet zo kan zijn dat wij meer voor de schatkist ophalen. Dat geld moet dan ook gewoon weer terug naar de sport. Wij zijn hierover nu heel druk in gesprek met iedereen. Wij kijken heel goed naar deze richtlijn en bezien hoe wij die op een zo slim mogelijke manier kunnen inrichten.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik vind het uitgangspunt van de Minister heel goed. Zij zegt: geld voor sport moet in de sport blijven. Het is een behoorlijk ingewikkeld traject. De Fiscale verzamelwet 2015 moet in februari al aan de Kamer worden aangeboden. Dat is in ieder geval de planning. Is er ruimte om een eventuele verandering van beleid op een later moment door te voeren? Nu gaat het namelijk echt met stoom en kokend water.

Minister Schippers: Wij hebben als doel om dit in de Fiscale verzamelwet te doen, omdat we de sector niet langer dan nodig in onzekerheid moeten laten. Als het niet lukt om dat goed te doen, moet het later. Wij proberen echter om het goed te doen. Tegelijkertijd proberen wij het in de Fiscale verzamelwet te doen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De Minister zegt dat zij duidelijkheid wil over het bedrag dat hiermee gemoeid is. Ik heb zelf van de gemeenten en van NOC*NSF bedragen van 150 miljoen tot 200 miljoen euro gehoord. Kan de Minister de Kamer informeren als zij het definitieve bedrag weet?

Minister Schippers: Als ik alles op een rijtje heb, informeer ik de Kamer natuurlijk; maar dan wil ik echt alles op een rijtje hebben. Wij moeten namelijk niet alleen weten wat het bedrag is, maar ook of er mogelijkheden zijn om dit op een enigszins creatieve, maar wel deugdelijke manier op te lossen, zodat wij het probleem niet hebben. Een idee in dit kader wordt nader onderzocht, maar het kan best zijn dat dit tot niets leidt. Dat zou dan betekenen dat wij geld ophalen dat wij ook weer moeten terugpompen. Hoe doe je dat zodanig dat het geld weer bij de juiste terechtkomt? Dat is heel ingewikkeld. Als het hele plaatje rond is, zal ik dat aan de Kamer doen toekomen. Ik informeer de Kamer echter niet in beetjes in de trant van: nu weten wij het bedrag en nu weten wij een oplossing. Ik informeer de Kamer pas als wij er echt uit zijn.

De heer Van Veen (VVD): De Minister gaat nu nog een stap verder dan zij in het antwoord op mijn vragen heeft gezet. Hier gaan wij er eigenlijk al een beetje van uit dat de overheid maatregelen moet nemen, omdat het arrest moet worden nageleefd. Volgens mijn informatie maken op dit moment maar twee landen hier werk van. De Minister heeft al gezegd dat zij niet voorop wil lopen, maar ik ben bang dat wij dat straks wel doen, dat wij hier nog niet klaar zijn met de totale kosten, de verzamelwet al aan de Kamer is voorgelegd en wij maar heel goed moeten opletten dat het op de juiste manier wordt weggezet. Wat zijn de kansen voor Nederland om nu eens niet voorop te lopen, alles op zijn beloop te laten en eerst te bezien wat nu werkelijk de effecten zijn van dit arrest?

Minister Schippers: Je kunt zeggen: er is een richtlijn, wij laten het op zijn beloop en wij houden ons er niet aan. Dat werkt niet. Je zult het toch moeten doen, maar dan een jaar of twee jaar later. Ik wil een goede oplossing. Dus kijken om hoeveel geld het gaat en of er oplossingen te bedenken zijn waardoor wij het conform de richtlijn doen en het de sportaccommodaties niet treft. Als dat geen reële oplossingen zijn, staan wij voor de vraag hoe wij het geld dat extra wordt opgehaald, weer op de juiste bestemming terugkrijgen. Dat zijn belangrijke vragen. Je kunt de kop in het zand steken en zeggen: wij voeren de richtlijn niet uit, maar wij moeten dat toch doen. Laten wij er daarom nu naar kijken en zo snel mogelijk een zo goed mogelijke oplossing verzinnen, want niemand schiet er iets mee op als dit als een zwaard van Damocles boven de sector blijft hangen. Dan neemt de onzekerheid alleen maar toe, omdat iedereen weet dat het uiteindelijk toch moet gebeuren.

De heer Van Veen (VVD): Ik heb tijdens het vorige debat ook gesproken over dat zwaard van Damocles. Sommige gemeenten worden nu door de gemeenteraad onder druk gezet om nog eens goed te kijken naar de financiering van sportparken. Daarover zijn de Minister en ik het volledig eens. De Minister zei echter ook: zo snel mogelijk. Zij corrigeerde dat misschien daarna door te zeggen: zo goed mogelijk. Ik vraag de Minister echter niet om zo snel mogelijk een besluit te nemen. Nee, ik wil een zo goed mogelijk besluit. Als dat besluit een jaar later komt, maar het is wel beter voor de sport, dan zie ik graag dat het een jaar later komt en dat wij het wel op zijn beloop laten. Wij weten nu nog niet om hoeveel geld het gaat. Wij zeggen allemaal dat het een complexe materie is. Er zijn op dit moment ook gemeenten die de btw niet terugvragen. Het is misschien nog veel complexer dan wij allen denken. Ik vraag de Minister toch om terughoudend te zijn in plaats van tegen de Staatssecretaris te zeggen: ik ga hiermee akkoord, waarna wij bij de behandeling van de verzamelwet moeten opletten of het wel op de juiste manier wordt geregeld.

Minister Schippers: Het is niet gebruikelijk dat ik akkoord ga met beslissingen waarvan ik denk dat ik er niet mee akkoord kan gaan. Het is dus logisch dat ik alleen akkoord ga als ik denk dat het goed genoeg is. Ik wil echter ook voorkomen dat gemeenten problemen krijgen met de financiering omdat onduidelijk is hoe het straks gaat met ... Die tijdsdruk staat daar wel degelijk op, want je wilt dit niet heel lang laten doorzieken. Als het moet, dan kan het niet anders, maar laten wij proberen om dit zo kort mogelijk te laten duren en een goede oplossing te vinden. Als dat niet en-en kan, komen wij in een nieuwe fase.

De heer Van Dekken (PvdA): Ik tast even af of ik de Minister hoor zeggen dat zij een snel en goed besluit wil om de sector te helpen en te ondersteunen. Zegt zij dat zij principieel van mening is dat het geld ook werkelijk naar de sector moet gaan? Komt het daarop neer?

Minister Schippers: Dat is precies wat ik heb gewisseld.

De heer Van Dekken heeft gevraagd waarom er geen cofinanciering voor breedtesportevenementen is. Dat is iets te zwart-wit gesteld. Wij zijn dit jaar begonnen met een nieuw evenementenbeleid. Ik heb dit eind 2013 naar de Kamer gestuurd en dit beleid was geagendeerd voor het wetgevingsoverleg 2013. De Kamer is met dit evenementenbeleid akkoord gegaan. De focus ligt daarin op aansprekende internationale sportevenementen met extra aandacht voor het realiseren van een maatschappelijke spin-off. Dat zijn topsportevenementen. Alleen heel grote breedtesportevenementen zoals de special olympics kunnen worden gesubsidieerd, omdat andere breedtesportevenementen een lokale verantwoordelijkheid zijn waar de cofinanciering door de gemeenten plaatsvindt. Wij hebben dit helder opgeschreven in het evenementenbeleid. Het betreft niet alleen topsportevenementen, maar het moeten wel heel grote breedtesportevenementen zijn, willen zij voor financiering in aanmerking komen. Het budget is ook wat het is.

Wij hebben in het evenementenbeleid ook afgesproken dat dit via een agenda wordt geregeld. Die agenda wordt samengesteld door onder andere de vijf grote gemeenten. Wij zijn met dit beleid begonnen om te voorkomen dat zij elkaar beconcurreren op grote evenementen en te bereiken dat zij samenwerken. Als bijvoorbeeld de atletiek naar Nederland moet komen, kunnen zij zeggen: dat moet in Amsterdam, en nu gaan wij allemaal, of het nu Amsterdam, Rotterdam of Eindhoven is, lobbyen om te bereiken dat de atletiek naar Amsterdam komt in plaats van te lobbyen voor de eigen stad. De gemeenten werken dus op die kalender samen, NOC*NSF werkt daarop samen, wij werken daarop samen en wij hebben daar overleg over. Op die kalender staan de evenementen en daar kan dan een groot breedtesportevenement op komen waarvan iedereen zegt: dat zouden wij naar Nederland moeten halen.

Dan kom ik op de overbruggingspensioenregeling voor topsporters. De vraag was of ik voor het eind van het jaar de Kamer kan informeren over de stand van zaken van een overbruggings- of pensioenregeling, of dat ik een reactie kan geven op de brief van de heer Henk Grol. Aan NOC*NSF, NL Sporter, de AtletenCommissie en sportbonden heb ik gevraagd om dit signaal te vertalen naar concrete voorstellen. Momenteel worden verkennende gesprekken gevoerd om die voorstellen verder uit te werken. Daarbij zijn ook de ministeries van Onderwijs, Sociale Zaken en Financiën betrokken, omdat het hun beleidsterreinen raakt. Als je iets zelf kunt doen, gaat het altijd sneller dan als je met al deze partijen moet samenwerken, want iedereen ziet zo zijn eigen problemen. Men gaat er nu heel serieus mee aan de slag. Van alle oplossingsrichtingen worden nu de voor- en nadelen geïnventariseerd. In een later stadium zullen ook de topsporters er zelf nadrukkelijk bij betrokken worden, omdat de voorgestelde oplossingen natuurlijk in hun behoeften moeten voorzien; het is niet «over» maar «met» hen. Ik verwacht dat ik de Kamer begin volgend jaar kan informeren over wat er uit dat traject is gekomen.

De vraag was of de vrijwilligersvergoeding van maandelijks naar per kwartaal kan. Ik neem aan dat de Kamer de regeling hierover kent. NOC*NSF heeft het Ministerie van Financiën in een eerdere instantie al gevraagd om een verruiming van de onkostenvergoeding door een maximum te stellen per kwartaal in plaats van per maand. Daarmee kan bijvoorbeeld beter tegemoet worden gekomen aan de organisatie van evenementen en kan beter rekening worden gehouden met de sportseizoenen. Er is overleg geweest met Financiën om te kijken naar de mogelijkheden. Financiën wijst het niet af als het budgettaire beslag niet toeneemt. Met NOC*NSF en Financiën moeten we dus verder bekijken of het onder deze voorwaarden daadwerkelijk kan plaatshebben.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik heb een procedurele vraag. Het betekent dus dat er ruimte is voor een mogelijke aanpassing van de regeling. Wanneer ziet de Minister kans om de Kamer over de uitkomsten daarvan te informeren?

Minister Schippers: Als we eruit zijn. Ik kan in ieder geval toezeggen dat we begin volgend jaar de stand van zaken geven. Misschien zijn we er dan uit; dat weet ik niet.

Dan kom ik op de bezuinigingen bij de gemeenten. De vorige monitor is uitgevoerd in opdracht van de Vereniging Sport en Gemeenten. VWS heeft daarvoor een subsidie gegeven. We zijn ook bereid om een volgende monitor te subsidiëren. Daarbij zal duidelijk worden hoe de voornemens uit de coalitieakkoorden hun beslag krijgen. Er zijn in de tussentijd immers gemeenteraadsverkiezingen geweest en weer nieuwe coalitieakkoorden gesloten. Het Mulier Instituut heeft een voorstudie uitgevoerd naar de financiële aspecten van sport. Daarbij is in kaart gebracht welke gegevens beschikbaar zijn over de branche en het consumentengedrag. Ik zal samen met NOC*NSF, de Vereniging Sport en Gemeenten en onderzoeksinstellingen bekijken welke gegevens we structureel kunnen verzamelen, zodat we door de tijd heen meer inzicht krijgen in de gevolgen van economische ontwikkelingen en bezuinigingen.

De arbeidsmarktmonitor is primair een zaak van de branche zelf. NOC*NSF, Calibris van het mbo en het Hogescholen Sport Overleg voeren vanaf 2008 om het jaar een arbeidsmarktmonitor uit. Eind maart 2014 is de laatste uitgekomen, over 2013. Deze monitor wordt gepubliceerd en is dus publiek. Op macroniveau berekent het CBS de werkgelegenheid in de sport. Dat wordt als kernindicator opgenomen in de sportsatellietrekening, die ik subsidieer en die twee- à driejaarlijks uitkomt. De tendens is positief. De werkgelegenheid in de sport groeit gestaag en afgestudeerden aan de sportopleidingen vinden relatief gemakkelijk een baan.

Dan kom ik op de energiebesparing. Hoe komt de energieregeling eruit te zien? Met mijn collega van Economische Zaken, met NOC*NSF en met de sportbonden wordt gewerkt aan deze regeling, die per 1 januari 2016 ingevoerd wordt.

In mijn eerste brief, die ik de Kamer vorig jaar november stuurde, zat een verkenning van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor een subsidieregeling. Het uitgangspunt hierbij was dat de regeling voor de sport zo gemakkelijk mogelijk moet zijn, door bijvoorbeeld een vast subsidiepercentage per maatregel in te voeren. Er is een financiële voorziening getroffen bij de Stichting Waarborgfonds Sport. De publicatie van de regeling zal plaatsvinden in de tweede helft van 2015. De sport wordt meegenomen in het opstellen en uitwerken van de regeling.

Dan kom ik op het zwemonderwijs. Ik deel niet de notie dat het één grote puinhoop is waarbij je door de bomen het bos niet meer ziet. Het allergrootste gedeelte van de kinderen van Nederland, 94%, behaalt zijn diploma bij het reguliere Zwem-ABC. De zwembond KNZB is een initiatief gestart met de naam SuperSpetters. Onder anderen Jacco Verhaeren heeft daar zijn energie in gestoken. Dit initiatief is nu op twaalf plaatsen in het land actief. Dat is dus wel overzichtelijk. Als ik zie wat ik zoal aan diploma's tegenkom in de zorg, zijn deze twee diploma's toch wel redelijk overzichtelijk.

Het kan natuurlijk best dat er onderling een discussie is over de vraag hoe je kinderen het beste zwemmen kunt leren. Ik denk dat het heel goed is om elkaar daarin scherp te houden. Ik vind niet dat ik hierin meteen moet ingrijpen. Laat die botsing maar leiden tot verbetering van het ABC of juist tot de groei van SuperSpetters. Het is volgens mij niet zo dat je dan door de bomen het bos niet meer kunt zien.

De voorzitter: Dat roept een vraag op bij de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP): Je kunt inderdaad twisten over de vraag of het bos nog wel door de bomen te zien is. In mijn pleidooi zei ik dat er in ieder geval heel veel aan de hand is in de zwemsector. Dat gaat onder andere over de diploma's, maar eigenlijk over de hele structuur: over de zwembaden die dreigen te sluiten, over de gemeenten, over de scholen en over de vraag wie het betaalt, nog even los van de vraag wel of geen schoolzwemmen. Het gaat puur over het punt of wij goed in de gaten houden hoe onze kinderen kunnen zwemmen. Hoe zit het met de achterstandsgroepen? Ik heb er een uitdrukkelijk pleidooi voor gehouden om dit goed in de gaten te houden. Wij hebben deze Minister hard nodig voor een kleine impuls door een klein geldbedrag beschikbaar te stellen. Wij hebben haar nodig om de hele sector bij elkaar te brengen zodat alle verzamelde informatie de komende jaren niet weglekt.

Minister Schippers: Ik kom daar nu op. Dit was even een inleidende notie.

Ik vervolg dus mijn betoog over het zwemonderwijs. Het aantal kinderen dat een zwemdiploma haalt, blijft nagenoeg constant, ondanks een afname van het schoolzwemmen. De zwemvaardigheid van kinderen blijkt wel af te nemen. Het zorgpunt ligt dan ook minder bij de zwemlessen zelf, want 94% haalt het A-diploma, maar meer bij het met regelmaat zwemmen na het behalen van het diploma. Vaak zie je dat kinderen die het A-diploma hebben behaald maar die het zwembad nooit meer zien, een paar jaar later een probleem hebben als ze het zwembad induiken. Daar zit dus wel degelijk een zorg. Ik heb zelf een dochter die in elk water dat ze ziet springt, omdat zwemmen het helemaal voor haar is. Zij ligt de hele zomer in het openbare zwembad. Ik maak me over haar dus geen zorgen, want zij oefent ontzettend veel. Het gaat echter juist om die kinderen die wel een diploma hebben behaald, maar die vervolgens jaren niet meer zwemmen. Daar zit dus daadwerkelijk een zorg. Wij hebben daarover al eens Kamervragen beantwoord.

Vanuit het Rijk zetten wij in op lokale stimuleringsprojecten om kinderen meer te laten zwemmen. Via 37 Sportimpuls-projecten worden kinderen in staat gesteld om vaker te zwemmen. Dit is aanvullend op het lokale zwemaanbod. Het Jeugdsportfonds biedt ook de mogelijkheid aan kinderen om het zwemdiploma te halen als gemeenten en provincie hiertoe het Jeugdsportfonds de opdracht en de hiervoor geoormerkte subsidie verstrekken. Het subsidiëren van het verkrijgen van het B- en C-diploma door gemeenten is ook mogelijk als dat specifiek in de opdracht en in de subsidievoorwaarden wordt opgenomen. VWS en OCW nemen samen het initiatief om nader overleg te voeren met de betrokkenen, onder wie ook vertegenwoordigers van de groepen ouders. Ik ben inderdaad van mening dat het primair een verantwoordelijkheid van de ouders blijft. Dat geldt zeker voor het regelmatig zwemmen na het halen van het diploma. Wel is het belangrijk om kennis daarover te vergaren en te vergroten. Het nieuwe kenniscentrum voor sport start in 2016. Ik zal in dat programma ook een onderdeel zwemvaardigheid opnemen om op die manier de kennis vanuit het Rijk te vergroten.

De heer Van Nispen (SP): Ik vind dat een goede toezegging. Ik wil de Minister expliciet vragen om alle partijen die betrokken zijn bij de structuur van het zwemonderwijs in Nederland, hierbij te betrekken, alsook om een financiële impuls te geven aan dit programma. Het is echt belangrijk dat wij dit goed in de gaten houden. Over het schoolzwemmen zegt de Minister dat 94% het A-diploma haalt. Ik stel daartegenover dat twee op de drie kinderen de basisschool verlaten zonder het Zwem-ABC. Het Zwem-ABC is door zwemexperts relevant genoemd om je te kunnen redden in open water. Wij hebben allerlei lokale projecten, te weten 37, om kinderen vaker te laten zwemmen. Wij hebben het Jeugdsportfonds en wij hebben allerlei subsidies. Wat is er nu makkelijker dan van die extra gymles, die wij allemaal willen en waar de Minister misschien ook nog op terugkomt, in groep 5 of 6 een natte gymles te maken? Wij bereiken dan alle kinderen. Je hebt dan weliswaar al die projecten en natuurlijk ook de verantwoordelijkheid van de ouders, maar op die manier weet je zeker dat je in ieder geval alle kinderen bereikt.

Minister Schippers: Het is belangrijk dat kinderen goed kunnen zwemmen. De vraag is wie daarvoor verantwoordelijk is. De vraag is ook wie verantwoordelijk is voor het zwemonderwijs. Toen ik een aantal dingen op scholen wilde regelen, ben ik er al heel vroeg tegen aangelopen dat wij hier vrijheid van onderwijs hebben. Daar vallen al deze activiteiten ook onder. U hebt daarover ook vast wel de discussie gevoerd bij onderwijs. Ik kom op het derde uur gym straks nog te spreken. Daarover zijn via een andere band weer afspraken gemaakt. Scholen en gemeenten zijn echt vrij om hierover afspraken te maken. Sommige gemeenten subsidiëren het, andere doen dat niet. Er wordt afgesproken hoe het in een bepaalde gemeente geregeld is: geven wij drie uur gymles, of geven wij van die drie uur één uur zwemles? Dat heeft het Rijk gedecentraliseerd, dus daar gaan wij zelf niet over. Het is heel belangrijk. De vraag is, wie er verantwoordelijk voor is dat het gebeurt.

De heer Van Nispen (SP): Dat is precies de vraag. Mijn punt is echter: laten we die discussie toch nog eens voeren met de Minister van Onderwijs. Natuurlijk gaat het over veiligheid: er vallen doden door verdrinking, met name in de zomermaanden. Het gaat echter ook om de vraag wat efficiënt is. Is het efficiënt dat elke ouder afzonderlijk met zijn kind naar het zwembad rijdt? Natuurlijk moet dat ook gebeuren – ik doe dat ook met mijn zoontje van 1 jaar, omdat ik hem al in aanraking wil laten komen met water – maar laten wij dat ook vanuit school doen. Het is immers efficiënter om dit via het onderwijs te doen.

Minister Schippers: Ik ben bereid om na te gaan hoe je ervoor kunt zorgen dat kinderen niet alleen hun A- of B-diploma halen – de heer Van Nispen spreekt over A, B en C – maar ook dat zij de vaardigheden die zij leren in de zwemles, op peil houden. Dat is eigenlijk de cruciale vraag. Je kunt wel een diploma halen, maar als je vervolgens niet oefent, ben je het na een paar jaar gewoon vergeten. Ik heb al toegezegd dat wij via het kennisinstituut zullen nagaan hoe dit beter geregeld kan worden, zonder dat ik overigens de verantwoordelijkheid daarvoor naar mij toe wil trekken, want het is al jaren geleden op een ander niveau, bij een andere overheid gelegd. In mijn ogen is het primair een verantwoordelijkheid van de ouders.

De heer Van Dekken (PvdA): Ik maakte de opmerking dat we door de bomen het bos niet meer zien. Ik had het toen over het bestuurlijk overleg binnen de zwembranche. Dat is inderdaad een andere wereld dan de zorgwereld. De KNZB komt met een eigen diploma dat kan concurreren met het nationale Zwem-ABC van het NPZ. Wat wil nu het geval? Het NPZ zou een licentiesysteem hebben ontwikkeld voor borging van de kwaliteit, dat direct is gekoppeld aan het nationale Zwem-ABC. Dat zou betekenen dat het diploma van de KNZB niet kan worden gelicenseerd. Zo zou het zitten. Ik wil hierover heel graag duidelijkheid, want anders komen we wel in een situatie waarin we door de bomen het bos niet meer zien. Ik snap het als die vraag niet direct beantwoord kan woorden, maar het lijkt mij wel een omissie.

Minister Schippers: Ik vraag mij af of dat erg is. Er is een groep mensen die van mening is dat kinderen op een andere manier beter leren zwemmen. Daar is discussie over in de sector zelf. Het zijn niet de minsten die voor het een staan en ook niet de minsten die voor het ander staan. Laat dat dan gebeuren. Het komt mij goed voor als het Zwem-ABC, zoals dat nu gegeven wordt, onder invloed van die andere inzichten op een gegeven moment ook weer wijzigt en de twee weer naar elkaar toe groeien. Dat is toch juist goed? Soms komt er kritiek op wat er is, maar meestal zorgt dat ervoor dat wat er is, beter wordt. In die fase zitten we. Ouders kunnen zelf kiezen welk soort zwemles zij willen voor hun kind. Scholen kunnen ook zelf kiezen. Ik denk dus dat het helemaal niet verkeerd is. Ik vind het een teken dat het denken niet stilstaat in deze sport.

Overigens wil ik opmerken dat het aantal doden door verdrinking ongeveer gelijk is gebleven. Dat is erg genoeg, want iedere verdrinkingsdode is er een te veel, maar het is niet zo dat wij een heel grote stijging in dat aantal zien. We zien wel dat de kwaliteit van de zwemvaardigheid, van wat kinderen kunnen met zwemmen, afneemt. Dat is zorgelijk. Het gaat om herhaling: oefening baart kunst. Als je het vaak doet, kun je het beter; dat is mijn vertaling daarvan.

De heer Van Dekken (PvdA): Ik denk dat ik hier op een later moment nog op terugkom. Anders krijgen we een uitvoerige inhoudelijke discussie over de kwaliteit van het zwemdiploma en de vraag hoe dat nu precies moet. De veiligheid van het kind en de zwemvaardigheid zijn het belangrijkste. Als het Zwem-ABC door de meeste kinderen gehaald kan worden, is dat pure winst. Om dat doel te bereiken, vind ik de discussie binnen de zwembranche belangrijk. De principiële vraag is: hoe haal je zo goed en zo kwaad als het gaat, je Zwem-ABC? Dan kun je immers daadwerkelijk veilig zwemmen. Verder is het, denk ik, een beetje een ideologisch debat tussen de Minister en mij.

Minister Schippers: Dat denk ik niet. Ik ben het er wel mee eens dat goed moet worden gekeken of innovaties mogelijk zijn waardoor het beter gaat. Het is ook niet erg dat er discussie is in een sector, als iedereen er uiteindelijk maar beter van wordt. Mensen moeten wel met elkaar in gesprek blijven. Dat lijkt me cruciaal.

Ik kom te spreken over het bewegingsonderwijs. Het zal de Kamer niet verbazen dat ik met haar een groot voorstander ben van goed bewegingsonderwijs, omdat dat ook een enorme positief effect kan hebben op de leerprestaties. Dat zeg ik ook altijd maar tegen ouders die dat bewegingsonderwijs niet zo belangrijk vinden. Dat is onderzocht, dus het lijkt me belangrijk genoeg, naast uiteraard motorische vaardigheden en het hebben van plezier in sport.

In het primair onderwijs krijgt 20% van de leerlingen maar één lesuur bewegingsonderwijs per week. Slechts 5% van de scholen biedt drie lesuren of meer. Dat zijn echt te weinig scholen. Er is een flinke inspanning nodig. De Staatssecretaris van Onderwijs heeft recentelijk een bestuursakkoord getekend met de PO-Raad en zal op basis daarvan de Kamer nog een plan van aanpak over de invulling doen toekomen. In het regeerakkoord is de ambitie opgenomen om ten minste drie lesuren in het primair onderwijs te realiseren. De Staatssecretaris heeft in het bestuursakkoord met de PO-Raad afgesproken dat de kwaliteit van het bewegingsonderwijs ook wordt verhoogd. Je kunt immers wel een uur gymles hebben, maar dat kan bezigheidstherapie zijn of dat kan een gymles zijn waar je daadwerkelijk ook nog iets van kunt leren. Dat laatste is natuurlijk de bedoeling. Vanaf 2017 ontvangt iedere basisschoolleerling twee uur bewegingsonderwijs per week dat wordt gegeven door een bevoegde docent. En daar zit «m de crux en daar zit de investering. Scholen die nu al twee uur bewegingsonderwijs per week geven, worden aangemoedigd om drie uur te gaan geven. De Staatssecretaris heeft afgesproken dat op alle scholen waar dat mogelijk is, omdat er bijvoorbeeld voldoende gymlokalen beschikbaar zijn, drie uur bewegingsonderwijs zal worden gegeven. Op scholen waar dat niet mogelijk is, zal een leerling in ieder geval twee uur bewegingsonderwijs per week van een bevoegde docent krijgen. Dat laatste vind ik ontzettend belangrijk.

Deze afspraken maken onderdeel uit van de sectorafspraken. Er is een bedrag van 444 miljoen voor uitgetrokken, waarmee allerlei afspraken uit dat sectorakkoord betaald worden. Dit is dus een van die afspraken. Er is afgesproken dat een gedeelte van het geld herbestemd kan worden. Dat betekent dus dat het harde afspraken zijn. Wij houden het immers in de gaten. Er wordt gemonitord. Als blijkt dat een school niet voldoet, kan er geld worden teruggehaald. Dat is heel belangrijk om ook daadwerkelijk resultaat te hebben. De Staatssecretaris zal begin 2015 een plan van aanpak over deze afspraken naar de Kamer sturen.

De heer Van Nispen (SP): Dat zijn warme woorden over meer en betere gymlessen op basisscholen. Ik had ook niet anders verwacht. Ik ben echter toch bezorgd. Ik wil absoluut niet cynisch zijn, maar het gaat in de Kamer en eigenlijk in de hele maatschappelijke discussie al ongeveer tien jaar over het door ons allen gedeelde punt dat er meer en betere gymlessen moeten worden gegeven. Er wordt onder anderen door de Staatssecretaris van Onderwijs beloofd dat het nu echt gaat gebeuren, omdat er heel veel geld beschikbaar wordt gesteld. En als scholen het niet doen, wordt dat geld weer afgenomen. Volgens mij kan dat helemaal niet. Ik vraag de Minister om die brief samen met de Staatssecretaris aan de Kamer te schrijven. Zo niet, wil zij dan de Staatssecretaris op het hart drukken om goed te onderbouwen hoe dit precies in zijn werk gaat, zodat we ervan verzekerd zijn dat het dit keer echt gaat lukken?

Minister Schippers: De Staatssecretaris stuurt die brief namens het kabinet. Hij heeft de sectorafspraken met de PO-Raad gemaakt. Ik vind het dan ook belangrijk dat hij de brief stuurt. Ik zal hem vragen om nader in te gaan op de werking van het mechanisme. Het is niet zo dat er niets gebeurd is. De afgelopen jaren ging het ook over meer bewegen. Nu is het geregeld via een afspraak met het primair onderwijs. Je kunt dus niet vanuit de overheid zeggen: u geeft zoveel uur rekenen, zoveel uur taal en zoveel uur gym. Dat kan dus niet. Nu is het via deze route geregeld. In eerdere jaren hebben wij de buurtsportcoach vaak aan scholen gekoppeld om het bewegingsonderwijs na schooltijd een uur te verlengen. Het onderwijs werd toen dus niet direct in de school gegeven, maar er net buiten door een buurtsportcoach, om op een praktische en snelle manier toch hetzelfde resultaat te bewerkstelligen. Ik pas er in ieder geval voor dat de buurtsportcoach steeds vaker wordt ingezet om gym op school te geven. Dan zijn we verkeerd bezig. Dan is het niet extra maar in de plaats van. Ik heb veel buurtsportcoaches bezocht en er zijn er heel wat die ook met een gymjuffrouw hebben meegedraaid om haar te leren hoe zij haar lessen kwalitatief beter kan maken. En dat is natuurlijk wel positief. Ik ben dus heel erg blij dat er met het primair onderwijs ook afspraken zijn gemaakt over de kwaliteit van dat uur. Je kunt kinderen een uur lang bezighouden, maar je kunt ze in dat uur ook echt iets leren en dat dat gebeurt, is echt belangrijk.

De heer Van Nispen (SP): Daar ben ik het volledig mee eens. Dat is echt hartstikke mooi. Ik stel het verder op prijs dat de Minister de Staatssecretaris zal vragen om de Kamer onderbouwd te laten zien hoe het precies in zijn werk zal gaan. De juridische vraag of dat geld op enig moment via een onderwijsbekostigingssanctie teruggevorderd kan worden, is daarbij natuurlijk belangrijk. Ik zeg dit zo nadrukkelijk, omdat hier echt ernstige twijfels over bestaan. Het is heel mooi dat dit allemaal in die brief uiteen zal worden gezet.

Minister Schippers: Ik zal het aan de Staatssecretaris vragen. Overigens is de SP altijd een groot voorstander geweest van gekwalificeerd sportonderwijs en dat realiseren we nu. Volgens mij is dat een belangrijke stap voorwaarts.

De heer Van Veen (VVD): We lopen volgens mij een beetje het risico dat we het algemeen overleg met de Staatssecretaris over het bewegingsonderwijs over gaan doen. Ik word echter enthousiast door wat ik de Minister hoor zeggen en het probleem is dat ik dat gevoel in het overleg met de Staatssecretaris helemaal niet kreeg. Bij hem merkten we niets van enthousiasme. Hij beleed met de mond dat het goed zou komen, maar dan wel pas in 2017. Dat zou betekenen dat we met z'n allen tot 2017 moeten wachten om die 20% van de scholen die volhardt in het niet aanbieden van het juiste aantal gymuren, over de streep te trekken. We hadden in het debat die drie uur overigens al naar twee uur teruggeschroefd. De Kamer heeft hierover een aantal moties aangenomen en ik hoor daarom ook graag van de Minister hoe zij aankijkt tegen scholen die tegen alle afspraken in maar één uur gymonderwijs geven en dat al jarenlang.

Minister Schippers: Ik vind dat ontzettend dom! Als je de prestaties van je leerlingen wilt verhogen, moet je je leerlingen laten bewegen. Als een school dat veronachtzaamt omdat kinderen er ook zouden kunnen komen met alleen rekenen, dan zeg ik tegen die school: doe ook sport, want daar gaan ze beter van rekenen. Ik vind het dus heel erg dom. Het is echt dom om hierop te bezuinigen. «Bezuinigen» is niet het goede woord. Ik zou moeten zeggen: om het ten koste te laten gaan van bewegingsonderwijs.

Ik vind het ook heel dom om niet echt bewegingsonderwijs te geven, maar een uurtje bezigheidstherapie.

Ik heb in het land veel gesproken met buurtsportcoaches en ik heb dingen gehoord waarvan ik denk: dit kan dus echt niet, dit moet echt anders. Daarom ben ik ontzettend blij dat deze sectorafspraken zijn gemaakt. Ik geloof er namelijk echt in dat beter sportonderwijs hard nodig is. Het is niet een uurtje kinderen wat door elkaar laten rennen en tikkertje laten spelen, maar kinderen een uur oefeningen laten doen die ervoor zorgen dat ze motorisch beter worden. Kinderen moeten gewoon een koprol leren maken en daar is goed bewegingsonderwijs voor nodig.

De heer Van Veen (VVD): Dat ben ik geheel met de Minister eens. Daarom vraag ik haar ook: waar ligt de grens? Hoelang gaan we wachten en op welke manier gaan we 20% van de scholen straks hun financiering afnemen als ze kwalitatief slecht gymonderwijs geven?

Ik heb ik dat debat ook aangegeven dat ik achteraf als wethouder spijt heb gehad dat ik die combinatiefunctionaris heb ingezet om gymles te geven op een basisschool. Dat had die school zelf moeten regelen! Ik realiseer me dat nu pas. De school was namelijk net als iedereen hartstikke blij. Ik ben echt heel bang dat het nog heel lang gaat duren voordat we de 20% van de scholen die gewoon niet wil, hebben overgehaald om toch dat kwalitatief goede gymonderwijs te geven.

De Minister gaf net aan dat de arbeidsmarktkansen voor leraren – laten we zeggen leraren die van de ALO komen – heel goed zijn. Alle monitoren die ik heb gelezen, laten volgens mij zien dat de werkloosheid onder ALO-leraren bijzonder hoog is. Dat is ook de reden waarom de Kamer een motie van de VVD heeft aangenomen om de matching in het basisonderwijs beter voor elkaar te krijgen.

Minister Schippers: Ik had het niet specifiek over één opleiding, maar over de werkgelegenheid in de sport. Die stijgt wel degelijk gestaag en je ziet dan ook dat de arbeidskansen daar relatief goed zijn. Maar alles is natuurlijk relatief.

Ik zal de Staatssecretaris vragen om in zijn uitwerkingsbrief de door hem gemaakte afspraken juridisch te onderbouwen. Hij is daar ook beter in thuis dan ik. Hij heeft die afspraken per slot van rekening zelf gemaakt.

Ik ben het verder met de heer Van Veen eens dat een buurtsportcoach een school wel tijdelijk mag helpen om het bewegingsonderwijs op een hoger plan te brengen. Verder is het een goed initiatief van sommige middelbare scholen om kinderen de mogelijkheid te bieden om in plaats van door de stad te slierten een potje te basketballen of een ander wedstrijdje te doen. Als buurtsportcoaches daarbij behulpzaam kunnen zijn, als aanvulling op het bewegingsonderwijs en niet in de plaats daarvan, vind ik dat zij een goede rol vervullen. Ik heb gezien dat zij in het land sowieso op vele gebieden een ontzettend goede rol vervullen. Daarmee moeten zij vooral doorgaan.

Het is ontzettend jammer dat wij de gegevens over de buurtsportcoaches nog niet hebben, maar desondanks zal ik een aantal vragen hierover beantwoorden. De heer Van Veen heeft gevraagd wat het effect is; dat zullen wij met elkaar bekijken. Het grootste deel van de begroting voor Sport gaat inderdaad naar de buurtsportcoaches. Het is dus heel belangrijk om te monitoren of het goed gaat. Het aantal neemt niet af. Op dit moment doen 377 gemeenten mee met de regeling. Zij hebben ingetekend voor 2.851 fte. Dat is bijna 3.000 buurtsportcoaches. Dat is een groot aantal en daarmee ben ik echt heel blij. Veel buurtsportcoaches richten zich op kinderen. Zij brengen juist allerlei verbindingen tot stand tussen sport, onderwijs en zorg, huisartsen en diëtisten. Ook hebben zij vaak een goed overzicht van lopende subsidies. Zo zijn bij veel sportimpulsprojecten ook buurtsportcoaches betrokken. Zij vervullen dus echt de rol die wij beogen. Het hangt ook erg van de gemeente af hoe je de buurtsportcoach inzet. Tijdens de schooluren zitten de kinderen op school. Die zou je kunnen gebruiken voor het in beweging krijgen van ouderen uit de gemeente die bijvoorbeeld in een aanleunwoning wonen. Buiten schooltijden kan de focus juist op kinderen liggen. Dat is ook het goede hieraan. Ik zie in de decentralisatie dus zeker kansen voor het sportaanbod en voor accommodaties. Je ziet dat hier heel goede dingen gebeuren.

Ik ben bijvoorbeeld in Enschede op werkbezoek geweest. Daar hebben ze bij alle mensen van boven de 65 gewoon aangebeld. Ze hebben gezegd: wij hebben een valtraining; doet u mee? De opkomst was enorm. Wat zag je vervolgens? Mensen hadden een groepje opgebouwd en zeiden tegen elkaar: het is toch wel zonde als wij elkaar niet meer zien, want wij kunnen het goed met elkaar vinden; zullen wij dus met elkaar gaan zwemmen? Na die valtraining gaan in zo'n groepje dus weer andere activiteiten van start. Het is niet alleen goed dat mensen leren vallen, maar mensen worden ook uit hun sociale isolement gehaald en gaan andere sportieve activiteiten ondernemen. Als een gemeente daar enorm aan trekt, kan dit dus bijzondere effecten hebben. Dat ligt echt op lokaal niveau.

Daarom zijn de decentralisaties zo vormgegeven dat dit lokaal goed kan worden ingericht. De accommodaties zijn vaak eigendom van gemeenten of van stichtingen in gemeenten, of krijgen subsidies van gemeenten. Gemeenten kunnen dus heel goed zien hoe zij de sportaccommodaties moeten vullen. Ik ben ongelofelijk met een aantal Kamerleden van mening dat je dit multifunctioneel moet doen. Een uurtje valtraining kun je ook houden in een sportaccommodatie waarin je later volleybalt. Je moet de accommodaties dus flexibel en multifunctioneel inrichten; dat is evident. In deze tijden van financiële nood is dat cruciaal. Ik zie dit ook gebeuren. Het is belangrijk dat goede resultaten en best practices tussen gemeenten worden gedeeld: hoe doen jullie het, en kunnen wij dat overpakken?

Met het kwaliteitsplan voor buurtsportcoaches wil ik een impuls geven aan betere kwaliteit van de buurtsportcoach. Ook wil ik daarmee bevorderen dat de buurtsportcoach beter kan voorzien in de vraag naar multifunctionaliteit en de gemeentelijke vragen. Dat sluit mooi aan op de «open club»-gedachte van NOC*NSF. Voor het vervolg op het programma Sport en Bewegen in de Buurt zijn de voorbereidingen gestart, maar ik wil eerst de voorlopige resultaten van het programma verder afwachten. Ik kom daar dus nog op terug.

Ik ga nu in op de vragen over gehandicaptensport. De leden van de SP en D66 hebben mij gevraagd wanneer het beleidskader van start gaat. De gesprekken met de betrokkenen vinden de komende periode plaats. In het voorjaar zal een eerste start worden gemaakt met het nieuwe beleidskader. Zoals ik al zei: het is een kader. Dit moet later dus verder worden ingevuld.

Het CDA vroeg hoe ik inzet op de match tussen vraag en aanbod via de netwerkstructuur. Uit diverse gesprekken met het veld blijkt dat er behoefte is aan een aanspreekpunt voor de doelgroep binnen een bepaalde regio. Dit aanspreekpunt heeft kennis van zowel de doelgroep en de diverse typen beperkingen als van het beschikbare sport- en beweegaanbod in een bepaalde regio. Zo worden gehandicapten makkelijker doorverwezen naar passend sportaanbod in de buurt. Een mooi voorbeeld is Uniek Sporten. Dat is een succesvol samenwerkingsverband in de regio Arnhem. Het is een sportservicepunt dat als een soort makelaar vraag en aanbod op elkaar laat aansluiten.

Er zijn op dit moment diverse lokale en regionale samenwerkingsverbanden op het gebied van aangepast sporten, die nagenoeg hetzelfde doen maar van elkaar niet altijd weten dat ze bestaan en waar ze mee bezig zijn. Je ziet dus dat heel vaak het wiel opnieuw wordt uitgevonden. Door het versterken van bestaande netwerken en het invullen van witte vlekken wordt versnippering voorkomen. De vindbaarheid van de doelgroep en het zichtbaar maken van het beschikbare sport- en beweegaanbod voor het publiek zijn belangrijke aandachtspunten. We moeten inzichtelijk krijgen wat het landelijk dekkend aanbod is en analyseren waar het aanbod achterblijft in relatie tot de potentiële vraag. De concrete uitwerking van deze netwerkgedachte zal de komende maanden met de betrokken partijen nader worden uitgewerkt. Maar dit is, zeg maar, de grondgedachte van het nieuwe beleid.

Hoe is het geregeld met de logistiek en de vervoersregeling? Lokaal en regionaal vervoer zijn de verantwoordelijkheid van gemeenten. Overigens zijn logistieke knelpunten niet aangemerkt als een groot knelpunt in de gesprekken die gevoerd zijn met het maatschappelijk veld, inclusief de doelgroep zelf. Daarnaast heb ik vorig jaar de vervoersregeling voor teamsporters gecontinueerd met subsidie. Deze regelgeving is voor teamsporters met een zeer zware beperking. Daarbij zagen we een knelpunt in de financiering. Toen heb ik gezegd: dat doet het Rijk dan wederom.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Is de ondersteuning van het vervoer voor teamsporters structureel?

Minister Schippers: Het is een subsidieregeling. Die is structureel ingericht, maar moet eens in de zoveel tijd wel geëvalueerd worden, zodat die weer ter bespreking komt. Mevrouw Dijkstra is zelf altijd voor evalueren. Ik ook, want dan weet je of het werkt.

Komt de Sportimpuls wel terecht bij de mensen die deze het hardst nodig hebben en worden de resultaten geborgd? De Sportimpuls is primair bedoeld voor mensen die niet of nauwelijks sporten. We weten dat sport- en bewegingsdeelname van kwetsbare groepen achterblijft. Dat gaat over gehandicapten maar ook over mensen met een lagere sociaaleconomische status. Het grootste gedeelte van de Sportimpuls-projecten richt zich dan ook op deze mensen. Er is daarbij een aparte regeling voor jongeren én hun ouders in wijken en buurten met een laag inkomen.

Het is wel nog te vroeg om iets te zeggen over de concrete opbrengsten. Eind 2014, dus rond deze tijd, zijn ongeveer 550 Sportimpuls-projecten van start gegaan. Begin 2015 kan ik meer zeggen over eerste opbrengsten – dat zijn dan voorlopige opbrengsten, want die projecten zijn dan nog maar kort geleden gestart – en het aantal deelnemers.

Ik ga verder in op jeugd en armoede. De motie-Van Dekken vraagt om het Jeugdsportfonds jaarlijks € 234.000 ter beschikking te stellen in aanvulling op het budget. Door het verlenen van een jaarlijkse subsidie aan het Jeugdsportfonds van € 400.000 voor een periode van drie jaar – dat is dus 1,2 miljoen euro – is uitvoering gegeven aan de motie. De bijdrage van VWS is € 234.000 per jaar, dus in totaal ruim € 700.000. Mede door deze subsidie wordt het Jeugdsportfonds in staat gesteld om jaarlijks naar verwachting 15.000 extra kinderen ten opzichte van 2012 uit achterstandsgezinnen te helpen om deel te nemen aan sport.

De invloed van de recessie op de sportdeelname is nog niet zichtbaar, nog niet meetbaar. Het duurder worden van sportbeoefening is echter ook beperkt omdat gemeenten de sportsector tot nu toe redelijk hebben ontzien en verenigingen contributieverhogingen zo veel mogelijk hebben vermeden. Verder wordt er, vergeleken met andere sectoren, door de consument nog weinig bezuinigd op sport, maar dat kan veranderen. Zoals ik al zei, zullen we dat bekijken naar aanleiding van alle nieuwe coalitieakkoorden.

Jeugd in armoede kan met ondersteuning van het Jeugdsportfonds deelnemen aan sport. Mede door de extra toegekende subsidie wordt het Jeugdsportfonds in staat gesteld om jaarlijks naar verwachting 15.000 extra kinderen te helpen deelnemen. Ik zei dat al. We blijven dat monitoren. Dat geldt ook voor de invloed van de recessie op sport. Het Mulier Instituut gaat kennis verzamelen en verspreiden over de effecten van de prijsstijgingen door economische factoren op sportverenigingen, sportaanbieders en sporters.

Over ouderen en beweging heb ik eigenlijk al gesproken. De huisarts kan natuurlijk een grote rol spelen in het doorgeleiden van ouderen naar het sport- en beweegaanbod in de buurt. De buurtsportcoach is, als daar lokaal behoefte aan is, ook beschikbaar voor die doelgroep. Gemeenten spelen een belangrijke rol als het gaat om de inzet daarvan. We zien al wel dat buurtsportcoaches steeds vaker werkzaam zijn in de zorgsector en verbindingen weten te leggen tussen sporten en bewegen en zorg. De getallen zijn echter nog laag. 7% is specifiek aan de slag met ouderenzorg, meer dan 50% van de ouderen voldoet aan de beweegnorm en 57% voldoet aan de fitnorm. Dat fluctueert de laatste jaren. Er is in ieder geval geen enkele drempel voor de buurtsportcoach om zich in te zetten, zeker in de daluren, voor de groep ouderen. Ik heb daar ook heel goede voorbeelden van gezien. Het is ook een beetje een kwestie van: vertel het voort.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De Minister geeft zelf al aan dat de participatie van ouderen als het gaat om bewegen achterblijft. Ze voldoen in toenemende mate niet aan de norm. In de afgelopen periode was er – volgens mij werd dat door de Minister gestimuleerd – een project in het kader van Fit for Life Nederland dat positief is gevallen. Welke rol ziet de Minister voor zichzelf om de participatie van en het bewegen door senioren te verbeteren?

Minister Schippers: Er zijn heel veel goede projecten, vaak op lokaal niveau. Het is heel belangrijk dat die best practices via de VNG worden gedeeld. De buursportcoach is ingesteld om verbindingen te leggen daar waar ze nodig zijn. Ik zie hier een doelgroep waarvoor het belangrijk is dat de buurtsportcoach ook met hen verbindingen legt. Er zit geen enkele belemmering in onze regelingen om deze doelgroep er beter bij te betrekken. Het is dus een kwestie van kijken waar het goed gebeurt en hoe andere gemeenten dat kunnen oppakken. De ene gemeente is een Vinex-gemeente met ontzettend veel jonge kinderen of met heel veel achterstand en zet zich daarvoor in. De andere gemeente is een krimpgebied en heeft juist heel veel ouderen in de gemeente, die veel aan zo'n buurtsportcoach kunnen hebben. Je kunt alle mixen daartussen bedenken. Ik vind het ontzettend belangrijk dat de best practices worden uitgewisseld en dat we jaarlijks aan de hand van de effectrapportage kijken waar wat wordt ingezet. Dat kunnen we binnenkort dus weer zien. We moeten er ook ruim bekendheid aan geven dat het natuurlijk de bedoeling is dat daar waar achterstanden zijn of waar dingen achter blijven, de buurtsportcoach op de juiste manier wordt ingezet.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het is natuurlijk breder dan een buurtsportcoach. Er zijn ook het Nationaal Programma Preventie en het rapport Alles is gezondheid. Dat is een initiatief van mevrouw Dijkstra en mij. De Staatssecretaris heeft daarvan gezegd dat zij ook de levensloop, het gezond blijven gedurende het leven als een rode draad ziet. De vraag is hoe die rode draad is ingevuld. Een andere vraag is of met de effectmeting duidelijk is hoeveel inzet de buurtsportcoaches plegen om senioren meer aan het bewegen te krijgen.

Minister Schippers: De gegevens die we daarover hebben, zijn niet heel vers. De verse gegevens komen net na dit WGO. Dat is jammer, maar het is niet anders. Ten aanzien van Alles is gezondheid heb ik net al gezegd dat we heel veel pledges zien die gericht zijn op vitaliteit, dus op gezond blijven. Zorgverzekeraars zetten precompetitief veel meer projecten in om diabetespatiënten te laten bewegen. De dingen waar het tegengaan van die ziekte bij gebaat is, worden toegepast. Het is waar dat er veel pledges op vitaliteit plaatsvinden. Daaraan heb ik net aandacht besteed. Dat is ook belangrijk en goed. De buurtsportcoach is het grootste deel van mijn begroting. Die wil ik inzetten op de plekken waar het nodig is. Natuurlijk zijn kinderen de toekomst, maar we zien ook dat er juist bij ouderen veel te winnen is als ze gaan bewegen. Daarom is het belangrijk dat we daaraan aandacht besteden. Als we in de effectrapportage zien dat dit minder is, moeten we er wat meer aandacht aan geven dat dit ook kan. Krimpgebieden moeten ook opletten. Zij kunnen ook een buurtsportcoach inhuren om in die gebieden de bevolking meer aan de beweging te krijgen. Dat zijn vaak ouderen. We kijken eerst naar de cijfers. Ik heb geen idee hoe die cijfers eruitzien, maar ik kan toezeggen dat ik naar aanleiding daarvan zal bezien hoe ik daar meer ruchtbaarheid aan kan geven. Dat is mijn tweede toezegging.

Ik kom te spreken over de bso en de tegenstrijdigheden met de regelgeving. Ik heb niet voor niks de commissie-Hoes ingesteld, die de Taskforce Belemmeringen heeft voorgezeten. Die heeft allerlei adviezen gegeven die aan allerlei betrokkenen zijn geadresseerd. Het waren heel veel adviezen aan gemeenten en private partijen. Een heel belangrijke notie die door deze taskforce is opgeschreven is dat vaak wordt gedacht dat veel minder kan in de praktijk dan daadwerkelijk kan. Men ziet vaak belemmeringen, maar in de praktijk zijn die er veel minder als men met elkaar om tafel gaat zitten. 57% van de bso's werkt al samen met sport- en spelorganisaties. Het komt echt van de grond. Ik zie in de praktijk gebeuren dat er heel vaak activiteiten gezamenlijk worden gedaan. Ook buurtsportcoaches werken veel samen met bso's. 19% doet dat wekelijks en 23% enkele keren per jaar. Ik heb gevraagd om concrete belemmeringen in wet- en regelgeving bij mij te melden. Immers, ondanks de taskforce kan men toch nog op iets stuiten. Die belemmeringen worden niet bij ons gemeld.

Wel worden voornamelijk vanuit de kinderopvang soms striktere eisen gesteld aan de leidster-kindratio. SZW is bezig met het project Het Nieuwe Toezicht, dat als doel heeft om de kwaliteit van de opvang te verbeteren door simpeler en doeltreffender regelgeving rondom toezicht en handhaving. Eind van dit jaar zal de Kamer door de Minister van SZW geïnformeerd worden over de voortgang van dit project. Het heeft mijn blijvende aandacht omdat ik denk dat de combinatie van sport en bso ontzettend goed kan zijn. Voor de kinderen is het goed om te sporten en voor de ouders is het ook goed, want dan heeft het kind al gesport. Kinderen vinden het over het algemeen heel leuk. Je ziet dat dit ook echt wel een vlucht neemt. Meer dan de helft van de bso's doet het. Ik vind dat we alleen maar in moeten zetten op meer. Nogmaals, uit onderzoek van de taskforce bleken er heel weinig echt aanwijsbare wettelijke belemmeringen te zijn. Dat wordt wel vaak gedacht, maar je moet dan echt om tafel.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): De Minister geeft aan dat wat als belemmering wordt ervaren, er vaak niet is. Kennelijk is dat toch niet voldoende bekend. De vraag die ik in eerste termijn stelde, is wat er gebeurt met de aanbevelingen van de taskforce. Daar zitten heel concrete punten in die je kunt aanpakken, maar de Minister besteedt in haar brief twee regeltjes aan dit aspect. De Minister zegt er aandacht aan te blijven geven, maar hoe doet zij dat en wat moet ik mij daarbij voorstellen? Wat geeft het concreet handen en voeten?

Minister Schippers: De hoofdconclusie van de taskforce was dat de grootste hiccups niet in de wet- en regelgeving zitten. Er is vooral behoefte aan goede voorbeelden van en werkafspraken over de wijze waarop processen in gang moeten worden gezet. Een aantal belemmeringen is geadresseerd, bijvoorbeeld de btw-afdracht door buurtsportcoaches. Ook was er een te geringe beschikbaarheid van voorbeeldprojecten voor bepaalde groepen gehandicapten, was er niet genoeg informatie over de mogelijkheden om te sporten en te bewegen in de buurt en werden belemmeringen ervaren bij de multifunctionele inzet van accommodaties. Daarop zijn acties in gang gezet, natuurlijk primair door degenen die geadresseerd waren en die er wat aan konden doen. Een aantal acties is afgerond, maar andere acties zijn doorlopend van aard. Via de website www.sportopdekaart.nl kan informatie worden gevonden over de sport- en bewegingsmogelijkheden in Nederland. De buurtscan, een set meetinstrumenten, is actief en kan gebruikt worden bij het aanstellen van de buurtsportcoach. De Vereniging Sport en Gemeenten voorziet het veld van betrouwbare informatie over de btw-afdracht met betrekking tot buurtsportcoaches. Daartoe is een factsheet ontwikkeld, dat aan het einde van dit jaar wordt geactualiseerd en wordt uitgebreid met praktijkvoorbeelden. Via www.sportindebuurt.nl worden goede voorbeelden verspreid. Er is onderzoek gedaan naar de succes- en faalfactoren van multifunctionele accommodaties en voor de bevordering van de samenwerking tussen het Ministerie van Sport en bso worden kennis en goede voorbeelden verzameld, zoals ik zojuist al heb aangegeven.

In het rapport werd niet voorgeschreven wat de overheid moest doen. Dan zou ik tien actiepunten kunnen nemen en de Kamer kunnen vertellen hoe het allemaal zat. In het rapport werden allerlei partijen geadresseerd, waardoor het proces aan alle kanten in gang is gezet. Sommige actiepunten zijn zelfs al afgerond.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Is er enig zicht op of dat al wat heeft opgeleverd? Dat geldt natuurlijk voor de acties die al zijn afgerond. Van wat nog gaande is, is dat natuurlijk onbekend.

Minister Schippers: De btw-afdracht is een groot probleem. Wij zijn daaraan tegemoetgekomen door een factsheet dat ook weer geactualiseerd wordt, zodat iedereen het kan gebruiken. Dan hoeft men dat probleem niet elke keer weer zelf op te lossen. De commissie heeft ook geconstateerd dat er veel goeds gebeurt, maar dat dit helemaal niet verspreid wordt. Alle voorbeelden worden nu verzameld en bijvoorbeeld de gemeente kan dat van www.sportopdekaart.nl halen.

Zoals ik heb aangegeven, krijgt de Kamer in ieder geval nog een reactie in verband met de vechtsporten.

Het CDA heeft gevraagd wat ik meer kan doen om zedendelinquenten uit de sport te houden dan wel om te voorkomen dat zij daarin actief zijn. Er komt nog meer contact tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de burgemeester. Vorig jaar is de registratielijst voor het vrijwilligerswerk gelanceerd en inmiddels zijn enkele meldingen gedaan op de sport- en registratielijst. Om het voor clubs aantrekkelijk te maken de registratielijst te gebruiken, zal ik de komende jaren inzetten op communicatie daarover. Ook is er contact tussen het Ministerie van Justitie en de burgemeester over het terugplaatsen van zedendelinquenten in de samenleving. Sport pakt het wel op. Wij hebben geen verplichte vog's, maar het aantal vog's is wel toegenomen. Het vertrouwensmeldpunt voor intimidatie maar bijvoorbeeld ook voor matchfixing wordt gebruikt, hoewel er bij dit soort meldingen altijd terughoudendheid wordt betracht. Er wordt echter gemeld en wij hebben het nummer daarvoor opengesteld.

Mevrouw Bruins Slot stelde dat je na een veroordeling door de rechter weer naar de tuchtrechter moet om op de lijst te komen. Als besloten wordt om de omgeving in te lichten, dan hoort de sport daarbij, als dat in het strafrechtelijke proces wordt besloten. Dit is natuurlijk nooit waterdicht omdat er heel veel actoren bij betrokken zijn. De sport en het OM zijn in overleg over een betere samenwerking waardoor de sport van het OM informatie ontvangt als bekend wordt dat bijvoorbeeld een veroordeelde pedofiel als vrijwilliger bij de sportclub aan de slag is of gaat. De vog helpt hierbij. Ik hoop dat deze mensen in de toekomst in het registratiesysteem ontuchtplegers kunnen worden opgenomen. Wij zullen dit punt meenemen in het overleg met het OM.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De sport mag en kan geen speelparadijs zijn voor zedendelinquenten in ontuchtplegers. De antwoorden van de Minister gingen over de relatie tussen het OM en de burgemeester, maar de zwarte lijst, het registratiesysteem ontuchtplegers, ziet op de lijst die gehanteerd wordt bij NOC*NSF. Nu kan het OM daar niet rechtstreeks informatie over delen. Tegelijkertijd kan iemand die strafrechtelijk veroordeeld is niet op die lijst gezet worden, omdat er eerst nog een tuchtzaak moet worden gevoerd. Dat is echt het paard achter de wagen spannen. Er staat nu één persoon op die zwarte lijst en dat kan niet de bedoeling zijn. Wil de Minister ervoor zorgen dat die belemmeringen weggaan?

Minister Schippers: Het is belangrijk dat die belemmeringen weggaan. Dat is ook de reden waarom er momenteel tussen de sport, het OM en ons wordt gesproken. Ik kan mevrouw Bruins Slot wel proberen nadere informatie te geven over de vraag welke belemmeringen er zouden kunnen zijn en hoe we die kunnen wegnemen. Overigens is het feit dat je apart naar de tuchtrechter moet bij ons niet bekend. Ik ben geen strafrechtdeskundige, maar ik kan dus samen met het OM en de sport bekijken welke hobbels er op de weg liggen en de Kamer dan nader informeren over de vraag of ik die kan wegnemen. Als dat niet kan, zal ik de Kamer informeren over wat we dan wel kunnen doen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dan vind ik het van belang dat het over twee aspecten gaat. Ten eerste: als je nu strafrechtelijk veroordeeld wordt door het OM, kan die informatie niet gedeeld worden. Kan het onderzoek erop zien hoe je die informatie wel kunt delen en hoe je eventuele belemmeringen kunt wegnemen? Ten tweede: je kunt iemand pas op de zwarte lijst van ontuchtplegers zetten als er een tuchtzaak is gevoerd. Het moet mogelijk zijn om iemand die strafrechtelijk veroordeeld is ook gelijk op die zwarte lijst te zetten. Waarom is dit van belang? De Minister zegt dat de wijk geïnformeerd wordt als er een ontuchtpleger in de wijk is. Het gaat er echter ook om dat andere sportbonden kunnen controleren of iemand al een keer als zedendelinquent of ontuchtpleger over de schreef is gegaan. Die mensen wil je niet terugzien in de sport.

Minister Schippers: Ik heb toegezegd hier nader op in te gaan. Ik zal bekijken welke privacywetten en andere wetten belemmeringen kunnen vormen. Die kunnen dus reëel zijn. Ik zeg niet dat we die allemaal opzij kunnen of moeten schuiven. Ik zal de Kamer daarvan een analyse geven en deze punten zal ik daarin meenemen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik wil kijken naar de zwarte lijst die de Minister bij het BIG-register heeft gemaakt. Kan zij de Kamer daar medio 2015 over informeren?

Minister Schippers: Het BIG-register is echt wel heel wat anders. Ik vind dat echt wat anders, maar ik wil wel bekijken wat ik kan doen en welke hobbels er zijn. Ik zal aangeven of ik ze reëel vind, en dan kan de Kamer daarover met mij in discussie. Als ik ze niet reëel vind, zal ik aangeven hoe ik ze weg wil nemen. Ik zal daar in de loop van de eerste helft van volgend jaar op terugkomen. Er ligt natuurlijk heel veel op het gebied van het Openbaar Ministerie, dus dat moet ik er wel bij betrekken.

De heer Van Veen (VVD): Ik zou in die reactie dan ook graag teruglezen wat dit betekent voor de verantwoordelijkheid van clubbestuurders en voorzitters van verenigingen. Dit raakt aan vrijwilligerswerk versus professionele problematiek. Een vog vragen en een vertrouwenspersoon instellen bij je vereniging zijn stappen die ertoe leiden dat je eigenlijk ook hier risico's gaat uitsluiten. Hoe gaat de Minister een systeem verzinnen dat er in ieder geval toe leidt dat professionele instanties – misschien toch een burgemeester? – clubs gaan informeren als er onderzoeken lopen, clubs gealarmeerd worden en signalen kunnen oppikken?

Minister Schippers: Ik heb toegezegd dat te analyseren. Ik zal het dan ook meenemen, maar zeg daarmee nog niet dat het allemaal gebeurt. Ieder voordeel heeft zijn nadeel en we hebben in dit land ook te maken met privacy- en andere regels. Ik neem het mee en kom erop terug.

Het dopingbudget staat onder druk, stelt mevrouw Dijkstra van D66. Wat zijn de consequenties van een nieuwe kansspelwet? Het dopingbudget van VWS blijft gelijk. Ik heb per 2014 zelfs de instellingsubidie met € 200.000 per jaar verhoogd naar in totaal anderhalf miljoen. De subsidie van NOC*NSF uit de lottomiddelen voor controles – er zijn ongeveer 1.750 controles per jaar – was in 2013 1 miljoen. In 2014 is er een korting van 5% overheen gegaan en dat gebeurt in 2015 weer. Het komt dan op € 950.000.

Ik kom dit jaar met een brief op hoofdlijnen over de dopingwet. U kunt dan met mij discussiëren of mijn voornemens ook u aanstaan. Ik zal daarna het wetsvoorstel, dat ik eventueel aanpas op de wensen van de Kamer, naar de Raad van State sturen. Ik zal u eerst een brief op hoofdlijnen sturen en dat zal niet lang op zich laten wachten. Het was de bedoeling om dit in november te laten gebeuren; het zal om en nabij die tijd u bereiken.

Over matchfixing wil ik allereerst de heer Van Dekken complimenteren. Ik weet hoeveel werk het is om zoiets te maken. Je geeft het snel even af, maar het kost altijd ontzettend veel werk om dat in elkaar te steken met vrijwilligers uit je partij, die dat naast hun baan doen. Het is hartstikke mooi en ik neem het met plezier in ontvangst. Ik weet niet precies wat de bedoeling is van een initiatiefnota. Vindt u dat ik daar een reactie op moet geven, of doet de Kamer dat tijdens de behandeling? Ik weet dat eigenlijk niet. Het zou prettig zijn te weten wat u van mij verwacht.

De voorzitter: De procedure is als volgt. De initiatiefnota van de heer Van Dekken zal voor een volgende procedurevergadering geagendeerd worden. Ik kan me voorstellen dat de Minister om een reactie gevraagd wordt, maar dan loop ik vooruit op het advies dat wij meestal doen bij zo'n initiatiefnota. Laten we daar niet op vooruitlopen en dit in een volgende procedurevergadering naar voren brengen. Ik zie dat de heer Van Dekken wil reageren.

De heer Van Dekken (PvdA): Dank aan de Minister voor haar complimenten. Natuurlijk willen wij een reactie van de Minister van Sport.

Minister Schippers: Ik heb zomaar het idee dat het een reactie zal worden van de Minister van Sport en de Minister van Veiligheid en Justitie. Ik heb er in de kranten wel iets over gelezen, dat ging met name over Veiligheid en Justitie. Ik zal het met hem delen en met een reactie komen.

Er wordt gesteld dat de sport voor 25% in handen is van criminele bendes. Dat is echter een uitspraak van de director-general van WADA. Wij kunnen dat niet herleiden tot informatie die door Interpol is verstrekt. Het is dus zijn eigen conclusie en ik neem die niet zomaar over. Ik vind het nogal wat om dat zo te stellen. Ik heb er ook geen indicaties voor. Tegelijkertijd heb ik helemaal niet het idee dat wij in Nederland als Galliërs gevrijwaard blijven van matchfixing, terwijl dat in de hele wereld plaatsvindt. Wij zijn er actief mee bezig en ik neem aan dat er in de initiatiefnota suggesties worden gedaan hoe wij dat nog beter kunnen doen. Wij hebben internationaal actief stappen gezet in het samenwerkingsverband van de Europese Unie om matchfixing tegen te gaan. Er is een verdrag van de Raad van Europa inzake de manipulaties van sportcompetities. Dit verdrag bevat bepalingen op het terrein van sport, kansspelen, strafrecht, dataprotectie en van nationale en internationale samenwerking, waaronder de inrichting van een internationaal coördinatiepunt. Ik vind dat een goede basis om matchfixing te kunnen bestrijden en een betere samenwerking te realiseren, zeker ook op internationaal niveau.

Nederland heeft op basis van de uitkomsten van het nationale onderzoek van Spapens cum suis al een pakket maatregelen in gang gezet waarmee kan worden voldaan aan de vereisten uit de conventie. Voorbeelden hiervan zijn de inrichting van een nationaal platform matchfixing onder coördinatie van het functioneel parket en de preventieve maatregelen die de sportsector zelf heeft getroffen. Verder zal ik er bij het nieuwe wetsvoorstel Kansspelen op afstand, voor zorgen dat er in lagere regelgeving bepalingen worden opgenomen die gericht zijn op het verkleinen van het risico op matchfixing. Er is specifiek gevraagd naar het beter aanpakken van het illegaal gokken. Ik denk daarbij aan de Kansspelautoriteit, aan de vereenvoudiging van het verbieden van manipuleren en aan de aanpak van incidenten. De voorstellen van mijn collega Teeven zijn erop gericht om de illegaliteit terug te dringen en de kansspelen de legaliteit in te trekken. Dat is de kern van zijn wetsvoorstel. Ik heb hierover contact met hem. Ik heb zijn aandacht hiervoor gevraagd, maar dat hoef ik eigenlijk niet te doen, want hij ziet zelf ook dat maatregelen ter bestrijding van matchfixing nodig zijn. Mijn collega heeft gezegd dat hij in overleg met NOC*NSF en de KNVB zal treden om deze maatregelen in lagere wet- en regelgeving te bespreken.

Er werd gevraagd naar de stand van zaken ten aanzien van het judicieel vooronderzoek. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van mijn collega van Veiligheid en Justitie. Ik zit vaak genoeg naast hem om te weten dat hij zal zeggen dat hij geen mededelingen doet over lopende onderzoeken. Die reactie heb ik ook vaker gehoord.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De secretaris-generaal van de WADA heeft inderdaad de uitspraak gedaan dat een kwart van de sport geïnfiltreerd is door criminelen. Hij had het inderdaad over het rapport van Interpol. De Minister zegt dat je die gegevens daar niet kunt uit halen. Mijn vraag is: kan de onderbouwing die de Minister nu geeft en op basis waarvan zij de conclusie trekt dat het niet zo is, naar de Tweede Kamer worden gestuurd?

Minister Schippers: Dat is de omgekeerde wereld. Als iemand een uitspraak doet, is het normaal dat je die persoon vraagt om die uitspraak verder te onderbouwen. Ik zeg alleen dat ik die uitspraak niet overneem. Ik ben niet zo naïef om te denken dat er geen criminaliteit in de sport plaatsvindt, maar de uitspraak dat een kwart van de sport in handen is hiervan, vind ik heel ver gaan. Ik laat die uitspraak voor degene die haar gedaan heeft. Ik ga geen dingen onderbouwen die een ander stelt. Dat ga ik niet doen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik snap wel dat de Minister het zo omdraait. Mijn interesse gaat echter uit naar het rapport van Interpol. Klaarblijkelijk zegt de Minister: met kracht van argumenten kun je daar niet die conclusie uit trekken. Als CDA'er word ik blij van de conclusie dat onze sport gewoon zo schoon en integer mogelijk is. Mijn vraag is dan echter: is die informatie ook voor de Tweede Kamer beschikbaar?

Minister Schippers: Ik zeg dat ik geen argumenten heb op basis waarvan ik zijn conclusie kan delen. Daarom laat ik de conclusie aan hem. Mevrouw Bruins Slot citeert mij verkeerd, want ik zeg niet dat de sport in Nederland helemaal schoon is en dat er niets gebeurt. Als dat zo was, hoefde ik er ook geen beleid op te voeren. Anders zou ik niet eerst een onderzoek hebben gedaan naar matchfixing en beleid daarop hebben ingezet. Uit dat onderzoek is overigens gebleken dat het verschrikkelijk moeilijk is om dit hard te krijgen en hard te maken. Bovendien had ik dan ook geen beleid ingezet op al die andere dingen die de integriteit van de sport bedreigen. Ik heb net gezegd dat ik goed zal bekijken of er in de initiatiefnota aanvullende dingen zitten die wij zouden kunnen overnemen. Dat zeg ik niet omdat ik denk dat in Nederland alles goed gaat. Het is echter nogal wat om te zeggen dat een kwart van de sport in handen is van criminele bendes. Die uitspraak laat ik voor een ander en neem ik niet over.

De heer Van Dekken (PvdA): Het rapport van Interpol heeft betrekking op de internationale situatie. De focus van de onderzoekers is wel degelijk gericht op de Nederlandse situatie. Die is niet heel concreet te krijgen. Deels is dit terug te vinden bij Olfers in het rapport Matchfixing in Nederland. Het klopt dat een deel van de informatie simpelweg niet in het rapport is terechtgekomen, maar wel is gemeld bij het Openbaar Ministerie, althans zo heb ik begrepen. Het zou dus mooi zijn als het allemaal in de trechter van het justitieel onderzoek terechtkomt. Niet alles is hard te maken of hard te krijgen. Ik krijg echter net iets vaak te horen, hetzij uit justitiële kring hetzij uit andere bronnen, dat matchfixing in de sport in Nederland best wel meevalt. Op dat moment begin ik mij te ergeren, want elk geval is er een; een te veel. Als de Minister zou zeggen dat het niet meevalt met matchfixing, dat zij er bovenop blijft zitten omdat dit prioriteit heeft voor haar en dat zij de initiatiefnota over matchfixing van de heer Van Dekken samen met haar collega nog eens heel goed gaat bestuderen, zou dat de zaak ontzettend vooruit helpen.

Minister Schippers: Het zou prettig zijn als wij een beetje naar elkaar zouden luisteren. Ik heb net gezegd dat ik graag kijk naar dingen in de initiatiefnota die wij nog niet doen. Ik zeg zoiets niet voor niks. Ik ben namelijk niet zo naïef dat ik denk dat Nederland als blanke pit in een boze wereld fungeert. Het kan niet zo zijn dat er overal dingen gebeuren en in Nederland helemaal niet. Dat is de reden waarom wij beleid daarop hebben ingezet. Wij hebben dat naar vermogen gedaan. Ik heb de initiatiefnota van de heer Van Dekken nog niet gelezen, want ik heb die net gekregen. Als daarin aanvullende voorstellen staan, waardoor wij er nog beter bovenop kunnen zitten, sta ik daarvoor open. Ik zal echter de internationaal gedane uitspraak niet vertalen naar de Nederlandse sport, want daarmee voed je het wantrouwen ten opzichte van de sport. Dat is mijn punt. Dat ga ik niet doen. Dat is geen naïviteit. Maar ik vind dat je het, als je zoiets moet doen, echt hard moet kunnen maken. Het gaat dan niet alleen om matchfixing, maar om een heel breed palet. We hebben gezien dat er sporten zijn waarin doping werd gebruikt. Iedereen sprak er al over, maar dat was ook nooit hard te krijgen, zo zeg ik tegen de heer Van Dekken. Het bleek dan precies zo te zijn als de geruchten deden vermoeden en dat is erg genoeg. Er moet schoon schip gemaakt worden. Als er in de initiatiefnota van de heer Van Dekken dingen staan die daarbij kunnen helpen, zullen we die zeker niet nalaten.

De heer Van Dekken (PvdA): Ik dank de Minister. We hebben elkaar wel degelijk goed verstaan, daar ging het helemaal niet om. Het gaat mij erom dat relativering in deze kwestie niet aan de orde mag zijn. Dat bedoelde ik ermee en volgens mij bedoelt de Minister dat precies zo. Dat is mooi.

Minister Schippers: Ik wil heel graag het midden houden; je moet niet relativeren, maar er moet ook geen deken van wantrouwen over de sport komen te liggen. Om die deken van wantrouwen te voorkomen, moet je maatregelen nemen – de heer Van Dekken doet er ongetwijfeld voorstellen voor in zijn initiatiefnota – waarmee je zegt: wij zoeken hard genoeg. Soms zeggen mensen, ook op andere beleidsterreinen, weleens: dan komen er heel veel dingen naar boven die we niet willen. Ik zeg daarop: ja, maar dat komt omdat we harder zoeken. Als je harder zoekt, vind je meer.

Dan kom ik op het programma voor een veiliger sportklimaat (VSK). De heer Van Dekken heeft al een schot voor de boeg gegeven door te zeggen dat het sowieso door moet gaan. Ik vind het belangrijk dat we eerst evalueren, maar uiteraard ben ik er zeer enthousiast over, al is het maar over de samenwerking die door dit programma van de grond is gekomen tussen allerlei partijen. Helaas is dit programma nodig. Als de evaluatie goed is, zie ik niet in waarom we het niet zouden kunnen verlengen. Maar ik wil die evaluatie wel zien, want daarmee kun je er ook zwakke plekken uit halen.

Er is gevraagd hoe ik de samenwerking tussen Halt en de KNVB in de gaten ga houden. Dat zal jaarlijks in de monitor worden meegenomen. Ook het NISB kijkt het komend jaar naar de effectiviteit van deze samenwerking, zo zeg ik tegen de heer Van Nispen.

Dan kom ik op de natuurruimte en sportaccommodaties. De 3% die bestemd moet worden voor kinderen staat niet in het regeerakkoord. Daarin staat wel dat de rijksoverheid samen met de gemeenten wil bevorderen dat meer mensen kunnen sporten en bewegen in hun eigen omgeving, en dat het van belang is dat er bij de aanleg van nieuwe wijken voldoende ruimte voor sport en beweging is. De inrichting van de openbare ruimte is een decentrale verantwoordelijkheid; daar heeft het Rijk verder niets over te zeggen. Wel kan de rijksoverheid daarvoor natuurlijk een pleidooi houden en kan zij laten zien hoe belangrijk het is. Ik wil geen norm opleggen, maar wel wil ik er aandacht voor vragen dat er voldoende ruimte voor sporten en bewegen is. Dat kan op heel verschillende manieren; door speeltuintjes buiten, maar ook door oude bestemmingen die verloren gaan, bijvoorbeeld in fabriekshallen omdat een fabriek failliet is gegaan. Daarin kun je ongelooflijk veel nieuwe activiteiten ontplooien, waaronder sporten en bewegen. Wij verzamelen en verspreiden kennis en goede voorbeelden over het beweegvriendelijk inrichten van de openbare ruimte. Dat doen we via het NISB, dat een toolbox beschikbaar heeft gesteld die lokaal gebruikt kan worden. Het NISB verzamelt daarnaast normen voor de beweegruimte, die lokaal al worden toegepast. Daarnaast doen we ervaringen op met extra inzet op schoolpleinen en via de Gezonde School. Er zijn ongelofelijk veel voorbeelden. Ik heb er hier eentje voor me liggen uit Rotterdam. Het hoeft niet altijd een grasveldje te zijn. Het kan ook gaan om het creatief omgaan met schoolpleinen, stoepen en anderszins, zoals in Rotterdam. Wij doen dus wel wat we hebben afgesproken. Het NISB is daar voor ons de actor in.

Dan kom ik op de buitensport. Wij hebben vorige keer ook gesproken over de vraag hoe toegankelijk de wandel-, fiets- en ruiterpaden zijn. Is er sprake van een dreigende sluiting? Van een dreigende sluiting van de buitensportvoorzieningen is op dit moment geen sprake. Er zijn wel gesprekken tussen verschillende buitensportbonden en beheerders over de vraag hoe het gebruik, het beheer en het onderhoud van wandel-, fiets- en ruiterpaden in de toekomst het beste georganiseerd kunnen worden. Ik wacht die gesprekken af. De buitenruimten worden dus niet afgesloten. Ik heb hier ook helemaal geen aanwijzingen voor. Naar aanleiding van vorig jaar heb ik er ook met mijn collega over gesproken. Die heeft daar ook geen aanwijzingen voor. Als de uitkomsten van deze gesprekken bekend zijn, zal ik de Kamer een bericht doen toekomen en aangeven wat deze afspraken behelzen.

De heer Van Nispen (SP): Ik heb hier aandacht voor gevraagd, omdat het mij ook gaat om de toegankelijkheid. De natuur is namelijk van ons allemaal. Dat geldt voor bossen en voor duingebieden. De SP is van mening dat niet alleen het afsluiten van gebieden, maar ook het tegen betaling betreden van gebieden niet passen bij het met zijn allen kunnen genieten van de natuur. Ik denk specifiek aan mountainbikers en hardlopers. Het is toch bizar dat je door een opsporingsambtenaar wordt tegengehouden omdat je tijdens je lange duurloop een duingebied doorkruist? Wat vindt de Minister daarvan?

Minister Schippers: Volgens mij is het iets minder zwart-wit. Er zijn bijvoorbeeld terreinen waar veel mountainbikers zitten, omdat er een mountainbikersclub zit. Dan vind ik het niet gek dat de beheerder in gesprek gaat met zo'n club over de vraag hoe dit op een beetje ordentelijke manier geregeld kan worden. Hoe zorgen we ervoor dat er niet overal mountainbikers zijn maar dat zij zich in specifieke delen begeven? Dat vind ik niet gek. Daar gaan deze gesprekken vaak over. Het gaat ook over de vraag of er schade wordt aangericht en hoe daarmee moet worden omgegaan binnen de gebieden. Ik vind het zelf ontzettend belangrijk dat er voldoende toegankelijke natuur en buitenruimte is om buitensport te kunnen beoefenen. Dat kan gewoon lopen, wandelen of recreëren zijn, maar het kan ook een buitensport zijn waarover je in een bepaald terrein afspraken moet maken. Waar ga je wel met je fiets en waar ga je niet? Waar ga je met je paarden wel en waar ga je met je paarden niet? Op een zondag is het heel druk in het bos, dus we moeten dat wel een beetje ordentelijk laten verlopen. Verder vind ik het goed dat er gesprekken plaatsvinden over schades en over investeringen die moeten worden gedaan. Ik wacht de uitkomst van die gesprekken af. Dan zal blijken of daaruit ook andere dingen naar voren komen.

De heer Van Nispen (SP): Nu dreigen we een beetje langs elkaar heen te praten. Ik ben het hier natuurlijk mee eens. Als je met z'n allen geniet van de natuur, de buitensport en het bewegen in bos- en duingebied, moet je rekening met elkaar houden en over het vergoeden of juist voorkomen van schade afspraken maken. Het gaat mij echter om het afsluiten van bepaalde gebieden of in ieder geval het tegen betaling betreden ervan. NOC*NSF heeft dat ook genoemd en ik zeg hen na dat het eigenlijk gewoon een bedreiging voor bepaalde buitensporten is, voor het mountainbiken en het hardlopen. Het gaat mij dus over het minder toegankelijk maken van de natuur. Ik wil de Minister vragen om dit in de brief mee te nemen en om dit expliciet onder de aandacht te brengen van de Staatssecretaris van Natuur. Ik snap dat die hiervoor primair verantwoordelijk is, maar deze Minister van Sport zou zich wat mij betreft zorgen moeten maken over de buitensport. Daarvoor vraag ik aandacht.

Minister Schippers: Ik weet uit eigen ervaring dat soms gebieden gedurende vrij lange periodes worden afgesloten vanwege het broedseizoen en vanwege het feit dat er heel bijzondere vogels broeden. Ik weet dat bijvoorbeeld in Zeeland delen worden afgesloten. Ik ben met de heer Van Nispen van mening dat het belangrijk is dat buitensporten goed beoefend moeten kunnen worden in terreinen. Misschien zijn er situaties waarin er sprake is van het tegen betaling betreden van een gebied, maar ik weet zelf niet welke gebieden dat zijn. Na afronding van de gesprekken zal ik daarover, samen met mijn collega van EZ, een brief sturen. Daarin zullen wij aangeven wat fictie is en wat echt is, of er sprake is van schade en of er dingen aangelegd moeten worden. Als er dingen aangelegd moeten worden, vind ik dat ook redelijk. Wij zullen ook aangeven of er echt sprake is van afsluiting van gebieden. Wij hebben die signalen niet, maar ik kom daar dus op terug.

De heer Van Nispen (SP): Het gaat niet alleen over het afsluiten van gebieden, maar ook over het tegen betaling betreden ervan. Ik heb het natuurlijk niet over broedseizoenen, want ook ik heb heel veel respect voor broedende vogels. Ik maak het even concreet. Ik werd tijdens een duurloop fysiek tegengehouden door een opsporingsambtenaar toen ik, midden in het toeristische seizoen, een duingebied doorkruiste. Men vindt kennelijk dat daaraan geld verdiend moet worden, terwijl ik gewoon op de paden bleef. NOC*NSF heeft daarover meer informatie beschikbaar en een persbericht geschreven.

Minister Schippers: Had u dan, voordat u het gebied betrad, geld in een potje moeten gooien? Ik weet niet precies hoe dat dan moet. Staat er dan een collectebus en gaat er een poortje open als u er een euro ingooit? Ik weet het niet, maar ik kom erop terug. Ik zal dit aspect meenemen.

Ik kom bij het multifunctioneel benutten van sportaccommodaties. Primair is dat natuurlijk een decentrale verantwoordelijkheid, maar het is belangrijk dat die accommodaties multifunctioneel worden benut, zeker in deze tijd van bezuinigingen. Wij laten momenteel een onderzoek uitvoeren naar de wijze waarop sport- en beweegaanbieders succesvol kunnen aansluiten bij de realisatie van maatschappelijk vastgoed. Goede voorbeelden en kennis met betrekking tot dit onderwerp worden verspreid via NISB en VSG. Dat is ontzettend belangrijk, want door het delen van faciliteiten is echt nog winst te behalen in het land.

Ik kom bij de kleine sportverenigingen. Natuurlijk hebben zij bestaansrecht. Wij hebben in Nederland een prachtige sportinfrastructuur met prachtige verenigingen, groot en klein. Klein moet er ook kunnen zijn. Ook innovatieve, nieuwe organisatievormen die vaak klein beginnen, juichen wij toe. Gemeenten kunnen deze kleinere verenigingen helpen over hun grenzen heen te kijken. Er wordt ook een nieuw kenniscentrum voor sport opgericht. Ik hoop dat via dat centrum goede voorbeelden nog veel meer gedeeld kunnen worden. Er is onder andere een openclubinitiatief van NOC*NSF dat hierbij aansluit. Ook de buurtscan kan hierbij helpen. In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is er een transitieatlas ontwikkeld waarmee lokaal discussie gevoerd kan worden over bijvoorbeeld regionale spreiding van accommodaties en verenigingen. Ik ben het geheel met mevrouw Bruins Slot eens dat kleine verenigingen juist heel mooi zijn en dat wij daar eerder zuinig op moeten zijn dan niet.

Er is gevraagd of het topsportnetwerk al heeft geleid tot meer samenhang in het sportbeleid. Wij hebben twee sessies met het topsportnetwerk gehad. In twee sessies zet je stappen, maar dat gaat niet zo snel. Wij zijn wel bezig om een programma te maken. Bundeling van initiatieven is daarin echt een rode draad. Heel veel topsporters hebben een foundation. Daarvan zijn er echt nog veel meer dan ik dacht. Je moet ervoor zorgen dat de foundations van elkaar weten dat ze er zijn en dat ze elkaar aanvullen en versterken. Als wij hiermee net iets verder zijn, zal ik de Kamer een brief doen toekomen met de stand van zaken, waarin staat wat er uit het topsportnetwerk komt. Wij zijn ook bezig met inventarisaties onder topsporters. Dan kunnen wij de Kamer wat breder informeren. Ik zeg de Kamer toe dat ik haar die brief in de loop van het komend halfjaar zal sturen.

De heer Van Dekken (PvdA): Ik ben blij met die toezegging. Tegelijkertijd denk ik dat het mooi zou zijn als het kabinet ook een brede visie geeft op de toekomst van sport. Die zou heel goed onderdeel kunnen zijn van een dergelijke bespreking. Ik vraag die visie niet omdat ik vind dat het kabinet het niet goed zou doen op dit terrein, integendeel, maar voor de toekomst zou het wellicht mooi zijn. Sport moet gewoon een prioriteit zijn.

Minister Schippers: Het topsportnetwerk richt zich erg op de toekomst. Het beleid wordt door ons geformuleerd, in overleg met de Kamer. Wij hebben net op hoofdlijnen sportbeleid voor gehandicapten ontwikkeld. Dat hebben wij gedaan samen met onder anderen topsporters uit dit netwerk. Het gebeurt dus niet los van elkaar. Wij betrekken hen daar wel degelijk bij, maar zij zijn geen aparte beleidsmachine of zo. Binnen de kaders van het beleid dat wij hier met elkaar hebben vastgesteld, gaan zij aan de slag om creatief na te gaan hoe we dat beleid sneller een stapje verder kunnen brengen.

De heer Van Dekken (PvdA): Het is terecht en mooi dat dit gebeurt, maar het zou ook wel mooi zijn als er een bredere visie op sport zou kunnen worden ontwikkeld. Ik denk dat het helemaal niet ingewikkeld is om daaraan eens een mooie bijeenkomst te wijden en daar wat uitgangspunten voor de toekomst van de sport te ontwikkelen. Dat bedoelde ik. Er zit natuurlijk niet alleen doekracht, maar ook veel denkkracht in de sportwereld. Ik denk dat wij die heel goed moeten benutten.

Minister Schippers: Ja, maar wij zijn met het topsportnetwerk hard aan het werk om iets neer te zetten. Daar zijn wij nu een jaar mee bezig. Ik vind het zonde om dat nu te doorkruisen en hun een nieuwe opdracht te geven. Laat mij nu eerst de resultaten van deze opdracht, als wij daar net iets verder mee zijn, met de Kamer delen, dan kan de Kamer zeggen of zij die voldoende vindt of dat zij meent dat het topsportnetwerk anders ingezet zou moeten worden. Wij hebben de mensen van het topsportnetwerk ook gevraagd wat er volgens hen nodig is: wat vindt u dat er in Nederland nodig is voor sport? Die vragen zijn wij nu aan het beantwoorden. Je kunt vragen of dat een visie oplevert of niet, maar het is over het algemeen heel praktisch. Laten wij kijken hoever wij daarmee komen. Ik zal de Kamer daar volgend jaar over informeren, dan kan zij er haar zegje over doen.

Ik kom op de studiemogelijkheden na de topsportcarrière. Er is gevraagd of ik bereid ben om samen met mijn collega van OCW te kijken naar de belemmeringen die topsporters ervaren wanneer zij na hun topsportcarrière hun studie willen vervolgen. Ik vind het ontzettend belangrijk dat topsporters hun studie en hun topsport kunnen combineren. Dat is de eerste inzet. Daarover ben ik al in gesprek met mijn collega van OCW. Wij gaan na wat de gevolgen van het sociaal leenstelsel zijn – ik denk bijvoorbeeld aan het studievoorschot – voor de topsporters en brengen die in kaart. Ik zeg toe dat ik hierbij de vraag van mevrouw Dijkstra zal betrekken hoe het zit als zij er niet aan zijn toegekomen en hun studie later willen vervolgen. Ik ben immers toch al in gesprek over dit onderwerp, dus deze vraag zal ik erbij betrekken. Ik heb hier allerlei dingen voor me die nu op dit gebied in ontwikkeling zijn op hbo- en wo-instellingen. Zij hebben een Actieplan Flexibel Onderwijs en Topsport ontwikkeld en aan ons aangeboden. Ik zal de Kamer deze pagina's besparen, maar er gebeurt dus wel heel wat. Nu ik toch in overleg ben over de gevolgen van het nieuwe leenstelsel, zal ik daar in ieder geval de vraag van mevrouw Dijkstra bij betrekken.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Ik heb gevraagd om de grens van 30 naar 40 jaar te verleggen. Ik vraag de Minister om die vraag daar expliciet bij te betrekken.

Minister Schippers: Die vraag bedoelde ik ook.

Ik kom te spreken over de sportgeneeskunde. De sportgeneeskunde is erkend. Dan krijg je ineens een heel surrealistisch debat. Is een geneeskundig specialist iets anders dan een medisch specialist? Ik ben er gewoon te simpel voor, ik kan die discussie niet volgen. Ik heb er ook helemaal niets mee. Er zijn mensen die hier een enorme discussie van gemaakt hebben. Ik ga er natuurlijk niet over, want ik ben niet van de Orde van Medisch Specialisten. Ik zou zeggen: de Orde van Medisch Specialisten of de Orde van Geneeskundig Specialisten, ik zie het verschil niet! Wat mij betreft, is dit dus echt een non-debat. Wij zullen daarover ook in overleg treden met de Orde van Medisch Specialisten. Ik heb geen officiële invloed, maar ik wil wel het gesprek met de orde aangaan over de vraag waarom een sportgeneeskundig specialist geen lid kan worden. Ik kan het niet begrijpen. Ik zeg hier nog maar even dat het een private aangelegenheid is, maar ik ga het gesprek over die vraag wel aan.

Ik ben hierover ook in overleg met het College Geneeskundige Specialismen, maar ik vind het echt een non-discussie. Als de Kamer dat ook vindt, dan zijn we het daar in ieder geval over eens.

De heer Van Nispen (SP): Ik weet nog niet zo goed of we het hier wel helemaal over eens zijn. Gaat de Minister ook in gesprek met de Vereniging voor Sportgeneeskunde? Deze vereniging heeft op 26 oktober, dus gisteren, een brief aan haar gestuurd. Maar dat was een zondag, wat dus wellicht een beetje onhandig is. Kent de Minister deze brief, die eigenlijk best een brandbrief te noemen is? Daarin worden door de Vereniging voor Sportgeneeskunde uitgebreide bezwaren geuit. Volgens mij gaat die brief niet over niks. Het is volgens mij geen non-discussie. In de brief worden serieuze problemen en bezwaren aangevoerd. Is de Minister bereid om binnen afzienbare tijd, en dan het liefst schriftelijk, bij de Kamer op deze brief terug te komen?

Minister Schippers: Ik krijg mijn post nooit op de dag zelf. Die komt bij het ministerie binnen. Ik heb die brief dus niet gezien. Ik weet wel een beetje waar de discussie over gaat. Die gaat enerzijds over subsidiëring en anderzijds over de betekenis van een en ander. Wij zijn het eens over de betekenis. Dat geldt niet voor de subsidiëring. Wij subsidiëren bijvoorbeeld niet de Nederlandse Vereniging voor Oncologie of de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie. Wij subsidiëren dus ook niet apart de Vereniging voor Sportgeneeskunde. Sportgeneeskundigen moeten echter wel een beroep kunnen doen op de kwaliteitsgelden. Daarvoor moet je dan weer lid zijn van de Orde van Medisch Specialisten. En dat kan weer niet, omdat ze geneeskundig specialist zijn, en geen medisch specialist. Dat vind ik dus een non-onderscheid. Zo gaat het dus ongeveer. Ik weet echter niet of die brief hier specifiek over gaat. Zo zit ik er in ieder geval in.

De heer Van Nispen (SP): De brief gaat daar inderdaad over. Het gaat er niet om of een beroepsgroep wel of niet gesubsidieerd wordt. Het gaat erom dat belangrijke activiteiten, bijvoorbeeld voorlichting over blessurepreventie – iets wat we allemaal belangrijk vinden – niet weggegooid worden. Het gaat erom dat de kapitaalvernietiging die nu dreigt, niet doorgaat. Daar wordt voor gevreesd. Dat wordt niet allemaal ondervangen door het kenniscentrum. Die grote risico's zijn er in ieder geval.

De Minister spreekt over een non-discussie. Ik lees in de brief dat er vanaf 2015 een groot probleem dreigt te ontstaan, omdat verzekeraars sportgeneeskunde uit de aanvullende pakketten gaan halen, terwijl sportgeneeskunde nog niet in het basispakket zit. Ik zie dat toch niet als non-discussie. Het is maar een heel klein puntje. Nogmaals, het voert volgens mij te ver om die hele discussie hier nu te voeren, maar de brief is uitgebreid en heel duidelijk. Die brief is pas gisteren verstuurd, omdat er ook nog een rectificatie van een antwoord op Kamervragen is gekomen. Die had volgens mij belangrijke consequenties. Daarom is de brief zo laat verstuurd. Kan de Minister toezeggen dat zij de Kamer daar schriftelijk over zal informeren?

Minister Schippers: Ja hoor, dat kan ik zeker.

Ik ga overigens niet over de vraag wat er wel of niet in de aanvullende pakketten zit. Dat is een private aangelegenheid. Ik weet niet precies wat er in de brief staat, maar de kern van de discussie ken ik heel goed, want ik heb me er de afgelopen tijd nogal mee beziggehouden. De kern bestaat op het oog uit triviale dingen, maar wel dingen die grote consequenties hebben. Ik bagatelliseer de consequenties dus niet, maar ik bagatelliseer wel het onderscheid. Maar goed, ik zal dit en eventuele andere punten in de brief die ik nu niet kan overzien, schriftelijk nog een keer uiteenzetten.

Preventieactiviteiten in verband met de werkkostenregeling. De regeling bepaalt dat voorzieningen die rechtstreeks voortvloeien uit een arboplan voor de loonheffing op nihil worden gewaardeerd en dus niet meetellen. Daarmee zijn en blijven preventie en gezondheidsprogramma's, bijvoorbeeld gericht op stressreductie, dus te verstrekken of te vergoeden door de werkgever zonder belastingheffing en zonder dat daarmee de ruimte voor het algemene forfait wordt aangetast. Ik weet niet of ik dit iets te snel zei, maar het komt erop neer dat deze dingen dus niet onder die belastingheffing vallen.

Fitness, al dan niet binnen het bedrijf, is hiervan uitgezonderd. Fitness valt namelijk wel altijd binnen het forfait. De Arbowetgeving bevat de verplichting voor werkgevers om de arbeidsrisico's te inventariseren en op basis daarvan een plan van aanpak te maken, het zogenaamde arboplan. Daarnaast kan een branche op brancheniveau in een arbocatalogus maatregelen nemen om arbeidsrisico's te verminderen. De helft van de branches heeft zo'n catalogus, een catalogus waarin preventie kan worden opgenomen als daartoe aanleiding bestaat. Of die aanleiding er is, kan bijvoorbeeld blijken uit zo'n risico-inventarisatie.

Werkgevers hebben sowieso de keuze om 1,2% onbelast in te zetten voor een fitnessabonnement of een bedrijfsfiets. De werkgever moet zelf afwegen welke zaken men daaronder wil laten vallen. Die preventieve programma's vallen er echter niet onder.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): De Minister zegt dat preventieve programma's er niet onder vallen, maar bedrijfsfitness of de fiets van de zaak wel. Ik vraag me toch af of de Minister dat wel een wenselijk effect vindt. Bij bedrijfsfitness gaat het immers ook om beweging als middel om medewerkers gezond te houden.

Minister Schippers: Als een voorziening rechtstreeks voortvloeit uit een arboplan – dat kan ook iets met fitness zijn – dan wordt het op nihil gedefinieerd. Een bedrijf maakt een inventarisatie van de arbeidsrisico's en daar kan fitness onder komen te vallen als het daar onderdeel van uitmaakt. In dat geval wordt het op nihil gesteld, maar niet altijd en eeuwig. Het moet er immers wel onderdeel van uitmaken. Overigens heb ik het vermoeden dat hierover ook in de zaal hiernaast wordt gesproken, want daar spreekt de Staatssecretaris van Financiën met de Kamer over exact hetzelfde onderwerp.

Ik weet zelf ook hoe het zit, omdat we er in de ministerraad ... O jee, dat mag ik natuurlijk niet zeggen. We hebben het er uitgebreid over gehad en daarbij was het voor mij van belang dat gezondheids- en preventieprogramma's verstrekt en vergoed kunnen worden zonder belastingheffing. En zo is het dus geregeld. Je moet er wel moeite voor doen, want het moet opgenomen worden in een plan of een risico-inventarisatie.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): En het een gaat niet ten koste van het ander? Ik vraag dat, omdat er dan wel een keuze moet worden gemaakt.

Minister Schippers: Als het onderdeel is van een arboplan of van een risico-inventarisatie, dan gaat het daar niet ten koste van. Als je het onder die 1,2% onbelast inzet, dan concurreert het wel met allerlei andere dingen tot en met kerstpakketten aan toe. Ik weet dat niet precies, want ik heb me daar iets minder in verdiept. Als uit een risico-inventarisatie blijkt dat stress in een bedrijf een heel grote factor is, dan kun je zo'n programma daar onderbrengen.

Ik steun de bid voor het EK vrouwenvoetbal. De vraag was of ik mij daar sterk voor wilde maken, maar ik heb dat bid dus al officieel ondersteund. De financiën komen altijd later, want pas als een bid is goedgekeurd en toegekend, komt het gesprek daarover op gang.

Het toernooi kan een enorme boost geven aan de ontwikkeling van vrouwenvoetbal. De maatschappelijke en economische spin-off van dit toernooi is in mijn ogen in potentie groot. Michael van Praag gaat zich als mentor overigens extra inzetten voor vrouwen in bestuursposities in het voetbal.

Ik heb alle vragen inmiddels beantwoord, maar ik weet dat mevrouw Dijkstra nog een vraag heeft gesteld over de homo-emancipatie. Het antwoord op die vraag zit er niet bij. Uit mijn hoofd zeg ik dat wij die stichting samen met het Ministerie van Onderwijs op fiftyfiftybasis sponsoren. De Minister van Onderwijs is al deze sponsoring aan het evalueren. Zij bekijkt dus of deze effect heeft, of het geld komt waar het moet komen et cetera. Op basis van die evaluatie beslissen wij over voortzetting van die programma's en subsidierelaties.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Wanneer kunnen wij die evaluatie verwachten?

Minister Schippers: Dat moet ik even nagaan. Het Ministerie van Onderwijs trekt dit traject en wij liften daarin mee. Zij trekken dit omdat alle emancipatiezaken, waaronder homo-emancipatie, onder het beleidsterrein van de Minister van OCW vallen. Alles wat zij op dit terrein subsidiëren, houden zij tegen het licht. Wat wij doen, doen wij in cofinanciering met hen. Ik zal even bekijken of deze informatie voor de tweede termijn nog uit het Ministerie van Onderwijs getrokken kan worden. Anders kom ik daarop later terug.

Overigens doen wij binnen het programma Naar een veiliger sportklimaat (VSK-programma) wel degelijk dingen op het gebied van homo-emancipatie. In het kader van het VSK-programma is op 21 mei een bijeenkomst voor de bonden georganiseerd, met bijdragen van Michael van Praag en André Bolhuis en met medewerking van de John Blankenstein Foundation. De KNVB heeft een sterk actieplan voor homoacceptatie in uitvoering. Andere bonden beginnen ook in beweging te komen. Zo worden er bij de hockeybond en de basketbalbond ook acties zichtbaar. Op de VSK-website besteden wij ook met grote regelmaat aandacht aan de acceptatie van lhbt'ers in de sport. Ook is er een Vertrouwenspunt Sport geopend, waar mensen terechtkunnen met alle vertrouwensvragen. Er wordt dus wel degelijk aandacht aan besteed, ook binnen ons eigen programma. De Alliantie Gelijkspelen loopt mee in de evaluatie van OCW.

De voorzitter: Daarmee is de Minister aan het einde van de beantwoording gekomen. Wij gaan verder met de tweede termijn. Voorafgaand aan elke bijdrage zal ik steeds zeggen hoeveel minuten de spreker nog heeft, inclusief het voorlezen van eventuele moties.

Ik geef allereerst het woord aan de heer Van Nispen van de SP. U hebt nog iets meer dan drie minuten.

De heer Van Nispen (SP): Voorzitter. Ik bedank de Minister voor haar antwoord in eerste termijn.

De Minister heeft iets gezegd over de bezuinigingen door gemeenten: 93% van de gemeenten bezuinigt op sport of gaat dat nog doen. De Minister gaat dit monitoren, mede aan de hand van de nieuwe collegeakkoorden. Wat gaat de Minister doen als daaruit drastische dingen blijken, als blijkt dat het niet goed gaat of als blijkt dat wij ons grote zorgen moeten maken? Komen er dan ook maatregelen? Aan welke mogelijkheden denkt de Minister als zij schrikt van bepaalde collegeakkoorden? Kortom, gaan wij alleen monitoren of moet er mogelijk nog meer gebeuren?

Ook zwembaden zijn vaak de dupe van bezuinigingen. De tarieven stijgen, de openingstijden worden beperkt en 12% van de zwembaden wordt met sluiting bedreigd. Zo is er wel meer aan de hand in de zwemsector. De zwemvaardigheid neemt af; dat heeft ook de Minister erkend. Natuurlijk vindt de SP dit ook een eigen verantwoordelijkheid van de ouders, maar wij vinden het niet alleen de eigen verantwoordelijkheid van de ouders, juist ook vanwege de allochtone kinderen en de kinderen uit lage-inkomensgezinnen. Wij zien wel degelijk een medeverantwoordelijkheid van de overheid, in verband met de zwemongelukken die nog steeds plaatsvinden. Zwemonderwijs is wat de SP betreft de basis. Wij zien dit als een vorm van gymles. Daarom is het logisch om dit via het basisonderwijs te organiseren. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de zwemvaardigheid onder kinderen afneemt;

van mening dat ieder kind de basisschool zou moeten verlaten met een ABC-zwemdiploma;

verzoekt de regering, een plan van aanpak op te stellen, zodat schoolzwemmen voor ieder kind beschikbaar komt en elk kind de basisschool verlaat met minimaal één zwemdiploma op zak, en de Kamer hierover in het voorjaar van 2015 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (34 000-XVI).

De heer Van Nispen (SP): Ik ben blij met de toezegging van de Minister over het onderzoek van het kenniscentrum naar het zwemonderwijs. Ik vraag de Minister om het Nationaal Platform Zwembaden en het Expertisecentrum Zwemonderwijs daarbij te betrekken. Mijn vraag is ook om hier financieel aan bij te dragen. Nogmaals, het gaat echt niet om heel veel geld en dit moet goed in de gaten gehouden worden, omdat het gaat over kennisontwikkeling en kwaliteitsborging.

De Minister heeft een goede toezegging gedaan. Ik dien wel een motie in, waarin ik een aantal zaken specifiek heb omschreven. Mocht de motie overbodig blijken, dan zal ik haar uiteraard kunnen intrekken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat programma's die een duidelijke impuls hebben betekend voor de kennis over zwemvaardigheid, allemaal zijn opgedroogd;

van mening dat het van belang is om kennis te blijven verzamelen en aan te reiken aan de sector, omdat nog steeds kinderen verdrinken, schoolzwemmen vermindert, zwembaden met sluiting worden bedreigd en er grote verdeeldheid is binnen de sector over de vormgeving van het zwemonderwijs;

verzoekt de regering om in overleg met de sector een onderzoeksprogramma in te stellen waardoor in ieder geval:

  • de zwemvaardigheid onder (kwetsbare) groepen gemonitord wordt;

  • de structuur van het zwemonderwijs en de betrokkenheid van de overheid daarbij opnieuw wordt bekeken;

  • de kwaliteit van de diverse zwemdiploma's en de meerwaarde van B- en C-diploma's onder de loep worden genomen en zwemlesmethoden mogelijk effectiever kunnen worden;

  • gemeenten, scholen, zwemverenigingen en zwembaden tot nieuwe concepten en rolverdelingen kunnen komen en van elkaar kunnen leren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (34 000-XVI).

Ik ga ervan uit dat u nu naar een afronding toewerkt.

De heer Van Nispen (SP): Zo ongeveer. Ik weet niet of ik nog iets van tijd heb.

De voorzitter: U hebt nog tien seconden.

De heer Van Nispen (SP): Tien seconden. Over gymles ben ik het eens met de Minister, maar ik vind het toch goed dat de Staatssecretaris van Onderwijs er in zijn brief op terugkomt.

Ik ben blij dat we meer informatie krijgen over natuurbeleid, omdat NOC*NSF maar ook Anky van Grunsven, Bart Brentjes en anderen daarvoor expliciet aandacht hebben gevraagd. Ik werd door mijn collega van het CDA terecht erop gewezen dat ruiterroutes worden afgesloten. Ik heb zelf ook wel eens een ticket in een potje geld moeten stoppen om ergens een duurloop te kunnen doen.

Ik had nog meer kunnen noemen, maar dat gaat helaas niet door. Dank voor de toezegging om met de Vereniging voor Sportgeneeskunde in gesprek te gaan en al die andere zaken waar ik geen tijd meer voor heb!

De voorzitter: Dank u wel. U hebt nog een interruptie van mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik ben het met de SP eens: om natuur moet je geen hek zetten, daar moet je van kunnen genieten. Mountainbike- en ruiterpaden moeten goed toegankelijk zijn. De heer Van Nispen zei dat er al ruiterroutes zijn gesloten door Staatsbosbeheer. Dat klopt. Ik noem de ruiterroute Bosje van Kanters en zo heb ik nog een aantal andere voorbeelden kunnen vinden. Vindt de heer Van Nispen ook niet dat deze voorbeelden concreet door de Minister moeten worden meegenomen?

De voorzitter: Hebt u toch nog enige extra spreektijd, mijnheer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP): Dat is hartstikke mooi. Ik ben het volledig met mijn collega van het CDA eens. Dit is een uitstekend voorbeeld. Het is heel goed dat zij mij daarop wees. Ik zou het inderdaad goed vinden als de Minister naar dit soort concrete voorbeelden kijkt. Ze gaat gelukkig ook in overleg met de Staatssecretaris van Natuur. Het is heel goed dat ernaar gekeken wordt. Ik zou de Minister willen vragen om ook te overleggen met NOC*NSF hierover, omdat dat daarover een signaal heeft afgegeven. Ik zie de voorzitter kijken. Laat ik het hierbij houden.

De heer Van Veen (VVD): Voorzitter. Ik spreek mijn dank uit aan de Minister voor de wijze waarop zij dit debat heeft gevoerd. Haar energie en haar positieve houding zijn overgekomen. Daar hebben we heel veel aan als we het hebben over sport. Helaas gaat het debat dan ook al vrij snel over wat er mogelijk niet goed gaat, zoals matchfixing, doping en fair play. Die zaken moeten genoemd worden, maar voorop blijft staan dat onze maatschappij en veel van onze topsporters het gewoon goed doen op het gebied van sport.

We hebben het tijdens dit wetgevingsoverleg indirect ook over de sportbegroting. Zoals ik in eerste termijn zei, gaat het over 126 miljoen euro. Voor jeugd is er 209 miljoen euro beschikbaar, voor gezondheid 53 miljoen en voor ziektepreventie 468 miljoen. Totaal is dat 860 miljoen euro, via het Ministerie van VWS. Ik vraag de Minister nogmaals of zij nog eens wil nadenken over hoe we dat bedrag van 126 miljoen kunnen vergroten.

Als de Minister aangeeft dat het grootste percentage van haar begroting opgaat aan de combinatiefunctionaris en steeds meer zijtakken van beleid worden geraakt door de combinatiefunctionaris of buurtsportcoach, dan wordt het tijd dat wij heel langzaam eens naar de budgetten gaan kijken die op andere plekken in VWS worden gebudgetteerd, zodat we meer geld terug kunnen laten vloeien naar de sport. Dat was ook mijn bruggetje naar mijn inbreng over de verruiming van de sportvrijstelling. Iedere euro die verloren gaat, moet direct terugkomen bij de sport. Er mag wat ons betreft geen euro verloren gaan.

In mijn eerste termijn heb ik ook gesproken over de WAADI. Ik heb het antwoord van de Minister daarop gemist. Nu kan ik het antwoord op zich wel raden, omdat ik nog niet zo lang geleden hierover schriftelijke vragen heb gesteld. Ook mijn voorganger, Matthijs Huizing, heeft daar samen met de heer Van Dekken vragen over gesteld. Dat is de reden waarom ik de volgende motie wil indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de FIFA met ingang van 1 april 2015 het licentiesysteem voor spelersmakelaars opheft en dat na die datum iedere persoon als spelersmakelaar/zaakwaarnemer van voetballers kan optreden;

overwegende dat spelersmakelaars in de regel een speler onder contract hebben en niet contractueel verbonden zijn aan clubs;

overwegende dat iedere spelersmakelaar met de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (WAADI) in de hand betaling voor arbeidsbemiddeling kan afdwingen bij clubs;

overwegende dat clubs wettelijk verplicht zijn om spelersmakelaars te betalen zonder dat kwaliteit of integriteit daarbij een rol speelt;

overwegende dat het onwenselijk is dat voetballers/sporters ten prooi vallen aan slechte spelersmakelaars en dat uitbuiting van sporters een reëel risico is;

overwegende dat sportbemiddeling en sportcontracten niet te vergelijken zijn met reguliere arbeidsbemiddeling en bescherming, waar de WAADI betrekking op heeft;

verzoekt de regering om door middel van een algemene maatregel van bestuur sportbemiddeling uit te sluiten van de WAADI, clubs niet langer wettelijk te verplichten de kosten van de spelersmakelaar te betalen, en de betaling van de spelersmakelaar onderdeel te laten zijn van de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst waarbij speler en club overeenkomen op welke wijze de spelersmakelaar een vergoeding ontvangt voor zijn werkzaamheden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (34 000-XVI).

De heer Van Veen (VVD): Voorzitter. Ik wil afsluitend opmerken dat wij de komende jaren een aantal heel mooie sportevenementen naar Nederland gaan halen. Ik hoop dat de Minister die op haar bekende positieve en energieke wijze wil blijven ondersteunen.

De voorzitter: Het woord is aan mevrouw Bruins Slot. Zij heeft nog vier minuten spreektijd.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Met sport valt veel te winnen. Het gaat om gezondheid, sport- en spelplezier en het is een prachtige plek voor mensen om samen te werken. Het CDA vindt dat juist veel kinderen zouden moeten sporten. We zien in de antwoorden van de Minister dat zij er actief mee bezig is om sport voor iedereen toegankelijk te houden.

Een aantal dingen knellen daar echter bij. Bij sport wil je je niet te veel met regels bezig moeten houden. Je wilt ruimte hebben om aan sporten toe te komen. De vrijwilligersvergoeding is een van de doornen in het oog. De Minister gaf aan dat er al actief overleg is geweest tussen NOC*NSF en het Ministerie van Financiën. Anderhalf jaar geleden is daar in het Belastingplan over gesproken, maar er heeft nog geen enkel overleg over de vrijwilligersvergoeding plaatsgevonden. Daarom dien ik, samen met mevrouw Dijkstra, de volgende motie in. Als de Minister nog eens kan bevestigen dat er actief met elkaar overlegd wordt, dan kan ik de motie aanhouden.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vrijwilligerswerk waardevol is en zo min mogelijk door administratieve lasten moet worden ontmoedigd;

constaterende dat het huidige beleid met betrekking tot de vrijwilligersregeling gebaseerd is op een maximumuurbedrag, waarbij alleen het maximumuurbedrag leidt tot zekerheid voor de instelling dat voldaan is aan de voorwaarden;

overwegende dat een registratie per kwartaal minder administratieve lasten op zou leveren;

verzoekt de regering om in overleg met NOC*NSF en de Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk te bekijken of de huidige regeling voor vrijwilligersvergoedingen kan worden vereenvoudigd met als doel de administratieve lasten te verminderen, en de Kamer over de uitkomsten van dit overleg te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins Slot en Pia Dijkstra. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (34 000-XVI).

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. We delen dat we trots moeten zijn op de kleine sportverenigingen. Juist in ontgroenende kernen en krimpkernen spelen zij een belangrijke rol. Maar als je kijkt naar het aantal sportverenigingen dan waren dat er in 2001 nog 29.000, maar in 2012 nog maar 25.000. Er zijn afgelopen tien jaar dus 4.000 sportverenigingen verdwenen. Daar zitten heel veel kleine sportverenigingen bij. Soms is dat goed, maar soms ook niet. Het CDA wil meer zicht krijgen op de oorzaken hiervan en op wat deze verenigingen nodig hebben om overeind te blijven. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat kleine sportverenigingen in onder andere ontgroenende kernen vaak hechte gemeenschappen zijn die een belangrijke rol spelen in de samenleving;

constaterende dat het aantal sportverenigingen in Nederland al jarenlang daalt, maar dat onduidelijk is wat hier exact aan ten grondslag ligt;

verzoekt de regering, onderzoek uit te laten voeren hoeveel kleine sportverenigingen de afgelopen jaren verdwenen zijn, welke oorzaken hiervoor zijn en welke wijze van ondersteuning zij nodig hebben om overeind te blijven en hierbij specifiek in te gaan op de leefbaarheid van ontgroenende kernen, en de Kamer hierover voor de zomer van 2015 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins Slot. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (34 000-XVI).

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Deze motie sluit aan bij het pleidooi van de Minister om sport ook in krimpregio's overeind te houden.

Voorzitter. Het CDA is blij met de toezegging van de Minister om werk te maken van de aanpak van ontuchtplegers in de sport. De sport kan en mag geen speelparadijs voor hen zijn. Het is fijn dat de Minister nagaat of het Openbaar Ministerie meer en betere informatie kan delen, zodat er eerder en sneller zicht komt op ontuchtplegers die proberen in de sport actief te zijn en te blijven. Dank voor deze belangrijke toezegging. Het is goed dat hierover in de eerste helft van 2015 aan de Kamer gerapporteerd wordt.

De voorzitter: Het woord is aan de heer Van Dekken van de fractie van de Partij van de Arbeid. Hij heeft nog zes minuten spreektijd.

De heer Van Dekken (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor haar antwoorden. We hebben een soort kleine meetlat gemaakt om te vragen hoe het zit met de veiligheid, de toegankelijkheid en de eerlijkheid van sport. Ik moet heel concreet zeggen dat ik blij ben met de reactie van de Minister op die drie onderwerpen. Her en der mag die echter wel wat steviger zijn, maar dat was ook de reden waarom ik pleitte voor wat meer visie op het sportbeleid in de toekomst. De Minister zegt echter ook toe dat het topsportnetwerk daar op die manier mee aan de slag wil. Dat is goed nieuws.

Hetzelfde geldt voor de sportvrijstelling. Die is heel belangrijk als het gaat om de sportaccommodaties, maar vooral de gebruikers daarvan. Ik ben blij dat de Minister op weg wil naar een snel en goed besluit daaromtrent. Het doet mij deugd om dat te horen.

Ik kom te spreken over de buurtsportcoaches. De PvdA verzocht om een evaluatie daarvan omdat het daarmee niet altijd even goed liep. Her en der loopt het nog steeds niet goed. Daar zijn we mede schuldig aan, maar wel op een positieve manier. Tegelijk – dat heb ik ook gezegd in het vorige debat – moet uit die evaluatie wel blijken dat de groep armere kinderen daadwerkelijk bereikt wordt, wetende dat de buurtsportcoaches zijn betaald uit de voormalige Aboutalebgelden. Daar zat ook een doelstelling aan vast. Daaraan hecht de PvdA heel veel waarde, stel ik met nadruk.

Het is mooi dat de Minister het project voor een veiliger sportklimaat in principe wil verlengen. Zo heb ik haar althans beluisterd. Ik hoorde haar ook zeggen dat het natuurlijk wel een beetje afhangt van de evaluatie. Het is ongelooflijk belangrijk voor de sportverenigingen, die op die manier wel vitalisering kunnen gebruiken. Dat is een van de knelpunten bij het veiliger sportklimaat. Dat loopt niet allemaal makkelijk als het gaat om de vraag wat zij zouden moeten doen in het kader van a. hun sportbeleid maar b. ook hun veiligheidsbeleid.

Tot slot kom ik te spreken over de WAADI. Ik zou toch echt een veel breder overleg bepleiten over de toekomst van het voetbal in Nederland. Daarbij refereer ik nogmaals aan de uitzending van Tegenlicht van gisteravond, maar bijvoorbeeld ook aan de initiatieven van supporterscollectieven. We zullen binnenkort zien wat dat allemaal gaat betekenen en hoe zij tegen de toekomst van het voetbal aankijken. De VVCS wil daarin meedenken, net als de KNVB, de reguliere supportersverenigingen enzovoorts. Om nu de boel in een keer zo op slot te zetten, ziet de Partij van de Arbeid niet zitten.

De voorzitter: Tot slot is het woord aan mevrouw Dijkstra. Zij spreekt namens de fractie van D66 en heeft nog drie minuten spreektijd.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Voorzitter. Ook ik dank de Minister voor haar beantwoording. Elke keer als wij met deze Minister over sport spreken, blijkt weer haar inzet om dat zo goed mogelijk en met veel energie te doen. Er blijven natuurlijk altijd vragen en misschien wat onduidelijkheden in de beantwoording. Ik dank haar overigens voor haar toezegging om met haar collega van OCW te spreken over een mogelijke verhoging met tien jaar van de leeftijdsgrens voor studiefaciliteiten voor topsporters.

Ik heb van de Minister begrepen dat zij nog bezig is met een evaluatie van de Alliantie Gelijkspelen. Ik zou echter graag de intentie van haar horen dat de Alliantie kan blijven voortbestaan. Naar mijn mening is gebleken dat we er nog lang niet zijn en het zou erg jammer zijn van al het geld en inspanningen als ermee werd gestopt, terwijl je ziet dat het zijn vruchten gaat afwerpen. Om de Minister te stimuleren, dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er nog veel te winnen is op gebied van bewustwording rondom homoacceptatie in de sport;

constaterende dat Alliantie Gelijkspelen lhbt-acceptatie op de agenda heeft gezet binnen de sportwereld en de komende jaren nog veel waardevol werk kan verzetten op dit terrein;

verzoekt de regering, de continuïteit van Alliantie Gelijkspelen te waarborgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Pia Dijkstra. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (34 000-XVI).

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Het is van groot belang dat de preventie voldoende aandacht krijgt in de werkkostenregeling. Deze regeling is natuurlijk ook aan de orde bij het Belastingplan. Deze preventieprogramma's zijn voor D66 heel erg belangrijk, maar ik vrees toch voor het effect hiervan. Hoe zit het bijvoorbeeld met de kosten als je een bedrijfsvoetbaltoernooi organiseert? Zijn die allemaal nog vrijgesteld? Hoe moet ik dat zien?

Een aantal onderwerpen hebben we vandaag niet kunnen bespreken, omdat we daar nog informatie over krijgen. Ik hoop dat we daarover zo snel mogelijk met elkaar van gedachten kunnen wisselen.

De voorzitter: Ik geef het woord aan de Minister voor de beantwoording in tweede termijn.

Minister Schippers: Voorzitter. In haar motie op stuk nr. 9 verzoekt de SP de regering, een plan van aanpak op te stellen zodat schoolzwemmen voor ieder kind beschikbaar komt en elk kind de basisschool verlaat met minimaal één zwemdiploma op zak. De SP verzoekt de regering, de Kamer in het voorjaar van 2015 daarover te informeren. Ik heb al uitgesproken dat dit gedecentraliseerd is. Het is geen rijksverantwoordelijkheid meer. Een stukje van de motie wordt echter wel uitgevoerd, want 94% van de kinderen heeft één zwemdiploma op zak. Dat is misschien wat weinig, want we zouden er graag twee of drie willen. Ik moet de motie echter toch ontraden, omdat we deze verantwoordelijkheid gedecentraliseerd hebben en die anders weer zouden terugbrengen naar het rijksniveau.

Wat betreft de motie op stuk nr. 10 van de SP heb ik een toezegging gedaan om dit mee te nemen in het nieuwe kennisinstituut. We hebben een team gevraagd om dit daadwerkelijk op te zetten. Deze motie stelt wel redelijk direct wat daar allemaal bij betrokken zou moeten worden. Ik wil deze motie opvatten als iets wat ik meegeef aan dat topteam. Ik vind het namelijk lastig om hun te vragen iets te doen en daarbij ook precies te zeggen wát ze moeten doen. Als ik deze motie echter mee mag geven aan het topteam dat hieraan handen en voeten gaat geven, dan laat ik het oordeel erover graag aan de Kamer. Ik vind het een sympathieke motie, maar ik wil mensen niet eerst een verantwoordelijkheid geven om vervolgens te zeggen hoe zij het precies moeten doen. Als ik de motie zo mag opvatten, wil ik het oordeel erover aan de Kamer laten.

De heer Van Nispen (SP): Met die interpretatie kan ik heel goed leven.

Minister Schippers: De heer Van Veen ben ik een excuus verschuldigd op twee punten. Het blaadje met mijn reactie op de spelersmakelaars is ergens aan blijven plakken, dus dat was ik even kwijt: mijn excuses. Ook vroeg hij hoe je deelbudgetten kunt inzetten voor sport of ten dele kunt inzetten voor sport. Die vraag heb ik eigenlijk indirect beantwoord. In het preventieprogramma Alles is gezondheid lopen ook sportinitiatieven mee, vaak in het kader van vitaliteit of gezondheid. Bewegen zit daar dus in. Ten aanzien van de jeugd is dat voor een deel ook zo, maar voor een deel ook niet. Ik ben het met de heer Van Veen eens dat we moeten bekijken hoe wij beweging ook in andere sectoren kunnen inbrengen. Ik denk dat dit voor een aanzienlijk deel ook al gebeurt.

Dan kom ik op zijn motie over de spelersmakelaars. Dat onderwerp ligt gedeeltelijk op het terrein van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik heb daar al eerder vragen van de leden Huizing en Van Dekken over beantwoord in november 2013. Daarin is uiteengezet dat in de WAADI een verbod is opgenomen ter bescherming van de werknemer om de kosten van arbeidsbemiddeling in rekening te brengen bij de werkgever. Dat is dus ter bescherming. De activiteiten van spelersmakelaars vallen dus maar voor een deel onder de WAADI, namelijk alleen voor het deel waar het zuivere arbeidsbemiddeling betreft. De overige diensten van de spelersmakelaars, zoals het regelen van taalcursussen, huisvesting, vervoer, administratieve diensten en andere diensten die niet gericht zijn op het tot stand brengen van een arbeidsovereenkomst, vallen hier niet onder. Het verbod om de vergoeding van spelersmakelaars in rekening te brengen bij spelers, geldt dan ook alleen voor deze zuivere bemiddelingskosten. Het staat betrokkenen dus vrij om voor de overige diensten van de makelaars af te spreken wie hiervoor betaalt. Voor zover het de arbeidsbemiddelingsdiensten van spelersmakelaars betreft, verschilt de verhouding tussen de club, de speler en de spelersmakelaar niet van andere arbeidsrechtelijke driehoeksverhoudingen. Omdat partijen zelf kunnen bepalen wie de kosten van de andere diensten betaalt, zagen en zien wij geen aanleiding om een uitzondering te maken voor de sector betaald voetbal. Dat wordt in deze motie eigenlijk wel gevraagd.

Deze motie zal tot gevolg hebben dat er extra kosten voor de sector komen in verband met btw en loonbelasting en dat we op achterstand komen te staan ten opzichte van andere landen. Het betreft een deelprobleem, namelijk alleen de bemiddelingskosten. Ik begrijp wel wat de heer Van Veen met deze motie bedoelt, maar zij pakt toch anders uit. Ik zou hem willen vragen om nog eens in een breder perspectief opnieuw naar deze zaak te kijken, want zo zie ik het niet.

De heer Van Veen (VVD): Ik dank de Minister voor haar reactie. Zij geeft precies dezelfde reactie als in 2013, dus zij is in ieder geval consequent. De btw en loonbelasting heb ik nota bene zelf ingebracht als een punt waardoor mensen op dit moment terughoudend zijn dit te schrappen. Wij hebben met elkaar een doelstelling om overheidsbemoeienissen terug te dringen; dit is er eentje waarvoor nota bene ook nog een AMvB mogelijk is. Ik wil over de btw en de loonbelasting wel 100% zekerheid hebben, want voor zover ik het heb onderzocht, is dat niet het geval. Het zijn bedrijfskosten die afgetrokken kunnen worden, net als nu, op het moment dat de spelersmakelaar door de club wordt betaald. Ik heb in mijn eerste termijn aangegeven dat naar mijn inschatting 99% van alle contracten in goed overleg tussen clubs en spelers zal worden gesloten. Ik zal de motie aanhouden tot ik helderheid heb over de btw en de loonbelasting.

Minister Schippers: U maakt voor deze sector als enige sector een uitzondering. In alle andere sectoren geldt dat de werkgever de rekening voor bemiddelingskosten betaalt. Wij gaan op die manier de sport helemaal uitzonderen, maar misschien kunt u ook dit punt nogmaals bekijken.

De voorzitter: Op verzoek van de heer Van Veen stel ik voor, zijn motie (34 000-XVI, nr. 11) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Schippers: Met betrekking tot de vrijwillige vergoeding is een afrekening per kwartaal inmiddels mogelijk, zo heb ik net van een van mijn medewerkers begrepen, mits het jaarbedrag niet hoger is dan € 1.500 per jaar en niet hoger dan € 150 per maand. Het is dus mogelijk. Over het verder versimpelen van deze regelgeving kunnen we overleggen, als het budget niet wordt beïnvloed; dat had ik al gemeld. Ik had u niet verteld dat er vordering is gemaakt in de periode die u zelf beschreef. U vraagt in uw motie of wij willen bekijken of de huidige regeling verder kan worden vereenvoudigd, om zo administratieve lasten te verminderen. Ik wil dat aan het oordeel van de Kamer laten. Wij hebben de eerste stap gezet, maar je kunt misschien nog wel verder gaan. Ik wil best met het NOC*NCF en anderen – we kennen onder andere de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk – of er meer knelpunten zijn in die administratie. Ondanks dat het eerste punt kan, zou ik het toch willen overlaten aan het oordeel van de Kamer. Vrijwilligers hebben wel wat beters te doen, en ik moet zelf dit weekend ook weer een formulier invullen; ik word er ook gek van. Ik kan me voorstellen dat we hierin ook nog wel wat stappen kunnen zetten.

Mevrouw Bruins Slot vraagt om een onderzoek te laten uitvoeren naar kleine sportverenigingen die de afgelopen jaren zijn verdwenen. Wat zijn daarvan de oorzaken en welke ondersteuning hebben zij nodig? Ik vind het heel erg goed dat we grote en kleine verenigingen hebben. Ik vind echter niet dat wij kleine verenigingen als doel op zichzelf in stand moeten houden. Wanneer twee kleine verenigingen samengaan, hun faciliteiten delen en zo met elkaar leukere dingen kunnen doen, dan is dat samengaan juist heel goed. Wij zouden regionaal moeten bekijken hoe we verenigingen met elkaar in gesprek kunnen brengen en hoe we verenigingen meer hun faciliteiten kunnen laten delen. Dat zou zelfs verenigingen met diverse sporten mogelijk kunnen maken, en dat zou heel leuk zijn. Op nationaal niveau hebben we daar goede voorbeelden van. Dat lijkt mij juist heel erg goed, dus wil ik deze motie eigenlijk ontraden.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik merk aan de reactie van de Minister dat ik het dictum niet goed heb opgeschreven. Dat kan gebeuren, maar ik wil nog wel even toelichten wat ik graag zou zien. Er zijn veel verenigingen verdwenen en mijn vraag is hoeveel kleine verenigingen daartussen zitten en wat de oorzaken daarvan zijn. Het is vooral bedoeld met het oog op de leefbaarheid in de kleine kernen. Waarom? Er ligt inmiddels onderzoek over het belang van kleine sportverenigingen in kleine kernen. Ik wil dit graag nader uitgezocht zien om die relatie duidelijk te krijgen.

Als deze uitleg aansluit bij hetgeen de Minister vindt van kleine sportverenigingen, ben ik bereid om het dictum in die trant aan te passen.

Minister Schippers: De leefbaarheid in kleine kernen vind ik net als mevrouw Bruins Slot heel belangrijk. Als verschillende kernen hun sportverenigingen bijvoorbeeld laten fuseren zodat ze één sportvereniging hebben die meer kan, kan dat de leefbaarheid ten goede komen, ondanks dat de kleine verenigingen misschien verdwijnen. We moeten dus nog eens heel goed naar het dictum kijken. Wat zouden we wel kunnen doen en wat is nuttig? Ik vind het in stand houden van kleine sportverenigingen echter geen doel op zich. Als mevrouw Bruins Slot dat ook niet vindt, moeten we buiten deze vergadering bekijken hoe we nuttig en goed onderzoek zouden kunnen doen om de leefbaarheid in de kernen in stand te houden. Laten we daar samen naar kijken. Als het zo aangepast wordt dat het inhoudt dat er geen verenigingen mogen wegtrekken uit kernen, ook al heb je een regionale vereniging die in verschillende kernen actief is – dus als het zo'n onderzoek wordt – zou ik het graag even met BZK bespreken, want dat gaat eigenlijk over het kleinekernenbeleid. We zouden het dan in die zin een beetje moeten aanpassen. Als dat zou kunnen, gaan we daarnaar kijken.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 14 van mevrouw Dijkstra. Die motie gaat over homoacceptatie in de sport. Ik heb inmiddels vernomen dat de evaluatie in december bij OCW bekend zal zijn. De midterm review zal dan worden bestudeerd om te bekijken of daar nog dingen in zitten. Dit betekent dat we niet eerder dan begin 2015 een besluit zouden kunnen nemen. Ik vind het nu dus wel heel vroeg om te stellen dat de continuïteit van Alliantie Gelijkspelen zal worden gewaarborgd. Ik heb geen enkele intentie om de continuïteit niet te waarborgen als daar geen argumenten voor zijn. Ik zou mevrouw Dijkstra dus eigenlijk willen vragen om de motie aan te houden totdat we iets meer gegevens hebben. Als mevrouw Dijkstra zegt dat zij dat niet doet, moet ik de motie in dit stadium echt ontraden. Ik vind het namelijk wel belangrijk dat we, als we subsidies verstrekken, ook goed bekijken of die opleveren wat wij beogen. Ik zou zeggen: houd de motie aan tot we die gegevens hebben. We kunnen dan op basis van die gegevens zeggen dat we ermee doorgaan, of dat we argumenten hebben om ermee te stoppen, maar die moeten wij dan ook hebben. Zo is het een beetje.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Ik vind dat billijk, dus ik houd de motie aan.

De voorzitter: Op verzoek van mevrouw Pia Dijkstra stel ik voor, haar motie (34 000-XVI, nr. 14) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Schippers: Volgens mij is er een misverstand over de Aboutalebgelden. Ik wil niet helemaal teruggaan in de tijd, maar dit zijn met name Bussemakergelden. Zij heeft de combinatiefunctionaris opgezet. Ik heb die omgedoopt tot buurtsportcoach, omdat ik dacht: er is geen kind in de klas dat zegt dat het combinatiefunctionaris wil worden, maar iedereen wil wel graag coach worden. We streven wel naar continuïteit in beleid. Dat vind ik het aardige van sportbeleid. Dat is wat minder politiek gekleurd dan ander beleid waardoor je kabinet na kabinet veel consistenter beleid kunt voeren. Ik probeer daar ook mijn steentje aan bij te dragen, door een steentje bovenop de steentjes van mijn voorgangers te plaatsen.

Ik ben het er heel erg mee eens dat je het goed moet evalueren, als je zoveel geld uitgeeft aan een bepaald doel, namelijk de buurtsportcoach. Wij moeten het ook bijstellen als er serieuze zaken aan de hand zijn en het niet gaat zoals wij zouden willen.

Ten aanzien van de werkkostenregeling werd gevraagd of preventie voldoende aandacht heeft. Ja, dat is het geval als wij dit echt definiëren in een arboplan met een risicotoets, zoals ik al zei. Ik denk dat een bedrijfsvoetbaltoernooi onder de 1,2% valt, maar ik ben geen deskundige op dat gebied. Dat is namelijk een competitie met andere. Ik kijk even naar mijn ambtenaren en stel vast dat ik dit goed gezegd heb. Het gaat er dus echt over dat een bedrijf een arboplan moet hebben of een toets moet doen. Daarin passende dingen vallen daar niet onder en de andere dingen wel. Zoals ik al zei, heb ik het vermoeden dat daarover gesproken wordt op de plek waar dit ook daadwerkelijk plaatsvindt.

De voorzitter: Hiermee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de Minister. Ik merk op dat een zestal moties is ingediend. De moties op de stukken nrs. 11 en 14 (34 000-XVI) zijn aangehouden. Eventueel volgt er nog een wijziging, maar die gaat volgens de gebruikelijke procedure. De stemmingen over de ingediende moties zullen volgende week dinsdag plaatsvinden.

Er zijn heel veel toezeggingen gedaan. Ik geloof dat het er alles bij elkaar een stuk of zeventien, achttien zijn. Bij een begrotingsoverleg is het eigenlijk niet gebruikelijk om de toezeggingen allemaal voor te lezen, dus dat doe ik nu ook niet. De toezeggingen zijn onderdeel van het verslag. Ik raad dus iedereen aan om het verslag met enorme belangstelling te lezen, want daar komen de toezeggingen in terug.

Ik dank de Minister en haar ambtelijke ondersteuning voor de bijdrage. Ik dank ook de Kamerleden voor hun inbreng in en bijdrage aan dit debat. Voorts bedank ik eenieder op de publieke tribune en de mensen die dit debat op een andere wijze gevolgd hebben voor hun belangstelling.

Sluiting 14.59 uur.

Naar boven