34 000 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2015

Nr. 57 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 april 2015

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 28 januari 2015 over het gesprek met de Federatie Armeense Organisaties Nederland (FAON) (2015D02967).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 maart 2015 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 26 maart 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inbreng VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister inzake het gesprek met de Federatie Armeense Organisaties Nederland.

Op 21 december 2004 nam de Tweede Kamer met algemene stemmen de, mede namens de VVD-fractie ondertekende, motie-Rouvoet c.s. aan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 270). De leden van de VVD-fractie rekenen erop dat er nog steeds conform de strekking van deze motie gehandeld wordt. In dat kader horen deze leden graag of het kabinet nog steeds de kwestie van de Armeense genocide aan de orde stelt in gesprekken met de Turkse regering en of de regering zich nog steeds inzet om de Turkse en Armeense regeringen gezamenlijk tot een duiding van de historische feitelijkheden te laten komen.

Dit jaar is het, zoals bekend, honderd jaar geleden dat de Armeense genocide begon. De leden van de VVD-fractie hopen dat de Armeense genocide waardig en met respect voor alle betrokkenen herdacht kan worden.

Inbreng SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake het gesprek op 9 januari met de Federatie Armeense Organisaties Nederland (FAON). Zij hebben nog een aantal vragen hierover.

De SP-leden delen het door de FAON geuite ongemak dat steevast over de «kwestie van de Armeense genocide» wordt gesproken in plaats van de «Armeense genocide». Dit lijkt ook op gespannen voet te staan op de in 2004 unaniem aangenomen motie-Rouvoet c.s., waarin de regering wordt verzocht om binnen het kader van de politieke en culturele dialoog met Turkije voortdurend en nadrukkelijk de erkenning van de Armeense genocide aan de orde te stellen. Ziet de Minister deze spanning ook?

Eerder is al aangegeven dat het kabinet uitvoering geeft aan de motie-Rouvoet door in contacten met de Turkse overheid aandacht voor dit standpunt van de Kamer te vragen. De leden van de SP-fractie vragen de Minister aan te geven hoe dit in de praktijk gebeurt. Moet dit zo begrepen worden dat in contacten met Turkije gewezen wordt op de aangenomen motie en vervolgens het standpunt van het Nederlandse kabinet uiteen wordt gezet, waarmee het kabinet zich in feite van de motie distantieert?

Naast aandacht voor de motie-Rouvoet c.s. roept de regering Turkije op een vrij debat over (de kwestie van) de Armeense genocide mogelijk te maken. Turkse regelgeving die dit in de weg staat, is in strijd met voorwaarden om lid te worden van de EU. De leden van de SP-fractie vragen de Minister aan te geven welke regelgeving in Turkije op dit gebied momenteel in strijd is met deze voorwaarden voor lidmaatschap. Kan de Minister ook aangeven of er de afgelopen jaren in Turkije sprake is geweest van veroordelingen aangaande zaken betreffende (erkenning van) de Armeense genocide, bijvoorbeeld vanwege publicaties van boeken of uitlatingen over de genocide?

Herhaaldelijk is in stukken aan de Kamer medegedeeld dat de regering niet in de positie is om de precieze feiten vast te stellen die resulteerden in de vele slachtoffers onder Armeniërs en andere groepen rondom 1915. Daaraan wordt toegevoegd dat het aan wetenschappers is, maar ook de Turkse en Armeense regeringen, om de historische feiten te duiden. De leden van de SP-fractie vernemen van de Minister graag welk beeld hij heeft van de opvattingen in wetenschappelijke kringen aangaande deze massamoord. Moet vastgesteld worden dat een grote meerderheid van onafhankelijke onderzoekers de conclusie trekt dat er sprake was van een genocide op de Armeniërs? Zo nee, wat is hier dan de stand van zaken? Kan de Minister verder aangeven voor welke massamoorden het kabinet wel de term genocide hanteert? Op basis waarvan worden sommige massamoorden wel genocide genoemd en andere niet?

Op 24 april is het honderd jaar geleden dat de genocide op de Armeniërs begon. De SP-leden vinden het belangrijk dat het kabinet deelneemt aan herdenkingen van deze afschuwelijke gebeurtenissen. Is er inmiddels al duidelijkheid over de aanwezigheid van de kant van het kabinet bij herdenkingen in binnen- en buitenland?

Inbreng van de CDA-fractie

Het CDA heeft met ontstemdheid en teleurstelling kennis genomen van de brief van de Minister.

De demonstratie in Almelo

De leden van de CDA-fractie herinneren de Minister eraan dat de FAON een brief schreef naar aanleiding van de schandelijke demonstratie op 1 juni 2014 in Almelo. Zij vinden het onfatsoenlijk dat het kabinet pas nu een reactie naar de Kamer stuurt en geen reactie aan de afzenders. Is de regering bereid om alsnog een reactie aan de afzenders te sturen en daarin ook in te gaan op de aangiftes die gedaan zijn naar aanleiding van de demonstratie in Almelo?

De erkenning van de Armeense genocide en tevens de genocide op andere christelijke gemeenschappen zoals de Syrisch-Orthodoxen en de Pontische Grieken in 1915

De Tweede Kamer heeft de Armeense genocide unaniem erkend middels het aannemen van de motie-Rouvoet c.s. in 2004. Het kabinet blijft echter volstrekt dralen, blijft verhullende terminologie gebruiken zoals de frase «De kwestie van de Armeense genocide». Dat is historisch onjuist en in een aantal gevallen ronduit kwetsend. Zeker wanneer dit leidt tot zinsconstructies als «Het herdenken van de kwestie van de Armeense genocide». De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat op 24 april niet de kwestie herdacht wordt, maar de slachtoffers van de genocide worden herdacht. De Armeense genocide is tot drie keer toe unaniem erkend door de «International Association of Genocide Scholars». En verder wordt zij onderwezen als een van de drie genocides op het NIOD, naast de holocaust en de genocide in Rwanda. Toch blijft het kabinet vasthouden dat «wetenschappers de historische feitelijkheden moeten duiden». Het zwijgen en dralen van het kabinet is om drie redenen extra pijnlijk: 1. Nederland is gastland van het Internationaal Strafhof, dat de macht heeft om de plegers van genocide te vervolgen; 2. Het ontkennen van genocide is integraal onderdeel van genocide. Zoals Israel Charny schrijft in «Templates for Gross Denial of a Known Genocide»: A Manual (in «an Encyclopia of Genocide», volume 1, pagina 168); 3. Op dit moment hebben de niet-Soeni moslims, Christenen en Yezidi’s in het gebied dat door ISIS beheerst wordt, te lijden onder genocide. Het kabinet erkende op 14 augustus 2014 dat er vermoedelijk sprake is van zeer ernstige misdrijven waaronder genocide.

Deelt het kabinet de opvatting dat er een grote consensus is onder genocide wetenschappers dat er in 1915 een genocide heeft plaats gevonden in het Ottomaanse rijk, waarvan de Armeniërs en ook andere Christelijke volken het slachtoffer geworden zijn? Indien het kabinet van mening is dat die consensus niet bestaat, is het kabinet dan bereid om aan te geven welk wetenschappelijk onderzoek of welke genocide wetenschappers met een andere mening over 1915 hiervoor een voldoende solide basis vormen?

De brief van de FAON van 10 februari 2015

De leden van de CDA-fractie willen graag op een aantal punten van het kabinet een helder antwoord ontvangen. De Australische regering heeft toegegeven een overeenkomst te hebben met Turkije om het woord genocide niet te gebruiken. Heeft Nederland ooit toegezegd om het woord genocide niet te gebruiken of bestaat over het gebruik van het woord een overeenkomst, mondeling of schriftelijk afgesloten met Turkije? In het gesprek met de FAON geeft het ministerie wederom aan dat Turkije en Armenië samen de historische gebeurtenissen moeten duiden. Nu is genocide de zwaarste misdaad die wij kennen in het Nederlandse en het internationale recht en voelt Turkije zich in zekere mate zeer verwant aan het Ottomaanse Rijk. Is er enige andere misdrijf waarbij een vermeende dader of iemand die zich daar zeer verwant mee voelt, mee mag bepalen of het misdrijf heeft plaatsgevonden en nog wel in goed overleg?

Desgevraagd hebben de ambtenaren die het gesprek voerden, de naam van slechts een professor willen noemen die van mening zou zijn dat er geen sprake was van genocide in 1915, namelijk professor Zürcher. Klopt het dat het ministerie heeft aangegeven dat professor Zürcher, die recent nog een studium generale gegeven heeft over de Armeense genocide, van mening is dat er onvoldoende onderzoek gedaan is om de historische gebeurtenissen als genocide te duiden? Zo ja, waarop is deze uitspraak dan gebaseerd? Klopt het dat het ministerie niet in staat was om een enkele andere naam te noemen van een vooraanstaande wetenschapper die van mening is dat er onvoldoende bewijs is om het woord genocide te gebruiken?

Herdenking van 100 jaar genocide

De herdenking van 100 jaar Armeense genocide zal in de Armeense hoofdstad Jerevan plaatsvinden op 24 april a.s. en daarvoor is de Nederlandse regering uitgenodigd. De Nederlandse regering heeft aangegeven dat de Nederlandse ambassadeur in Georgië daarbij aanwezig zal zijn. Dat is een nogal laag niveau. Welke ambassadeurs en Ministers zijn aanwezig geweest bij gelegenheden in Nederland en Rwanda bij de herdenking van de genocide in Rwanda in 2014, toen 20 jaar geleden? Heeft het kabinet inzicht in het niveau waarop andere EU-landen aanwezig zullen zijn bij de herdenking en kan het kabinet dat delen met de Kamer? Heeft het kabinet een uitnodiging van de Armeense regering ontvangen om op kabinetsniveau aanwezig te zijn? Is het kabinet bereid om op kabinetsniveau, zo mogelijk met de Minister-President, aanwezig te zijn bij de herdenking en dus op vergelijkbaar niveau als bij de herdenking van de genocide in Rwanda? Zo nee, waarom niet? Is er enige formele of informele druk vanuit Turkije om niet of op een laag niveau de herdenking van de Armeense genocide bij te wonen? Heeft Turkije de regering op enigerlei wijze verzocht om terughoudend te zijn? Welke herdenkingen is het kabinet voornemens bij te wonen in Nederland? Is het kabinet bereid de in deze inbreng gestelde vragen binnen uiterlijk twee weken te beantwoorden, in verband met de planning van de bezoeken aan de herdenkingen?

Inbreng PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het overleg tussen de FAON en de plaatsvervangend directeur Europa van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Naar aanleiding van dit gesprek hebben de leden een aantal vragen over het vage standpunt van het kabinet, de honderdjarige herdenking van de Armeense genocide, en hoe een nieuw drama, zoals dat in Almelo, voorkomen gaat worden.

Allereerst betreuren de leden van de PVV-fractie het vage standpunt van het kabinet met betrekking tot de Armeense genocide. De leden hebben de indruk dat het kabinet buigt voor de Turkse regering. Volgens het kabinet zijn wetenschappers het niet eens over de genocide. De enige wetenschapper die door de regering is genoemd, geeft echter aan dat hem nooit om een historisch oordeel is gevraagd. Kan de Minister aangeven welke wetenschapper(s) de genocide in twijfel trekken? Heeft het kabinet deze wetenschapper(s) wel om een historisch oordeel gevraagd, of heeft het kabinet deze wetenschappelijke studies weer zelf verkeerd geïnterpreteerd? Waarom neemt het kabinet de historische duiding van het Nederlands Instituut Oorlogsdocumentatie (NIOD) niet over? Kan het kabinet in ieder geval het respect voor de Armeniërs opbrengen om in het vervolg de genocide geen «kwestie» meer te noemen?

Voorts hebben de leden van de PVV-fractie vragen met betrekking tot de honderdjarige herdenking van de genocide. De aarzeling van het kabinet om aan de herdenking van 100 jaar Armeense genocide deel te nemen, lijkt op een beloning voor ontkenners en voor de haatdemonstratie in Almelo. Volgens de FAON gaan de Franse president Hollande en Paus Franciscus naar de herdenkingsbijeenkomst in Armenië. Gaat de Minister-President naar deze herdenking toe? Gaat Koning Willem Alexander, die naar Saoedi-Arabië is gegaan om daar eer te bewijzen aan een overleden vorst, ook naar Armenië toe om de anderhalf miljoen slachtoffers van de Armeense genocide te herdenken? Zo neen, waarom niet? Zijn Nederlandse kabinetsleden door de Turkse president Erdogan uitgenodigd voor de Turkse herdenking van de slag om Gallipoli, die op dezelfde dag plaats zal vinden als de herdenking van de Armeense genocide? Kan de Minister garanderen dat er geen vertegenwoordigers van de Nederlandse regering bij deze herdenking aanwezig zullen zijn?

Tot slot vinden de leden van de PVV-fractie het uitermate respectloos hoe duizenden Turken zich vorig jaar hebben gedragen in bij de haatdemonstratie in Almelo. Deze leden vragen zich af hoe het kabinet gaat voorkomen dat een dergelijke schoffering van de herdenking dit jaar opnieuw plaatsvindt. De leden zijn van mening dat het OM haast moet maken met de beoordeling van de aangiftes tegen deze groep, zodat hier consequenties aan verbonden kunnen worden voor de herdenking van dit jaar. Is het kabinet bereid om het OM op te roepen haast te maken met het beoordelen van de aangiftes? Mocht het OM niet tijdig tot beoordeling van de aangiftes komen, of besluiten om over te gaan tot vervolging, is het kabinet dan bereid om demonstraties van Turkse organisaties rondom de herdenking van de Armeense genocide te verbieden? Zo neen, waarom niet? Gaat de Minister naar aanloop van de herdenking nog in gesprek met zijn Turkse ambtgenoot om hem op het hart te drukken dat Turkse financiering van haatdemonstraties ongewenst is? Zo neen, waarom niet?

Inbreng D66-fractie

De leden van de fractie van D66 hebben kennis genomen van de brieven van het kabinet over de herdenking in 2015 van 100 jaar Armeense genocide en aanpalende thema’s. Zij hebben enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de fractie van D66 constateren dat het kabinet Rutte-Verhagen in 2011 expliciet aangaf de terminologie «kwestie van de Armeense genocide» te hanteren, en dat ook het huidige kabinet dit in de praktijk bezigt. Het kabinet geeft aan alle slachtoffers te betreuren die in 1915 zijn gevallen, maar dat het niet aan het kabinet zelf is «om deze historische gebeurtenissen met zeer inhumane gevolgen te duiden. Het is aan wetenschappers, alsook aan de Turkse en Armeense regeringen om gezamenlijk tot een duiding te komen van deze historische feitelijkheden.» Is er dan geen sprake van consensus onder wetenschappers over de duiding van de historische feitelijkheden? Op welke wetenschappers en welke wetenschappelijke werken beroept het kabinet zich om te spreken over de «kwestie van de Armeense genocide» in plaats van «de Armeense genocide»? Zijn er meer tragische gebeurtenissen uit de geschiedenis die veelal onder de noemer «genocide» vallen waarbij het kabinet deze redenering volgt, of geldt dit louter voor de Armeense genocide? Waarom zegt u de historische gebeurtenissen niet te kunnen duiden, terwijl u wel een historische duiding heeft over bijvoorbeeld standrechtelijke executies in Indonesië? Kan het kabinet een politieke appreciatie geven van de wetenschappelijke discussie omtrent de Armeense genocidekwestie, specifiek in het licht van de open brief die de grootste organisatie van genocidehistorici, The International Association of Genocide Scholars (IAGS) op 1 oktober 2006 schreef? (The International Association of Genocide Scholars (IAGS), An open letter concerning historians who deny the Armenian genocide (1 oktober 2006), http://www.voelkermord.at/docs/Scholars_Denying_IAGS.pdf).

De leden van de fractie van D66 constateren een praktisch taboe over deze kwestie in Turkije. Deze leden roepen Turkije op om verantwoordelijkheid te nemen met betrekking tot de gebeurtenissen. Zij willen dat Nederland Turkije aanspreekt om de gebeurtenissen van 1915 in het land bespreekbaar te maken. Zij hopen dat Turkije en Armenië samen kunnen werken om tot een duiding te komen van de historische feiten. Hoe duidt het kabinet de opstelling van de huidige Turkse regering met betrekking tot de Armeense genocide? Hoe bevordert het kabinet de samenwerking tussen Armenië en Turkije op dit vlak? Op welke wijze gaf het kabinet de afgelopen jaren uiting aan de motie-Rouvoet c.s.? Noemt het kabinet dit thema in dialogen met Turkije over de vrijheid van meningsuiting in Turkije en over de ruimte die er moet zijn voor wetenschappers en academici om het verleden te bestuderen?

II. Antwoord/Reactie van de Minister

Inbreng VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister inzake het gesprek met de Federatie Armeense Organisaties Nederland.

Op 21 december 2004 nam de Tweede Kamer met algemene stemmen de, mede namens de VVD-fractie ondertekende, motie-Rouvoet c.s. aan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 270). De leden van de VVD-fractie rekenen erop dat er nog steeds conform de strekking van deze motie gehandeld wordt. In dat kader horen deze leden graag of het kabinet nog steeds de kwestie van de Armeense genocide aan de orde stelt in gesprekken met de Turkse regering en of de regering zich nog steeds inzet om de Turkse en Armeense regeringen gezamenlijk tot een duiding van de historische feitelijkheden te laten komen.

1. Antwoord van het kabinet:

Ja, het kabinet geeft uitvoering aan de motie Rouvoet door bij voorkomende gelegenheden de kwestie van de Armeense genocide op te brengen in contacten met Turkije. Verder blijft de regeringsinzet erop gericht om de kwestie van de Armeense genocide – bilateraal en via de EU – in Turkije bespreekbaar te maken en de toenadering tussen Armenië en Turkije te bespoedigen.

Dit jaar is het, zoals bekend, honderd jaar geleden dat de Armeense genocide begon. De leden van de VVD-fractie hopen dat de Armeense genocide waardig en met respect voor alle betrokkenen herdacht kan worden.

Inbreng SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake het gesprek op 9 januari met de Federatie Armeense Organisaties Nederland (FAON). Zij hebben nog een aantal vragen hierover.

De SP-leden delen het door de FAON geuite ongemak dat steevast over de «kwestie van de Armeense genocide» wordt gesproken in plaats van de «Armeense genocide». Dit lijkt ook op gespannen voet te staan op de in 2004 unaniem aangenomen motie-Rouvoet c.s., waarin de regering wordt verzocht om binnen het kader van de politieke en culturele dialoog met Turkije voortdurend en nadrukkelijk de erkenning van de Armeense genocide aan de orde te stellen. Ziet de Minister deze spanning ook?

2. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet handhaaft de interpretatie die voorgaande kabinetten aan de motie hebben gegeven: de motie is ondersteunend aan de regeringsinzet om de kwestie van de Armeense genocide – bilateraal en via de EU – in Turkije bespreekbaar te maken en de toenadering tussen Armenië en Turkije te bespoedigen. Tijdens het debat over de Staat van de Europese Unie in oktober 2006 gaf de heer Rouvoet aan dat formulering «de kwestie van de Armeense genocide» perfect aansloot bij de formulering van de motie (zie Kamerstuk d.d. 10 oktober 2006, met kenmerk 30 802).

Eerder is al aangegeven dat het kabinet uitvoering geeft aan de motie-Rouvoet door in contacten met de Turkse overheid aandacht voor dit standpunt van de Kamer te vragen. De leden van de SP-fractie vragen de Minister aan te geven hoe dit in de praktijk gebeurt. Moet dit zo begrepen worden dat in contacten met Turkije gewezen wordt op de aangenomen motie en vervolgens het standpunt van het Nederlandse kabinet uiteen wordt gezet, waarmee het kabinet zich in feite van de motie distantieert?

3. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet distantieert zich niet van de motie en wijst er in contacten met de Turkse autoriteiten op dat het ook in het belang van Turkije is om te komen tot goede betrekkingen met Armenië.

Naast aandacht voor de motie-Rouvoet c.s. roept de regering Turkije op een vrij debat over (de kwestie van) de Armeense genocide mogelijk te maken. Turkse regelgeving die dit in de weg staat, is in strijd met voorwaarden om lid te worden van de EU. De leden van de SP-fractie vragen de Minister aan te geven welke regelgeving in Turkije op dit gebied momenteel in strijd is met deze voorwaarden voor lidmaatschap. Kan de Minister ook aangeven of er de afgelopen jaren in Turkije sprake is geweest van veroordelingen aangaande zaken betreffende (erkenning van) de Armeense genocide, bijvoorbeeld vanwege publicaties van boeken of uitlatingen over de genocide?

4. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is bezorgd over ontwikkelingen in Turkije ten aanzien van de rechtsstaat en fundamentele rechten, in het bijzonder vrijheid van meningsuiting, media- en internetvrijheid en onafhankelijke rechtspraak. Dat er sprake is van serieuze tekortkomingen en dat verdere rechtsstaatshervormingen nodig zijn, is evident. Om in kaart te brengen waar deze tekortkomingen precies liggen ten opzichte van EU standaarden, ook als het zou gaan om inperking van de vrijheid van meningsuiting rondom de kwestie van de Armeense genocide, is een grondige, gedetailleerde doorlichting van Turks beleid, institutionele kaders en wetgeving vereist, op basis waarvan duidelijk wordt wat een land precies moet doen om aan de vereiste standaarden te voldoen. Dit proces vormt doorgaans de eerste stap voordat onderhandelingen op een hoofdstuk worden geopend. Voor Turkije is dit proces met de blokkade door Cyprus van de twee rechtsstaatshoofdstukken stil komen te staan. Juist het openen van deze hoofdstukken (23 Rechterlijke macht en fundamentele rechten, 24 Justitie, vrijheid en veiligheid) zou de beste manier zijn om zaken gestructureerd, periodiek te beoordelen en aan de orde te stellen. Het is echter niet waarschijnlijk dat de huidige blokkade op deze hoofdstukken op korte termijn zal worden opgeheven.

Veroordeling vanwege de erkenning van de Armeense genocide gebeurt in Turkije op basis van Artikel 301 van het Wetboek van Strafrecht. Dit in 2008 geamendeerde artikel maakt belediging van de Turkse natie strafbaar, mits deze is erkend door de Minister van Justitie. Vóór 2008 was belediging van «Turkishness» strafbaar en was erkenning door de Minister niet nodig. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft niettemin geoordeeld dat het huidige, afgezwakte, artikel nog steeds de vrijheid van meningsuiting aan banden legt. In haar laatste voortgangsrapport onder hoofdstuk 23 «Judiciary and fundamental rights» memoreert de Europese Commissie deze uitspraak van het hof en voorts dat herziening van het artikel in het Turkse nationale actieplan voor aanname van het EU-acquis is opgenomen.

De afgelopen jaren zijn er (voor zover bekend) geen veroordelingen geweest betreffende overtreding van artikel 301 vanwege erkenning van de Armeense genocide.

Herhaaldelijk is in stukken aan de Kamer medegedeeld dat de regering niet in de positie is om de precieze feiten vast te stellen die resulteerden in de vele slachtoffers onder Armeniërs en andere groepen rondom 1915. Daaraan wordt toegevoegd dat het aan wetenschappers is, maar ook de Turkse en Armeense regeringen, om de historische feiten te duiden. De leden van de SP-fractie vernemen van de Minister graag welk beeld hij heeft van de opvattingen in wetenschappelijke kringen aangaande deze massamoord. Moet vastgesteld worden dat een grote meerderheid van onafhankelijke onderzoekers de conclusie trekt dat er sprake was van een genocide op de Armeniërs? Zo nee, wat is hier dan de stand van zaken? Kan de Minister verder aangeven voor welke massamoorden het kabinet wel de term genocide hanteert? Op basis waarvan worden sommige massamoorden wel genocide genoemd en andere niet?

5. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet wil allereerst benadrukken dat de gebeurtenissen in 1915 en 1916, waarbij waarschijnlijk meer dan één miljoen Armeniërs zijn omgekomen, vreselijk waren en groot leed hebben veroorzaakt. Daar bestaat geen misverstand over. Er bestaat onder wetenschappers een grote mate van consensus over deze gebeurtenissen. De vaststelling of hier in juridische zin sprake is geweest van genocide, is evenwel niet aan het kabinet. Daarbij is het kabinet van mening dat een oordeel van zijn kant over de toepasselijkheid van deze term op dit moment niet zou bijdragen aan een oplossing en de noodzakelijke acceptatie en verwerking van het verleden door beide landen. Zoals eerder gezegd is dat primair aan beide landen zelf.

Op 24 april is het honderd jaar geleden dat de genocide op de Armeniërs begon. De SP-leden vinden het belangrijk dat het kabinet deelneemt aan herdenkingen van deze afschuwelijke gebeurtenissen. Is er inmiddels al duidelijkheid over de aanwezigheid van de kant van het kabinet bij herdenkingen in binnen- en buitenland?

6. Antwoord van het kabinet:

Voor wat betreft eventuele aanwezigheid bij herdenkingsbijeenkomsten maakt het kabinet steeds een zorgvuldige afweging en beziet eventuele betrokkenheid steeds van geval tot geval. Het kabinet heeft besloten dat de Nederlandse ambassadeur in Georgië, die ons land ook in Armenië vertegenwoordigt, de 100-jarige herdenking op 24 april 2015 in de Armeense hoofdstad Jerevan namens Nederland zal bijwonen. Met deze aanwezigheid wil het kabinet zijn medeleven tot uitdrukking brengen met de nabestaanden van de slachtoffers van de gebeurtenissen van 1915 (zie Kamerbrief d.d. 4 maart 2015, met Kamerstuk 34 000 V, nr. 51)

Inbreng van de CDA-fractie

Het CDA heeft met ontstemdheid en teleurstelling kennis genomen van de brief van de Minister.

De demonstratie in Almelo

De leden van de CDA-fractie herinneren de Minister eraan dat de FAON een brief schreef naar aanleiding van de schandelijke demonstratie op 1 juni 2014 in Almelo. Zij vinden het onfatsoenlijk dat het kabinet pas nu een reactie naar de Kamer stuurt en geen reactie aan de afzenders. Is de regering bereid om alsnog een reactie aan de afzenders te sturen en daarin ook in te gaan op de aangiftes die gedaan zijn naar aanleiding van de demonstratie in Almelo?

7. Antwoord van het kabinet:

De betreffende brief van de FAON werd verzonden aan de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Commissie heeft het kabinet, via de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzocht een reactie te geven op deze brief, wat is geschied. De FAON heeft kennis genomen van deze reactie. Overigens zijn er regelmatige contacten tussen FAON en het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voor het antwoord op de vraag over de aangiftes verwijst het kabinet naar antwoord 13.

De erkenning van de Armeense genocide en tevens de genocide op andere christelijke gemeenschappen zoals de Syrisch-Orthodoxen en de Pontische Grieken in 1915

De Tweede Kamer heeft de Armeense genocide unaniem erkend middels het aannemen van de motie-Rouvoet c.s. in 2004. Het kabinet blijft echter volstrekt dralen, blijft verhullende terminologie gebruiken zoals de frase «De kwestie van de Armeense genocide». Dat is historisch onjuist en in een aantal gevallen ronduit kwetsend. Zeker wanneer dit leidt tot zinsconstructies als «Het herdenken van de kwestie van de Armeense genocide». De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat op 24 april niet de kwestie herdacht wordt, maar de slachtoffers van de genocide worden herdacht. De Armeense genocide is tot drie keer toe unaniem erkend door de «International Association of Genocide Scholars». En verder wordt zij onderwezen als een van de drie genocides op het NIOD, naast de holocaust en de genocide in Rwanda. Toch blijft het kabinet vasthouden dat «wetenschappers de historische feitelijkheden moeten duiden». Het zwijgen en dralen van het kabinet is om drie redenen extra pijnlijk: 1. Nederland is gastland van het Internationaal Strafhof, dat de macht heeft om de plegers van genocide te vervolgen; 2. Het ontkennen van genocide is integraal onderdeel van genocide. Zoals Israel Charny schrijft in «Templates for Gross Denial of a Known Genocide»: A Manual (in «an Encyclopia of Genocide», volume 1, pagina 168); 3. Op dit moment hebben de niet-Soeni moslims, Christenen en Yezidi’s in het gebied dat door ISIS beheerst wordt, te lijden onder genocide. Het kabinet erkende op 14 augustus 2014 dat er vermoedelijk sprake is van zeer ernstige misdrijven waaronder genocide. Deelt het kabinet de opvatting dat er een grote consensus is onder genocide wetenschappers dat er in 1915 een genocide heeft plaats gevonden in het Ottomaanse rijk, waarvan de Armeniërs en ook andere Christelijke volken het slachtoffer geworden zijn? Indien het kabinet van mening is dat die consensus niet bestaat, is het kabinet dan bereid om aan te geven welk wetenschappelijk onderzoek of welke genocide wetenschappers met een andere mening over 1915 hiervoor een voldoende solide basis vormen?

8. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwijst naar antwoord 5.

De brief van de FAON van 10 februari 2015

De leden van de CDA-fractie willen graag op een aantal punten van het kabinet een helder antwoord ontvangen. De Australische regering heeft toegegeven een overeenkomst te hebben met Turkije om het woord genocide niet te gebruiken. Heeft Nederland ooit toegezegd om het woord genocide niet te gebruiken of bestaat over het gebruik van het woord een overeenkomst, mondeling of schriftelijk afgesloten met Turkije? In het gesprek met de FAON geeft het ministerie wederom aan dat Turkije en Armenië samen de historische gebeurtenissen moeten duiden. Nu is genocide de zwaarste misdaad die wij kennen in het Nederlandse en het internationale recht en voelt Turkije zich in zekere mate zeer verwant aan het Ottomaanse Rijk. Is er enige andere misdrijf waarbij een vermeende dader of iemand die zich daar zeer verwant mee voelt, mee mag bepalen of het misdrijf heeft plaatsgevonden en nog wel in goed overleg?

9. Antwoord van het kabinet:

Nee, dergelijke toezeggingen, overeenkomsten etc. bestaan niet. Er is geen sprake van ontkenning dat er verschrikkelijke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden en het leed dat deze hebben veroorzaakt. Wel bestrijdt Turkije de kwalificatie van de gebeurtenissen van toen.

Desgevraagd hebben de ambtenaren die het gesprek voerden, de naam van slechts een professor willen noemen die van mening zou zijn dat er geen sprake was van genocide in 1915, namelijk professor Zürcher.

Klopt het dat het ministerie heeft aangegeven dat professor Zürcher, die recent nog een studium generale gegeven heeft over de Armeense genocide, van mening is dat er onvoldoende onderzoek gedaan is om de historische gebeurtenissen als genocide te duiden? Zo ja, waarop is deze uitspraak dan gebaseerd? Klopt het dat het ministerie niet in staat was om een enkele andere naam te noemen van een vooraanstaande wetenschapper die van mening is dat er onvoldoende bewijs is om het woord genocide te gebruiken?

10. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwijst naar antwoord 5.

Herdenking van 100 jaar genocide

De herdenking van 100 jaar Armeense genocide zal in de Armeense hoofdstad Jerevan plaatsvinden op 24 april a.s. en daarvoor is de Nederlandse regering uitgenodigd. De Nederlandse regering heeft aangegeven dat de Nederlandse ambassadeur in Georgië daarbij aanwezig zal zijn. Dat is een nogal laag niveau. Welke ambassadeurs en Ministers zijn aanwezig geweest bij gelegenheden in Nederland en Rwanda bij de herdenking van de genocide in Rwanda in 2014, toen 20 jaar geleden? Heeft het kabinet inzicht in het niveau waarop andere EU-landen aanwezig zullen zijn bij de herdenking en kan het kabinet dat delen met de Kamer? Heeft het kabinet een uitnodiging van de Armeense regering ontvangen om op kabinetsniveau aanwezig te zijn? Is het kabinet bereid om op kabinetsniveau, zo mogelijk met de Minister-President, aanwezig te zijn bij de herdenking en dus op vergelijkbaar niveau als bij de herdenking van de genocide in Rwanda? Zo nee, waarom niet? Is er enige formele of informele druk vanuit Turkije om niet of op een laag niveau de herdenking van de Armeense genocide bij te wonen? Heeft Turkije de regering op enigerlei wijze verzocht om terughoudend te zijn? Welke herdenkingen is het kabinet voornemens bij te wonen in Nederland? Is het kabinet bereid de in deze inbreng gestelde vragen binnen uiterlijk twee weken te beantwoorden, in verband met de planning van de bezoeken aan de herdenkingen?

11. Antwoord van het kabinet:

In Rwanda was de Minister van Buitenlandse Zaken bij de 20-jarige genocideherdenking aanwezig, samen met de Nederlandse ambassadeur in Rwanda. In Nederland woonde de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een herdenking bij in Den Haag op uitnodiging van de Rwandese ambassadeur in Nederland.

Vooralsnog is er in veel EU-landen geen besluit genomen over deelname aan de 100-jarige herdenking van de kwestie van de Armeense genocide in Jerevan op 24 april 2015. Verschillende landen overwegen deelname op parlementair, (hoog)-ambtelijk en/of ambassadeurs niveau; van Frankrijk is bekend dat, gezien zijn positie in deze, het op regeringsniveau aanwezig zal zijn. Het kabinet is van mening dat de keuze om de hoogst geaccrediteerde vertegenwoordiger van de Nederlandse staat in Armenië ons land te laten vertegenwoordigen, recht doet aan een waardige herdenking van deze verschrikkelijke gebeurtenissen. Het kabinet ervaart geen enkele druk van Turkije om op een bepaald niveau de herdenking bij te wonen of om terughoudendheid te betrachten; Nederland neemt dit besluit zelf.

Inbreng PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het overleg tussen de FAON en de plaatsvervangend directeur Europa van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Naar aanleiding van dit gesprek hebben de leden een aantal vragen over het vage standpunt van het kabinet, de honderdjarige herdenking van de Armeense genocide, en hoe een nieuw drama, zoals dat in Almelo, voorkomen gaat worden.

Allereerst betreuren de leden van de PVV-fractie het vage standpunt van het kabinet met betrekking tot de Armeense genocide. De leden hebben de indruk dat het kabinet buigt voor de Turkse regering. Volgens het kabinet zijn wetenschappers het niet eens over de genocide. De enige wetenschapper die door de regering is genoemd, geeft echter aan dat hem nooit om een historisch oordeel is gevraagd. Kan de Minister aangeven welke wetenschapper(s) de genocide in twijfel trekken? Heeft het kabinet deze wetenschapper(s) wel om een historisch oordeel gevraagd, of heeft het kabinet deze wetenschappelijke studies weer zelf verkeerd geïnterpreteerd? Waarom neemt het kabinet de historische duiding van het Nederlands Instituut Oorlogsdocumentatie (NIOD) niet over? Kan het kabinet in ieder geval het respect voor de Armeniërs opbrengen om in het vervolg de genocide geen «kwestie» meer te noemen?

Voorts hebben de leden van de PVV-fractie vragen met betrekking tot de honderdjarige herdenking van de genocide. De aarzeling van het kabinet om aan de herdenking van 100 jaar Armeense genocide deel te nemen, lijkt op een beloning voor ontkenners en voor de haatdemonstratie in Almelo. Volgens de FAON gaan de Franse president Hollande en Paus Franciscus naar de herdenkingsbijeenkomst in Armenië. Gaat de Minister-President naar deze herdenking toe? Gaat Koning Willem Alexander, die naar Saoedi-Arabië is gegaan om daar eer te bewijzen aan een overleden vorst, ook naar Armenië toe om de anderhalf miljoen slachtoffers van de Armeense genocide te herdenken? Zo neen, waarom niet? Zijn Nederlandse kabinetsleden door de Turkse president Erdogan uitgenodigd voor de Turkse herdenking van de slag om Gallipoli, die op dezelfde dag plaats zal vinden als de herdenking van de Armeense genocide? Kan de Minister garanderen dat er geen vertegenwoordigers van de Nederlandse regering bij deze herdenking aanwezig zullen zijn?

12. Antwoord van het kabinet:

Zoals gesteld in de antwoorden van de SP-fractie, zal de Nederlandse ambassadeur in Georgië, die ons land ook in Armenië vertegenwoordigt, de 100-jarige herdenking in Jerevan namens Nederland zal bijwonen. Het kabinet heeft nog geen besluit genomen over deelname aan de herdenking in Turkije van de slag om Gallipoli, waarvoor zowel Turkije als het VK Nederland hebben uitgenodigd.

Tot slot vinden de leden van de PVV-fractie het uitermate respectloos hoe duizenden Turken zich vorig jaar hebben gedragen in bij de haatdemonstratie in Almelo. Deze leden vragen zich af hoe het kabinet gaat voorkomen dat een dergelijke schoffering van de herdenking dit jaar opnieuw plaatsvindt. De leden zijn van mening dat het OM haast moet maken met de beoordeling van de aangiftes tegen deze groep, zodat hier consequenties aan verbonden kunnen worden voor de herdenking van dit jaar. Is het kabinet bereid om het OM op te roepen haast te maken met het beoordelen van de aangiftes? Mocht het OM niet tijdig tot beoordeling van de aangiftes komen, of besluiten om over te gaan tot vervolging, is het kabinet dan bereid om demonstraties van Turkse organisaties rondom de herdenking van de Armeense genocide te verbieden? Zo neen, waarom niet? Gaat de Minister naar aanloop van de herdenking nog in gesprek met zijn Turkse ambtgenoot om hem op het hart te drukken dat Turkse financiering van haatdemonstraties ongewenst is? Zo neen, waarom niet?

13. Antwoord van het kabinet:

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie meegedeeld dat een zorgvuldige beoordeling van de aangifte van discriminatie en belediging plaatsvindt en dat die nog niet is afgerond. Het OM is onderdeel van de rechterlijke macht en het is niet aan het kabinet om het OM op te roepen haast te maken met het beoordelen van aangiftes.

Nederland heeft de Turkse autoriteiten er nog een keer op gewezen dat de kwestie van de Armeense genocide gevoelig ligt en Turkije opgeroepen verantwoordelijk om te gaan met deze situatie.

Inbreng D66-fractie

De leden van de fractie van D66 hebben kennis genomen van de brieven van het kabinet over de herdenking in 2015 van 100 jaar Armeense genocide en aanpalende thema’s. Zij hebben enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de fractie van D66 constateren dat het kabinet Rutte-Verhagen in 2011 expliciet aangaf de terminologie «kwestie van de Armeense genocide» te hanteren, en dat ook het huidige kabinet dit in de praktijk bezigt. Het kabinet geeft aan alle slachtoffers te betreuren die in 1915 zijn gevallen, maar dat het niet aan het kabinet zelf is «om deze historische gebeurtenissen met zeer inhumane gevolgen te duiden. Het is aan wetenschappers, alsook aan de Turkse en Armeense regeringen om gezamenlijk tot een duiding te komen van deze historische feitelijkheden.» Is er dan geen sprake van consensus onder wetenschappers over de duiding van de historische feitelijkheden? Op welke wetenschappers en welke wetenschappelijke werken beroept het kabinet zich om te spreken over de «kwestie van de Armeense genocide» in plaats van «de Armeense genocide»? Zijn er meer tragische gebeurtenissen uit de geschiedenis die veelal onder de noemer «genocide» vallen waarbij het kabinet deze redenering volgt, of geldt dit louter voor de Armeense genocide? Waarom zegt u de historische gebeurtenissen niet te kunnen duiden, terwijl u wel een historische duiding heeft over bijvoorbeeld standrechtelijke executies in Indonesië? Kan het kabinet een politieke appreciatie geven van de wetenschappelijke discussie omtrent de Armeense genocidekwestie, specifiek in het licht van de open brief die de grootste organisatie van genocidehistorici, The International Association of Genocide Scholars (IAGS) op 1 oktober 2006 schreef? (The International Association of Genocide Scholars (IAGS), An open letter concerning historians who deny the Armenian genocide (1 oktober 2006), http://www.voelkermord.at/docs/Scholars_Denying_IAGS.pdf).

14. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwijst naar het antwoord op de inbreng van de SP-fractie. Het kabinet is van mening dat wat in Rwanda is gebeurd en wat met de Armeniërs is gebeurd verschrikkelijke gebeurtenissen zijn, en dat deze gebeurtenissen elk een eigen karakter hebben met een eigen, historische achtergrond. De manier waarop betrokken partijen daarmee in het reine komen heeft daarmee ook telkens een eigen karakter en dynamiek. Het kabinet vindt het voornaamste te komen tot een opstelling die het best past bij een optimale verwerking van het verleden door betrokken partijen.

De leden van de fractie van D66 constateren een praktisch taboe over deze kwestie in Turkije. Deze leden roepen Turkije op om verantwoordelijkheid te nemen met betrekking tot de gebeurtenissen. Zij willen dat Nederland Turkije aanspreekt om de gebeurtenissen van 1915 in het land bespreekbaar te maken. Zij hopen dat Turkije en Armenië samen kunnen werken om tot een duiding te komen van de historische feiten. Hoe duidt het kabinet de opstelling van de huidige Turkse regering met betrekking tot de Armeense genocide? Hoe bevordert het kabinet de samenwerking tussen Armenië en Turkije op dit vlak? Op welke wijze gaf het kabinet de afgelopen jaren uiting aan de motie-Rouvoet c.s.? Noemt het kabinet dit thema in dialogen met Turkije over de vrijheid van meningsuiting in Turkije en over de ruimte die er moet zijn voor wetenschappers en academici om het verleden te bestuderen?

15. Antwoord van het kabinet:

Zie antwoorden 1, 9 en 13.

Naar boven