33 994 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het verbeteren van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging, alsmede het voorkomen van faillissementsfraude (herziening strafbaarstelling faillissementsfraude)

E NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 18 maart 2016

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het nader voorlopig verslag. In het hiernavolgende ga ik graag in op de vragen die de leden van de fractie van de SP naar aanleiding van het wetsvoorstel nog stelden over de bestrijding van (faillissements)fraude.

2. Vragen en opmerkingen

De leden van de fractie van de SP-fractie vroegen welke stappen de afgelopen jaren zijn gezet om financiële criminaliteit doelmatiger aan te pakken, meer in het bijzonder naar aanleiding van het zogenoemde project Peseta.

In de Veiligheidsagenda 2015–2018 is horizontale fraude als een prioriteit voor de opsporing benoemd (Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 412 en bijlage). In de contourennota die is opgesteld ter uitwerking van de Veiligheidsagenda, is onder andere gewezen op het belang van samenwerking met publieke en private partners in de bestrijding van financiële criminaliteit. Een concreet voorbeeld van dergelijke samenwerking is het door de leden van de SP-fractie genoemde project Peseta, dat tot doel had om de administratieve lasten in de opsporing te verminderen. In het kader van het genoemde project is door de Nationale Politie samen met banken bezien op welke wijze historische bancaire gegevens (saldo en mutatiegegevens) op efficiënte – digitale – wijze zouden kunnen worden verstrekt. Het belang hiervan werd door de leden van de SP-fractie terecht benadrukt. Ik kan deze leden melden dat SNS en ING inmiddels tot digitale verstrekking zijn overgegaan, en dat de andere grote banken – Rabobank en ABN Amro – naar verwachting zeer spoedig zullen volgen (zie Kamerstukken II 2015/16, 29 628, nr. 595).

De aan het woord zijnde leden van de SP-fractie vroegen voorts of het kabinet voornemens was een centraal bankrekeningenregister in te stellen. In antwoord op deze vraag kan ik deze leden mededelen dat samen met de banken en gebruikers wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een technische voorziening die het mogelijk moet maken om geautomatiseerd identificerende gegevens bij banken te vorderen of op te vragen. Daarbij is het niet nodig de data centraal op te slaan; dit is ook de reden waarom wordt gesproken over een «verwijzingsportaal». Voor verdere informatie verwijs ik graag naar mijn brief over dit onderwerp aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2015/16, 29 628, nr. 595). Voor de beschreven technische voorziening moet onder meer ICT worden ontwikkeld, wet- en regelgeving worden opgesteld en een beheersorganisatie worden ingericht. Over het tijdspad ben ik nog in gesprek met de banken en de gebruikers van de voorziening.

Een volgende vraag die de leden van de SP-fractie stelden had betrekking op het onderzoek naar faillissementsfraude. Zij wilden weten hoeveel faillissementsfraudezaken er procentueel waren behandeld door de districtsrecherche, de Nationale Recherche, de fraude-units en de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD).

Een antwoord op deze vraag kan worden gevonden in de gegevens over meldingen van faillissementsfraude die het Centraal meldpunt faillissementsfraude van curatoren heeft ontvangen. De leden van de SP-fractie vroegen overigens ook in ander verband om deze cijfers inzake meldingen van faillissementsfraude door curatoren. De desbetreffende cijfers zijn bekend sinds de oprichting van het Centraal meldpunt vier jaar geleden.

De registratie van het meldpunt laat de volgende verdeling van zaken zien tussen de politie en de FIOD (een verdergaande uitsplitsing naar onderdelen van de politie wordt bij het meldpunt niet gemaakt):

 

Meldingen curatoren

Politie

FIOD

2012

297

221

76

2013

385

274

111

2014

431

300

131

2015

449

278

171

Totaal

1.562

1.073

489

Uit de gegevens komt naar voren dat ongeveer 68 procent van de ontvangen meldingen naar de politie gaat en 32 procent door de FIOD in behandeling wordt genomen. Overigens wijs ik erop dat dat meldingen van faillissementsfraude ook op andere wijzen de politie bereiken dan via meldingen van curatoren aan het meldpunt – denk aan aangiften van gedupeerde schuldeisers. Voorts moet goed worden bedacht, dat het aantal meldingen los staat van het aantal verdachten dat voortkomt uit het onderzoek dat naar aanleiding van de meldingen wordt verricht. De prestatieafspraken van de Nationale Politie zijn juist gebaseerd op het aantal verdachten dat na het verrichten van opsporingsonderzoek kan worden aangeleverd bij het openbaar ministerie. Ten slotte wijs ik erop dat in 2015 een nieuw stelsel van classificaties binnen de registratiesystemen van het openbaar ministerie is ingevoerd, waarmee voortaan horizontale fraudevormen beter kunnen worden onderscheiden en gemeten.

De leden van de SP-fractie vroegen of ik het met hen eens was dat zaken van faillissementsfraude en fraude in zijn algemeenheid zouden dienen te worden opgepakt door de districtsrecherche en zo ja, of de districtsrecherche daartoe voldoende was uitgerust.

In antwoord op hun vraag kan ik deze leden mededelen dat binnen het inrichtingsplan van de Nationale Politie structureel formatie is vrijgemaakt voor het werkveld financieel- economische criminaliteit, waaronder ook fraude valt. Onderdeel van het inrichtingsplan is dat binnen iedere eenheid van de Nationale Politie formatie is vrijgemaakt voor de vorming van specialistische teams voor complexere fraude- en witwasonderzoeken. Naast deze teams is er ten behoeve van de aanpak van financieel-economische criminaliteit door andere onderdelen van de politie, waaronder de districtsrecherche, in specialistische ondersteuning voorzien. Eenvoudige fraudes worden dikwijls binnen de basisteams afgehandeld, al dan met gebruikmaking van deze specialistische ondersteuning.

De leden van de SP-fractie vroegen voorts op welke wijze wordt geborgd dat hbo’ers met een financiële achtergrond die door de Nationale Politie worden aangetrokken ter versterking van de opsporing van financieel-economische criminaliteit, niet snel doorstromen naar andere functies binnen de politieorganisatie.

Graag wil ik in antwoord op deze vraag vooropstellen dat mijn beeld van de situatie is dat deze hbo’ers na binnenkomst bij de Nationale Politie meestal enkele jaren in hun eerste functie werken, voordat zij doorstromen naar een andere functie. Wel is binnen de politieorganisatie sprake van een toenemende flexibilisering van de functievervulling, hetgeen in dit verband eraan bijdraagt dat de desbetreffende hbo’ers hun bijzondere expertise op financieel terrein na verloop van tijd ook voor andere delen van de opsporing kunnen inzetten.

Ten slotte vroegen de aan het woord zijnde leden van de SP-fractie op welke wijze monitoring plaatsvindt van de resultaten van de rijksbrede aanpak van fraude en van de afspraken over opsporing van zaken van horizontale fraude zoals die zijn neergelegd in de Veiligheidsagenda.

Met betrekking tot de rijksbrede aanpak van fraude geldt dat de Tweede Kamer jaarlijks wordt geïnformeerd over de behaalde resultaten (Kamerstukken II 2015/16, 17 050, nr. 525). Tevens ontwikkelt het openbaar ministerie een fraudemonitor om beter zicht te krijgen op fraudezaken die strafrechtelijk worden afgedaan. De monitor zal cijfers en kwalitatieve informatie bevatten over de hoofdthema’s uit de rijksbrede aanpak van fraude en de belangrijkste vormen van fraude tussen burgers en bedrijven (horizontale fraude), waarover ook (kwantitatieve) afspraken gemaakt zijn met het openbaar ministerie en de politie. De eerste monitor – met gegevens over het jaar 2015 – is vóór de zomer van 2016 gereed. Ten aanzien van de monitoring van de afspraken in de Veiligheidsagenda, heb ik met de regioburgemeesters, het openbaar ministerie en de politie afgesproken dat hier tweejaarlijks over de voortgang gesproken wordt in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP). Tevens zal in het jaarverslag van de Nationale Politie gerapporteerd worden over de realisatie van de landelijke beleidsdoelstellingen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven