33 975 Wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB)

A VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 16 december 2014

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel en hebben omtrent de toepassing ervan door de colleges van burgemeester en wethouders nog enkele vragen

De leden van de PvdA-fractie hebben na kennisneming van het wetsvoorstel nog een aantal vragen, die zij de regering graag voorleggen.

De leden van de CDA- fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en van de uitgebreide beraadslagingen in de Tweede Kamer. In aanvulling daarop hebben zij nog enige vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover nog enige vragen.

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben naar aanleiding daarvan nog enige vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben na kennisneming van de voorgestelde Wet taaleis WWB nog verschillende vragen en opmerkingen, die zij de regering graag voorleggen.

Noodzaak

De leden van de CDA-fractie staan in principe positief tegenover de taaleis in de Wet werk en bijstand (WWB), daar het kunnen spreken van de Nederlandse taal een grote rol speelt bij het functioneren in onze maatschappij en bij het benutten van de kansen op de arbeidsmarkt. Zij menen zich echter te kunnen herinneren dat er in het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw een soort centraal akkoord is afgesproken door de Stichting van de Arbeid, waarbij allerlei rechten in bijvoorbeeld de sociale zekerheid meer gekoppeld zouden worden aan de kennis van de Nederlandse taal. Deze gedachte is door de toenmalige regering afgewezen met het argument dat Nederland geen immigratieland is.

Deze mythe is volgehouden tot ver in de jaren negentig. Dit feit moet tot enige bescheidenheid leiden bij de overheid op het gebied van taaleisen. Deelt de regering deze analyse?

De leden van deze fractie merken op dat het uitvoeren van de WWB en straks de Participatiewet een duidelijke taak is van de gemeenten. Op grond van welke argumenten is de regering tot de conclusie gekomen dat deze extra eis in de wet moet worden opgenomen? Doen gemeenten te weinig op dit gebied?

De regering beoogt met dit wetsvoorstel de kansen op deelname aan op de arbeidsmarkt te vergroten door van de bijstandsvrager te verlangen dat hij zich inzet de Nederlandse taal beter te beheersen. Bij het niet voldoen aan de in het wetsvoorstel genoemde eisen kan een korting op de bijstandsuitkering volgen. De leden van de fractie van D66 delen het uitgangspunt dat het beheersen van de Nederlandse taal een belangrijke factor is bij het vinden van werk. Wel vragen zij zich af of de taaleis, zoals in dit wetsvoorstel is geformuleerd, nodig is om meer bijstandsontvangers Nederlands te leren en of de uitvoeringseisen die aan de gemeenten worden opgelegd het beoogde doel zullen bevorderen. Zij vernemen graag hoeveel bijstandsuitkeringen er per januari 2014 worden verstrekt. Is dit aantal nog groeiende of heeft het zich gestabiliseerd? Is onderzocht welk aantal bijstandsontvangers de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en welk aantal door onvoldoende kennis van de Nederlandse taal geen werk vindt?

Met de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten2 (WWB, KS nr. 33 801), die op 1 juli 2014 door de Eerste Kamer is aangenomen, is met artikel 18, lid 4 onder f het verkrijgen of behouden van bijstand afhankelijk gesteld van het verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Deze bepaling zal met ingang van 1 januari 2015 in werking treden. Met toepassing van dit artikel kan worden verwacht dat de belanghebbende kennis en vaardigheden verkrijgt waaronder het beter leren van de Nederlandse taal. Gelet op genoemde datum van inwerkingtreding is met dit artikel nog geen ervaring opgedaan. De leden van de fractie van D66 vernemen graag waarom met voorliggend wetsvoorstel niet is gewacht en waarom niet eerst wordt bezien of met het nieuwe artikel 18, lid 4 onder f WWB de uitstroom uit de bijstand effect heeft. Kan de regering dit toelichten en ook uitleggen waarom zij een apart wetsvoorstel wijdt aan het beter beheersen van de Nederlandse taal?

Voorziet de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten in een evaluatie? (In de wet zelf is, voor zover deze leden hebben kunnen nagaan, geen evaluatie-artikel opgenomen.) Zo ja, waarom wordt daar niet op gewacht, opdat kan worden beoordeeld in hoeverre voornoemd artikel aan de verwachtingen voldoet en zo nee, waarom wordt een dergelijke evaluatie niet alsnog uitgevoerd?

De leden van de fractie van GroenLinks hebben ernstige twijfels over de rechtmatigheid en de effectiviteit van het wetsvoorstel. In hun ogen doet het voorstel tevens onnodig afbreuk aan de uitgangspunten van de decentralisatie van de WWB. Ondanks de mogelijkheid van toepassing van de hardheidsclausule verplicht dit voorstel een college van B&W immers tot verlagen en eventueel beëindigen van de bijstandsuitkering van iemand die niet tijdig het voorschreven kennisniveau van de Nederlandse taal heeft bereikt. De regering heeft niet overtuigend kunnen onderbouwen waarom gemeenten met deze expliciete verplichting moeten worden opgezadeld. Ze zijn ook nu al verantwoordelijk voor een optimale arbeidsinschakeling van WWB-gerechtigden en beschikken over een uitgebreid instrumentarium daarvoor. Ze kunnen een uitkering verlagen of zelfs stop zetten wanneer de WWB-gerechtigde zich aantoonbaar onvoldoende inspant voor arbeidsre-integratie. Alleen nu beschikken ze over een eigen beoordelingsmarge, die bewust is gecreëerd omdat gemeenten het beste zicht hebben op de individuele omstandigheden van een geval. Waarom zou deze gemeentelijke beoordelingsruimte en verantwoordelijkheid in deze specifieke situatie niet afdoende werken? Wat voegt het voorstel bovendien nog toe aan de verplichting die het college sinds 1 januari 2015 al heeft opgelegd gekregen om de bijstand te verlagen ten aanzien van WWB-gerechtigden die het aanvaarden of behouden van arbeid belemmeren vanwege hun onwil om de Nederlandse taal te leren?

Bovendien heeft de regering niet overtuigend beargumenteerd waarom het wetsvoorstel zou leiden tot een uitstroom naar werk van 400 WWB-gerechtigden. De leden van GroenLinks-fractie zien vooral het risico van contraproductiviteit. De betreffende migranten, die vanwege hun taalachterstand al in een kwetsbare positie verkeren, zullen immers alleen maar meer problemen krijgen als ze op een andere wijze in hun onderhoud moeten voorzien. Hoe meent de regering de integratieproblematiek te bestrijden door legaal in Nederland verblijvende vreemdelingen uit te sluiten van bijstand, zo willen deze leden graag van de regering weten.

Uitvoering

Met dit wetsvoorstel wordt beoogd de Nederlandse taalvaardigheid te verhogen om daarmee de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Daartoe wordt door de colleges van B en W een beoordeling gegeven over die taalvaardigheid, al dan niet door middel van het afnemen van een toets of een gevolgde, gedegen opleiding, en de inspanning van de betrokkene beoordeeld. Gemeenten tonen zich bezorgd over de mate waarin uniformiteit en kwaliteit bij het toetsen van de taalvaardigheid gerealiseerd wordt. Voorts bestaat de kans dat bij gebrek daaraan procedures van beroep en bezwaar gevoerd en gewonnen worden. De leden van de VVD-fractie vernemen dan ook graag in welke mate de aangekondigde AMvB zal voorzien in regels om die uniformiteit te bewerkstelligen. Kan de regering reeds aangeven welke inhoud deze regels zullen hebben?

De kans op subjectiviteit bij de beoordeling van de inspanningsverplichting en bij de beoordeling van het mogelijk ontbreken van iedere verwijtbaarheid is nog groter dan bij de beoordeling van de resultaten van de toets, of de gevolgde opleiding. De uitkomst van die waarneming of beoordeling kan voor de gemeente aanleiding zijn om in geval van onvoldoende voortgang korting toe te passen op de bijstandsuitkering, of daarvan juist af te zien als er dringende redenen zijn voor die te geringe voortgang, of te oordelen dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Is de regering voornemens om omtrent deze beoordeling ook regels te geven en zo ja, waaraan is dan te denken? Kan de regering de begrippen «dringende redenen» en «het ontbreken van iedere vorm van verwijtbaarheid» nader duiden? Het streven moet er immers op gericht zijn, zo vinden de leden van de VVD-fractie, dat mensen in dezelfde omstandigheden (allen woonachtig in Nederland) op dezelfde manier behandeld worden.

De leden van de VVD-fractie vernemen ook graag hoe de regering aankijkt tegen de problematiek die mensen ondervinden die in noodopvang verblijven. Wanneer wordt aan hen de taalvaardigheidseis gesteld? Hoe correspondeert de continuïteit van hun verblijf met de opleidingsmogelijkheden en vaardigheidsinspanningen? Worden gemeenten waarin grote noodopvangfaciliteiten gevestigd zijn, met grote aantallen bewoners, op enige manier gefaciliteerd om de verplichtingen van dit wetsvoorstel uit te voeren?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het wetsvoorstel ten aanzien van de uitvoering nog veel open laat. Zij vernemen graag welke aspecten in de aangekondigde AMvB worden uitgewerkt. Wordt deze AMvB voorgehangen bij de Eerste Kamer?

Om de uitvoerbaarheid goed te kunnen beoordelen hebben de leden van de fractie van de PvdA behoefte aan inzicht in de omvang van de extra werkzaamheden ten opzichte van de Wet werk en bijstand (WWB), zoals die thans vigerend is. Wat is het verwachte aantal af te nemen toetsen per jaar op grond van artikel 18b, lid 2, alsook van het verwachte aantal toe te passen kortingen per jaar op de bijstand op grond van artikel 18b, lid 1? Kan de regering deze antwoorden nader toelichten? Is er in het eerste jaar na invoering van de wet voldoende capaciteit om de «boeggolf» aan toetsen en cursussen uit te voeren conform de wettelijke eisen?

Indien binnen een maand geen taalcursus beschikbaar is of indien een gemeente niet bereid is om een taalcursus te bekostigen, kan het voor belanghebbende onmogelijk of moeilijk zijn een taalcursus te volgen. De leden van de fractie van de PvdA vragen of de gemeente faciliteiten voor een taalcursus moet aanbieden. Of dient de gemeente zich er vooraf van te vergewissen dat die beschikbaar zijn? Dient de gemeente zich er vooraf van te vergewissen dat het volgen van een adequate taalcursus financieel haalbaar en praktisch uitvoerbaar is voor belanghebbende?

In artikel 18, lid 6a staat dat een belanghebbende geen korting krijgt wanneer «binnen een maand nadat het college belanghebbende in kennis heeft gesteld [...] aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal en [...] voldoet aan de voortgang die van hem verwacht mag worden». De leden van de PvdA-fractie vernemen graag waar, wanneer en door wie de verwachte voortgang wordt vastgesteld en vastgelegd. Wanneer is verwijtbaarheid volgens artikel 18b, lid 6b aan de orde? Hoe kan het college dat vaststellen?

Het korten op de bijstand omdat niet voldaan is aan de taaleis kan natuurlijk niet gelden voor mensen die wel hun best doen, maar die het niet zal lukken het vereiste niveau te halen. Dat kan onnodige onrust veroorzaken bij deze groep mensen. De vraag is wanneer artikel 18b, lid 6b aan de orde is. De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel Nederlanders tussen 18 en 65 jaar de Nederlandse taal niet beheersen op het vereiste 1F-niveau? Wanneer is verwijtbaarheid volgens artikel 18b, lid 6b aan de orde? Hoe kan het college dat vaststellen? Wordt dit uitgewerkt in de aangekondigde AMvB? Is het voor belanghebbenden waarvan op voorhand vaststaat dat zij tot deze groep behoren verplicht deze taaltoets uit te voeren?

De aanwezigheid van bijstandsgerechtigden die de taal niet meester zijn ondanks het jarenlange verblijf in Nederland, is ook een gevolg van het feit dat Nederland te lang heeft vastgehouden aan het idee geen immigratieland te zijn. De leden van de CDA-fractie vernemen graag op welke wijze de regering hiermee rekening houdt, bijvoorbeeld met betrekking tot oudere bijstandsgerechtigden.

De leden van de SP-fractie vernemen graag de reactie van de regering op de verwachting van de VNG dat het wetsvoorstel zal leiden tot «een onevenredig aantal bezwaar- en beroepsprocedures» tegen de strafkorting op bijstandsuitkeringen. Of zijn deze bezwaren wellicht weggenomen doordat, zoals de Staatssecretaris bij behandeling in de Tweede Kamer stelde: «Ik wil even heel helder maken dat niet aan de orde is dat mensen verplicht zijn om een bepaald resultaat te halen, zoals oorspronkelijk in eerdere wetsvoorstellen stond. Ik denk wel dat dit de essentie is. Het is niet zo dat mensen eerst het Nederlands onder de knie moeten hebben voordat zij een bijstandsuitkering kunnen krijgen. Als mensen zich bij de gemeente melden, gaan zij altijd met die gemeente een traject in, om zo snel mogelijk weer uit de bijstand te kunnen komen»3? Kunnen de leden van deze fractie daaruit opmaken dat zowel voor de gemeenten, als voor de bijstandsgerechtigden een inspanningsverplichting bestaat en geen resultaatsverplichting?

Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer is door diverse fracties aan de orde gesteld dat de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) gelet op de uitvoeringsperikelen bepaald niet gelukkig is met dit wetsvoorstel, maar ook dat de VNG niet is gevraagd om een uitvoeringstoets. De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering deze uitvoeringstoets alsnog aan de VNG te vragen en de Kamer van het resultaat in kennis te stellen. De leden van de fractie van D66 achten deze uitvoeringstoets van groot belang nu de colleges met dit wetsvoorstel met een extra uitvoeringstaak worden belast.

De colleges dienen bij de uitvoering van dit wetsvoorstel onder meer toe te zien op het afnemen van taaltoetsen indien de belanghebbende niet in staat is te voldoen aan enkele in het wetsvoorstel gestelde eisen, waaronder het niet hebben gevolgd van 8 jaren Nederlandstalig onderwijs, het niet hebben van een inburgeringsdiploma of het niet hebben van enig ander bewijs dat de belanghebbende de Nederlandse taal beheerst. De vraag rijst hoe met name die laatste eis moet worden beoordeeld.

De leden van fractie van GroenLinks begrijpen dat gemeenten niet worden verplicht om WWB-gerechtigden in staat te stellen de Nederlandse taal te leren door het aanbieden van een taalcursus. Is het op grond van behoorlijk bestuur niet aanvechtbaar om als tegenprestatie van een uitkering iemand te verplichten tot een activiteit, zonder hem daartoe in de gelegenheid te stellen? Een taalcursus, zeker als die moet worden voorafgegaan door een alfabetiseringscursus, kan de bijstandsgerechtigde vele duizenden euro’s kosten. Kan de regering andere voorbeelden geven van verplichte scholingen die een WWB-gerechtigde (kunnen) worden opgelegd, zonder dat hij daar financieel in wordt ondersteund?

Is er een verschil in de mogelijkheid van of plicht tot het aanbieden van taalonderwijs aan de vrijgestelden enerzijds, en de niet-vrijgestelden anderzijds? Zo ja, kan de regering de keuze voor dit verschil onderbouwen?

Financiële aspecten

De leden van de PvdA-fractie vernemen graag welke extra kosten verbonden zijn aan deze aanvulling van de WWB voor de gemeenten. Hebben de gemeenten daarvoor voldoende middelen? Zo niet, worden zij daarvoor gecompenseerd?

De leden van de SP-fractie vernemen graag de reactie van de regering op de kritiek van de VNG dat het voorstel voor gemeenten onuitvoerbaar is. Volgens de VNG kost het voorstel de gemeenten eenmalig 215 miljoen en vervolgens jaarlijks 67 miljoen. Hoe worden deze kosten gedekt?

Volgens de memorie van toelichting schat de regering de besparing die met dit wetsvoorstel op uitkeringen zal worden behaald op 5 miljoen. De leden van de fractie van D66 vragen de regering deze schatting nader te onderbouwen.

Het college zal het afnemen van taaltoetsen moeten gaan organiseren, wat een kostenverhogend effect op en extra belasting zal betekenen voor de 402 gemeentelijke organisaties in Nederland. Om die last deels te verlichten heeft de regering ten behoeve van de uitvoering een bedrag van € 5 mln. aan het Gemeentefonds toegezegd. Dat leidt tot de vraag waarom de regering een beoogde besparing van € 5 mln. gebruikt om de uitvoering van de maatregel die tot de besparing moet leiden te faciliteren? Kan de regering dit toelichten?

Gemeenten worden vrijgelaten om te bepalen of ze de (niet-vrijgestelde) WWB-gerechtigde materieel ondersteunen bij het verkrijgen van de taalkennis, zo begrijpen de leden van de fractie van GroenLinks. Is het niettemin noodzakelijk om het participatiebudget voor gemeenten te verhogen, om hen daartoe in staat te stellen? Dit is vooral van belang als gemeenten zich geconfronteerd zullen zien met de verplichting om hierin te voorzien.

Kan de regering bovendien nader toelichten waarom het economisch welzijn van Nederland als rechtvaardiging kan dienen, nu de uitvoeringskosten minimaal even hoog zijn als het bedrag dat de regering verwacht dat het oplevert aan verminderde uitkeringen?

Constitutionele, internationale en Europeesrechtelijke aspecten

In hoeverre verzet de vrijheid van personenverkeer in de EU zich tegen het stellen van taaleisen aan EU-onderdanen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat gemeenten niet verplicht zijn een taalcursus aan te bieden. Echter, is de materiële ondersteuning niet juist cruciaal bij de beoordeling of de taaleis voldoet aan het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel? Zoals blijkt uit de standpunten van de Europese Commissie inzake de inburgeringseisen ten aanzien van gezinsherenigers of langdurig ingezetenen, vormt een onderwijsaanbod een belangrijke voorwaarde voor de aanvaardbaarheid van eisen ten aanzien van de integratie van migranten.4 Ook de advocaat-generaal in de zaak Dogan benadrukte het belang van een onderwijsaanbod in het kader van de evenredigheidstoets. Graag krijgen de leden van deze fractie een reactie.

Naast de overbodigheid, ineffectiviteit en disproportionaliteit, is het voorstel ook in strijd met artikel 1 van de Grondwet, nu het voorstel leidt tot ongelijke behandeling tussen autochtone en allochtone Nederlanders. De vragen die hierover zijn gesteld in de Tweede Kamer, achten de leden van de fractie van GroenLinks niet overtuigend beantwoord. Volgens de regering is er sprake van «gelijke toepassing op alle bijstandsgerechtigden». Is dit wel vol te houden als de taaleis, gelet op de vrijstellingen, slechts van toepassing is op een heel selectieve groep? Waar autochtone Nederlanders bijna altijd zullen zijn vrijgesteld van de nieuwe taaleis omdat ze in Nederland naar school gingen, zullen allochtone Nederlanders die hier niet zijn geboren of getogen doorgaans niet voor vrijstelling in aanmerking komen. Het taalniveau is hiervoor niet bepalend; er zijn immers ook veel analfabeten onder autochtone Nederlanders. Dit verschil in behandeling leidt ook tot strijd met artikelen 2 en 5(e)(iv) van het VN-verdrag ter Uitbanning van alle Vormen van Rassendiscriminatie (CERD). Ook het verbod van indirecte discriminatie, neergelegd in artikel 1(1) van dat verdrag wordt met deze taaleis geschonden. Graag krijgen deze leden een nadere onderbouwing waarom de Grondwet en het CERD-verdrag niet geschonden zouden worden met dit wetsvoorstel.

Om dezelfde reden is het voorstel ook strijdig met artikel 1, Eerste Protocol en het verbod van discriminatie op grond van ras in artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en met artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. Ook hier geldt dat tevens indirecte discriminatie is verboden. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is een verschil in behandeling door de overheid alleen of hoofdzakelijk op grond van etnische afkomst zelden of nooit gerechtvaardigd. 5 Kan de regering in het kader van dit wetsvoorstel op de betreffende overwegingen van het EHRM ingaan?

Volgens de regering staat artikel 13 van het Europees Sociaal Handvest verdragsstaten toe om de uitkeringsvoorwaarden te bepalen. Maar is die vrijheid volgens de regering zo ruim dat Nederland een persoon van zijn bestaansmiddelen mag beroven? Is de gemeenten verplicht, onder andere mede op basis van het Europees Sociaal Handvest, om degenen die hun huisvesting verliezen als gevolg van de verlaging of stopzetting van de bijstand, opvang te bieden?

Verder vragen de leden van GroenLinks-fractie een nadere onderbouwing waarom het voorstel niet in strijd zou zijn met Europeesrechtelijke verplichtingen jegens Unieburgers, Turkse burgers en houders van een Langdurig Ingezetenen Status.

De taaleis, mede gelet op de vrijstellingen voor in Nederland geboren of getogen uitkeringsgerechtigden, komt in strijd met de verplichting tot gelijke behandeling, neergelegd in de artikelen 18(1) en 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), in artikel 21 van het EU-Grondrechtenhandvest en artikel 24 van richtlijn 2004/38. Dit is alleen anders bij objectieve overwegingen die losstaan van de nationaliteit van de betrokken personen en evenredig zijn aan het nagestreefde doel. Ook indirecte discriminatie is volgens vaste rechtspraak van het EU Hof van Justitie sinds het arrest Pinna uit 1986 verboden. In dat arrest oordeelde het Hof «dat het beginsel van gelijke behandeling niet enkel openlijke discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie die, door toepassing van andere onderscheidingscriteria, in feite tot hetzelfde resultaat leiden.'6

Omdat de eis niet wordt opgelegd op basis van een individueel onderzoek naar de noodzaak van een op te leggen taalcursus (dit geldt zowel voor de taaleis als voor de vrijstelling), is de taaleis niet objectief gerechtvaardigd.

Kan de regering nader onderbouwen waarom de gelijke behandelingsbepaling in artikel 9 van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije zich niet zou verzetten tegen de toepassing van de taaleis op Turkse burgers? De Centrale Raad van Beroep oordeelde in 2011 dat de Wet inburgering niet kan worden toegepast op Turkse burgers onder meer wegens strijd met deze bepaling. Waarom zou dit niet gelden voor onderhavig wetsvoorstel, nu Nederlanders praktisch allemaal zijn vrijgesteld?

Kan de regering nader onderbouwen waarom het voorstel in overeenstemming zou zijn met de gelijke behandelingsbepaling van artikel 11, lid 1, sub d van de Langdurig Ingezetenen Richtlijn? In het arrest Kamberaj uit 2012 heeft het Hof bepaald dat de verwijzing naar het nationaal recht het beginsel van gelijke behandeling niet kan ondermijnen. Ook voor vluchtelingen geldt dat artikel 29 van de Kwalificatierichtlijn gelijke behandeling met Nederlanders voorschrijft. Ook het Hof van Justitie zal ook het verbod van indirecte discriminatie onder deze bepalingen vatten.

Een verlaging of stopzetting van de WWB-uitkering, wat al een vangnetuitkering is, treft niet alleen de uitkeringsgerechtigde, maar ook andere gezinsleden. Met name minderjarigen kinderen kunnen hierdoor hard worden geraakt, terwijl ze geen invloed hebben op de inspanningen van de uitkeringsgerechtigde of de beslissing van de overheid. Acht de regering de sanctie in deze situaties niet in strijd met de menselijke waardigheid (artikel 1 van het Handvest) of met artikel 24 van het Handvest dat lidstaten opdraagt bij alle handelingen de belangen van het kind voorop te stellen? Hoe verhoudt een sanctie zich met het recht op sociale bijstand van het Handvest, met name als het gaat om de gezinsleden?

Wet inburgering

De leden van de PvdA-fractie vragen of er sprake is van onnodige stapeling van verplichtingen voor het leren van de Nederlandse taal die voortvloeien uit de Wet Inburgering en uit de Wet taaleis WWB. Welke doelstellingen en uitgangspunten, welke verplichtingen – inclusief doorlooptijd – ten aanzien van belanghebbenden en sancties kent de Wet inburgering met betrekking tot het leren van de Nederlandse taal? Wat is daarbij overeenkomstig en verschillend met de doelstellingen, uitgangspunten, verplichtingen en sancties van de Wet taaleis WWB? Hoe wordt voorkomen dat een belanghebbende die met de beide wetten te maken heeft, voor vergelijkbare oogmerken uit de beide wetten, onnodig met net iets andere verplichtingen te maken krijgt? Hoe wordt voorkomen dat dit leidt tot een onnodige en ongewenste stapeling van sancties?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering in te gaan op de relatie tussen de Wet Inburgering en onderhavig wetsvoorstel. Op grond van de Wet Inburgering heeft een migrant 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het vereiste taalniveau. Kan een migrant, indien hij meteen na toelating in Nederland op grond van onderhavig wetsvoorstel wordt verplicht aan de taaleis te voldoen, geconfronteerd worden met een kortere termijn? Zo ja, welke argumenten liggen hieraan ten grondslag?

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien de beantwoording met belangstelling tegemoet; zij ontvangen de reactie bij voorkeur binnen vier weken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sylvester

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Dijk (PVV) (vice-voorzitter), Sörensen (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Beckers (VVD), Swagerman (VVD), Kok (PVV), Koning (PvdA), Van Zandbrink (PvdA).

X Noot
2

Kamerstukdossier 33 801.

X Noot
3

Handelingen II 2014/15, nr. 24, item 18, blz. 6.

X Noot
4

Zie ook de evaluatieverslagen van de Europese Commissie van de Gezinsherenigingsrichtlijn uit 2008 (zie ook haar richtsnoeren uit 2014) en de Langdurig Ingezetenen Richtlijn uit 2011.

X Noot
5

Zie bijvoorbeeld Timishev tegen Rusland uit 2006 (paragraaf 58) of D.H. e.a. tegen Tsjechië uit 2007 (paragraaf 196).

X Noot
6

Zie paragraaf 23.

Naar boven