33 957 Wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht in verband met de afschaffing van de overheidsbijdrage, de invoering van Europees bankentoezicht en de bestemming van door de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank opgelegde dwangsommen en boetes

Nr. 20 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 juli 2015

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 1 juni 2015 over de Regeling bekostiging financieel toezicht 2015 (Kamerstuk 33 957, nr. 18).

De vragen en opmerkingen zijn op 17 juni 2015 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 3 juli 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De adjunct-griffier van de commissie, Van den Eeden

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Regeling bekostiging financieel toezicht 2015. De toezichtkosten stijgen in 2015 nog fors als gevolg van het schrappen van de overheidsbijdrage. Door een amendement van de leden van de fractie van de VVD is er gelukkig inmiddels een wettelijke rem gezet op de ongebreidelde toename van de toezichtkosten. Helaas leidt dit door het wegvallen van de overheidsbijdrage nog niet tot een beperkte toename van de toezichtkosten. Ook is er een aantal verschillen te constateren tussen de verschillende toezichtcategorieën. Daarom hebben de leden van de fractie van de VVD nog een aantal vragen.

De leden van de fractie van de VVD vinden het positief om te lezen dat de Minister nadrukkelijker rekening heeft gehouden met kleine partijen als gevolg van een motie van deze leden en kleine partijen heeft ontzien door het verhogen van de tarieven voor het variabele deel van de heffing en niet door het vaste deel van de heffing. De leden van de VVD-fractie vragen zich nog wel af waarom in meer algemene zin bij de tarieven er een degressief tarief geldt, oftewel hoe groter een organisatie wordt hoe lager het tarief per eenheid. Zo betalen kleine bedrijven van adviseurs (naast een vast tarief) € 337 per fte, en grote bedrijven van adviseurs maar € 16 per fte. Feitelijk betalen kleine adviseurs daarmee verhoudingsgewijs hogere kosten. Waarom is voor vrijwel alle categorieën gekozen voor een dergelijke methodiek en dus een degressief tarief naar omvang van het bedrijf? En in hoeverre kijkt de Minister voor de toekomst naar aanpassing van deze systematiek?

De procentuele stijging per fte is voor de kleine adviseurs zelfs nog groter dan voor de grotere bedrijven, laat staan wat er gebeurt met de absolute stijging, die is voor kleine adviseurs € 142 per fte en voor grote adviseurs € 7 per fte. In hoeverre is dit redelijk en proportioneel? En in hoeverre komt dit tegemoet aan het draagkrachtbeginsel?

Waarom wordt er bij de AFM een groter gedeelte van de opbrengst van de heffingen opgebracht door middel van minimumtarieven en dus het vaste tarief? Welke gevolgen zou het hebben als in de toekomst deze systematiek zou worden gewijzigd, naar meer variabel tarief en daarmee dus meer zou gaan aansluiten bij de systematiek van DNB?

In de Regeling bekostiging financieel toezicht 2015 staat een overzicht van de tarieven 2015. Kan de Minister ook inzicht geven in de procentuele stijging ten opzichte van 2014 voor de verschillende categorieën?

Klopt het dat de tarieven voor de banken, adviseurs en schadeverzekeraars het hardst stijgen in 2015? Zo nee, welke dan wel en wat is daarvan de oorzaak? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak?

Klopt het dat de toezichtkosten voor de schadeverzekeraars met maar liefst 435% stijgen ten opzichte van 2015 als gevolg van een technische wijziging in de toezichtcategorie (zorgverzekeraars zijn een aparte toezichtcategorie geworden, terwijl ze in 2014 samen met de schadeverzekeraars één categorie vormden)?

Wat vindt de Minister van dit soort forse stijgingen in een jaar? Vindt de Minister dit wenselijk of onwenselijk? In hoeverre is overwogen om de kostenstijging geleidelijk over een paar jaar uit te smeren, zodat de schadeverzekeraars daarop beter kunnen anticiperen? Waarom is hiervan afgezien en is de Minister bereid om dit eventueel in de toekomst wel toe te passen als er dit soort technische wijzigingen in het model worden doorgevoerd?

Wanneer en hoe zijn de schadeverzekeraars geïnformeerd over de stijging van de kosten in 2015 en hoe hebben zij zich daar dus voldoende tijdig op kunnen voorbereiden? Wanneer en hoe zijn de adviseurs geïnformeerd over de stijging van de kosten in 2015 en hoe hebben zij zich daar dus voldoende tijdig op kunnen voorbereiden?

Hoe is de stijging bij de schadeverzekeraars te rijmen met de afname van de omvang van deze sector? Wordt bij een kleiner wordende sector de omvang van het totale toezichtkosten ook navenant verminderd c.q. afgebouwd voor zo’n toezichtcategorie? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie hebben verder zorgen over (stijging van de) toezichtkosten van AFM en DNB als gevolg van niet-wettelijke taken door de beide toezichthouders. Kan de Minister een overzicht te geven van de kosten van AFM en DNB met een splitsing in wettelijke en niet-wettelijke taken en om welke niet-wettelijke taken het dan gaat?

In de kabinetsreactie op de initiatiefnota duurzaam bankieren meldt de Minister dat DNB heeft gemeld dat DNB ook gaat kijken naar de bijdrage die banken kunnen leveren aan de duurzame ontwikkeling van onze samenleving. Ook gaat DNB onderzoek doen naar de Environmental Social Governance (ESG) risico’s. Dit lijken de leden van de fractie van de VVD niet-wettelijke taken van de DNB. Vindt de Minister dit wettelijke taken voor DNB? Zo ja, waarom vindt de Minister dit wettelijke taken voor DNB en hoe moet dit gezien worden tot het Europese bankentoezicht van ECB en een gelijk speelveld? Zo nee, waarom vindt de Minister dan toch dat DNB deze taken moet oppakken?

De banken hebben naast toezicht van DNB en AFM ook te maken met toezicht van de ECB. Hoe ziet de ontwikkeling van de toezichtkosten ECB er uit voor de komende jaren? En DNB zou nog kijken naar de gevolgen van het ECB toezicht voor het DNB toezicht en de kosten daarvan. Wat is daarvan de stand van zaken dan wel de uitkomst? Dan wel wanneer kunnen de resultaten hiervan wel gereed zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Regeling bekostiging financieel toezicht 2015. De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden over de wijze waarop in de regeling invulling is gegeven aan de kamerbreed gedeelde wens om kleinere partijen bij de uitwerking van de nieuwe, hogere tarieven te ontzien. De genoemde leden hebben over de regeling nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom bij de vaststelling van het minimumtarief en de tarieven van de bandbreedtes niet gekozen is voor een maximumheffing? De genoemde leden vragen tevens waarom en in welke gevallen wordt gewerkt met een schijvenstructuur of één vast tarief?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister over de toezichtkosten voor de financiële markt voor het jaar 2015. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de reden dat de kostenverdeling pas zo laat gedurende het jaar bekend wordt gemaakt en niet voorafgaand aan het betreffende jaar. Tevens vragen deze leden of de financiële instellingen die worden aangeslagen op eniger manier zijn geconsulteerd over de gekozen verdeelmethode. Zo ja, kan de Minister inzicht geven in wat voor reactie er zijn binnengekomen?

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de speciale tarieven voor kleinere partijen. Van de regeling voor kredietunies begrijpen deze leden dat er nog geen tarieven kunnen worden vastgesteld, maar deze leden vragen de Minister wel of hij een indicatie heeft of het bedrag voor kredietunie substantieel zal afwijken van het genoemde bedrag bij de behandeling van het wetsvoorstel Toezicht Kredietunies.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de «Regeling bekostiging financieel toezicht 2015» en de brief van de Minister hierover. Naar aanleiding van het genoemde punt brengen de leden van de fractie het volgende naar voren.

Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op dat de Minister in zijn brief aangeeft dat in de meeste categorieën het ontzien van kleine partijen gerealiseerd is door de stijging zoveel mogelijk op te vangen door het verhogen van de tarieven voor het variabele deel van de heffing. De leden van de PVV-fractie merken echter op dat er gebruik is gemaakt van een degressieve tariefstructuur. De leden van de PVV-fractie willen weten waarom hiervoor gekozen is en hoe dit past bij het voornemen om kleine partijen te ontzien. De variabele tarieven zijn verhoudingsgewijs namelijk hoger voor kleine ondernemingen dan voor grote(re) ondernemingen.

Daarnaast willen de leden van PVV-fractie willen precies weten bij welke toezichtcategorieën er niet gewerkt wordt met een minimumtarief en een variabel deel. Kunt u per categorie opsommen op welke manier kleine partijen zijn ontzien?

Voorts stellen de leden van de PVV-fractie vast dat de tarieven voor het doorlopend toezicht op advies van de AFM en DNB zijn vastgesteld. De leden van de PVV-fractie vragen per toezichtcategorie te motiveren waarom gekozen is voor de desbetreffende tarieven. Kunt u tevens per categorie aangeven met hoeveel de kosten stijgen door het wegvallen van de overheidsbijdrage?

Ten slotte merken de leden van de PVV-fractie op dat in de Regeling bekostiging financieel toezicht 2015 ook de tarieven voor de banken worden genoemd. De leden van de PVV-fractie vragen de Minister of hij op basis hiervan per bank kan aangeven hoe hoog de toezichtkosten zullen zijn.

II Reactie van de Minister van Financiën

Inleiding

Hieronder zal ik ingaan op de vragen van de fracties over mijn brief van 1 juni 2015 en over de Regeling bekostiging financieel toezicht 2015. Ik dank de commissie voor deze vragen en voor de aandacht die zij aan deze stukken heeft gegeven. Ten behoeve van het overzicht en de leesbaarheid zijn de vragen onderverdeeld in 3 categorieën: vragen over de structuur van de tarieven, vragen over de stijgingen van de heffingen en overige vragen.

Structuur van de tarieven

De leden van de VVD-fractie en de PVV-fractie hebben vragen over de degressieve structuur van de variabele tarieven. De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom in meer algemene zin bij de tarieven er een degressief tarief geldt. Zij vragen verder in hoeverre de toepassing van het degressieve tarief in de categorie «adviseurs en bemiddelaars» redelijk en proportioneel is. Ook vragen zij naar de verhouding tussen de degressieve tarieven en het draagkrachtbeginsel. De leden van de PVV-fractie vragen hoe de degressieve structuur past bij het voornemen om kleinere partijen te ontzien. De leden van de VVD-fractie vragen verder in hoeverre de Minister voor de toekomst naar aanpassing van de degressieve systematiek kijkt.

De reden dat gebruik wordt gemaakt van degressieve tarieven, is dat de toezichtinspanning niet evenredig toeneemt met de omvang van de onderneming. De degressieve staffels zorgen ervoor dat ook de heffingen van grote instellingen in enige verhouding blijven staan tot de toezichtinspanning. Zo wordt bijvoorbeeld op een beleggingsinstelling met een balanstotaal van € 100 miljard niet 100 keer zoveel toezicht gehouden dan op een beleggingsinstelling met een balanstotaal van € 1 miljard. Het systeem van de degressieve staffels werkt verder zo, dat ook grote instellingen het hogere variabele tarief van de eerste staffel betalen. Om bij het voorbeeld van de categorie Beleggingsinstellingen voor de toezichtkosten van DNB te blijven: belegginginstellingen met een balanstotaal van € 100 miljard, betalen over de eerste € 5 miljard een variabel tarief van € 8 per € miljoen balanstotaal, over het balanstotaal van € 5 tot € 10 miljard een variabel tarief van € 6 per € miljoen balanstotaal, etc.

De degressieve staffels leiden er overigens niet toe dat de heffingen een afspiegeling zijn van de daadwerkelijke toezichtinspanning. Dat is ook niet het doel. Aan de tarieven liggen namelijk ook andere uitgangspunten ten grondslag, zoals het draagkrachtbeginsel. Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat de minimumtarieven relatief laag worden vastgesteld. Door een combinatie van een minimumtarief en degressieve schijven voor het variabel tarief te gebruiken, wordt dan ook rekening gehouden met zowel het draagkrachtbeginsel als met het feit dat de toezichtinspanning niet evenredig toeneemt met de omvang van de onderneming.

In de categorieën waarin degressieve staffels voor het variabele tarief worden gebruikt is dit daarom redelijk en proportioneel. Dat geldt ook in de specifieke categorie «Adviseurs en bemiddelaars» van de AFM.

De leden van de VVD-fractie vragen om welke reden bij de AFM een groter gedeelte van de heffingen wordt opgebracht door middel van de minimumtarieven dan bij DNB en wat de gevolgen zouden zijn als de AFM zou overgaan op en systematiek met een meer variabel tarief.

In vergelijking met DNB staan meer instellingen en kleinere instellingen onder toezicht van de AFM. Het betreft een meer homogene groep, meestal met uitzondering van een paar (iets) grotere partijen. Daardoor is er minder mogelijkheid om te differentiëren in tarieven. Ook als het systeem zo zou zijn dat een groter deel van de heffing variabel zou zijn, zou het grootste deel van de instellingen ongeveer een even hoge heffing krijgen. Het gros van de kosten zou dan echter worden gedragen door een klein aantal (iets) grotere instellingen. Dit zou een te zware belasting voor deze instellingen zijn.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom bij de vaststelling van het minimumtarief en de tarieven van de bandbreedtes niet gekozen is voor een maximumheffing.

Door het hanteren van een variabele heffing- zij het met een degressief tarief – worden grotere instellingen extra belast. Zou een maximumtarief gelden, dan zou dat leiden tot een hogere heffing voor kleinere instellingen. Het ontbreken van een maximumheffing is dus een uitvloeisel van het draagkrachtbeginsel.

De leden van PVV-fractie willen precies weten bij welke toezichtcategorieën er niet gewerkt wordt met een minimumtarief en een variabel deel. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom en in welke gevallen wordt gewerkt met een schijvenstructuur of één vast tarief.

De uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de keuze voor een bepaalde heffingsstructuur zijn genoemd in de toelichting bij de Regeling bekostiging financieel toezicht (hierna: de regeling). Deze uitgangspunten zijn sinds de inwerkingtreding van de Wbft ongewijzigd. Voor 2015 is daaraan het uitgangspunt toegevoegd dat kleine instellingen worden ontzien bij het doorvoeren van de stijging van de tarieven als gevolg van de afschaffing van de overheidsbijdrage. Een van de uitgangspunten is dat een voorkeur bestaat voor een combinatie van een minimumtarief met degressieve bandbreedtes. Deze structuur komt namelijk zowel tegemoet aan het draagkrachtbeginsel als aan het uitgangspunt van degressiviteit. In sommige categorieën leidt deze structuur echter niet tot het gewenste resultaat vanwege de samenstelling van de toezichtcategorie. In die gevallen is gekozen voor een structuur die beter past bij de samenstelling.

Uit de tabel in bijlage 1 volgt hoe de heffingen voor de verschillende toezichtcategorieën zijn opgebouwd en bij welke toezichtcategorieën niet wordt gewerkt met een minimumtarief en een variabel deel. Bij de AFM zijn dit de toezichtcategorieën «afwikkelondernemingen, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen» en «beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening exclusief exploitanten van een MTF». Bij DNB zijn dit de toezichtcategorieën «betaalinstellingen, clearinginstellingen en elektronischgeldinstellingen» en «trustkantoren» (zie tabel bijlage 1)1.

Van de categorieën waar een minimumtarief en een variabel deel bestaat, is er één categorie waarin geen degressieve structuur bestaat. In de categorie «beleggingsondernemingen voor eigen rekening» van DNB, bestaat één tarief per maatstafeenheid (zie tabel bijlage 1).

De leden van de PVV-fractie vragen per toezichtcategorie te motiveren waarom gekozen is voor de desbetreffende tarieven.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft) komen de tarieven als volgt tot stand. Allereerst wordt berekend wat het totaalbedrag is dat als doorlopende toezichtkosten aan de sector wordt doorberekend. Dit gebeurt op basis van de begroting van de toezichthouder, waarvan worden afgetrokken (1) de inkomsten die de toezichthouder verwacht te genereren met «eenmalige toezichthandelingen» waarvoor een vast tarief wordt gerekend, zoals bijvoorbeeld vergunningverlening en (2) een eventueel overschot of tekort uit het voorgaande jaar. Nadat de totaal te heffen bedragen per toezichthouder (en voor DNB, per bijlage) zijn bepaald, wordt aan de hand van de procentuele aandelen die zijn opgenomen in bijlage II en III van de Wbft bepaald welk bedrag elke toezichtcategorie dient bij te dragen.

In de regeling die jaarlijks wordt vastgesteld, worden vervolgens tarieven gegeven die het mogelijk maken om de heffing per individuele instelling binnen de categorie te berekenen. Die tarieven zijn het resultaat van (1) het totaalbedrag dat moet worden betaald door de categorie, (2) het aantal instellingen in de categorie en de omvang van die instellingen en (3) keuzes die worden gemaakt over de «structuur» van de tarieven, dat wil zeggen: hoe het totaalbedrag wordt verdeeld over de instellingen van een verschillende omvang.

Uit het voorgaande volgt dat de keuzeruimte voor bepaalde tarieven op het moment van het vaststellen van de regeling slechts beperkt is tot de keuze voor een bepaalde heffingsstructuur. Het totaalbedrag voor de categorie, het aantal instellingen en de omvang daarvan staat immers vast. Zoals hiervoor in antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie en de PvdA-fractie is aangegeven, is de keuze voor een bepaalde tariefstructuur gebaseerd op uitgangspunten die in de toelichting op de regeling zijn opgenomen.

De stijging van de heffingen

De leden van de VVD-fractie vragen of inzicht kan worden gegeven in de procentuele stijging ten opzichte van 2014 voor de verschillende categorieën? De leden van de PVV-fractie vragen of per categorie kan worden aangeven met hoeveel de kosten stijgen door het wegvallen van de overheidsbijdrage?

In de tabel in bijlage 2 is weergegeven wat de stijging is van het totaalbedrag dat elke categorie in 2015 bijdraagt ten opzichte van 20142. Om meer inzicht te geven in de invloed van de stijgingen op de heffing voor individuele instellingen, is in de tabel in bijlage 2 voor een aantal fictieve voorbeeld-instellingen inzichtelijk gemaakt hoe de heffingen voor hen stijgen. Omdat bij de vaststelling van de heffingen in de meeste gevallen gebruik wordt gemaakt van staffels of schijven, zijn per categorie verschillende voorbeelden gekozen van verschillende omvang. Daarmee wordt het verschil tussen de stijgingen voor kleine en grote instellingen inzichtelijk: de heffingen voor grote instellingen binnen een toezichtcategorie stijgen harder dan de heffingen voor de kleine instellingen, omdat kleine instellingen bij het doorvoeren van de stijgingen zijn ontzien.3

De belangrijkste oorzaak van de stijging in de meeste categorieën is het wegvallen van de overheidsbijdrage. Een uitzondering is de categorie schadeverzekeraars van de AFM waarop hieronder nog wordt teruggekomen. De overheidsbijdrage voor de AFM werd voor een relatief groot deel ingezet voor het toezicht op de categorieën «adviseurs en bemiddelaars» en «effectenuitgevende instellingen: markt». In lijn hiermee stijgen de heffingen in deze categorieën dit jaar sterk. Voor DNB geldt dat de overheidsbijdrage voor een relatief groot deel werd ingezet ten behoeve van het toezicht op de categorieën «betaalinstellingen, clearinginstellingen en electronischgeldinstellingen» en «trustkantoren». Ook in deze categorieën is dit jaar sprake van een sterke stijging.4

Onder meer omdat de overheidsbijdrage per categorie geen constant gegeven was, maar per jaar afhing van de inzet van die gelden, is het niet mogelijk om per categorie aan te geven welk gedeelte van de stijgingen van de totaalbedragen door het wegvallen van de overheidsbijdrage is veroorzaakt.

Het wegvallen van de overheidsbijdrage is niet de enige oorzaak voor stijging van de bijdragen die de verschillende categorieën aan de toezichtkosten moeten leven. Andere oorzaken zijn de stijging van de begroting van de toezichthouders, verschuivingen in het procentuele aandeel in de Wbft per 1 januari 2015 (alleen in het geval van de AFM) en een eenmalige correctie die heeft plaatsgevonden in 20155.

De hoogte van de tarieven wordt verder niet alleen beïnvloed door de hoogte van het totaalbedrag, maar ook door de samenstelling van de populatie in de categorie en de omvang van de verschillende partijen. Een voorbeeld is de categorie «schadeverzekeraars» van de AFM, waar de heffingen voor de individuele partijen meer stijgen dan het totaalbedrag voor de categorie. De reden is dat er door het onderbrengen van de zorgverzekeraars in een aparte categorie minder partijen in de categorie overblijven.

De leden van de PVV-fractie vragen of een opsomming kan worden gegeven van de manier waarop kleine partijen per categorie zijn ontzien.

In de tabel in bijlage 1 is per categorie aangegeven hoe de kleine instellingen zijn ontzien.

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat de tarieven voor de banken, adviseurs en schadeverzekeraars het hardst stijgen in 2015. Zij vragen ook wat de oorzaak is van de stijging in de categorieën waar de grootste stijging is opgetreden.

De toezichtkosten voor de categorieën van de AFM «adviseurs en bemiddelaars», «effectenuitgevende instellingen: markt», «schadeverzekeraars», «betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen» en de toezichtcategorie van DNB «trustkantoren» en «betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen» stijgen het hardst. Behalve bij de categorie «schadeverzekeraars» van de AFM (waarover hieronder meer) komt dit doordat de AFM en DNB een relatief groot deel van de overheidsbijdrage aan deze categorieën besteedden. Door het afschaffen van de overheidsbijdrage stegen de toezichtkosten in deze categorieën dus het meest. Ook de kosten voor banken voor het toezicht van DNB en de AFM zijn gestegen. In het geval van de kosten voor het toezicht van DNB houdt dit onder meer verband met de extra kosten die DNB dit jaar maakt voor de overgang naar het Europees toezicht op banken. Bij de AFM zijn het wegvallen van de overheidsbijdrage en het verhogen van het percentage in bijlage II vanwege toegenomen toezichtinspanning de belangrijkste redenen.

De leden van de VVD-fractie hebben een aantal vragen over de heffingen voor de categorie «schadeverzekeraars». Zij vragen allereerst of het klopt dat de toezichtkosten voor de schadeverzekeraars met maar liefst 435% stijgen ten opzichte van 2014 als gevolg van een technische wijziging in de toezichtcategorie (zorgverzekeraars zijn een aparte toezichtcategorie geworden, terwijl ze in 2014 samen met de schadeverzekeraars één categorie vormden). Zij vragen verder wat de Minister van dit soort stijgingen vindt, wenselijk of onwenselijk. Ook vragen zij in hoeverre is overwogen om de kostenstijging geleidelijk te laten verlopen en waarom hiervan is afgezien. Zij vragen de Minister of hij hier in de toekomst wel toe bereid zou zijn. Tot slot vragen zijn wanneer de schadeverzekeraars zijn geïnformeerd.

De toezichtkosten voor het toezicht van de AFM op de schadeverzekeraars zijn inderdaad aanzienlijk gestegen. Dit geldt niet voor de kosten van het toezicht door DNB, die maar licht zijn gestegen. Voor de stijging van de kosten voor schadeverzekeraars voor het toezicht van de AFM geldt het volgende.

Voor de categorie als geheel geldt een stijging van 85%. De totale kosten die de schadeverzekeraars voor het toezicht door de AFM moeten betalen bedragen € 2,1 miljoen. De heffing per verzekeraar komt daarmee maximaal ongeveer uit op 0,1% van de totale premieinkomsten.

Voor de individuele instellingen stijgen de heffingen sterker dan met 85%, omdat het bedrag over minder instellingen wordt verdeeld. Uit de tabel in bijlage 2 volgt dat dit voor zeer kleine schadeverzekeraars (het fictieve voorbeeld is € 10 miljoen premie-inkomsten) een stijging van 133% en voor de zeer grote (het fictieve voorbeeld is € 3 miljard premie-inkomsten) 428%. Deze stijging houdt niet alleen verband met een technische wijziging in de toezichtcategorie (het onderbrengen van de zorgverzekeraars in een eigen categorie), maar ook met het wegvallen van de overheidsbijdrage. Hoewel ik een dergelijke stijging in één jaar op zich niet wenselijk vind, waren voor beide wijzigingen goede redenen, die maken dat een gefaseerde stijging – die dan bij wet zou moeten worden geregeld – in dit geval niet wenselijk was. Specifiek voor het onderbrengen van de zorgverzekeraars in een eigen toezichtcategorie voor de AFM geldt, dat het redelijk was dit in een keer uit te voeren, omdat gebleken is dat het gedragstoezicht op de zorgverzekeraars veel beperkter is dan op de overige schadeverzekeraars. De zorgverzekeraars staan namelijk ook onder toezicht van de Nederlandse Zorgautoriteit en het toezicht van de AFM op zorgverzekeraars beperkt zich tot het toezicht op de aanvullende verzekeringen en op gedragsaspecten zoals klachtenafhandeling.

Het gefaseerd doorvoeren van een wijziging kan in de toekomst eventueel aan de orde komen in het kader van de betreffende wetswijziging. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat daar in het huidige systeem weinig mogelijkheden voor zijn.

Wel is van belang dat instellingen zich goed op de stijgingen kunnen voorbereiden. Omdat de wijzigingen op dit moment op het niveau van wet plaatsvinden, zal dit niet van de ene op de andere dag gebeuren. Instellingen hebben daardoor per definitie tijd om zich aan te passen. Daar komt bij dat de toezichthouders dergelijke wijzigingen altijd ruim van te voren aankondigen en herhaaldelijk communiceren. In het geval van de categorie «schadeverzekeraars» van de AFM geldt dat zij middels de brief bij de heffing van 2014 al zijn geïnformeerd over de stijging in 2015. Tevens kunnen onder toezicht staande instellingen de website van de AFM raadplegen.6 Sinds het bekend was dat de heffingen voor 2015 zouden stijgen (begin 2014) werd dit gecommuniceerd.

De leden van de VVD-fractie vragen nog hoe de toename van de kosten voor het toezicht van de AFM voor schadeverzekeraars is te rijmen met de afname van de omvang van deze sector en of bij een kleiner wordende sector ook de omvang van de toezichtkosten worden verminderd. Indien dit niet het geval is vragen zij waarom niet.

De kosten voor het toezicht van de AFM op een bepaalde categorie hangen in de eerste plaats af van de toezichtinspanning die nodig is voor het toezicht op een bepaalde sector. Of meer of minder toezicht nodig is, is een beoordeling van de AFM, die daarbij vooral kijkt naar de risico’s die zich voordoen. Deze risico’s kunnen afnemen als het aantal partijen in een categorie afneemt, maar dat hoeft niet het geval te zijn. Pas als de toezichtinspanning, die tot uitdrukking komt in de begrote kosten voor het toezicht op een bepaalde categorie, met betrekking tot een bepaalde categorie structureel daalt, kan dat aanleiding zijn om het percentage dat de categorie op grond van bijlage II van de Wbft in de totale toezichtkosten moet bijdragen naar beneden bij te stellen. Deze percentages worden eenmaal in de vijf jaar herzien. De eerste keer zal dat per 1 januari 2018 gebeuren.

Overige vragen

De leden van de VVD-fractie vragen verder of een overzicht kan worden gegeven van de kosten van de AFM en DNB met een splitsing in wettelijke en niet-wettelijke taken en om welke niet-wettelijke taken het dan gaat.

Zowel AFM als DNB voeren alleen taken uit die zij hebben op grond van de wet. Ik zie daarop toe in het kader van de goedkeuring van de begroting en verantwoording van de toezichthouders. De wettelijke taak van de toezichthouders is hun betrokkenheid bij het toezicht ingevolge de wetten die staan opgesomd in artikel 1, onderdeel c van de Wbft7 en ingevolge verschillende EU-rechtshandelingen, waarvoor zij in het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële sector als toezichthouder zijn aangewezen. De betrokkenheid van de AFM en DNB bij het toezicht op grond van deze wetgeving bestaat enerzijds uit specifieke taken, zoals het beoordelen van prospectussen door de AFM en van solvabiliteitscijfers door DNB. Anderzijds behelst die betrokkenheid ook de missie om de soliditeit van financiële ondernemingen, de stabiliteit van het financiële stelsel, ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten te bewaken en te bevorderen. Dit volgt uit artikel 1:24 en 1:25 uit paragraaf 1.2.1.1 «Taakstelling» van de Wft. Voor zover mij bekend dragen alle activiteiten van de toezichthouders bij aan deze missie, zodat het ook wettelijke taken zijn.

De leden van de VVD-fractie refereren aan de kabinetsreactie op de initiatiefnota duurzaam bankieren en aan wat ik daar heb geschreven over de activiteiten van DNB op dat gebied. Zij vragen mij of deze activiteiten volgens mij wettelijke taken zijn en zo ja, waarom. Zij vragen ook hoe deze taken zich verhouden tot het Europees bankentoezicht en een gelijk speelveld.

DNB is momenteel aan het onderzoeken hoe zij in haar toezicht kan bijdragen aan een verduurzaming van de financiële sector. Zij wil dit vooral doen door hierover met de sector en stakeholders in gesprek te gaan. Het aangaan van dit gesprek past bij de positie van DNB als toezichthouder op de banken aangezien het bevorderen van een duurzame en stabiele financiële sector binnen haar wettelijke taak past en het onderzoek richt zich op de vraag hoe dit het beste kan worden vormgegeven. Zo beoordeelt DNB duurzaamheidsrisico’s in elk geval vanuit macro-prudentieel oogpunt. Mocht DNB naar aanleiding van dit onderzoek tot de conclusie komen dat er een rol voor haar is weggelegd, dan zal moeten worden bezien hoe zich dit verhoudt tot haar positie in het kader van het Europees bankentoezicht en een gelijk speelveld voor banken. Ik wil daar nu niet op vooruitlopen.

De leden van de VVD-fractie vragen tot slot naar de kosten van het toezicht van de ECB. Zij vragen hoe de ontwikkeling van de toezichtkosten van de ECB er voor de komende jaren uit ziet. Ook vragen zij naar de stand van zaken van het onderzoek van DNB naar de gevolgen van het Europees toezicht op banken voor het DNB toezicht op banken en de kosten daarvan.

De in 2015 in rekening te brengen kosten voor het toezicht van de ECB komen (inclusief november/december 2014) uit op € 326 miljoen. Hoeveel hiervan aan de Nederlandse banken in rekening wordt gebracht is op dit moment nog niet precies bekend, de voorlopige schatting is 10%. Over de ontwikkeling van de kosten van het toezicht van de ECB in de komende jaren kan ik nog geen informatie geven. Door DNB wordt momenteel de laatste hand gelegd aan de inventarisatie van de gevolgen van het ECB toezicht voor het DNB toezicht op banken. Daarbij worden ook de kosten betrokken. In de zomer zullen de resultaten met het Ministerie van Financiën worden besproken.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de reden dat de kostenverdeling pas zo laat gedurende het jaar bekend wordt gemaakt en niet voorafgaand aan het betreffende jaar.

In artikel 13, lid 7, van de Wet bekostiging financieel toezicht is vastgelegd dat uiterlijk per 1 juni van ieder jaar bij ministeriële regeling voor iedere te onderscheiden toezichtcategorie de bandbreedtes en tarieven worden vastgesteld. Deze bandbreedtes en tarieven zijn bepalend voor de hoogte van de nadien op te leggen heffingen voor het doorlopend toezicht. Aangezien bij de heffing voor het doorlopend toezicht rekening is te houden met het exploitatiesaldo van de toezichthouder over het laatst verstreken jaar kan de ministeriële regeling pas gericht worden voorbereid nadat de jaarrekening, dan wel de ZBO-verantwoording, van de toezichthouder in het voorjaar is vastgesteld en door de verantwoordelijke Ministers is goedgekeurd. Daar komt nog bij dat voor het vaststellen van de tarieven inzicht nodig is in maatstafwaarden van de totale populatie van een toezichtcategorie. Het totaalbedrag per categorie staat immers vast, en berekend moet worden door hoeveel dit gedeeld moet worden om tot de tarieven te komen. De maatstafwaarden die worden gebruikt hebben betrekking op het voorgaande jaar en de toezichthouder ontvangt deze waarden pas in de eerste maanden van elk jaar.

De leden van de CDA-fractie vragen verder of de financiële instellingen die worden aangeslagen op eniger manier zijn geconsulteerd over de gekozen verdeelmethode. En zo ja, of de Minister kan aangeven wat voor reacties er zijn binnengekomen.

De AFM heeft de tarieven voor 2015 vanwege het wegvallen van de overheidsbijdrage geconsulteerd bij de representatieve vertegenwoordiging van de onder toezicht staande instellingen, te weten de vertegenwoordigende organisaties die zitting hebben in het adviserend panel8. Zij heeft reacties ontvangen van Adfiz, Euronext, Dutch Fund and Asset Management Association, de Nederlandse Vereniging voor Banken, de Pensioenfederatie, het Verbond van Verzekeraars, Vereniging voor Vermogensbeheerders & Adviseurs en van Association of Proprietary Traders. Voor zover deze partijen daarmee hebben ingestemd, liggen deze reacties ter inzage bij de Tweede Kamer9.

De AFM reageert individueel op deze consultatiereacties. Bij vijf toezichtcategorieën zijn de geconsulteerde tarieven, mede op basis van de consultatie en nieuwe inzichten, licht aangepast ten opzichte van de geconsulteerde tarieven. Dit heeft er onder meer toe geleid dat nu in alle categorieën kleine instellingen ontzien worden bij het doorberekenen van de stijgingen van de tarieven.

De leden van de CDA-fractie vragen tot slot of de Minister al een indicatie heeft of het bedrag voor kredietunie substantieel zal afwijken van het genoemde bedrag bij de behandeling van het wetsvoorstel Toezicht Kredietunies.

Ik heb hier nog geen indicatie voor, maar zal bij het vaststellen van de tarieven rekening houden met de aangenomen motie, waarin de wens is verwoord dat de toezichtkosten voor kredietunies substantieel worden verlaagd.

De leden van de PVV-fractie vragen of per bank kan worden aangeven hoe hoog de toezichtkosten zullen zijn.

De toezichtkosten per bank hangen af van de maatstafwaarde van de betreffende bank. Deze maatstafwaarde volgt uit gegevens die de banken aan DNB rapporteren en waarover ik niet beschik. Overigens zie ik ook niet de meerwaarde van een overzicht van de exacte heffingen voor de individuele banken, nu dit geen extra inzicht geeft in de werking van het systeem.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Daarnaast is te zien dat kan voorkomen dat de heffingen van de individuele instellingen allemaal meer of minder stijgen dan de totale bijdrage van de categorie. Dit komt doordat de hoogte van de heffingen ook afhangt van het aantal instellingen in een categorie en de omvang daarvan.

X Noot
4

In de memorie van toelichting op de Wet tot wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht in verband met de afschaffing van de overheidsbijdrage, de invoering van Europees bankentoezicht en de bestemming van door de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank opgelegde dwangsommen en boetes is een overzicht opgenomen van de begrote inzet van de overheidsbijdrage voor 2014 en de verwachte effecten van het afschaffen van die bijdrage (p. 5 en 6).

X Noot
5

Voor een uitgebreide toelichting op die wijzigingen, de redenen daarvoor en de verwachte effecten daarvan verwijs ik naar de memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht in verband met de afschaffing van de overheidsbijdrage, de invoering van Europees bankentoezicht en de bestemming van door de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank opgelegde dwangsommen en boetes (Kamerstuk 33 957, nr. 3).

X Noot
7

Het gaat om de de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet, de Pensioenwet, de Pensioenwet BES, de Sanctiewet 1977, de Wet bekostiging financieel toezicht, de Wet giraal effectenverkeer, de Wet handhaving consumentenbescherming, de Wet inzake de geldtransactiekantoren, de Wet op het financieel toezicht, de Wet op het notarisambt, de Wet privatisering ABP, de Wet privatisering FVP, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de Wet toezicht accountantsorganisaties, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht financiële verslaggeving, de Wet toezicht trustkantoren, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. In artikel 1 onderdeel c van de Wbft staan ook nog opgesomd: de Wet financiële markten BES en de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme BES. De kosten voor betrokkenheid bij het toezicht op grond van deze wetten worden echter niet doorberekend.

X Noot
8

In de zin van artikel 9, eerste lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht, dat bepaalt: «De toezichthouder organiseert tweemaal per jaar overleg met een daarvoor in aanmerking komende representatieve vertegenwoordiging van de onder zijn toezicht staande personen. De toezichthouder kan tevens daarvoor in aanmerking komende cliëntenorganisaties toelaten tot het overleg. Ambtenaren kunnen namens Onze Ministers het overleg bijwonen.»

X Noot
9

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven