33 910 Wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (Wet opheffing bedrijfslichamen)

K VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 april 2015

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken1 hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 9 maart 20152, waarin zij antwoord geeft op vragen inzake het voortzetten van de zelfcontrole door ondernemers na het opheffen van de Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO). Naar aanleiding hiervan is aan de Staatssecretaris op 3 april 2015 een brief gestuurd.

De Staatssecretaris heeft op 29 april 2015 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Staatssecretaris van Economische Zaken

Den Haag, 3 april 2015

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken hebben kennisgenomen van uw brief van 9 maart 20153, waarin u antwoord geeft op vragen inzake het voortzetten van de zelfcontrole door ondernemers na het opheffen van de Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO).

De beantwoording van hun vragen over de zelfcontrole in de vleessector ten aanzien van kritische stoffen geeft de leden van de VVD-fractie aanleiding tot enkele nadere vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 9 maart jl. Zij maken graag van de gelegenheid gebruik nog enkele vragen te stellen.

Vragen van de leden van VVD-fractie

Overleg met sectoren over aanpassing regelgeving

U stelt overleg te hebben gevoerd met verschillende sectoren over de aan te passen regelgeving en merkt op dat de sectoren in grote lijnen positief hebben gereageerd op het voorstel. De leden van de VVD-fractie vragen u duidelijk te maken met welke sectoren overleg is gevoerd en hoe er concreet door de te onderscheiden sectoren is gereageerd. Zijn er ook sectoren of vertegenwoordigende organisaties die ontevreden zijn met de voorstellen en waaruit bestaat deze reactie? Een weergave met als oordeel dat de sectoren «in grote lijnen» positief reageerden achten de leden van deze fractie een veel te vage beantwoording.

Afwijzing PBO kwaliteitssystemen

Het verbaast de leden van de VVD-fractie dat de PBO verordening Monitoring Kritische Stoffen zo gemakkelijk terzijde wordt geschoven door de regering. Het is deze leden niet duidelijk of het hoofdargument is dat een algemeen verbindend verklaring (AVV) niet mogelijk is, of dat deze als overbodig kan worden beschouwd. De stelling, dat het verzoek om een AVV kan worden afgewezen, omdat het Nationaal Plan Residuen (NPR) al een afdoende publieke maatregel zou bevatten, begrijpen de leden van de VVD-fractie niet en overigens onderschrijven zij deze stelling ook niet. Deze monitoring gaat namelijk veel minder ver dan die uit de verordening. Het zal waar zijn dat het NPR een Europees niveau inhoudt en dat de NVWA verantwoordelijk is voor de uitvoering en handhaving, maar dit laat onverlet dat er sprake is van een achteruitgang in reikwijdte. Het moet toch duidelijk zijn dat een grote producent en exporteur als Nederland gebaat is bij een zo streng mogelijk monitorings- en controlesysteem? Wat is uw mening hieromtrent?

Onduidelijkheid omtrent het karakter van een privaat kwaliteitssysteem

Het is deze leden duidelijk dat u ook vraagtekens plaatst bij het Europese niveau, omdat u een beroep doet op een eigen, verdergaande verantwoordelijkheid van de vleessector. Het moet u echter toch ook duidelijk zijn dat een privaat kwaliteitssysteem niet sluitend kan werken als het niet dwingend wordt opgelegd aan de gehele sector? Wat wordt dan bedoeld met de stelling dat er een besluit is genomen over het monitoren van residuen van diergeneesmiddelen en dat de overheid hierin de sector wil ondersteunen? Om wat voor besluit gaat het precies? Wat is de inhoud hiervan? Wie heeft of hebben dit besluit genomen en wie zijn op welke wijze verantwoordelijk voor en bevoegd tot de uitvoering? Op welke wijze wordt de regelgeving op dit punt aangescherpt en wat betekent precies het verplichte karakter van de zelfcontrole? Wat betekent het dat de verschillende ketenpartijen door middel van deze verplichte zelfcontrole duidelijker eisen kunnen stellen aan elkaar en aan hun dieren en producten? Wie is bevoegd deze eisen te stellen en wie treedt er handhavend op? Hoe verhouden deze nadere eisen zich tot het NPR? Wat betekent het dat hierdoor de Europese richtlijn duidelijker geïmplementeerd wordt en dat tevens de rol en verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven verhelderd wordt? Worden hier niet een privaatrechtelijke en een publiekrechtelijke verantwoordelijkheid door elkaar gehaald? En hoe worden de privaatrechtelijke bevoegdheden geborgd? Wat betekent het dat de relevante sectoren in voornoemde regelgeving kansen zien voor een gedegen voortzetting en versterking van hun bestaande kwaliteitssystemen? Over welke sectoren gaat het hier en hoe kwalificeren zij zelf hun kansen? De leden van de VVD-fractie stellen prijs op concrete antwoorden op deze vragen. In het licht van het voorgaande vinden de leden van de VVD-fractie het opmerkelijk dat u vervolgens zelf toegeeft, dat de nadere verplichting aan de marktdeelnemers in de keten zelf moet worden overgelaten en er dus geen sprake is van een verplichting maar van vrijblijvendheid. Hoe valt dit alles te rijmen?

Gelet op de voor de leden van deze fractie moeilijk toegankelijke beantwoording van hun eerdere vragen, verzoeken zij u ten aanzien van de hiervoor gestelde vragen om een juridisch sluitende uitleg gesteld in heldere bewoordingen.

Overleg met sectoren over controle en handhaving

Ten slotte merkt u op in overleg te zijn met de sectoren over de uitwerking van voornoemde maatregelen en het toezicht van de NVWA hierop. Wie zijn er in dit overleg betrokken? Hoe reageren de sectoren op de beoogde wederzijdse versterking van het publieke en private toezicht? Kan de private sector het eigen verscherpte toezicht dwingend opleggen zonder een algemeen verbindend verklaring? Zo niet, hoe moeten deze maatregelen dan worden opgelegd, gecontroleerd en gehandhaafd?

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

Zelfcontrole of algemeen verbindend verklaring (AVV)

De wijze van uitvoering van de zelfcontrole wordt overgelaten aan de sector zelf. Hoewel u de eisen voor zelfcontrole verder heeft aangescherpt en die nu behalve voor verwerkers ook verplicht stelt voor veehouders, houden de leden van de PvdA-fractie zorgen over een optimale monitoring en vragen zij u in te gaan op de door de leden van de VVD-fractie geopperde mogelijkheid over te gaan tot het algemeen verbindend verklaren van de kwaliteitssystemen monitoring kritische stoffen voor de verschillende sectoren. Wat zijn volgens u de bezwaren c.q. de belemmeringen om hier niet toe over te gaan? Welke mogelijkheden ziet u om aan die bezwaren en belemmeringen tegemoet te komen? En mochten die bezwaren c.q. belemmeringen onoverkomelijk zijn, hoe denkt u dan door een combinatie van publieke en private controle hetzelfde resultaat te behalen als bij een AVV?

Overleg met de sector

In uw brief van 9 maart jl. schrijft u nog in overleg te zijn met de sector met als doel te komen tot een situatie waarin private en publieke controle elkaar versterken. Wanneer is in uw ogen sprake van een optimale situatie? Tevens vragen zij of u bereid bent deze Kamer te informeren over de resultaten van het overleg?

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken zien uw reactie met belangstelling tegemoet en verzoeken u deze uiterlijk 24 april 2015 aan de Kamer te doen toekomen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, E.M. Kneppers-Heijnert

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 april 2015

Hierbij bied ik u de reactie aan op het verslag van het Schriftelijk Overleg van 3 april 2015 van uw Kamer naar aanleiding van mijn eerdere brieven (EK 33 910, I en 33 910, J) over de zelfcontrole in de veehouderij ten aanzien van residuen van diergeneesmiddelen en verboden stoffen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Vragen van de leden van de VVD-fractie

Overleg met sectoren over aanpassing regelgeving

U stelt overleg te hebben gevoerd met verschillende sectoren over de aan te passen regelgeving en merkt op dat de sectoren in grote lijnen positief hebben gereageerd op het voorstel. De leden van de VVD-fractie vragen u duidelijk te maken met welke sectoren overleg is gevoerd en hoe er concreet door de te onderscheiden sectoren is gereageerd. Zijn er ook sectoren of vertegenwoordigende organisaties die ontevreden zijn met de voorstellen en waaruit bestaat deze reactie? Een weergave met als oordeel dat de sectoren «in grote lijnen» positief reageerden achten de leden van deze fractie een veel te vage beantwoording.

Ik voer het overleg met de verschillende vertegenwoordigers van de diersectoren en verwerkers. Voor de vleeskalversector zijn dat de Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector (SKV), de Land- en tuinbouworganisatie (LTO), de Stichting Brancheorganisatie Kalversector (SBK), de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) en voorheen ook het Productschap voor Vee en Vlees (PVV).

De vleeskalversector is ontevreden met het besluit van de overheid om de PBO verordeningen Monitoring Kritische Stoffen niet over te nemen. De sector vreest nu dat hierdoor ondernemers die niet meer willen deelnemen aan het kwaliteitssysteem, niet meer gecontroleerd zullen worden op overschrijdingen van residuen van diergeneesmiddelen. De vleeskalversector heeft tot nu toe een positieve grondhouding aangenomen ten opzichte van de geboden oplossing om de Regeling diergeneesmiddelen aan te passen. De overleggen hierover tussen EZ, de sector en de NVWA worden voortgezet.

Voor de varkenssector wordt het overleg gevoerd met LTO, COV, Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) en voorheen met het Productschap voor Vee en Vlees (PVV). De varkenssector heeft dezelfde kritiek gehad op het niet overnemen van de PBO verordeningen door de overheid. Ze hebben na de overleggen over de aanpassing in de Regeling diergeneesmiddelen hierover een positieve grondhouding aangenomen. Ook de overleggen met de varkenssector over de uitwerking van de aanpassing van de Regeling diergeneesmiddelen worden voortgezet.

Voor de pluimveesector is het gesprek gevoerd met Avined (sectorbrede belangenbehartiger pluimveehouders) en de Vereniging van Nederlandse Pluimvee verwerkende industrie (Nepluvi). De pluimveesector reageerde te algemene positief op de aanpassing van de regeling Diergeneesmiddelen.

Voor de kleinere sectoren zoals de vleesveesector en de schapen- en geitensector is gesproken met LTO en COV. Ook hier werden kansen gezien om de bestaande kwaliteitssystemen een positieve impuls te geven, ze te versterken en om nieuwe kwaliteitssystemen op te zetten, daar waar ze nog niet bestaan.

Afwijzing PBO kwaliteitssystemen

Het verbaast de leden van de VVD-fractie dat de PBO verordening Monitoring Kritische Stoffen zo gemakkelijk terzijde wordt geschoven door de regering.

Het is deze leden niet duidelijk of het hoofdargument is dat een algemeen verbindend verklaring (AVV) niet mogelijk is, of dat deze als overbodig kan worden beschouwd. De stelling, dat het verzoek om een AVV kan worden afgewezen, omdat het Nationaal Plan Residuen (NPR) al een afdoende publieke maatregel zou bevatten, begrijpen de leden van de VVD-fractie niet en overigens onderschrijven zij deze stelling ook niet. Deze monitoring gaat namelijk veel minder ver dan die uit de verordening. Het zal waar zijn dat het NPR een Europees niveau inhoudt en dat de NVWA verantwoordelijk is voor de uitvoering en handhaving, maar dit laat onverlet dat er sprake is van een achteruitgang in reikwijdte. Het moet toch duidelijk zijn dat een grote producent en exporteur als Nederland gebaat is bij een zo streng mogelijk monitorings- en controlesysteem? Wat is uw mening hieromtrent?

Een algemeen verbindend verklaring (AVV) voor de PBO Verordening Monitoring Kritische Stoffen is niet mogelijk omdat artikel 5:2 van de Regeling producenten- en brancheorganisaties voorschrijft dat deze niet bedoeld is voor verplichtingen die krachtens het publiekrecht zijn ingesteld. Het door de EU verplichte Nationaal Plan Residuen (NPR) volgt uit Richtlijn (EU) Nr. 96/23. Deze monitoring op residuen van diergeneesmiddelen en verboden stoffen wordt uitgevoerd door de NVWA. De verplichting tot zelfcontrole volgt ook uit deze Richtlijn en is geïmplementeerd in de Regeling diergeneesmiddelen. Dit zijn beide publiekrechtelijke verplichtingen, die voor alle partijen gelijkelijk gelden, een AVV op dit terrein is derhalve niet mogelijk. Op de naleving van deze verplichting wordt toegezien door de NVWA.

Ik deel de mening van de leden van de VVD-fractie dat Nederland als grote producent en exporteur gebaat is bij een stevig monitoring- en controlesysteem voor residuen van diergeneesmiddelen en verboden stoffen. Mijn inzet is daar ook op gericht. Met het niet overnemen van de PBO-verordening Monitoring Kritische Stoffen is weliswaar de verplichting voor veehouders om deel te nemen aan het private kwaliteitssysteem binnen de sector vervallen, maar door het opnemen van de expliciete verplichting tot zelfcontrole voor zowel verwerkers als veehouders in de Regeling Diergeneesmiddelen blijft een stevig monitorings- en controlesysteem behouden. De reikwijdte van de monitoring op residuen van diergeneesmiddelen en verboden stoffen zal dan ook niet achteruit gaan. De zelfcontrole die door alle veehouders uitgevoerd moet worden en het NPR dat wordt uitgevoerd door de NVWA, vullen elkaar hierbij aan.

Onduidelijkheid omtrent het karakter van een privaat kwaliteitssysteem

Het is deze leden duidelijk dat u ook vraagtekens plaatst bij het Europese niveau, omdat u een beroep doet op een eigen, verdergaande verantwoordelijkheid van de vleessector. Het moet u echter toch ook duidelijk zijn dat een privaat kwaliteitssysteem niet sluitend kan werken als het niet dwingend wordt opgelegd aan de gehele sector? Wat wordt dan bedoeld met de stelling dat er een besluit is genomen over het monitoren van residuen van diergeneesmiddelen en dat de overheid hierin de sector wil ondersteunen? Om wat voor besluit gaat het precies? Wat is de inhoud hiervan? Wie heeft of hebben dit besluit genomen en wie zijn op welke wijze verantwoordelijk voor en bevoegd tot de uitvoering? Op welke wijze wordt de regelgeving op dit punt aangescherpt en wat betekent precies het verplichte karakter van de zelfcontrole? Wat betekent het dat de verschillende ketenpartijen door middel van deze verplichte zelfcontrole duidelijker eisen kunnen stellen aan elkaar en aan hun dieren en producten? Wie is bevoegd deze eisen te stellen en wie treedt er handhavend op? Hoe verhouden deze nadere eisen zich tot het NPR? Wat betekent het dat hierdoor de Europese richtlijn duidelijker geïmplementeerd wordt en dat tevens de rol en verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven verhelderd wordt? Worden hier niet een privaatrechtelijke en een publiekrechtelijke verantwoordelijkheid door elkaar gehaald? En hoe worden de privaatrechtelijke bevoegdheden geborgd? Wat betekent het dat de relevante sectoren in voornoemde regelgeving kansen zien voor een gedegen voortzetting en versterking van hun bestaande kwaliteitssystemen? Over welke sectoren gaat het hier en hoe kwalificeren zij zelf hun kansen? De leden van de VVD-fractie stellen prijs op concrete antwoorden op deze vragen.

In het licht van het voorgaande vinden de leden van de VVD-fractie het opmerkelijk dat u vervolgens zelf toegeeft, dat de nadere verplichting aan de marktdeelnemers in de keten zelf moet worden overgelaten en er dus geen sprake is van een verplichting maar van vrijblijvendheid. Hoe valt dit alles te rijmen?

Gelet op de voor de leden van deze fractie moeilijk toegankelijke beantwoording van hun eerdere vragen, verzoeken zij u ten aanzien van de hiervoor gestelde vragen om een juridisch sluitende uitleg gesteld in heldere bewoordingen.

Het bedrijfsleven is zelf verantwoordelijk om de veiligheid, kwaliteit en integriteit van vlees en andere producten in de gehele keten te borgen, ongeacht het monitoringsniveau van het NPR. Een adequaat kwaliteitssysteem is een voor de hand liggend instrument voor het bedrijfsleven om deze verantwoordelijkheid te borgen. Ik zal deelname aan een privaat kwaliteitssysteem echter niet verplicht stellen en die deelname is ook niet de enige manier om aan zelfcontrole te doen. Om de sector tegemoet te komen en te borgen dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen en aan zelfcontrole doen, heb ik het besluit genomen om de Regeling diergeneesmiddelen aan te passen. Hierdoor wordt expliciet gemaakt dat niet alleen verwerkers van primaire producten, zoals slachterijen, maar ook de veehouders zelfcontrole moeten uitvoeren en hier ook aan gehouden kunnen worden. In de Regeling diergeneesmiddelen wordt artikel 8.10 aangepast. Hierin stond «met het oog op de uitvoering van artikel 9 van richtlijn nr. 96/23/EG kunnen de verschillende betrokken partners in de veehouderijsector zelf kwaliteitscontrole uitoefenen». Dit wordt aangepast in «met het oog op de uitvoering van artikel 9 van richtlijn nr. 96/23/EG voeren de verschillende betrokken partners in de veehouderijsector zelf kwaliteitscontrole uit». Artikel 8.10 van de Regeling diergeneesmiddelen regelt de zelfcontrole door de verschillende betrokken partners in de veehouderijsector. Dit artikel voorziet in de implementatie van artikel 9 van Richtlijn nr. 96/23/EG, dat bepaalt dat lidstaten dienen toe te zien dat de eigenaar of verantwoordelijk persoon van een inrichting voor eerste verwerking van primaire producten van dierlijke oorsprong alle nodige maatregelen treft om zich er van te vergewissen dat alleen dieren die vrij zijn van residugehalten boven de toegestane maxima en verboden stoffen aanvaard worden. De richtlijn bepaalt dat dit «met name» door zelfcontrole dient plaats te vinden. Door de bepaling in de Regeling diergeneesmiddelen te verhelderen worden de onduidelijkheden over de verantwoordelijkheid van veehouders weggenomen. Zij zullen via zelfcontrole moeten kunnen aantonen dat hun dieren die worden aangeboden voor verwerking, vrij zijn van niet toegestane residugehalten van diergeneesmiddelen en dat de dieren tijdens hun leven geen verboden stoffen toegediend hebben gekregen.

Door zelfcontrole expliciet te verplichten voor alle deelnemers in de keten, wordt de verantwoordelijkheid van de ketendeelnemers concreet en kunnen ze daardoor duidelijkere eisen aan elkaar stellen voor de afzet van hun producten. De verwerker/slachterij mag geen dieren accepteren waarbij niet aan zelfcontrole is gedaan. De ketenpartners stellen deze eisen aan elkaar en moeten daar ook op toezien en controleren, inclusief het elkaar zonodig privaatrechtelijk aansprakelijk stellen.

De NVWA is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de regelgeving. Zoals eerder gezegd is het NPR een verplichting die gebaseerd is op EU richtlijn 96/23 maar die los staat van de verplichting van zelfcontrole door ketenpartijen, die ook zijn oorsprong vindt in EU richtlijn 96/23. Beide bepalingen zien toe op de productie van veilig voedsel van dierlijke oorsprong. De verplichting tot zelfcontrole richt zich op individuele ketenpartners. Het NPR daarentegen is bedoeld om door een breed controleprogramma van de overheid de veiligheid van dierlijke producten te monitoren, maar de NVWA treedt ook handhavend op wanneer dat noodzakelijk blijkt uit de resultaten van deze monitoring. Daarnaast neemt de NVWA ook gericht monsters aan de slachtlijn bij verdachte karkassen.

De publiekrechtelijke en privaatrechtelijke bevoegdheden worden hierbij niet door elkaar gehaald. Zoals ik hierboven heb aangegeven is de zelfcontrole een publiekrechtelijke verplichting die voor alle partijen in de keten geldt. Aan de partijen wordt de ruimte gegeven om de verplichte zelfcontrole zelf vorm te geven. Vorm en inhoud van de zelfcontrole wordt dus niet door mij (publiekrechtelijk) voorgeschreven.

Een kwaliteitssysteem ontleent haar bestaansrecht aan de meerwaarde die het heeft voor de deelnemers, bijvoorbeeld onderlinge ketenafspraken over de uitvoering en borging van zelfcontrole. Hierdoor kan deelname aan een kwaliteitssysteem aantrekkelijker zijn dan wanneer een ondernemer individueel de zelfcontrole moet uitvoeren.

De NVWA is in gesprek met de verschillende sectoren, zoals de vleeskalversector, over door de NVWA «geaccepteerde» kwaliteitssystemen (zie ook brief aan de Tweede Kamer over de Taskforce Voedselvertrouwen nr. 2015Z06402). Hierbij hanteert de NVWA, waar van toepassing, ook voorwaarden voor de zelfcontrole van ketenpartijen voor de monitoring op residuen van diergeneesmiddelen en verboden stoffen. Zo kan de NVWA in de toekomst bij de handhaving rekening houden met deelname door ondernemers aan een dergelijk kwaliteitssysteem.

Zoals ik in voorgaande antwoorden in deze brief al heb aangegeven is de aanpassing in de regelgeving met een verplichte zelfcontrole voor alle ketenpartners, voor de kleinere sectoren zoals de vleesveesector en de schapen- en geitensector een kans om de bestaande kwaliteitssystemen een positieve kwalitatieve impuls te geven, ze te versterken en om nieuwe kwaliteitssystemen op te zetten, daar waar ze nog niet bestaan.

Van vrijblijvendheid is geen sprake. De ketenpartners zullen via zelfcontrole moeten kunnen aantonen dat hun dieren en producten daarvan, die worden aangeboden voor verwerking, vrij zijn van niet toegestane residugehalten van diergeneesmiddelen en dat de dieren tijdens hun leven geen verboden stoffen toegediend hebben gekregen.

Overleg met sectoren over controle en handhaving

Ten slotte merkt u op in overleg te zijn met de sectoren over de uitwerking van voornoemde maatregelen en het toezicht van de NVWA hierop. Wie zijn er in dit overleg betrokken? Hoe reageren de sectoren op de beoogde wederzijdse versterking van het publieke en private toezicht? Kan de private sector het eigen verscherpte toezicht dwingend opleggen zonder een algemeen

verbindend verklaring? Zo niet, hoe moeten deze maatregelen dan worden opgelegd, gecontroleerd en gehandhaafd?

Voor een reactie op de vragen over het overleg met de sector verwijs ik naar bovenstaande antwoorden. Ondernemers zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van de wettelijke verplichtingen, waaronder de zelfcontrole. De ondernemers dienen elkaar daar op aan te spreken. De ketenpartners kunnen eisen aan elkaar stellen en daarop ook toezien, inclusief het elkaar privaatrechtelijk aansprakelijk stellen.

Vragen van de PvdA-fractie

Zelfcontrole of algemeen verbindend verklaring (AVV)

De wijze van uitvoering van de zelfcontrole wordt overgelaten aan de sector zelf. Hoewel u de eisen voor zelfcontrole verder heeft aangescherpt en die nu behalve voor verwerkers ook verplicht stelt voor veehouders, houden de leden van de PvdA-fractie zorgen over een optimale monitoring en vragen zij u in te gaan op de door de leden van de VVD-fractie geopperde mogelijkheid over te gaan tot het algemeen verbindend verklaren van de kwaliteitssystemen monitoring kritische stoffen voor de verschillende sectoren. Wat zijn volgens u de bezwaren c.q. de belemmeringen om hier niet toe over te gaan? Welke mogelijkheden ziet u om aan die bezwaren en belemmeringen tegemoet te komen? En mochten die bezwaren c.q. belemmeringen onoverkomelijk zijn, hoe denkt u dan door een combinatie van publieke en private controle hetzelfde resultaat te behalen als bij een AVV?

Ik verwijs voor de antwoorden over de vragen van de PvdA-fractie over een algemeen verbindend verklaring en de gevolgen daarvan naar mijn beantwoording van de vragen van de VVD-fractie.

Overleg met de sector

In uw brief van 9 maart jl. schrijft u nog in overleg te zijn met de sector met als doel te komen tot een situatie waarin private en publieke controle elkaar versterken. Wanneer is in uw ogen sprake van een optimale situatie? Tevens vragen zij of u bereid bent deze Kamer te informeren over de resultaten van het overleg?

De optimale situatie is bereikt wanneer alle deelnemers in de keten aan zelfcontrole doen en deze zelfcontrole, het NPR en het toezicht door de NVWA op elkaar aansluiten zodat er synergie ontstaat met als uiteindelijk doel een betrouwbaar en kwalitatief product. Vanzelfsprekend ben ik bereid de Eerste Kamer nader te informeren over de resultaten van de besprekingen.


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Lange (OSF), Schrijver (PvdA), Postema (PvdA), Vlietstra (PvdA) (vicevoorzitter), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Gerkens (SP), Koning (PvdA)

X Noot
2

Verslag schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2014/15, 33 910, J

X Noot
3

Verslag schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2014/15, 33 910, J

Naar boven