33 910 Wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (Wet opheffing bedrijfslichamen)

E NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 24 november 2014

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en tot het stellen van de volgende vragen. De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken verzoeken de regering de nadere memorie van antwoord uiterlijk 28 november 2014, 15.00 uur aan de Eerste Kamer te zenden.

Inleiding

De leden van de fracties van de VVD, de PvdA en het CDA hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord.2 De antwoorden van de regering geven aanleiding tot nadere vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie merken hierbij nog op dat zij na het ontvangen van de memorie van antwoord de strijdbijl met betrekking tot het opheffen van de PBO willen begraven. Een nuttig instrument voor de land en tuinbouw is op grond van ideologische argumenten geheel opgeheven. Dit feit leidt naar de mening van de leden van de CDA-fractie tot droefenis en tot problemen.

De leden van de SP-fractie danken de regering voor de memorie van antwoord. Naar aanleiding daarvan hebben zij een aantal nadere vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, de PvdA en het CDA

Aanleiding en doel wetsvoorstel

De leden van de fracties van de VVD, de PvdA en het CDA blijven zich afvragen waar nu eigenlijk de langlopende discussie is gevoerd over de product- en bedrijfschappen. Dat dit zich in de Tweede Kamer heeft afgespeeld moge zo zijn, maar het is deze leden niet duidelijk waar in de maatschappij zich een dergelijke discussie heeft afgespeeld. En het is de vraag of zich daar een meerderheid van belanghebbenden heeft afgetekend die om opheffing van het stelsel heeft gevraagd. Wil de regering aangeven waar en hoe zich deze discussie heeft voltrokken? Wil de regering duidelijk maken wat de opvatting van vertegenwoordigende organisaties in de agrarische sector is geweest inzake het voornemen de productschappen op te heffen? Deelden deze organisaties de principiële bezwaren van de regering? Hoe is met hun opvattingen omgegaan? In het bijzonder vragen deze leden hoe het overleg met de werknemersorganisaties is gevoerd, nu deze blijkens de antwoorden geen deel uitmaken van de -nieuwe – producentenorganisaties. Klopt het dat werknemersorganisaties wel vertegenwoordigd kunnen zijn bij de – nieuwe – brancheorganisaties?

Nieuwe regeling

In de memorie van antwoord stelt de regering dat de punten van kritiek op de Publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (PBO) van principiële aard zijn. Wil de regering aangeven welke principes hier in het geding zijn? Wil de regering vervolgens duidelijk maken waarom deze principiële punten niet van toepassing zijn op de EU-Verordening (EG) nr. 1308/2013 (iGMO-verordening) en de ter uitvoering daarvan opgestelde Regeling producenten- en brancheorganisaties3 (hierna: ministeriële regeling)? Waarom is het op basis van deze regeling plotseling niet onwenselijk dat niet-vertegenwoordigde ondernemers onder een algemeenverbindendverklaring vallen? En waarom beperkt het hen nu niet in het ondernemerschap? Kunnen de product- en bedrijfschappen aangewezen worden als organisaties in het kader van de iGMO-verordening? Zo ja, waarom wordt daarvoor niet gekozen?

Waarom heeft de regering ter uitvoering van de EU-verordening gekozen voor een ministeriële regeling voor het instellen van producenten- en brancheorganisaties en niet voor een wettelijke regeling met daarin heldere toetsings- en beoordelingscriteria? Gegeven het feit dat de regering nu reeds de publiekrechtelijke bevoegdheden van de productschappen heeft teruggenomen naar het Rijk, wat is er dan op tegen de privaatrechtelijke beleidsruimte van de agrarische sector blijvend te funderen op de Wet op de Bedrijfsorganisatie? Deze wet had toch ook kunnen worden aangepast om te voldoen aan de eisen die de EU-verordening aan vertegenwoordigende organisaties stelt om op verbindende basis privaatrechtelijke activiteiten te ondernemen? Wat is de winst als cruciale bevoegdheden voor de beoordeling van de representativiteit en de toetsing van de doelstelling van sectororganisaties direct aan de Minister toevallen? Nogmaals vragen deze leden waarom de criteria van toetsing en erkenning niet op wettelijk niveau zijn geregeld. Waarom valt een beperkt aantal productschappen wel onder het kritische criterium «bestuurlijke drukte» en vervalt dit criterium plotseling bij een mogelijk veel groter aantal al dan niet verbindend verklaarde producenten- en brancheorganisaties?

Kan de regering inzicht verschaffen in de activiteiten die er nu al ondernomen worden in de agrarische sector betreffende het oprichten van producenten- en brancheorganisaties? Kan de regering ook aangeven welke reacties uit de sectoren er bij haar zijn binnengekomen over de ministeriële regeling en het karakter van de daarin opgenomen algemeenverbindendverklaring?

Nationale kop

Het mogelijk maken van een algemeenverbindendverklaring van producenten- en brancheorganisaties wordt geregeld in de ministeriële regeling. Deze leden zijn verheugd dat dit mogelijk is in het kader van het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Uit de sector bereiken deze leden geluiden dat Nederland hogere eisen wil stellen aan dit algemeenverbindendverklaring-beleid dan op basis van Europese regelgeving nodig is. Deze leden zijn tegen nationale koppen op Europese regelgeving. Kan de regering aangeven of hiervan in dit geval sprake is? Daarnaast vernemen deze leden graag van de regering of er al overeenstemming is bereikt met de betreffende sectoren hierover.

Financiële lasten

Wat betreft de verplichting van alle onder de verbindendverklaring vallende bedrijfsgenoten tot het afdragen van een financiële bijdrage voor privaatrechtelijke activiteiten, stelt de regering dat dit gerechtvaardigd is als niet-aangesloten deelnemers daarvan ook voordeel genieten. Deze legitimiteitsvraag valt naar het zich laat aanzien onder de ministeriële toetsing. Kan de regering aangeven op welke gronden duidelijk moet zijn dat niet-aangeslotenen een dergelijk voordeel genieten? De regering meent dat deze op te leggen bedragen niet tot de categorie regeldruk mogen worden gerekend. Dit neemt toch niet weg dat er sprake is van lastendruk voor de sector, ook voor degenen die hiervoor niet gekozen hebben? Als deze gedwongen bijdrage onder de ministeriële toetsing en erkenning valt, hoe kan dan jegens de niet-aangeslotenen worden volgehouden dat er sprake is van private afspraken die de sector zichzelf oplegt?

Financiering onderzoek

Deze leden danken de regering voor haar antwoorden op vragen over de onderzoeksmiddelen die tevens door de schappen werden gefinancierd. Een algemeenverbindendverklaring van de financiering van collectief onderzoek middels iGMO-organisaties is relevant. Zoals eerder aangegeven is onderzoek van groot belang voor de sector en daarmee voor de positie als tweede exporteur in de wereld. Het onderzoek dat uitgevoerd is door het voormalig DLO (dienst landbouwkundig onderzoek – nu onderdeel Wageningen UR) is daarbij zeker behulpzaam geweest. In de memorie van antwoord geeft de regering aan dat de gevolgen voor het onderzoek in de evaluatie meegenomen worden.4 Deze leden stellen dat op prijs. Zij hopen er voorts op dat de regering de teruggang in het onderzoeksbudget dat waarschijnlijk ontstaat in de tussenliggende periode van het afbouwen en afschaffen van de schappen en de algemeenverbindendverklaring van nieuwe regelingen bekijkt met dat belang in het achterhoofd. Kan de regering dit bevestigen?

Financiering Topsectoren

Het Topsectorenbeleid voor de sector wordt betaald via de PBO. Deze leden zijn zeer geïnteresseerd hoe de financiering van de Topsectoren in de toekomst gaat verlopen. Innovatie mag niet de dupe worden van het afschaffen van de PBO. Kan de regering aangeven hoe de financiering gaat lopen na 1 januari 2015? Deze leden verkrijgen graag een duidelijk antwoord van de regering op dit voor Nederland zeer belangrijke punt.

Publieke taken

De regering heeft kenbaar gemaakt dat de publiekrechtelijke regelingen van met name de productschappen worden overgenomen door het Rijk. Verschillende van deze regelingen hebben betrekking op vergaande eisen inzake de product- en proceskwaliteit en de dier- en plantgezondheid die de Nederlandse agrarische sector zich heeft opgelegd via de PBO-bevoegdheden. Neemt het Rijk al deze bevoegdheden over? Of is de regering voornemens de regelingen aan te passen aan minder vergaande EU-voorschriften? Indien dit zo zou zijn, betekent dit niet een risico voor de prominente plaats die de Nederlandse agrarische sector inneemt als producent en exporteur? Graag willen de fracties hierover duidelijkheid. In dit licht verwijzen zij naar een bericht uit de kalversector, dat de Verordening Monitoring Kritische Stoffen bij Kalveren (MKS) niet langer verbindend zou blijven, maar vervangen zou worden door een lichter en op EU-regels gebaseerd controleprogramma Nationaal Plan Residuen (NPR). Klopt dit bericht? Acht de regering een degelijk lichter programma verantwoord in het licht van de voedselveiligheid en het zo noodzakelijke en kwetsbare consumentenvertrouwen? Als tweede specifieke voorbeeld noemen deze leden nog het voorbeeld van de quarantaineverordening schelpdieren. Kort gezegd wordt hiermee geregeld dat schelpdieren uit het buitenland, die mogelijk ziektes bij zich dragen, niet gelijk in de Nederlandse wateren uitgezet worden. Daarmee worden andere schelpdieren (ook van andere ondernemers) beschermd tegen deze ziektes. In de memorie van antwoord benoemt de regering vooral het belang van de quarantaineverordening voor de bescherming van de economische belangen van de schelpdiervisserij en niet direct het belang van de voedselveiligheid.5 Daarmee erkent de regering naar de opvatting van deze leden dat de verordening indirect van belang is voor de voedselveiligheid. Zij zien het voorkomen van onder andere mosselen met een ziekte ook als een publiek belang omdat daarmee tevens de voedselveiligheid gediend is. Deze leden vragen de regering of er naast deze twee voorbeelden meer dergelijke voorbeelden zijn.

Het uitgangspunt van de regering is dat alle publieke taken van de PBO worden opgenomen in regels van het Rijk. Dit is vooral van belang voor de volksgezondheid, voedselveiligheid, dier- en plantenziekten en daardoor ook voor onze export. De handhaving van de bestaande normen lijkt deze leden een goed uitgangspunt. Kan de regering garanderen dat alle bestaande publieke taken één op één worden overgenomen? Kan de regering voorts aangeven of dit proces op tijd kan worden afgerond?

Ten aanzien van de drie categorieën publieke taken (medebewind, dier- en plantgezondheid en dierenwelzijn, en voedselveiligheid en gezondheid) wordt in de memorie van toelichting aangegeven dat de overheid een ruime uitleg hanteerde bij het overnemen van deze taken.6 Naar aanleiding van onder andere bovenstaande twee voorbeelden vragen deze leden of er meer taken, die tot op heden uitgevoerd worden vanuit de schappen, behouden zouden moeten worden vanuit die drie typen belangen, danwel als publieke taak, danwel als algemeen verbindend voorschrift.

Houtopstanden

Voorts vragen deze leden nogmaals aandacht voor de bescherming van houtopstanden.7 Deze leden erkennen net als de regering dat het beschermen van houtopstanden een publieke taak is. Zij verzoeken de regering echter nogmaals toe te lichten waarom het naar de mening van de regering meer in de lijn ligt om afwegingen rond kapverboden en meld- en herplantingsplicht op nationaal niveau te nemen dan op provinciaal niveau. Deze leden menen dat met de decentralisatie van het natuurbeleid middels het natuurakkoord en vervolgens het natuurpact, dit een verantwoordelijkheid is die in eerste instantie door de provincies opgepakt zou kunnen worden. Welke redenen zijn er om deze verantwoordelijkheid niet bij de provincies te leggen? Verder gaven de leden van de PvdA-fractie in het voorlopig verslag aan dat door het uitbreiden van de bebouwde kom de taak bij de gemeentelijke overheid zou komen te liggen. Inmiddels is deze leden bekend geworden dat de gemeentes Amsterdam en Den Haag daadwerkelijk hun bebouwde kom hebben vergroot. Acht de regering dat wenselijk vanuit het oogpunt van de bescherming van houtopstanden? Wil en kan de regering voorkomen dat meer gemeentes houtopstanden tot onderdeel van de bebouwde kom gaan regelen om zo de verantwoordelijkheid voor deze taak te kunnen uitoefenen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

Publieke taken en niet-publieke, doch voor de publieke onmisbare, taken

In de memorie van antwoord is een onderscheid gemaakt tussen twee categorieën overheidstaken, ten eerste, «publieke taken» en, ten tweede, «niet-publieke taken» die «toch door de centrale overheid moeten worden overgenomen, omdat ze onmisbaar zijn voor een goede uitoefening van een publieke taak».8 Begrijpen de leden van de SP-fractie de memorie van antwoord goed dat alle taken die door het wetsvoorstel worden overgenomen van de bedrijfslichamen volgens de regering in de eerste categorie vallen?9 Welke definitie, dan wel welk criterium, hanteert de regering om een taak als «publiek» te duiden? Welke definitie, dan wel welk criterium, hanteert de regering om een taak als «niet-publiek doch onmisbaar voor de uitoefening van een publieke taak» te duiden? (Niet de leden van de SP-fractie doch de regering heeft hier een onderscheid bedacht, derhalve zouden de categorieën te onderscheiden moeten zijn. Indien de regering het onderscheid bij nader inzien wil laten vallen dan vernemen de leden van de SP-fractie dit graag, en dan volstaat een antwoord op de vraag naar een definitie van en/of een criterium voor «publieke taken».)

Financiële gevolgen: belastingdruk

De leden van de SP-fractie vroegen in het voorlopig verslag naar de gevolgen van het onderhavige wetsvoorstel op belastingdrukcategorieën (bedrijven en huishoudens), en niet naar eventuele belastingdrukherschikkingen uit hoofde van andere maatregelen. De antwoorden in de memorie van antwoord zijn niet voldoende helder. Is het correct dat door het wetvoorstel (en afgezien van eventuele herschikkingen elders) de belastingdruk voor bedrijven afneemt en de belastingdruk voor huishoudens toeneemt?10

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Kneppers-Heijnert

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Boer


X Noot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), (voorzitter), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Lange (OSF), Schrijver (PvdA), Postema (PvdA), Vlietstra (PvdA), (vicevoorzitter), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Gerkens (SP) en Koning (PvdA).

X Noot
2

33 910, D.

X Noot
3

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 10 oktober 2014, nr. WJZ/14152482, houdende regels over producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties (Regeling producenten- en brancheorganisaties), Stcrt. 14 oktober 2014, nr. 29371.

X Noot
4

33 910, D, blz. 10.

X Noot
5

33 910, D, blz. 7.

X Noot
6

33 910, nr. 3, blz. 6.

X Noot
7

Eerder zijn hierover vragen gesteld door de leden van de PvdA-fractie in het voorlopig verslag, 33 910, C, p. 8.

X Noot
8

«In samenwerking met de bedrijfslichamen is in detail geïnventariseerd welke taken en activiteiten als publiek zijn aan te merken. Daarbij is tevens bezien of bepaalde taken, hoewel deze niet onder de publieke taken vallen, toch door de centrale overheid moeten worden overgenomen, omdat ze onmisbaar zijn voor een goede uitoefening van een publieke taak.» (Memorie van antwoord, blz. 6.)

X Noot
9

«Alle taken die worden overgenomen worden beschouwd als publieke taken.» (Memorie van antwoord, blz. 14.)

X Noot
10

Een belastingbedrag X dat eertijds (uit hoofde van bedrijfslichamen) geheel onder de belastingdruk van bedrijven viel, valt door het wetsvoorstel onder de algemene belastingdruk. Dan wordt de fractie aX gedragen door bedrijven en de fractie (1-a)X door huishoudens.

Naar boven