Regeling van de Minister van Economische Zaken van 10 oktober 2014, nr. WJZ / 14152482, houdende regels over producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties (Regeling producenten- en brancheorganisaties)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 152, eerste, derde en vierde lid, 154, vierde lid, 156, 157, eerste en derde lid, 158, eerste lid, 161, eerste en derde lid, 163, eerste en derde lid, 164, eerste, vijfde en zesde lid, en 165 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PbEU 2013, L 347) en de artikelen 13, tweede lid, onder b, en 19, eerste lid, van de Landbouwwet;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1

In deze regeling wordt verstaan onder:

verordening 1308/2013:

Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

erkende organisatie:

door de minister erkende producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of brancheorganisatie als bedoeld in Hoofdstuk III, Afdeling 1, van verordening 1308/2013 of de artikelen 161, eerste lid, of 163, eerste lid, van die verordening.

Artikel 1:2

Deze regeling is niet van toepassing op producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties in de sector groenten en fruit.

Artikel 1:3

Een deelnemer in het kapitaal van een producentenorganisatie, van een unie van producentenorganisaties of van een brancheorganisatie geldt voor de toepassing van deze regeling tevens als een lid van die organisatie.

§ 2. Producentenorganisaties

Artikel 2:1

De minister is bevoegd tot het verlenen van een erkenning overeenkomstig de artikelen 152, eerste of derde lid, of 161, eerste lid, van verordening 1308/2013.

Artikel 2:2

Het minimum ledental als bedoeld in de artikelen 154, eerste lid, onderdeel b, en 161, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013 bedraagt 15.

Artikel 2:3

Een producentenorganisatie die verzoekt om erkenning verstrekt bij dat verzoek de volgende informatie:

  • a. de statuten;

  • b. een omschrijving van de sector, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van verordening 1308/2013, waarin de producentenorganisatie actief is;

  • c. een omschrijving van de doelstelling of de doelstellingen, bedoeld in artikel 152, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2103, of, voor zover van toepassing, artikel 152, derde lid, onderdeel b, van die verordening, die de producentenorganisatie nastreeft;

  • d. bewijsmateriaal als bedoeld in artikel 154, eerste lid, onder c, van verordening 1308/2013, of, voor zover van toepassing, als bedoeld in artikel 161, onderdeel c, van die verordening;

  • e. een verklaring dat de producentenorganisatie bekend is met artikel 209 van verordening 1308/2013;

  • f. de naam en de vestigingsplaats van de producentenorganisatie;

  • g. de unieke nummers die de Kamer van Koophandel heeft toegewezen aan de producentenorganisatie of aan de leden van de producentenorganisatie indien deze beschikbaar zijn;

  • h. de namen van de bestuursleden van de producentenorganisatie;

  • i. een bevestiging dat de administratie van de producentenorganisatie zal voldoen aan het voorschrift, bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • j. een motivering van het verzoek.

§ 3. Unie van producentenorganisaties

Artikel 3:1

De minister is bevoegd tot het verlenen van een erkenning overeenkomstig artikel 156 van verordening 1308/2013.

Artikel 3:2

  • 1. Een unie van producentenorganisaties die verzoekt om erkenning verstrekt bij dat verzoek de volgende informatie:

    • a. de statuten;

    • b. een omschrijving van de sector, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van verordening 1308/2013, waarin de unie van producentenorganisaties actief is;

    • c. een omschrijving van de doelstelling of de doelstellingen, bedoeld in artikel 152, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013, of, voor zover van toepassing als bedoeld in artikel 152, derde lid, onderdeel b, van die verordening, die de unie van producentenorganisaties nastreeft;

    • d. bewijsmateriaal als bedoeld in artikel 154, eerste lid, onder c, van verordening 1308/2013, of, voor zover van toepassing, als bedoeld in artikel 161, onderdeel c, van die verordening;

    • e. een verklaring dat de unie van producentenorganisaties bekend is met artikel 209 van verordening 1308/2013;

    • f. de naam en de vestigingsplaats van de unie van producentenorganisaties;

    • g. de unieke nummers die de Kamer van Koophandel heeft toegewezen aan de unie van producentenorganisaties of aan de leden van de unie van producentenorganisaties;

    • h. de namen van de bestuursleden van de unie van producentenorganisaties;

    • i. een bevestiging dat de administratie van de unie van producentenorganisaties zal voldoen aan het voorschrift, bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

    • j. een motivering van het verzoek.

§ 4. Brancheorganisatie

Artikel 4:1

De minister is bevoegd tot het verlenen van een erkenning overeenkomstig de artikelen 157, eerste of derde lid, of 163, eerste lid, van verordening 1308/2013.

Artikel 4:2

Het aanzienlijk deel van de economische activiteiten, bedoeld in artikel 158, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013, bedraagt ten minste 25% van de bij de brancheorganisatie betrokken producenten en tenminste 25% van de bij de brancheorganisatie betrokken distributeurs, verwerkers of handelaren.

Artikel 4:3

Een brancheorganisatie die verzoekt om erkenning verstrekt bij dat verzoek de volgende informatie:

  • a. de statuten;

  • b. een omschrijving van de sector, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van verordening 1308/2013, waarin de brancheorganisatie actief is;

  • c. een omschrijving van de doelstelling of de doelstellingen, bedoeld in artikel 157, eerste lid, onder c, van verordening 1308/2013, die de brancheorganisatie nastreeft, of, voor zover van toepassing, van de activiteit of de activiteiten, bedoeld in artikel 157, derde lid, onderdeel c, van die verordening, die de brancheorganisatie nastreeft;

  • d. een verklaring dat de brancheorganisatie bekend is met artikel 210 van verordening 1308/2013;

  • e. de naam en de vestigingsplaats van de brancheorganisatie;

  • f. de unieke nummers die de Kamer van Koophandel heeft toegewezen aan de brancheorganisatie of aan de leden van de brancheorganisatie indien deze beschikbaar zijn;

  • g. de namen van de bestuursleden van de brancheorganisatie;

  • h. een bevestiging dat de administratie van de brancheorganisatie zal voldoen aan het voorschrift, bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • i. een motivering van het verzoek.

§ 5. Uitbreiding van voorschriften en verplichte financiële bijdragen

Artikel 5:1

  • 1. De minister is bevoegd tot besluitvorming overeenkomstig de artikelen 164, eerste lid, of 165 van verordening 1308/2013.

  • 2. Een erkende organisatie kan de minister verzoeken om te besluiten overeenkomstig artikel 165 van verordening 1308/2013 ten aanzien van een van die organisatie overeenkomstig artikel 164, eerste lid, van die verordening door de minister verbindend verklaard voorschrift.

Artikel 5:2

De minister wijst overeenkomstig de artikelen 164, eerste lid, of 165 van verordening 1308/2013 geen verzoek toe indien:

  • a. het voorschrift of de financiële bijdrage op grond van de geldende wetgeving kan worden gesteld, onderscheidenlijk worden geheven, of

  • b. het voorschrift of de financiële bijdrage naar het oordeel van de minister een onevenredige inbreuk maakt op de ondernemersvrijheid of niet doelmatig is.

Artikel 5:3

Een verzoek als bedoeld in artikel 164, eerste lid, of artikel 165 van verordening 1308/2013, kan uitsluitend worden ingediend door een erkende organisatie die blijkens de statuten jegens iedere marktdeelnemer die daaraan is onderworpen is gehouden tot:

  • a. het toezien op de naleving van het voorschrift,

  • b. het toezien op de afdracht van een financiële bijdrage, en

  • c. het opleggen van een sanctie jegens een ieder die een voorschrift niet-naleeft of een financiële bijdrage niet afdraagt.

Artikel 5:4

Een erkende organisatie die verzoekt om een besluit als bedoeld in artikel 164, eerste lid, of artikel 165 van verordening 1308/2013, verstrekt bij dat verzoek:

  • a. bewijsmateriaal waaruit blijkt dat ook de leden van die organisatie het voorschrift zullen uitvoeren of de financiële bijdrage zullen afdragen;

  • b. als de erkende organisatie een erkende unie van producentenorganisaties of een erkende brancheorganisatie is, bewijsmateriaal waaruit blijkt dat ook de marktdeelnemers die door de leden van die organisatie worden vertegenwoordigd het voorschrift zullen uitvoeren of de financiële bijdrage zullen afdragen.

Artikel 5:5

  • 1. Een erkende organisatie die verzoekt om een besluit als bedoeld in artikel 164, eerste lid, of artikel 165 van verordening 1308/2013, verstrekt bij dat verzoek, voor zover van toepassing, de volgende informatie:

    • a. het verbindend te verklaren voorschrift;

    • b. een omschrijving van het betrokken product of de betrokken producten, bedoeld in artikel 164, derde lid, van verordening 1308/2013;

    • c. de berekening van het relevante aandeel, bedoeld in artikel 164, derde lid, onderdelen a of b, van verordening 1308/2013;

    • d. een omschrijving van het doel of de doelen, bedoeld in artikel 164, vierde lid, van verordening 1308/2013;

    • e. een motivering waaruit blijkt dat het voorschrift niet strijdig is met de relevante Europese en nationale regels;

    • f. de periode waarvoor het voorschrift verbindend moet worden verklaard of waarvoor de financiële bijdrage moet worden afgedragen;

    • g. een omschrijving van de manier waarop de erkende organisatie toe zal zien op de naleving van het voorschrift of op de afdracht van de financiële bijdrage;

    • h. een omschrijving van de manier waarop de erkende organisatie sancties zal opleggen bij niet-nalevingen van het voorschrift of bij niet-afdrachten van de financiële bijdrage;

    • i. documentatie waaruit blijkt dat het voorschrift door een erkende brancheorganisatie is gemeld overeenkomstig artikel 210, tweede lid, onderdeel a, van verordening 1308/2013, dat de termijn, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van dat artikel is verstreken en dat de Europese Commissie geen verklaring heeft afgegeven als bedoeld in het vijfde lid van dat artikel.

  • 2. Een erkende organisatie die verzoekt om een besluit op grond van artikel 165 van verordening 1308/2013, verstrekt tevens de volgende informatie:

    • a. de berekening van de verschuldigde financiële bijdrage, gerelateerd aan het voordeel dat daardoor wordt genoten door marktdeelnemers of groepen van marktdeelnemers als bedoeld in artikel 165 van verordening 1308/2013;

    • b. de wijze waarop de erkende organisatie de financiële bijdrage zal innen;

    • c. de wijze waarop de financiële bijdrage wordt besteed.

Artikel 5:6

De minister stelt belanghebbenden in de gelegenheid om hun zienswijze kenbaar te maken omtrent een op grond van artikel 165 van verordening 1308/2013 te nemen besluit.

Artikel 5:7

Marktdeelnemers of groepen van marktdeelnemers die op grond van artikel 164, eerste lid, of artikel 165 van verordening 1308/2013 zijn gebonden om een voorschrift uit te voeren, of die een financiële bijdrage moeten afdragen zijn gehouden tot de naleving van dat voorschrift of tot de afdracht van die financiële bijdrage jegens de erkende organisatie die daartoe heeft verzocht.

§ 6. Overige bepalingen

Artikel 6:1

  • 1. Een erkende organisatie verstrekt jaarlijks uiterlijk op 1 april aan de minister:

    • a. een actuele lijst van de leden;

    • b. indien het een unie van producentenorganisaties of een brancheorganisatie betreft waarvan de minister een voorschrift verbindend heeft verklaard op grond van artikel 164, eerste lid, van verordening 1308/2013, of waarvan de minister heeft besloten tot het verplichten van een financiële bijdrage op grond van artikel 165 van die verordening een actuele lijst van alle marktdeelnemers die door de leden worden vertegenwoordigd;

    • c. het jaarverslag en de jaarrekening;

    • d. de actuele statuten voor zover hierin wijzigingen zijn opgetreden;

    • e. indien het een organisatie in de sector melk en zuivelproducten betreft de gegevens, bedoeld in artikel 149, tweede lid, onder f, of zesde lid, van verordening 1308/2013, indien de in die leden omschreven activiteiten zijn verricht.

Artikel 6:2

Een erkende organisatie leeft, voor zover van toepassing, de voorschriften na als bedoeld in de artikelen 152, 153, 154, eerste lid, 155, 156, 157, eerste en derde lid, 158, eerste lid, 161, eerste lid, 163, eerste lid, 164, eerste, derde en vierde lid, 165, 209 en 210, eerste tot en met derde lid, van verordening 1308/2013.

Artikel 6:3

In geval van niet-naleving van een voorschrift als bedoeld in artikel 6:2 kan de minister:

  • a. de erkenning intrekken;

  • b. de op grond van artikel 164, eerste lid, van verordening 1308/2013 vastgestelde verbindendverklaring van een voorschrift intrekken;

  • c. de op grond van artikel 165 van verordening 1308/2013 vastgestelde verplichting tot het afdragen van een financiële bijdrage intrekken.

Artikel 6:4

Een verzoek als bedoeld in artikelen 152, eerste of derde lid, 156, 157, eerste of derde lid, 164, eerste lid of 165, of een zienswijze als bedoeld in artikel 165, of het verstrekken van informatie als bedoeld in artikel 6:1, wordt ingediend met behulp van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 6:5

  • 1. De minister erkent een producentenorganisatie, een unie van producentenorganisaties of een brancheorganisatie uiterlijk tot en met 31 december 2020.

  • 2. De minister wijst een verzoek als bedoeld in artikel 164, eerste lid, of 165 van verordening 1308/2013 uiterlijk toe tot en met 31 december 2020.

Artikel 6:6

Het opschrift van hoofdstuk 2 en de artikelen 2:1 tot en met 2:6 van de Regeling marktordening zuivel vervallen.

Artikel 6:7

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 6:8

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling producenten- en brancheorganisaties.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 oktober 2014

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Deze regeling geeft uitvoering aan de Europese regels voor producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (PbEU 2013, L 347), (hierna: verordening). De verordening is alleen van toepassing in het Europese deel van Nederland en is niet van toepassing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De verordening biedt de lidstaten de mogelijkheid om producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties (hierna: organisaties) in alle specifieke sectoren van de integrale Gemeenschappelijke Marktordening te erkennen. Producentenorganisaties bestaan uit landbouwers die werkzaam zijn in een agrarische sector als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de verordening. Zij kunnen de samenwerking tussen landbouwers bevorderen ten aanzien van in de verordening genoemde doelen en activiteiten in die specifieke sector, zoals het verrichten van onderzoek naar duurzame productiemethoden of het verbeteren van de concurrentiekracht van de landbouwers. Ook unies van producentenorganisaties kunnen deze doelen en activiteiten ondersteunen in de productieschakel van de voedselketen. Brancheorganisaties bestaan uit vertegenwoordigers van landbouwers en uit vertegenwoordigers van beroepsgroepen die actief zijn ten aanzien van de distributie of de verwerking van landbouwproducten. De brancheorganisaties kunnen de samenwerking tussen beroepsgroepen in de verschillende schakels van de voedselketen bevorderen, bijvoorbeeld door het verrichten van marktstudies of het verbeteren van de afzetmogelijkheden. Om de werking van erkende organisaties verder te versterken, biedt de verordening ook de mogelijkheid om voorschriften van, of financiële bijdragen aan, erkende organisaties onder bepaalde voorwaarden verbindend te verklaren voor niet bij die erkende organisaties aangesloten marktdeelnemers. Erkende organisaties kunnen zodoende bijdragen aan de versterking van de positie van alle primaire producenten in de voedselketen.

De Europese erkenningsregels en de regels voor het verbindend verklaren bestonden al voor een aantal sectoren, waaronder groenten en fruit, melk en zuivelproducten en wijn, maar zijn in de verordening geharmoniseerd, gestroomlijnd en uitgebreid tot alle sectoren van de Europese marktordening voor landbouwproducten. Deze regeling geldt evenwel voor organisaties in alle specifieke sectoren genoemd in artikel 1, tweede lid, van de verordening, met uitzondering van producentenorganisaties in de sector groenten en fruit. De voorschriften voor producentenorganisaties in de sector groenten en fruit zijn al neergelegd in de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit, waarin tevens de specifieke Europese steunregeling voor de sector groenten en fruit is geïmplementeerd.

2. Inhoud van de regeling

De implementatie van de Europese regels over de erkenning, het verbindend verklaren en het verplichten tot de afdracht van een financiële bijdrage vindt plaats op grond van de artikelen 13, tweede lid, onder b, en 19, eerste lid, van de Landbouwwet. Op grond van die bepalingen kan de verordening worden geïmplementeerd en kunnen tevens de noodzakelijke voorschriften worden gesteld die noodzakelijk zijn om nuttig effect aan de verordening te verlenen.

2.1 Erkenningen

De verordening bepaalt dat de lidstaat onder voorwaarden een erkenning kan verlenen aan producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties. Met deze regeling wordt deze bevoegdheid op nationaal niveau bij de minister neergelegd. De verordening bepaalt dat bepaalde erkenningsvoorwaarden door de lidstaten moeten worden uitgewerkt. Deze voorwaarden worden hieronder toegelicht.

2.1.1 Minimumeisen aan de omvang

De verordening laat het aan de lidstaten om invulling te geven aan de minimumeisen die aan de omvang van een om erkenning vragende producentenorganisatie worden gesteld. In de regeling is gekozen voor een minimum aantal leden dat op 15 leden is gesteld. Aan de omvang van een brancheorganisatie stelt de verordening de minimumeis dat deze een aanzienlijk deel van de economische activiteiten in de specifieke sector, waarin de brancheorganisatie is opgericht, vertegenwoordigt. De verordening geeft geen nadere duiding van wat onder aanzienlijk aandeel moet worden verstaan. Bij de toepassing van deze minimumeis is gekozen voor een vertegenwoordiging van tenminste 25% van de betrokken producenten en tenminste 25% van de betrokken ondernemers in de andere schakels van de toeleveringsketen die deel uitmaken van de brancheorganisatie.

2.1.2 Unies van producentenorganisaties

Erkende producentenorganisaties in een specifieke sector kunnen ook een samenwerkingsverband aangaan en een unie van producentorganisaties oprichten. Voor unies van producentenorganisaties gelden dezelfde erkenningsregels als voor producentenorganisaties, met uitzondering van de minimumeis aan de omvang. Om voor erkenning in aanmerking te komen moet een unie van producentenorganisaties door tenminste 2 in een specifieke sector erkende producentenorganisaties zijn opgericht en samengesteld.

2.1.3 Sector melk en zuivelproducten

De verordening bevat aparte bepalingen voor doelstellingen die producenten- en brancheorganisaties moeten nastreven voor de sector melk en zuivelproducten en voor andere sectoren. Naar aanleiding van de crisis in de prijzen in de zuivelsector in 2008-2009 en met het oog op de afschaffing van de Europese regeling ter beperking van de melkproductie (de zogenaamde melkquotering) met ingang van 1 april 2015, is in 2012 ter compensatie voor deze sector een pakket maatregelen vastgesteld waaronder specifieke regels voor de erkenning van producenten- en brancheorganisaties. Bij de latere onderhandelingen over de verordening is er voor gekozen om deze specifieke erkenningsregels, die nog zeer recent tot stand waren gekomen, niet samen te nemen met de erkenningsregels voor de andere sectoren.

De erkenningsregels voor de sector melk en zuivelproducten zijn grotendeels dezelfde als de erkenningsregels voor de overige sectoren. De belangrijkste verschillen zijn dat de verordening, anders dan in de andere sectoren met uitzondering van de sector groenten en fruit, de lidstaat verplicht om producentenorganisaties in de sector melk en zuivelproducten te erkennen. Ook verschillen de in de verordening vastgelegde doelstellingen die producentenorganisaties in de sector melk en zuivelproducten mogen realiseren van de doelstellingen die producentenorganisaties in andere sectoren mogen realiseren.

2.2 Verbindend verklaren

De regeling geeft ook uitvoering aan de mogelijkheid die de verordening biedt om bepaalde voorschriften van erkende organisaties verbindend te verklaren voor niet bij die organisaties aangesloten marktdeelnemers. De minister toetst concrete voorschriften van geval tot geval aan een aantal specifieke beoordelingscriteria. Daarbij wordt geborgd dat individuele ondernemers niet aan een onredelijke hoeveelheid voorschriften worden onderworpen.

2.2.1 Representativiteitseis

Een verzoek tot verbindend verklaren kan alleen door een erkende organisatie worden gedaan die representatief is. De verordening schrijft voor dat in het geval van een producentenorganisatie deze 50% van de producenten én 2/3 aandeel van de productie in Nederland dient te vertegenwoordigen van het product of de producten waarop het voorschrift waarvoor een verbindend verklaring wordt verzocht betrekking heeft. In het geval van een brancheorganisatie vereist de verordening dat deze een 2/3 aandeel heeft in alle economische activiteiten in Nederland waarop het voorschrift betrekking heeft. Gelet op de mogelijke variatie in voorschriften waarvoor om een verbindend verklaring kan worden verzocht, is er voor gekozen om geen criterium voor te schrijven aan de hand waarvan het aandeel van de productie en, in voorkomend geval, het aandeel in de verhandeling en/of verwerking van het betrokken product of producten kan worden aangetoond. Het staat een erkende organisatie vrij om het voor het betrokken voorschrift gepaste criterium (omzetcijfers, aantal bedrijven, areaal, volume) te kiezen. Van belang is dat de indiener aan de hand van objectieve cijfers inzichtelijk kan maken hoe groot de totale productie en in voorkomend geval de totale verhandeling of verwerking van het betrokken product of producten is en het aandeel dat de indiener daarin inneemt.

2.2.2 Toetsing verzoeken om verbindend verklaring of verplichte bijdrage

Een verzoek tot verbindend verklaring wordt eerst getoetst aan de Europese vereisten. De verordening bevat een limitatieve lijst van doelen op welk terrein voorschriften verbindend kunnen worden verklaard (artikel 164, vierde lid, van de verordening). Voorschriften die niet onder de doelen op deze lijst kunnen worden gebracht, komen uit hoofde van de Europese verordening niet in aanmerking voor een verbindend verklaring. De verordening stelt verder de eis dat de betrokken maatregel geen schade berokkent aan andere marktdeelnemers, niet kan leiden tot compartimentering van de markten binnen de Unie, de goede werking van de marktordening niet in gevaar kan brengen, geen concurrentieverstoringen teweeg kan brengen die niet volstrekt noodzakelijk zijn voor de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, geen vaststelling van prijzen of quota omvat, geen discriminatie kan veroorzaken, niet de concurrentie voor een aanzienlijk deel van de betrokken producten kan uitschakelen, of anderszins in strijd is met nationaal of Unierecht.

Indien een voorschrift van een erkende organisatie voldoet aan de eisen die in de verordening zijn neergelegd, onderzoekt de minister of het voorschrift past binnen de Nederlandse wet- en regelgeving en of het overeenstemt met zijn beleid. Daarbij wordt beoordeeld of er geen wettelijke grondslag bestaat op basis waarvan de minister zelf regels zou kunnen stellen. Er is een wettelijke grondslag als er een wet is die de minister de bevoegdheid heeft toegekend om in een bepaalde aangelegenheid te voorzien door een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling. Als dat het geval is, dan wordt het verzoek afgewezen, ongeacht of de minister van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt of zal maken.

De minister beoordeelt verder of het voorschrift het vrije ondernemerschap niet te zeer belemmert en of er geen sprake is van een ondoelmatig voorschrift. Bij deze beoordeling wordt ook de evenredigheid van het voorschrift betrokken. Indien naar het oordeel van de minister sprake is van onredelijke inperkingen van het vrije ondernemerschap, wordt het verzoek afgewezen.

Ten aanzien van een verzoek van een erkende brancheorganisatie bepaalt artikel 210 van de verordening dat de Europese Commissie in de gelegenheid moet zijn gesteld om een mededingingstoets uit te kunnen voeren. Een erkende brancheorganisatie moet de minister informeren over de uitkomst van deze procedure, voordat er een besluit wordt genomen over het verbindend verklaren van het voorschrift. Een erkende organisatie kan gedurende het onderzoek van de Europese Commissie alvast het gemotiveerde verzoek toesturen naar de minister, zodat hij daarvan alvast kennis kan nemen.

2.2.3 Financiële bijdragen

Bij een verzoek om een voorschrift verbindend te verklaren kan een erkende organisatie ook verzoeken of de minister niet bij die erkende organisatie aangesloten marktdeelnemers wil verplichten tot het afdragen van een financiële bijdrage. De bijdrage moet dan worden afgedragen door marktdeelnemers wier activiteiten met de betrokken producten verband houden en die niet bij de erkende organisatie zijn aangesloten, indien dit nodig is voor de financiering van de uitvoering van het betrokken voorschrift en op voorwaarde dat die marktdeelnemers ook daarvan voordeel genieten. De indiener moet in dit geval aantonen dat het betrokken voorschrift in het algemeen economisch belang is van alle relevante marktdeelnemers in de desbetreffende sector, wat het voordeel is van het voorschrift voor niet bij de indiener aangesloten marktdeelnemers aan wie de indiener een verplichting tot het afdragen van een financiële bijdrage wil opleggen, en hoe de voorgestelde financiële bijdrage zich verhoudt tot de voordelen voor niet-aangesloten marktdeelnemers ten opzichte van die van de marktdeelnemers die wel bij de indiener aangesloten zijn. Indien de voordelen niet gelijk zijn en het verschil tussen aangesloten en niet-aangesloten marktdeelnemers niet verwaarloosbaar is, zal dat verschil in de hoogte van de voorgestelde financiële bijdrage tot uitdrukking moeten komen.

Indien de minister een verzoek van een erkende organisatie ontvangt dat strekt tot het verplichten van het afdragen van een financiële bijdrage door marktdeelnemers die niet bij die erkende organisatie zijn aangesloten, wordt dit gepubliceerd op de website van RVO.nl (www.rvo.nl) in het kader van de door de verordening verplicht gestelde raadplegingsprocedure (artikel 165 van de verordening). De raadpleging zelf vindt plaats via de gebruikelijke overheidswebsite voor internetconsultaties (www.internetconsultatie.nl). Doel van de raadpleging is om bij belanghebbenden te verifiëren of al dan niet voldaan wordt aan het vereiste dat het betrokken voorschrift van algemeen economisch belang is, of de marktdeelnemers op wie de financieringsverplichting komt te rusten ook daadwerkelijk voordeel hebben bij het betrokken voorschrift waarvoor collectieve financiering wordt gevraagd en om inzicht te krijgen in de proportionaliteit van de gevraagde financiële bijdrage.

De minister besluit niet tot het verplichten van niet bij een erkende organisatie aangesloten marktdeelnemer, of groepen daarvan, als er geen sprake is van een algemeen economisch belang voor de desbetreffende (sub)sector. Indien blijkt dat bepaalde groepen belanghebbenden geen of een beperkt, direct of indirect, voordeel bij het betrokken voorschrift hebben, kunnen zij (al dan niet gedeeltelijk) van bijdragen in de financiering van de uitvoering van dat voorschrift worden vrijgesteld.

2.2.4 Termijn

De verordening schrijft voor dat een verbindend verklaard voorschrift of de verplichting tot het afdragen van een financiële bijdrage van beperkte duur moet zijn. De regeling voorziet in een maximale termijn tot en met uiterlijk 31 december 2020 met het oog op de programmeringscyclus van het huidige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (hierna: GLB) dat op die datum afloopt. Het is gebruikelijk dat met een nieuwe programmeringscyclus de regelgeving van het GLB wordt herzien, waardoor er wijzigingen kunnen optreden in de huidige Europese regels die van toepassing zijn op verbindend verklaarde voorschriften.

De indiener van een verzoek tot verbindend verklaring kan zelf een gemotiveerd voorstel doen voor de duur ervan. Voor het bepalen van de uiteindelijke duur wordt beoordeeld of de voorgestelde duur noodzakelijk is voor het doel van de verbindend verklaring of dat een andere duur, korter of langer, meer gepast is.

Bij elk individueel besluit tot verbindend verklaring van een bepaald voorschrift stelt de minister vast voor welke duur hij het voorschrift verbindend verklaart, of verlenging mogelijk is en zo ja, onder welke voorwaarden en op welk moment verlenging kan worden aangevraagd.

2.2.5 Toezicht en handhaving door erkende organisatie

Een erkende organisatie moet zelf zorgdragen voor de vaststelling van een voorschrift of een af te dragen financiële bijdrage jegens de bij hem aangesloten marktdeelnemers. Hieruit volgt dat bij een erkende organisatie aangesloten marktdeelnemers op grond van hun contractuele relatie met die erkende organisatie zijn gehouden tot de naleving van voorschriften of financiële bijdragen die de erkende organisatie heeft vastgesteld. Een erkende organisatie moet dus zelf uit de aard der zaak al zorgdragen voor een adequaat stelsel van toezicht en handhaving bij de marktdeelnemers die bij hem zijn aangesloten.

Om te voorkomen dat een erkende organisatie af zou zien van het toezicht op de naleving of van het opleggen van sancties in geval van een niet-naleving door een aangesloten marktdeelnemer, neemt een erkende organisatie die verzoekt om een voorschrift verbindend te verklaren, of het afdragen van een financiële bijdrage te verplichten, voorafgaand aan zo’n verzoek in zijn statuten op dat hij toe moet zien op de naleving en tot het opleggen van sancties in geval van een niet-naleving bij alle marktdeelnemers die onderworpen zijn aan die voorschriften.

Op grond van de artikelen 164, eerste lid, en artikel 165 van de verordening kan de minister alleen besluiten om marktdeelnemers te verbinden die niet bij een erkende organisatie zijn aangesloten. Daarom schrijft de regeling voor dat ook marktdeelnemers die niet bij een erkende organisatie zijn aangesloten jegens de erkende organisatie zijn gehouden om zich te onderwerpen aan het toezicht op de naleving door die erkende organisatie en tot het voldoen aan een sanctie van de erkende organisatie in geval van een niet-naleving. Ook jegens deze niet bij hem aangesloten marktdeelnemers is een erkende organisatie namelijk als gevolg van zijn statutaire bepalingen gehouden tot het verrichten van het toezicht op de naleving en in voorkomend geval tot het opleggen van sancties. Hierdoor kan een erkende organisatie jegens alle aangesloten en niet aangesloten marktdeelnemers zorgdragen voor een adequaat stelsel van toezicht en handhaving.

Voor de uitvoering en de handhaving bij niet bij de erkende organisatie aangesloten marktdeelnemers is het van belang dat de erkende organisatie inzicht heeft in welke marktdeelnemers tot de naleving van het verbindend verklaarde voorschrift gehouden zijn. Daartoe kan de erkende organisatie het verzoek tot verbindend verklaring vergezeld doen gaan van een verzoek tot het verbindend verklaren van een verplichte registratie voor niet bij de erkende organisatie aangesloten marktdeelnemers op wie het voorschrift van toepassing is verklaard. Dit betekent dat niet-aangesloten marktdeelnemers zich voor een bepaalde peildatum bij de betrokken organisatie moeten melden.

2.3 Aanvraagprocedure

Een aanvraag voor erkenning of een verzoek tot verbindend verklaring kan op ieder moment bij RVO.nl worden ingediend. De behandelingstermijn voor een erkenningsaanvraag bedraagt op grond van de verordening maximaal 4 maanden. Op grond van het algemeen bestuursrecht bedraagt de behandelingstermijn van een verzoek tot verbindend verklaring in beginsel 8 weken.

In het geval van erkende brancheorganisaties geldt dat die organisaties voorafgaand aan een verzoek tot verbindend verklaring het betrokken voorschrift voor de inwerkingtreding aan de Europese Commissie hebben gemeld en dat de Europese Commissie daarop niet heeft geoordeeld dat deze voorschriften onverenigbaar zijn met de Europese mededingingsregels. De termijn voor de toetsingsprocedure bij de Europese Commissie bedraagt op grond van de verordening 2 maanden. De termijnen gaan pas in nadat alle relevante informatie die het mogelijk maakt om een besluit te nemen is ontvangen. Belanghebbenden kan om aanvullende informatie worden gevraagd. Als gevolg hiervan gaan de in deze alinea genoemde beslistermijnen pas lopen nadat een volledige aanvraag is ingediend.

2.4 Toezicht door de minister

Op gezette tijden zal de minister toezien op naleving van de verordening en deze regeling. Dit toezicht bestaat met name uit toezicht bij de erkende organisaties naar de vraag of er nog aan de erkenningsvereisten wordt voldaan en of deze erkende organisaties in voorkomend geval bij alle marktdeelnemers toezien op de naleving van verbindend verklaarde voorschriften of verplichtingen tot het afdragen van een financiële bijdragen. Daartoe moeten erkende organisaties jaarlijks informatie verstrekken aan de minister.

Als de minister constateert dat een erkende organisatie de verordening of deze regeling niet naleeft, kan hij de erkenning (tijdelijk) intrekken. Ook kan hij een besluit tot het verbindend verklaren van een voorschrift of een verplichting tot het afdragen van een financiële bijdrage intrekken. Activiteiten die een inbreuk vormen op het mededingingsrecht kunnen op grond van de Mededingingswet worden bestraft.

3. Regeldruk

Bij de uitwerking van de regeling is gekozen voor een lastenluwe implementatie. De regeling omvat uitsluitend de Europese erkenningsvereisten voor (unies van) producenten- en brancheorganisaties en stelt met het oog op het belang van samenwerking tussen producenten en in de keten geen aanvullende nationale erkenningsvereisten.

De regeling heeft bedrijfs- en regeldrukeffecten in alle sectoren waarin producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties of brancheorganisaties worden opgericht met als doel om erkenning voor deze organisaties aan te vragen, en eventueel om na erkenning te verzoeken om voorschriften van deze organisaties verbindend te verklaren voor niet bij de organisaties aangesloten marktdeelnemers.

De bedrijfseffecten treden met name op in het geval van producentenorganisaties omdat deze, anders dan de unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties, door primaire producenten moeten worden opgericht, samengesteld en democratisch moeten worden aangestuurd. Een inschatting van het aantal bedrijven dat bij de oprichting en de erkenningsaanvraag van een producentenorganisatie zal zijn betrokken is lastig te maken.

Voor de berekening van de regeldrukeffecten is uitgegaan van de volgende aantallen:

  • 20 erkenningsaanvragen voor producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties;

  • 50 verzoeken tot het verbindend verklaren van voorschriften;

  • 20 verzoeken tot vaststelling van een verplichte financiële bijdrage.

De regeldrukeffecten bestaan uit administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten.

De administratieve lasten bestaan uit de volgende posten:

  • Voorbereiding van aanvragen voor erkenning

    In de sectoren waarop de regeling betrekking heeft, zijn nog geen producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties of brancheorganisaties opgericht anders dan met het oog op een erkenning in het kader van deze regeling. De administratieve lasten voor de voorbereiding betreffen daarom de kosten en lasten voor de oprichting van deze organisaties (zoals notariskosten) en de inrichting conform de erkenningsvereisten (zoals conformiteit met de belastingwetgeving).

  • Aanvraag van erkenning

    Hieronder worden de kosten en lasten gerekend voor kennisname van de procedure, het opstellen van de aanvraag, het verzorgen van de vereiste documenten, het overleg, de correspondentie en de archivering.

  • Verzoeken verbindend verklaring, vaststelling verplichte financiële bijdrage

    Deze kosten en lasten zijn gelijk aan dezelfde aspecten voor de aanvraag van een erkenning. Verder zijn er in het geval van een brancheorganisatie de kosten en de lasten voor het verstrekken van het bewijs van de machtiging van de bij de vertegenwoordigende organisaties aangesloten marktdeelnemers.

  • Bezwaar

    Dit betreft de kosten en lasten die gemoeid zijn bij het instellen van bezwaar tegen besluiten op erkenningsaanvragen, verzoeken om verbindend verklaring en verzoeken om vaststelling van een verplichte financiële bijdragen.

De inhoudelijke nalevingskosten hebben betrekking op de kosten die de erkende organisaties moeten maken om aan te tonen dat zij blijven voldoen aan de erkenningsvereisten en indien van toepassing, aan de voorwaarden voor een verbindend verklaring en aan de voorwaarden voor de vaststelling van de verplichte financiële bijdrage. Het toezicht op de naleving van deze verplichtingen vindt hoofdzakelijk plaats door middel van administratieve controles op jaarlijks toe te zenden stukken en blijft daardoor beperkt.

De lasten en kosten die gepaard gaan met de uitvoering en de handhaving van verbindend verklaarde voorschriften en verplichte financiële bijdragen worden niet gerekend tot regeldruk: het betreft hier private afspraken die de sector zichzelf oplegt, ook jegens de marktdeelnemers die niet bij de erkende organisatie zijn aangesloten. Een erkende organisatie brengt de kosten en nalevingseffecten in kaart bij het indienen van een verzoek om het verbindend verklaren van een voorschrift. Dit wordt meegenomen in de beoordeling van het verzoek.

Regeldrukeffecten

Administratieve lasten

In €

voorbereiding erkenningsaanvraag (oprichting van de organisatie)

58.000

aanvraag erkenning

20.000

verzoek verbindend verklaring en vaststelling verplichte financiële bijdrage

174.000

bezwaar

16.000

Inhoudelijke nalevingskosten

In €

naleving van de erkenningsvereisten, van de voorwaarden voor verbindend verklaring en vaststelling verplichte financiële bijdrage

52.000

Totaal lasten

320.000

4. Inwerkingtreding

De inwerkingtredingsdatum van deze regeling wijkt af van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten voor regelgeving, dat inhoudt dat ministeriële regelingen slechts inwerkingtreden per 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober, en van het uitgangspunt dat regelingen twee maanden voorafgaand aan hun inwerkingtreding worden gepubliceerd. De reden voor deze afwijking is dat door de afwijkende inwerkingtreding van deze regeling aanmerkelijke publieke nadelen worden voorkomen. Om sectoren de gelegenheid te bieden tijdig maatregelen te treffen om producenten- en brancheorganisaties op te richten met het oog op eventuele overname van autonome taken van de bedrijfslichamen die per 1 januari 2015 wegvallen is tijdige publicatie noodzakelijk.

Met de inwerkingtreding van deze regeling vervalt Hoofdstuk 2 van de Regeling marktordening zuivel omdat de erkenning van producenten- of brancheorganisaties in de sector melk en zuivelproducten voortaan op grond van deze regeling geschiedt.

II. Artikelen

Artikel 1:1

De artikelen 164 en 165 van verordening 1308/2013 bevatten voorschriften die op grond van de onderhavige regeling zowel van toepassing zijn op door de minister erkende producentenorganisaties, erkende unies van producentenorganisaties en erkende brancheorganisaties. Door middel van dit artikel wordt voorzien in een verkorte aanduiding voor deze erkende organisaties in de bepalingen van deze regeling.

Artikel 1:2

Deze regeling is niet van toepassing op (unies van) producentenorganisaties in de groente- en fruitsector. Op grond van de Europese marktordening voor groente en fruit zijn er namelijk specifieke (subsidie)instrumenten beschikbaar voor (unies van) producentenorganisaties in de groente- en fruitsector. De Regeling uitvoering GMO groenten en fruit geeft uitvoering aan die specifieke (subsidie)instrumenten.

Artikel 1:3

Het staat een producentenorganisatie, een unie van producentenorganisaties of een brancheorganisatie vrij om de rechtspersoonlijkheid aan te nemen van een (onderdeel van) een vereniging, besloten vennootschap (BV) of een naamloze vennootschap (NV). In het geval wordt gekozen voor een BV of een NV worden op grond van dit artikel de kapitaaldeelnemers in deze rechtspersonen aangemerkt als de leden van een (unie van) producentenorganisatie(s) of als de leden van een brancheorganisatie. Dit betekent onder andere dat aandeelhouders van een producentenorganisatie die de rechtsvorm van een BV of een NV heeft, verplicht zijn tot het betalen van de financiële bijdragen voor de financiering van die organisatie overeenkomstig artikel 153, tweede lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013.

Een producentenorganisatie of een unie van producentenorganisaties kan op grond van artikel 154, eerste lid, onder b, en artikel 156, eerste lid, van verordening 1308/2013, geen stichting zijn omdat een stichting geen leden heeft en evenmin beschikt over kapitaaldeelnemers die in het licht van verordening 1308/2013 met leden kunnen worden gelijkgesteld.

Artikel 2:1

Op grond van artikel 152, eerste en derde lid, of 161, eerste lid, van verordening 1308/2013 kunnen producentenorganisaties verzoeken om erkenning. De minister is op grond van dit artikel in Nederland de bevoegde autoriteit die een erkenning kan verlenen.

Artikel 2:2

De artikelen 154, eerste lid, onderdeel b, en 161, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013 bepalen dat een minimum aantal primaire producenten van landbouwproducten moet participeren in een producentenorganisatie. Dit aantal is vastgesteld op 15. Als een producentenorganisatie een BV of een NV is moeten er ingevolge artikel 1:3 dus minimaal 15 aandeelhouders zijn. Omdat artikel 152, eerste lid, onderdelen a en b, van verordening 1308/2013 vereist dat een producentenorganisatie is opgericht door, bestaat uit en wordt gecontroleerd door de producenten zelf, dienen deze aandeelhouders dus tevens producenten te zijn.

Artikel 2:3

Een erkenningsverzoek van een producentenorganisatie gaat vergezeld van de informatie die de minister nodig heeft voor de beoordeling van dat verzoek. In artikel 2:3 is de informatie omschreven die een producenten in ieder geval bij het verzoek om erkenning moet aanleveren. Aan de hand van deze informatie kan de minister beoordelen of de producentenorganisatie voldoet aan de erkenningsvoorwaarden die voortvloeien uit verordening 1308/2013.

Onderdeel a bepaalt dat een producentenorganisatie de statuten verstrekt. Deze statuten moeten voldoen aan de voorschriften, bedoeld in artikel 153, eerste lid, artikel 154, eerste lid, onderdeel d, of artikel 161, eerste lid, onderdeel d, van verordening 1308/2013. Op grond van die bepalingen zal statutair onder andere vast moeten liggen dat een producentenorganisatie het vereiste minimum aantal leden heeft.

Onderdeel b schrijft voor dat een producentenorganisatie aangeeft in welke specifieke sector diens activiteiten worden verricht. Deze informatie is noodzakelijk omdat de erkenningsvoorwaarden voor bijvoorbeeld producentenorganisaties in de sector melk en zuivelproducten op onderdelen verschillen van de erkenningsvoorwaarden voor producentenorganisaties in andere sectoren (artikel 152, eerste lid, onder a, en derde lid, van verordening 1308/2013).

Ingevolge onderdeel c meldt een producentenorganisatie de doelstellingen, bedoeld in artikel 152, eerste lid, onderdeel c, of derde lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013, die worden ondernomen.

Onderdeel d implementeert artikel 161, onderdeel c, van verordening 1308/2013, waarin is bepaald dat een producentenorganisatie in de sector melk en zuivelproducten in staat moet zijn om zijn activiteiten naar behoren te verrichten, vanuit het oogpunt van duur, doeltreffendheid en concentratie van het aanbod. Ook implementeert dit onderdeel artikel 154, eerste lid, onderdeel c, van die verordening, waarin voor producentenorganisaties in overige sectoren is geregeld dat die naar behoren moeten kunnen functioneren vanuit het oogpunt van duur, efficiëntie, personele, materiële en technische ondersteuning van hun leden. Een producentenorganisatie die het aanbod wil concentreren, doet dit op passende wijze. Een producentenorganisatie kan bewijsmateriaal leveren in de vorm van bijvoorbeeld projectplannen, strategieën, programma’s etc.

Onderdeel e bepaalt dat een producentenorganisatie verklaart bekend te zijn met artikel 209 van verordening 1308/2013. Op grond van die bepaling kan een producentenorganisatie activiteiten ontplooien ten aanzien van de productie, de verkoop van landbouwproducten en het gebruik van gemeenschappelijke installaties voor het opslaan, behandelen of verwerken van landbouwproducten. Voor zover deze activiteiten overeenstemmen met de doelstellingen van het Europees landbouwbeleid, vormen deze geen inbreuk op de mededingingsregels. Een producentenorganisatie zal bekend moeten zijn van het voorschrift dat er geen activiteiten mogen worden uitgevoerd die leiden tot identieke prijsvorming of tot uitsluiting van de mededinging.

Onderdeel f schrijft voor dat de naam en de vestigingsplaats van de producentenorganisatie wordt verstrekt. Deze gegevens zijn van belang om met de organisatie te kunnen communiceren.

Onderdeel g bepaalt dat een producentenorganisatie het unieke nummer verstrekt dat de Kamer van Koophandel heeft toegewezen aan de (leden van de) producentenorganisatie. Uit het unieke nummer van de leden blijkt dat de op grond van artikel 2:2 benodigde oprichters van de producentenorganisatie bestaan uit ondernemers die tenminste 15 uur per week een primaire landbouwonderneming exploiteren. Uit het unieke nummer van de producentenorganisatie blijkt dat deze zich tenminste 15 uur per week inzet om de doelstelling(en) te halen. Een producentenorganisatie of een lid van een producentenorganisatie heeft niet altijd een uniek nummer van de Kamer van Koophandel. Zo kan een producentenorganisatie een aparte rechtspersoon zijn, maar ook deel uitmaken van een andere rechtspersoon (artikel 154, eerste lid, aanhef, van verordening 1308/2013). In het laatste geval hoeft een producentenorganisatie niet altijd te beschikken over een uniek nummer en zal uit andere gegevens moeten blijken dat de producentenorganisatie zich significant inzet om de doelstelling(en) te halen. Ook een lid van een producentenorganisatie heeft niet altijd een uniek nummer van de Kamer van Koophandel, in dat geval zal het lid op een andere wijze moeten bewijzen dat het significante werkzaamheden in de landbouwsector verricht.

Ingevolge onderdeel h meldt een producentenorganisatie de namen van de bestuursleden. Deze gegevens zijn van belang voor de communicatie met de organisatie.

Onderdeel i regelt dat de administratie van een producentenorganisatie op zodanige wijze wordt bewaard dat met name de rechten en de verplichtingen van de producentenorganisatie duidelijk blijken (artikel 52, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).

Op grond van onderdeel j motiveert een producentenorganisatie de redenen waarom de producentenorganisatie erkend zou moeten worden.

Artikel 3:1

Op grond van artikel 156 van verordening 1308/2013, kunnen unies van producentenorganisaties verzoeken om erkenning. De minister is op grond van dit artikel in Nederland de bevoegde autoriteit voor de erkenning.

Artikel 3:2

Artikel 156 van verordening 1308/2013 bepaalt dat erkende unies van producentenorganisaties dezelfde activiteiten of taken kunnen uitvoeren als erkende producentenorganisaties.

Net zoals bij erkende producentenorganisaties is er een verschil tussen de doelstelling(en) die unies van producentenorganisaties in de sector melk en zuivelproducten kunnen nastreven en de doelstelling(en) die unies van producentenorganisaties in andere sectoren kunnen nastreven. Ook moeten unies van producentenorganisaties in de sector melk en zuivelproducten aantonen dat zij over voldoende kennis beschikken om deze doelstellingen uit te kunnen voeren (artikel 161, eerste lid, onder c, van verordening 1308/2013) terwijl unies van producentenorganisaties in andere sectoren moeten aantonen dat zij hun doelstellingen naar behoren kunnen uitvoeren op grond van artikel 154, eerste lid, onder c, van verordening 1308/2013.

Voor het overige moeten alle erkenningsaanvragen van unies van producentenorganisaties vergezeld gaan van dezelfde informatie als een indiener bij een erkenningsaanvraag van een producentenorganisatie moet verstrekken. Deze informatie is toegelicht in de toelichting op artikel 2:3.

Artikel 4:1

Op grond van artikel 157, eerste en derde lid, of 163, eerste lid, van verordening 1308/2013 kunnen brancheorganisaties verzoeken om erkenning. De minister is op grond van dit artikel in Nederland de bevoegde autoriteit voor de erkenningsverlening.

Artikel 4:2

Een erkende brancheorganisatie vertegenwoordigt een aanzienlijk deel van de economische activiteiten van de beroepsgroepen die daarvan deel uitmaken (artikel 158, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013). Artikel 4:2 regelt daarom dat een om erkenning verzoekende brancheorganisatie aan deze eis voldoet indien deze, via de vertegenwoordigende organisaties, ten minste 25% van de betrokken primaire producenten vertegenwoordigt en ten minste 25% van de ondernemers actief in de verwerking of de verhandeling van de betrokken producenten. De om erkenning verzoekende brancheorganisatie zal bij het erkenningsverzoek moeten aantonen dat hij aan deze minimale representativiteitsvoorwaarden voldoet.

Artikel 4:3

Het erkenningsverzoek van een brancheorganisatie gaat vergezeld van de informatie die de minister nodig heeft voor de beoordeling van dat verzoek. In artikel 4:3 zijn de beoordelingen vermeld die de minister op grond van verordening 1308/2013 moet verrichten ten aanzien van een erkenningsverzoek.

Onderdeel a bepaalt dat een brancheorganisatie de statuten verstrekt. De minister kan door deze informatie beter beoordelen of een brancheorganisatie voldoet aan de voorschriften, bedoeld in de artikelen 157, eerste en derde lid, 158, eerste en derde lid, en artikel 163, eerste lid, onderdelen c en d, van verordening 1308/2013.

Onderdeel b bepaalt dat een brancheorganisatie moet aangeven in welke sector de activiteiten worden verricht. Dit onderdeel is al toegelicht in de toelichting op artikel 2:3, onderdeel b.

Ingevolge onderdeel c meldt een brancheorganisatie de doelen die worden nagestreefd. Brancheorganisaties in de sector melk en zuivelproducten moeten tenminste één van de doelstellingen nastreven als bedoeld in artikel 157, derde lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013. Brancheorganisaties in overige sectoren moeten tenminste één van de doelstellingen nastreven als bedoeld in artikel 157, eerste lid, onder c, van die verordening.

Op grond van onderdeel d verklaart een brancheorganisatie bekend te zijn met artikel 210 van verordening 1308/2013. Dit artikel bepaalt dat de activiteiten van erkende brancheorganisaties die dienen voor de uitvoering van de in artikel 157, eerste lid 1, onder c, of derde lid, onder c, van verordening 1308/2013, beperkte gevolgen mogen hebben op de mededinging. Een erkende brancheorganisatie moet zelf beoordelen of een activiteit leidt tot zo’n gevolg en kan naar aanleiding van een zelfevaluatie besluiten om de betreffende activiteit zelfstandig te melden de Europese Commissie overeenkomstig de in artikel 210 van verordening 1308/2013 omschreven procedure. Als gevolg van zo’n melding krijgt een brancheorganisatie meer zekerheid op voorhand over de verenigbaarheid van een voorschrift met het mededingingsrecht.

Voor het overige moeten alle erkenningsaanvragen van brancheorganisaties vergezeld gaan van dezelfde informatie als een indiener bij een erkenningsaanvraag van een producentenorganisatie moet verstrekken. Deze informatie is toegelicht in de toelichting op artikel 2:3.

Artikel 5:1

Op grond van het eerste lid kan de minister op verzoek van een erkende organisatie besluiten om voorschriften van die erkende organisatie verbindend te verklaren voor (groeperingen van) marktdeelnemers die niet bij die erkende organisatie zijn aangesloten (artikel 164, eerste lid, van verordening 1308/2013).

De minister kan ook ambtshalve op grond van het eerste lid, of op grond van het tweede lid naar aanleiding van een verzoek van erkende organisatie besluiten dat niet bij die erkende organisatie aangesloten (groepen van) marktdeelnemers die voordeel hebben bij een activiteit van die erkende organisatie die verband houdt met een door de minister verbindend verklaard voorschrift, een redelijke financiële bijdrage moeten betalen aan die erkende organisatie (artikel 165 van verordening 1308/2013).

Artikel 5:2

De minister zal geen voorschrift verbindend verklaren en geen financiële bijdrage opleggen op grond van de artikelen 164, eerste lid, of 165, van verordening 1308/2013 als dat voorschrift kan worden gesteld, of die financiële bijdrage kan worden opgelegd, op grond van de nationale regelgeving. In het geval naar het oordeel van de minister het verbindend verklaren van een voorschrift of een het verplichten van de afdracht van een financiële bijdrage een onevenredige inbreuk maakt op de ondernemersvrijheid of niet doelmatig is, zal de minister evenmin overgaan tot honorering van een daartoe strekkend verzoek. Deze toetsingscriteria vloeien voort uit het beleidskader voor producenten- en brancheorganisaties dat aan de Tweede Kamer is gemeld (Kamerstukken II, 2013/14, 21 501-32, nr. 788). Onder andere is in dat beleidskader aangegeven dat private kwaliteitssystemen vanwege de daarmee gepaard gaande beperking van het ondernemerschap niet voor een verbindend verklaring in aanmerking komen.

Artikel 5:3

De uitvoering (toezicht) en de handhaving (sancties) van een ingevolge artikel 5:1 vastgesteld verbindend voorschrift of een verplichte financiële bijdrage berust bij de erkende organisatie die om een daartoe strekkend besluit van de minister heeft gevraagd. De erkende organisatie is daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering en de handhaving jegens marktdeelnemers, ongeacht of die marktdeelnemers zijn aangesloten bij de erkende organisatie. Om te borgen dat een erkende organisatie daadwerkelijk de naleving en handhaving borgt van een op grond van artikel 5:1 genomen besluit, bepaalt dit artikel dat een erkende organisatie op grond van de statuten is gehouden tot uitvoering van zo’n besluit.

Artikel 5:4

Op grond van de artikelen 164, eerste lid, en 165 van verordening 1308/2013 kunnen alleen marktdeelnemers worden gebonden die niet zijn aangesloten bij een erkende organisatie. Het is daarom aan de erkende organisatie om de marktdeelnemers te verbinden die wel bij hem zijn aangesloten. Een erkende organisatie moet bij de uitvoering van een op grond van artikel 5:1 genomen besluit marktdeelnemers die niet bij die erkende organisatie zijn aangesloten op gelijke wijze behandelen als marktdeelnemers die wel bij de desbetreffende organisatie zijn aangesloten. Om de gelijke behandeling ten aanzien van het toezicht op de naleving te garanderen, is het noodzakelijk dat erkende organisaties bij het verzoek tot verbindendverklaring aantonen dat de leden van die organisaties – en in geval van unies van producentenorganisaties of brancheorganisaties ook de marktdeelnemers die door die leden worden vertegenwoordigd en dus bij de unie van producentenorganisaties of brancheorganisatie zijn aangesloten – juridisch gebonden zijn tot het naleven van het verbindend te verklaren voorschrift of de af te dragen financiële bijdrage. Een erkende organisatie mag zelf kiezen hoe de juridische binding tot stand komt en wordt vormgegeven. Dit kan bijvoorbeeld door gebruik te maken van een daartoe strekkende algemene bepaling in een lidmaatschapsovereenkomst of door een ad hoc verklaring. Een erkende organisatie kan dan op basis van de hiervoor bedoelde algemene bepaling(en) of ad hoc verklaringen toezien op de naleving van een op grond van artikel 5:1 genomen besluit door de leden of door de marktdeelnemers die door die leden worden vertegenwoordigd en, indien aan de orde, een privaatrechtelijke actie instellen vanwege wanprestatie door deze aangesloten marktdeelnemers (artikel 6:74, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek).

Artikel 5:5

Een verzoek tot verbindendverklaring van bepaalde voorschriften van een erkende organisatie als bedoeld in artikel 5:1 gaat vergezeld van de informatie die de minister nodig heeft voor de beoordeling van dat verzoek. Het eerste lid heeft betrekking op verzoeken om een besluit te nemen op grond van artikel 164, eerste lid, of artikel 165 van verordening 1308/2013.

Onderdeel a bepaalt dat een erkende organisatie het verbindend te verklaren voorschrift, of de af te dragen financiële bijdrage beschrijft. De beschrijving geeft duidelijk aan tot welke marktdeelnemers het voorschrift is gericht en welke activiteit er moet worden verricht of moet worden bekostigd.

Op grond van onderdeel b omschrijft een erkende organisatie het betrokken product waarvoor het verbindend te verklaren voorschrift, of de af te dragen financiële bijdrage zal gelden.

Onderdeel c bepaalt dat de erkende organisatie moet aantonen te voldoen aan de representativiteitseis, bedoeld in artikel 164, derde lid, onderdelen a of b, van verordening 1308/2013. Een erkende organisatie kiest zelf, waar dit mogelijk is, of de daarmee verband houdende berekening wordt gebaseerd op de productiegegevens, de verhandelingsgegevens of de verwerkingsgegevens van de relevante producten.

Ingevolge onderdeel d meldt een erkende organisatie de doelen, bedoeld in artikel 164, vierde lid, van verordening 1308/2013 die met een verbindend te verklaren voorschrift worden nageleefd. Een voorschrift kan betrekking hebben op meerdere doelen.

Onderdeel e schrijft voor dat een erkende organisatie aantoont dat een door de erkende organisatie genomen voorschrift verenigbaar is met de relevante wet- en regelgeving.

Onderdeel f houdt verband met artikel 164, eerste lid, van verordening 1308/2013 waarin is bepaalt dat een voorschrift slechts voor een beperkte periode verbindend kan worden verklaard. Een erkende organisatie zal daarom zelf een voorstel moeten doen voor de duur van deze periode.

Ingevolge onderdeel g beschrijft een erkende organisatie de wijze waarop zal worden toegezien op de naleving bij (groepen van) marktdeelnemers die al dan niet zijn aangesloten bij de erkende organisatie. Afhankelijk van het karakter van het verbindend te verklaren voorschrift, of de inningsprocedure voor de af te dragen financiële bijdrage, kan het toezicht bestaan uit administratieve controles of uit controles ter plaatse. Ook kan een erkende organisatie risicoprofielen en controlefrequenties ontwikkelen.

Uit onderdeel h volgt dat een erkende organisatie moet aantonen hoe sancties worden opgelegd en waaruit die bestaan, voor niet-nalevingen van op grond van artikel 5:1 genomen besluiten. De sancties moeten in verhouding staan tot de ernst van niet-nalevingen en alle relevante marktdeelnemers aansporen om een voorschrift na te leven.

Onderdeel i geeft uitvoering aan artikel 164, vierde lid, laatste alinea, en artikel 210, eerste tot en met vijfde lid, van verordening 1308/2013 ten aanzien van erkende brancheorganisaties. Het verbod op mededingingsbeperkende overeenkomsten is – binnen het kader dat is neergelegd in de artikelen 164, eerste lid en 165 van die verordening – niet van toepassing op voorschriften van een erkende brancheorganisatie die deze voorschriften vóór de inwerkingtreding heeft gemeld bij de Europese Commissie en waarvan de Commissie niet heeft geoordeeld dat deze voorschriften onverenigbaar zijn met het verbod, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Mede aan de hand van de reactie van de Europese Commissie op een melding van een voorschrift van een erkende brancheorganisatie beoordeelt de minister of de mededingingsregels zich volgens de Europese Commissie verzetten tegen een voorschrift.

Het tweede lid bevat aanvullende voorschriften voor een verzoek om (groepen van) marktdeelnemers die niet worden vertegenwoordigd door een erkende organisatie te verplichten tot het afdragen van een financiële bijdrage aan die erkende organisatie (artikel 165 van verordening 1308/2013).

Op grond van onderdeel a berekent een erkende organisatie de omvang van de gevraagde financiële bijdrage van (groepen van) marktdeelnemers die niet door die erkende organisatie worden vertegenwoordigd. De berekening toont ook aan dat de omvang van het voordeel dat deze marktdeelnemers genieten door de inspanningen van de erkende organisatie evenredig is aan de financiële bijdrage die zij moeten leveren (artikel 165 van verordening 1308/2013).

Ingevolge onderdeel b beschrijft een erkende organisatie hoe de financiële bijdrage wordt geïnd bij de marktdeelnemers. De inning kan gebeuren door rechtstreekse incasso bij de marktdeelnemer, maar kan ook middellijk plaatsvinden, bijvoorbeeld door inhoudingen van een verwerker bij de aankoop van primaire producten.

Ingevolge onderdeel c motiveert een erkende organisatie de wijze waarop de financiële bijdrage wordt besteed, bijvoorbeeld door middel van overeenkomsten of projectplannen met begunstigden van die financiële bijdragen.

Artikel 5:6

De minister stelt belanghebbenden door middel van een internetconsultatie in de gelegenheid om hun zienswijze kenbaar te maken over een voorgesteld besluit om een financiële bijdrage te vragen van marktdeelnemers die niet door een erkende organisatie worden vertegenwoordigd (artikel 165 van verordening 1308/2013).

Artikel 5:7

Deze bepaling richt zich tot (groepen van) marktdeelnemers die door een besluit van de minister op grond van de artikelen 164, eerste lid, of 165, van verordening 1308/2013 gebonden zijn aan een voorschrift van – of aan het afdragen van een financiële bijdrage aan – een erkende organisatie. Deze marktdeelnemers zijn daarmee onderworpen aan een wettelijke verplichting als bedoeld in artikel 6:162, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek en op grond van artikel 5:7 van deze regeling gehouden tot de naleving daarvan jegens de erkende organisatie.

Op grond van artikel 6:163 van het Burgerlijk Wetboek kan een erkende organisatie een actie uit onrechtmatige daad instellen jegens een marktdeelnemer die niet door die erkende organisatie is vertegenwoordigd, als die marktdeelnemer een grond van de artikelen 164, eerste lid, of 165, van verordening 1308/2013 genomen besluit niet naleeft. De actie uit onrechtmatige daad wordt ingesteld door de erkende organisatie en kan een eis tot nakoming van een voorschrift inhouden, maar ook bestaan uit het verzoek om een sanctie in de vorm van een schadevergoeding te verbeuren.

Artikel 6:1

De minister ziet toe op de naleving van verordening 1308/2013 die op een erkende organisatie van toepassing is. De naleving door een erkende organisatie van op grond van artikel 164, eerste lid, of artikel 165 van verordening 1308/2013 genomen besluiten maakt daarvan onderdeel uit. Artikel 6:1 bepaalt welke informatie erkende organisaties aan de minister periodiek moeten verstrekken zodat de minister in staat is toezicht te houden op de erkende organisaties.

Op grond van de onderdelen a en b verstrekt een erkende organisatie jaarlijks een actuele ledenlijst aan de minister. Een erkende organisatie die bestaat uit een unie van producentenorganisaties of een brancheorganisatie verstrekt ook een lijst met de marktdeelnemers die op grond van een overeenkomst door deze organisaties worden vertegenwoordigd. De minister controleert met deze informatie of een erkende brancheorganisatie nog een significant deel van de markt vertegenwoordigt, en – als dit relevant is – of een erkende organisatie nog steeds voldoet aan de representativiteitsvoorschriften (artikel 158, eerste lid, onder c, en artikel 164, derde lid, van verordening 1308/2013).

Ingevolge onderdeel c verstrekt een erkende organisatie het jaarverslag en de jaarrekening aan de minister. Aan de hand van deze informatie wordt gecontroleerd of een erkende organisatie nog aan de erkenningscriteria voldoet (bijvoorbeeld ten aanzien van de nagestreefde doelen), om in voorkomend geval inzicht te verkrijgen in de wijze waarop een erkende organisatie toeziet op de uitvoering van verbindende voorschriften, of om toe te zien op de afdracht van financiële bijdragen als bedoeld in de artikelen 164, eerste lid en 165 van verordening 1308/2013.

Onderdeel d bepaalt dat een erkende organisatie die de statuten wijzigt, de gewijzigde statuten opnieuw verstrekt. Op die manier kan de minister beoordelen of de statuten van een erkende organisatie blijven voldoen aan de erkenningsvoorwaarden.

Onderdeel e regelt dat een erkende organisatie in de sector melk en zuivelproducten voor zover van toepassing meldt hoeveel zuivel door de leden van die organisatie wordt geproduceerd of verwerkt.

Artikel 6:2

Op grond van deze bepaling is een erkende organisatie gehouden om de voor hem geldende voorschriften in verordening 1308/2013 na te leven. Een niet-naleving van deze voorschriften is een inbreuk op artikel 19 van de Landbouwwet en kwalificeert daarmee als een economisch delict op grond van artikel 1, onderdeel 1°, van de Wet op de economische delicten.

Artikel 6:3

In geval van een niet-naleving van een voorschrift van deze regeling of een in artikel 6:2 omschreven voorschrift kan de minister de erkenning van een erkende organisatie (tijdelijk) intrekken, het besluit intrekken waarmee een voorschrift verbindend is op grond van artikel 164, eerste lid, van verordening 1308/2013 of het besluit intrekken waarmee bepaalde marktdeelnemers gehouden zijn om een financiële bijdrage te betalen op grond van artikel 165 van verordening 1308/2013.

Artikel 6:4

Een verzoek om erkenning te verlenen op grond van de artikelen 152, eerste of derde lid, 156, 157, eerste of derde lid, 161, eerste lid, of 163, eerste lid, van verordening 1308/2013, een verzoek om een voorschrift verbindend te verklaren als bedoeld in artikel 164, eerste lid, van verordening 1308/2013, een verzoek om de verplichting om een financiële bijdrage te betalen als bedoeld in artikel 165 van verordening 1308/2013, of het verstrekken van informatie als bedoeld in artikel 6:1, gebeurt met een (elektronisch) formulier dat wordt gepubliceerd op het internetadres: www.rvo.nl. Het kenbaar maken van een zienswijze als bedoeld in artikel 165 van verordening 1308/2013, geschiedt op een formulier dat wordt bekendgemaakt op www.internetconsultatie.nl.

Artikel 6:5

Een op grond van deze regeling genomen besluit geldt ten hoogste tot en met 31 december 2020. Na deze periode treedt een nieuwe programmeringsperiode van het Europese Landbouwbeleid in werking. Op basis van de nieuwe regels zal beoordeeld worden of op grond van verordening 1308/2013 genomen besluiten kunnen worden verlengd.

III. Transponeringstabel

Bepaling EU-regeling

Bepaling in implementatieregeling of in bestaande regelgeving; toelichting indien niet geïmplementeerd of uit zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting van keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte

Artikel 152, artikel 154, eerste lid, onderdeel a, artikel 161, eerste lid, onderdeel a

Artikel 2:1

De mogelijkheid om producentenorganisaties te erkennen

Zie hoofdstuk I

Artikel 153, artikel 154, eerste lid, onderdelen c en d, en vierde lid, onderdeel b, artikel 161, eerste lid, onderdeel d en derde lid, onderdelen b en c

Artikel 2:3, artikel 6:1, artikel 6:2, artikel 6:5, eerste lid

Het vormgeven van de wijze van toezicht op een erkende producentenorganisatie

Zie hoofdstuk I

Artikel 154, onderdeel b, artikel 161, eerste lid, onderdeel b

Artikel 2:2

De mogelijkheid om te bepalen dat een te erkennen producentenorganisatie een minimum aantal leden moet hebben.

Zie hoofdstuk I

Artikel 154, tweede en derde lid, artikel 161, tweede lid

Behoeft geen implementatie

De mogelijkheid om voor 1 januari 2014 erkende producentenorganisaties te blijven erkennen

Deze organisaties bestaan niet in Nederland

Artikel 154, vierde lid, onderdelen a en d, artikel 161, derde lid, onderdelen a en d

Behoeft geen implementatie, betreft voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

Geen

 

Artikel 154, vierde lid, onderdeel c

Artikel 6:3

Het vormgeven van de sancties bij niet-nalevingen van verordening 1308/2013 door een erkende producentenorganisatie

Zie hoofdstuk I

Artikel 155

Behoeft geen implementatie, artikel is gekoppeld aan artikel 173 dat grondslag biedt voor de Europese Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen

   

Artikel 156

Artikel 3:1, artikel 3:2, artikel 6:1 tot en met 6:3, artikel 6:5, eerste lid

De mogelijkheid om unies producentenorganisaties te erkennen.

Het vormgeven van het toezicht en het vormgeven van de sancties bij niet-nalevingen van verordening 1308/2013 door een erkende unie van producentenorganisaties

Zie hoofdstuk I

Artikel 157, artikel 158, eerste lid, onderdelen a, b, en d, en derde lid, artikel 163, eerste lid, onderdelen a, c en d

Artikel 4:1

De mogelijkheid om brancheorganisaties te erkennen

Zie hoofdstuk I

Artikel 158, eerste lid, onderdeel c

Artikel 4:2

Het vaststellen van het aanzienlijk deel van de economische activiteiten dat een brancheorganisatie moet vertegenwoordigen

Zie hoofdstuk I

Artikel 158, tweede en vierde lid, artikel 163, tweede lid

Behoeft geen implementatie

De mogelijkheid om voor 1 januari 2015 erkende brancheorganisaties te blijven erkennen

Deze organisaties bestaan niet in Nederland

Artikel 158, vijfde lid, onderdeel a, artikel 163, derde lid, onderdelen a en d

Behoeft geen implementatie, betreft voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld

   

Artikel 158, vijfde lid, onderdeel b, artikel 163, derde lid, onderdeel b

Artikel 4:3, artikel 6:1 en artikel 6:2, artikel 6:5, eerste lid

Het vormgeven van het toezicht op een erkende brancheorganisatie

Zie hoofdstuk I

Artikel 158, vijfde lid, onderdelen c en d, artikel 163, derde lid, onderdelen c en d

Artikel 6:3

Het vormgeven van de sancties bij niet-nalevingen van verordening 1308/2013 door een erkende brancheorganisatie

Zie hoofdstuk I

Artikel 158, vijfde lid, onderdeel e

Behoeft geen implementatie, betreft een voorschrift dat door feitelijk handelen wordt ingevuld

   

Artikel 159, eerste lid, onderdeel a, onder i

Geïmplementeerd in de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit

   

Artikel 159, eerste lid, onderdeel a, onder ii tot en met iv en onderdeel b, artikel 160, artikel 162

Behoeft geen implementatie

   

artikel 163, eerste lid, onderdeel b

Behoeft geen implementatie

De mogelijkheid om te bepalen dat een brancheorganisatie in de sector melk en zuivelproducten in regio’s actief moet zijn

 

Artikel 164 en artikel 165

Artikelen 5:1 tot en met 5:7, artikel 6:5, tweede lid

   

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven