Artikel I van het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
I
In onderdeel C, subonderdeel 2 wordt na «het vierde lid» ingevoegd «wordt» en wordt
«verzoeker of medeverzoeker» vervangen door: de vreemdeling.
II
Onderdeel D komt te luiden:
D
Artikel 6a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 6, tweede lid» gewijzigd door: artikel 6, derde
lid.
2. In het zesde lid wordt «artikel 6, vierde lid» vervangen door: artikel 6, vijfde
lid.
III
In onderdeel G wordt na subonderdeel 2 een onderdeel toegevoegd:
3. In artikel 9, derde lid, onderdeel d, wordt «de Nederlandse Antillen of Aruba»
vervangen door: Aruba, Curaçao of Sint Maarten.
IV
Na onderdeel I wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Ia
In artikel 15, eerste lid, onderdeel c, en vierde lid wordt «tien jaren» telkens vervangen
door: vijftien jaren.
Toelichting
In deze nota van wijziging worden enkele technische verbeteringen aangebracht in het
bovengenoemd voorstel van Rijkswet. Daarnaast wordt er voorgesteld om een inhoudelijke
wijziging aan te brengen in artikel 15, die samenhangt met de verlengde geldigheidsduur
van Nederlandse paspoorten. Sinds 1 januari 2014 zijn nieuw aangevraagde paspoorten
tien jaar geldig.
In artikel 15, eerste lid, onderdeel c is een verliesbepaling opgenomen voor personen
die gedurende tien jaren in het buitenland verblijven en tevens een vreemde nationaliteit
bezitten. De termijn van tien jaren wordt op grond van artikel 15, vierde lid, gestuit
door de verstrekking van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap
dan wel van een reisdocument of Nederlandse identiteitskaart in de zin van de Paspoortwet.
Vanaf de dag der verstrekking begint een nieuwe periode van tien jaren te lopen.
Bij de invoering van deze bepaling in 2003 is expliciet verwezen naar de termijn van
het verloop van het paspoort:1
«Er is bewust voor gekozen om vanaf het moment van afgifte een nieuwe verliestermijn
van tien jaar te laten ingaan. Het moment van afgifte staat immers vast. Het tijdstip
van aanvraag is niet altijd vast te stellen. Aan de hand van de datum van afgifte
van het paspoort kan voor betrokkene geen twijfel bestaan over het moment van verlies.
Een Nederlands paspoort verliest zijn geldigheid na 5 jaar. Zelfs als na beëindiging
van deze geldigheidsduur onduidelijkheid zou bestaan over het Nederlanderschap van
de houder van het paspoort, mag er van worden uitgegaan dat die onduidelijkheid binnen
de resterende termijn van 5 jaar opgelost kan worden.»
Het ligt in het licht van deze toelichting voor de hand om de wijziging van de geldigheidsduur
van het paspoort door te laten werken in de Rijkswet op het Nederlanderschap, en de
termijn voor verlies te verlengen naar vijftien jaar. Dit ligt ook praktisch voor
de hand omdat het moment van verstrekking van het nieuwe paspoort bepalend is voor
de vraag of iemand het Nederlanderschap heeft behouden. Onder de huidige bepalingen
lopen personen, die wel de wens hebben om het Nederlanderschap te behouden, hierdoor
het risico om te laat een aanvraag voor verlenging van het paspoort in te dienen waardoor
het Nederlanderschap alsnog verloren zal gaan. Dit zou onwenselijk zijn. Hierom wordt
voorgesteld de termijn voor verlies te verlengen naar vijftien jaar.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
K.H.D.M. Dijkhoff