Door of namens een van beide Kamers kan uiterlijk op 3 juni 2014 het besluit te kennen
worden gegeven niet in te stemmen met het ontwerp, in welk geval geen voordracht voor
de algemene maatregel van bestuur wordt gedaan, en niet eerder dan zes weken na het
besluit van die Kamer een nieuw ontwerp aan de beide Kamers der Staten-Generaal kan
worden overgelegd.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 mei 2014
Hierbij zend ik u het ontwerp van het Uitvoeringsbesluit Wmo 20152.
Op grond van de artikelen 2.1.4, vijfde lid, van het wetsvoorstel Wmo 2015 geschiedt
de voordracht aan de Koning ter verkrijging van het advies van de Afdeling advisering
van de Raad van State over het ontwerpbesluit niet eerder dan vier weken nadat het
ontwerpbesluit aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Deze voorhangprocedure
betreft alleen de regels inzake de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of een persoongebonden
budget. De bepalingen sluiten qua inhoud grotendeels aan bij de artikelen in het huidige
Besluit maatschappelijke ondersteuning.
De artikelen inzake het Advies- en meldpunt geweld en kindermishandeling (AMHK) maken
nog geen deel uit van hoofdstuk 4 van het ontwerpbesluit. Deze bepalingen zijn namelijk
al onderdeel van het Besluit Jeugdwet dat ter uitvoering van de nieuwe Jeugdwet wordt
voorbereid en naar verwachting binnen afzienbare tijd in de Ministerraad zal worden
behandeld. Zodra het Besluit Jeugdwet door de Ministerraad is aanvaard, zullen de
bepalingen inzake het AMHK als onderdeel van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 worden
overgenomen.
NB: de voorhangplicht is niet van toepassing op de bepalingen inzake het AMHK.
Bij brief van 10 april jl. (Kamerstuk 33 841, nr. 62) is een concept van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 aan de Tweede Kamer gestuurd.
De vaste kamercommissie van VWS had hierom verzocht met het oog op de parlementaire
behandeling van de Wmo 2015. Er wordt gestreefd naar publicatie van het Uitvoeringsbesluit
Wmo 2015 medio juli 2014 en inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2015, opdat
de betrokken partijen voldoende tijd hebben zich op de inhoud voor te bereiden.
Met betrekking tot de aangehouden motie van de leden Bergkamp en Dik-Faber (Kamerstuk
33 841, nr. 132) betreffende geen eigen bijdrage voor rolstoelen voor minderjarigen, kan ik u melden,
dat ik daarop terugkom bij het wetsvoorstel Invoeringswet jeugd.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn