33 801 Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten)

D VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 13 juni 2014

De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de memorie van antwoord. Zij leggen de regering naar aanleiding daarvan nog graag enkele aanvullende vragen voor.

De leden van de PvdA-fractie danken de regering voor de antwoorden op hun vragen betreffende de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten. Graag maken zij van de gelegenheid gebruik de regering een aantal aanvullende vragen te stellen alsmede vragen opnieuw voor te leggen die naar de mening van deze leden niet adequaat zijn beantwoord.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de memorie van antwoord, de begeleidende brief en het voornemen de kostendelersnorm voor de AOW met een jaar uit te stellen. Zij hebben naar aanleiding hiervan nog twee vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks bedanken de regering voor de beantwoording van de vragen. Op een aantal punten vinden zij de beantwoording echter onvoldoende; zij stellen daarom nog een aantal nadere vragen.

VVD-fractie

Kostendelersnorm

In de memorie van antwoord is onder meer het besluit van de regering opgenomen om de kostendelersnorm in de AOW met 1 jaar uit te stellen tot 1 juli 2016. Dit uitstel levert een incidenteel besparingsverlies op. De leden van de VVD-fractie vernemen graag hoe groot dat verlies precies is, hoe nauwkeurig het verlies berekend is, wat de verhouding is tussen het zittende bestand en nieuwe instroom en welke ingangsdatum voor het nieuwe bestand gaat gelden. Is het juist dat dit jaar uitstel op geen enkele manier consequenties heeft voor de structurele besparing? Vervolgens vernemen zij graag op welke wijze het besparingsverlies gedekt wordt en wanneer die dekking gerealiseerd wordt?

In de memorie van antwoord geeft de regering ook aan dat arrangementen rond mantelzorg ondersteund dienen te worden. Waar moet die ondersteuning gerealiseerd worden en op basis van welke wettelijke uitgangspunten? Is hiermee een extra ondersteuning bedoeld, die uitgaat boven de ondersteuning zoals die in de WMO reeds is voorzien? Kan de regering aangeven aan welke maatregelen zij nu reeds denkt en wat daarvan de mogelijke financiële consequenties zijn?

Bij de kostendelersnorm speelt bij de toepassing de fraudegevoeligheid een belangrijke rol.

Velen die met de uitvoering belast zullen worden, maken zich daaromtrent zorgen. Om die fraudegevoeligheid te verminderen behoeven de begrippen commerciële relatie, student en tweede woning een verdere uitleg en nadere duiding.

Waaraan moeten contracten voldoen om te kunnen spreken van een commerciële relatie? Contracten tussen familieleden in de eerste en tweede graad worden te dezer zake niet geaccepteerd, maar welke rechtsvormen van familieleden zijn wel acceptabel bij het aangaan van contracten? Kan daarmee niet een vlucht ontstaan in schijnconstructies? Is een huurcontract tussen een broer en de maatschap, NV of BV van de zus wel acceptabel?

Welke criteria gelden bij het begrip student? Zal het hanteren van een peildatum niet weinig effectief blijken te zijn, gezien de vaak snelle mutaties?

Ook de twee-woningen-regel is een van de uitzonderingen op de kostendelersnorm. Hoe groot acht de regering de kans dat het tweede woningenbestand gebruikt wordt om de twee-woningen-regeling te misbruiken? Waaraan moeten woningen voldoen om de twee- woningen-regel van toepassing te laten zijn? Is het de bedoeling van de regering dat leden van communiteiten en/of kloosterorden onder de werking van de kostendelersnorm vallen? Bij velen van hen bestaan woonsituaties die sterk lijken op zelfstandige woningen binnen hetzelfde gebouw.

Ook het begrip mantelzorg behoeft nadere uitleg. In antwoord op eerdere vragen van de kant van de VVD-fractie, verwijst de regering naar het begrip zoals dat in de WMO gehanteerd wordt. Maar ook in die wet wordt het begrip in algemene termen omschreven. Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep, kan zowel zeer divers en breed, maar ook beperkt uitgelegd worden. Enige duidelijkheid omtrent de ruime of beperkte uitleg lijkt de leden van de VVD-fractie wenselijk.

Persoonsgegevens en inkeerregeling

De leden van de VVD-fractie hebben nog een vraag met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens. De regering geeft in de antwoorden aan dat de gemeente bij een aanvraag tot maatschappelijke ondersteuning ook de mogelijkheden van de aanvrager en van de mantelzorger dient te betrekken. Uiteraard zal dat goed bedoeld zijn, maar bij het verstrekken van die informatie zullen al snel privacy gevoelige gegevens ter sprake komen en wellicht geregistreerd en opgeslagen worden. Hoe wordt gewaarborgd dat de vraagstellingen voldoende discreet zijn en gegevens conform de WBP opgeslagen en gebruikt worden?

Ten aanzien van de inkeerregeling krijgen de leden van de VVD-fractie nog graag antwoord op de vraag in hoeverre de betrokkene voor wie een verlaging op de uitkering geldt, bij inkeer moet voldoen aan de verplichtingen. Kan er ook reeds sprake zijn van bedoelde inkeer als aan enkele van de mankerende verplichtingen is voldaan en is dat dan voldoende om de verlaging van de uitkering bij te stellen?

PvdA-fractie

Kostendelersnorm AOW

Het verheugt de leden van de PvdA- fractie dat de kostendelersnorm in de AOW met 1 jaar wordt uitgesteld naar 1 juli 2016. Met de regering vinden zij het een groot goed als mensen de zorg voor elkaar op zich nemen. Met instemming lezen zij dat de regering het komende jaar zal benutten om samen met o.a. gemeenten en Sociaal Cultureel Planbureau te bezien hoe arrangementen rond mantelzorg verder ondersteuning behoeven en om te onderzoeken wat de effecten zijn van de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg. Vooruitlopend op dit onderzoek, vernemen de leden van de PvdA-fractie graag welke mogelijkheden de regering op dit moment ziet om mantelzorg te ondersteunen. Denkt de regering dan aan financiering van mantelzorg vanuit WMO/AWBZ? En ziet de regering nog additionele mogelijkheden?

De leden van de fractie van de PvdA lezen in de memorie van antwoord dat de inwerkingtredingsdatum bij Koninklijk Besluit wordt verschoven naar 1 juli 2016. Echter, een Koninklijk Besluit is een besluit dat wordt genomen door de regering alleen. De Eerste en Tweede Kamer zijn er niet bij betrokken. Welke mogelijkheden hebben deze leden dan om niet in te stemmen met de inwerkingtredingsdatum per 1 juli 2016 als er naar hun mening geen goed mantelzorgplan ligt?

En dan vragen de leden van de fractie van de PvdA graag om een reactie van de regering op het volgende principiële punt betreffende de AOW. Dit is een inkomens- en vermogensonafhankelijke volksverzekering. Iedereen ontvangt AOW. Of er nog ander inkomen of vermogen is, is niet relevant. Waarom zou er dan wel gekeken worden naar de kostenvoordelen die iemand heeft? Dreigt hier geen hellend vlak? Wat te doen met een AOW-gerechtigde waarvan de maaltijden verzorgd worden door zijn of haar kinderen? Toch een aanmerkelijk kostenvoordeel. Moet dat dan ook niet meegewogen worden? Of een AOW-er die de hypotheek op zijn koophuis heeft afgelost en dus lagere woonlasten heeft?

Kostendelersnorm Anw, IOAW, IOAZ en TW

De minimumregelingen Algemene nabestaandenwet (Anw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en Toeslagenwet (TW) volgen de voorgestelde uitkeringssystematiek van de AOW. Deze regelingen zijn net als de AOW geen vangnetvoorzieningen op het sociaal minimum maar voorzien in een minimuminkomen voor mensen die aan specifieke voorwaarden voldoen. Ze staan daarmee qua uitkeringsvoorwaarden dichter bij de AOW dan bij de bijstand. De Anw is daarnaast, evenals de AOW, een volksverzekering en derhalve ligt het in de rede deze gelijk te behandelen als de AOW wat betreft de kostendelersnorm, zo lezen de leden van de fractie van de PvdA in de memorie van antwoord. Waarom heeft de regering er dan wél voor gekozen om de kostendelersnorm in de AOW met een jaar uit te stellen, maar niet die in de Anw, IOAW, IOAZ en TW, zo vernemen deze leden graag van de regering.

Verplichtingen en perspectief uitkeringsgerechtigden

In het voorbereidend onderzoek hebben de leden van de fractie van de PvdA in het kader van de door de regering beoogde prikkelwerking om aan het werk te gaan, aandacht gevraagd voor het boek Scarcity: Why Having Too Little Means So Much van Sendhil Mullainathan en Eldar Shafir, verbonden aan respectievelijk Harvard University en Princeton University. De «prikkels» uit het voorliggende wetsvoorstel werken naar de mening van de vooraanstaande wetenschappers contraproductief. Op dit punt gaat de regering in de memorie van antwoord niet in en derhalve leggen de leden van de fractie van de PvdA dit nogmaals aan de regering voor.

In aanvulling daarop lezen de leden van de PvdA-fractie in de memorie van antwoord dat de tegenprestatie geen re-integratie instrument is, maar een instrument waarmee mensen die op korte termijn geen betaalde baan hebben op een andere wijze hun talenten beschikbaar kunnen stellen voor de samenleving. Ook dit staat op gespannen voet met de inzichten van Mullainathan en Shafir en ook daarop krijgen deze leden graag een reactie van de regering.

De leden van de PvdA-fractie vroegen in het voorbereidend onderzoek of het voor de hand ligt om het arbeidsaanbod te bevorderen in tijden van hoge werkloosheid. De regering schrijft in het memorie van antwoord dat de maatregelen die het arbeidsaanbod versterken, gericht zijn op langere termijn houdbaarheid van de overheidsfinanciën en sociale voorzieningen. Voorts geeft de regering een reeks voorbeelden van maatregelen die goed zouden zijn voor de werkgelegenheid. Echter, deze maatregelen betreffen grotendeels het arbeidsaanbod. Wat doet de regering om de arbeidsvraag op korte en lange termijn te bevorderen, zo vernemen de leden van de PvdA-fractie graag van de regering.

SP-fractie

Kostendelersnorm

De leden van de SP-fractie hebben twee vragen naar aanleiding van het voornemen de kostendelersnorm voor de AOW met een jaar uit te stellen. Is ook overwogen om de kostendelersnorm voor AOW'ers helemaal te schrappen? Zo nee, waarom niet? En waarom is tot uitstel in plaats van tot afstel besloten? De regering vindt het een groot goed als mensen de zorg voor elkaar op zich nemen. Geldt dat alleen de zorg voor AOW'ers? Of is het ook goed als niet-AOW'ers mantelzorg ontvangen? Waarom geldt de (tijdelijke) maatregel om mantelzorg niet te beboeten alleen voor mantelzorg voor AOW'ers?

GroenLinks-fractie

Beleidsvrijheid

Op het punt van de beleidsvrijheid constateren de leden van de fractie van GroenLinks, net als die van veel andere fracties, een (forse) inperking van de beleidsvrijheid voor gemeenten. Het door de fractie van de ChristenUnie gevraagde overzicht van vrijheidsgraden, wat ook de leden van deze fractie een verhelderend overzicht lijkt, is niet gekomen. De regering geeft ook geen antwoord op de door de fractie van GroenLinks geuite vragen en zorgen. Dat er zelfs binnen een strak opgelegde regime maatwerk mogelijk is en integraliteit, zoals de regering stelt, moge duidelijk zijn, maar het moge ook duidelijk zijn dat dat niet is waar de GroenLinks-fractie naar vraagt. Het gaat hier om een principieel punt. Mogen gemeenten verschil maken als het gaat om maatregelen en verplichtingen bij bepaald gedrag van uitkeringsgerechtigden? Mogen zij ongelijk handelen in ongelijke gevallen, zelfs in gelijke gevallen? Mogen zij in bepaalde gevallen afzien van een maatregel? Over die beleidsvrijheid ging en gaat de vraag van de GroenLinks-fractie. De vraag is of deze maatregelen, die een forse inperking van beleidsvrijheid en daarmee verzwaring van regeldruk voor gemeenten betekenen, het regime gaan vormen waar gemeenten en bovenal werkzoekenden en werkgevers bij gebaat zijn om tot die baan te komen. Is de regering van mening met deze maatregelen het verwezenlijken van het doel – meer participatie, minder werkloosheid – dichterbij wordt gebracht?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering op dit cruciale punt nog eens te putten uit tien jaar onderzoek naar de uitvoeringspraktijk van de Wet Werk en Bijstand (Wwb). Het gedrag van gemeenten op basis van deze wet en de latere wijzigingen erop, en de daarmee samenhangende inperking dan wel verruiming van de beleidsvrijheid, zouden een belangrijke onderlegger moeten zijn voor de keuze van maatregelen en inzichten in het beoogde effect. De leden van deze fractie noemen in dit verband slechts twee voorbeelden: het jaarlijkse onderzoek door Divosa (de Divosa-monitor) en het promotieonderzoek van Arjen Edzes (Werk en bijstand: arbeidsmarktstrategieën van gemeenten). Het verontrust deze leden dat de regering bij de onderbouwing van haar beleidskeuzes niet naar dergelijk onderzoek verwijst, terwijl zij (en ook het parlement) nu juist bij het maken en beoordelen van dit wetsvoorstel in de gelukkige positie verkeert, waarin kennis over de relatie tussen maatregelen en effectiviteit, over de relatie tussen het gedrag van de rijksoverheid bij gedecentraliseerd beleid en het gedrag van gemeenten, in het bijzonder op het gebied van (inperking van) beleidsvrijheid eenvoudigweg voorhanden is. Het moge duidelijk zijn dat de leden van de GroenLinks-fractie, juist op basis van het rijke onderzoek en de opgedane ervaringen van de afgelopen tien jaar met de gedecentraliseerde Wwb en gemeentelijke gedrags- en beleidseffecten, grote zorgen hebben over deze inperking van de beleidsvrijheid voor gemeenten en daarmee grote zorgen over de negatieve effecten waarop de regering willens en wetens aanstuurt.

De regering voert voor de inperking van de gemeentelijke beleidsvrijheid aan dat zij op deze manier de gemeenten aanzet om bijstandsgerechtigden aan te spreken op de inzet van hun eigen mogelijkheden, en hen aan te sporen om mee te doen. «Bij meedoen horen heldere spelregels», zo vermeldt de memorie van antwoord «en het wetsvoorstel beoogt daarin te voorzien.» Twijfelt de regering aan het vermogen van gemeenten om hun werk te doen? Opnieuw vragen de leden van de fractie van GroenLinks op basis van welke ervaringspraktijk en/of onderzoeken van de afgelopen tien jaar de regering zich baseert om juist op het punt van de interactie tussen gemeenten en uitkeringsgerechtigden zo dwingend voor te schrijven hoe gemeenten en uitkeringsgerechtigden zich moeten gedragen.

Vindt de regering, gezien het zwaartepunt dat zij hiervan maakt in dit wetsvoorstel, dat gemeenten juist op dit onderdeel tekort zijn geschoten? Vindt de regering dat bijstandsgerechtigden hun eigen mogelijkheden op dit moment onvoldoende aanspreken? Vindt de regering dat de huidige wetgeving bijstandsgerechtigden in de gelegenheid stelt hun eigen mogelijkheden onvoldoende aan te spreken? Zo ja, kan de zij aangeven waar die lacune in het stelsel nu zit en hoe de voorgestelde maatregelen gaan helpen dat uitkeringsgerechtigden hun mogelijkheden wel ten volle zullen aanspreken en hoe dit dan leidt tot het uiteindelijke doel: participatie?

Of gaat het de regering uitsluitend om het beperken van het aantal uitkeringen, daar zij bij vragen naar de effectiviteit slechts spreekt over een vermindering van de uitkeringslasten en niet over een hogere arbeidsparticipatie? De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken dat hier een wezenlijk verschil ligt. Immers: een lagere uitkeringslast is gunstig voor de rijksfinanciën, een beëindigde uitkering als gevolg van de opgelegde naleving en handhaving zonder dat daar een baan tegenover staat, leidt bij een gemeente niet als vanzelf tot lagere kosten, daar kan namelijk maatschappelijke schade op een ander terrein tegenover staan. Juist omdat het Rijk voornemens is gemeenten voor dat hele brede maatschappelijke domein financieel verantwoordelijk te maken, is die beleidsvrijheid voor gemeenten zo cruciaal en moet het Rijk zich verre houden allerhande voorschriften in de zogenaamde hoe-vraag. De leden van deze fractie zien in dit wetsvoorstel een zoveelste stap in het terugkeren naar de situatie dat de gemeenten inzake bijstand uitvoeringsloket waren van het Rijk. Met dit verschil: de gemeenten zij volledig financieel verantwoordelijk. Heeft dit kabinet vertrouwen in de werking van de lokale democratie, die kaderstellend is voor de lokale uitvoering?

De regering is van oordeel dat er in dit wetsvoorstel geen sprake is van het ten koste van bijstandsgerechtigden en gemeenten centraliseren van regelgeving. Ze verwijst vervolgens naar «de beleidsruimte die colleges hebben op het punt van de uitvoering van de maatregelen» en «de expliciete mogelijkheden tot maatwerk». De leden van de fractie van GroenLinks vragen het nogmaals: als de regering van mening is dat de vrijheid van gemeenten ligt op het punt van de uitvoering van de maatregelen, waarbij kennelijk centraal verordonneerde maatregelen worden bedoeld, en die vrijheid dus kennelijk niet is gelegen in het bepalen van de maatregelen zelf, dan is er toch sprake van centralisering? De strakke lezer kan in deze formulering zelfs een uitvoeringsloket van de rijksoverheid lezen. Dan is hier toch geen sprake meer van een gedecentraliseerd beleidsterrein waarbij in gelijke mate de verantwoordelijkheden voor geld, beleid en uitvoering door het Rijk zijn overgedragen aan de gemeentelijke overheid?

Heterogeniteit

Verderop in de memorie van antwoord wordt gesteld dat gemeenten op dit moment alle mogelijkheden om maatregelen te nemen ten aanzien van uitkeringsgerechtigden al hebben. Daar voegt dit wetsvoorstel niks aan toe. De regering stelt echter dat «de uitvoeringspraktijk bij gemeenten ten aanzien van handhaving en naleving van de arbeidsverplichting zeer heterogeen is. De regering beoogt met dit wetsvoorstel een meer eenduidige aanpak te bevorderen, door een aantal verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling en de handhaving daarvan te harmoniseren.» Zij stelt dat zij dit doet zonder afbreuk te doen aan het individualiseringsbeginsel van de Wwb en de decentralisatie van bevoegd- en verantwoordelijkheden aan het college in dit kader. Kan de regering aangeven hoe die heterogeniteit in handhaving en naleving eruit ziet? Kan de regering aangeven of er een relatie is tussen de handhaving en naleving door gemeenten en het doel van de Wwb: participatie? Kortom: is die heterogeniteit in het licht van het doel van de Wwb erg, contra-effectief? Is het niet inherent aan en zelfs de bedoeling van gedecentraliseerde wetgeving dat de uitvoeringspraktijk heterogeen is? Is het niet inherent aan gedecentraliseerde wetgeving dat gemeenten hun discretionaire bevoegdheden benutten om te sturen op het beste resultaat, namelijk participatie voor zoveel mogelijk burgers, waarbij gemeenten ook nog eens sterke financiële prikkels hebben dit te realiseren en er dus kennelijk zeer goede redenen zijn waarom gemeenten heterogeen handelen? Gemeenten hebben aangegeven dat dit wetsvoorstel wel degelijk afbreuk doet aan hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Waarom komt de regering de gemeenten niet tegemoet, aangezien zij stellen die vrijheid nodig te hebben?

Ondersteuning en activering

De leden van de GroenLinks-fractie hebben geen antwoord gekregen op de vraag waartoe het minimaliseren van de ondersteuningsbudgetten (voor scholing en re-integratie) leidt in het licht van het doel van de Wwb, de participatie. Moeten zij de tekst die onder de vraag staat zo lezen dat wederkerigheid, tegenprestatie en eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde in de plaats zijn gekomen van de ondersteuningsbudgetten? In de Divosa-monitor zijn jaarlijks bepaalde beleidseffecten, zoals die van het verminderen van re-integratiebudgetten, gemonitord. Graag krijgen deze leden alsnog een antwoord op hun vraag.

Ook op de vraag wat de regering nog te bieden heeft als het participatiebudget zo sterk afneemt, is geen antwoord gekomen, behalve dat de regering aangeeft iets extra’s te doen op het terrein van armoedebeleid en de al eerder genoemde harmonisering van handhaving en meer naleving. De regering rept over houdbaarheid van het stelsel, waaraan het sterk verminderen van ondersteuningsbudgetten kennelijk een bijdrage levert. Maar wat als daardoor nog minder mensen een baan vinden en het beroep op bijstand alleen maar toeneemt? Schiet de regering zichzelf dan niet in de voet? Is het enige antwoord van de regering op het ingewikkelde spel van vraag en aanbod, van opleiding, competenties, van risico’s, van regionale verschillen, van verdringing, van (financiële) prikkels en risico’s, zowel voor uitvoerders, werkzoekenden als werkgevers, het strak handhaven en naleven van het gedrag van bijstandsgerechtigden? Klinkt het regelmatig herhaalde «door middel van activering wordt aangemoedigd om actief naar werk te zoeken» niet als een klap in het gezicht van al die mensen die zo graag erbij willen horen, die een archief van honderden sollicitatiebrieven hebben en nooit worden uitgenodigd? Is handhaving en naleving nog het enige waarop de regering haar hoop op meer participatie heeft gevestigd?

Armoedebeleid

De leden van de GroenLinks-fractie hebben gevraagd naar de hinder van de individualisering van bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag. Over de expliciete criteria die de regering formuleert voor individuele inkomenstoeslag zegt de regering alleen dat die nieuw zijn. Het is precies deze exacte regeldrift van de regering met expliciete criteria waarvan gemeenten hinder zullen ondervinden, stellen de leden van deze fractie. Zij ontvangen graag nogmaals een reactie van de regering hierop. De regering merkt op dat de door haar voorgeschreven individuele benadering in combinatie met de decentralisaties een integrale aanpak mogelijk maakt, waarmee de uitvoeringskosten kunnen worden beperkt. De leden van deze fractie ontvangen graag een onderbouwing van deze redenering. Is het zonder deze maatregelen niet mogelijk voor gemeenten om integraal beleid te voeren? Is integraal beleid per definitie goedkoper? Is het beperken van de uitvoeringskosten het ultieme doel van de voorgestelde maatregelen voor het armoedebeleid?

Heeft het verleden niet juist aangetoond de uitvoeringskosten voor gemeenten exponentieel toenemen, indien gemeenten het armoedebeleid individueler moeten uitvoeren? Wat is er in het licht van het grote doel, namelijk zoveel mogelijk participatie, erg aan dat gemeenten categoriaal armoedebeleid voeren, en zo een veel groter deel van hun armoedegelden ten goede kunnen laten komen aan de mensen zelf, in plaats van een groot deel te moeten aanwenden voor de uitvoering? Daarom vragen de leden van deze fractie of het niet veel verstandiger is om gemeenten, die immers de kosten én de maatschappelijke gevolgen dragen, niet te beperken in hun vrijheid om armoedebeleid te maken en ook de integraliteit tussen de gedecentraliseerde verantwoordelijkheden in kosten en effectiviteit bij die gemeenten te laten.

Wet hervorming kindregelingen2

De gevolgen van de Wet hervorming kindregelingen zijn dat de 11 regelingen overzichtelijk worden geclusterd tot vier hoofdgroepen. De leden van de fractie van GroenLinks zijn het daarmee van harte eens, omdat dit de overzichtelijkheid bevordert voor alle mensen waarvoor de regelingen bedoeld zijn. Met de versobering, bezuinigingen van 500 miljoen euro zijn zij het echter niet eens. Vooral ook omdat dit betekent dat eenoudergezinnen in de bijstand er het meest op achteruit gaan. Kindregelingen zijn toch bedoeld om ouders met kinderen zodanig te ondersteunen dat wordt voorkomen dat kinderen als gevolg van armoede in het gezin minder kansen hebben op deelname aan de samenleving. Is de regering het hiermee eens? Als gemeenten dit willen «repareren» kost dat extra geld. Dit zet het budget van de bijzondere bijstand onder druk. Bovendien is tijdens het debat over het wetsvoorstel over de hervorming van de kindregelingen op 10 juni 2014 gebleken dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de gevolgen van de veranderde definitie in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) voor de voor de bijstandswet gedefinieerde alleenstaande die een «afwezige» partner hebben (verblijf in verzorgingshuis, verblijf in detentie, verblijf onbekend) wil laten compenseren door de gemeente via verruiming van het budget bijzondere bijstand de mogelijkheid te geven dit te kunnen compenseren. Het recht van deze groep alleenstaande ouders zonder aanwezige partner wordt op deze wijze tot een gunst. Bovendien geldt het maar voor een jaar (2015) terwijl het een structureel probleem is. Divosa heeft per brief3 laten weten dat het een vermindering van inkomen is van 15%. De leden van de GroenLinks-fractie vinden dit onacceptabel. Zij zijn blij met de toezegging van de Minister om deze vermindering in 2015 te compenseren, maar zijn het niet eens met het eenmalige karakter van deze compensatie. Bovendien kan de Minister de gemeenten niet verplichten. Daarmee verliezen mensen die het aangaat hun recht op de toeslag. Het is een structureel probleem veroorzaakt door de verandering van de definitie en dus vraagt het een structurele oplossing. Zou deze gevonden kunnen worden middels een wijziging van de Wwb (nu deze toch in behandeling is ...)? De hervorming van de kindregelingen wordt vooral gepresenteerd als een arbeidsmarktinstrument. Versobering staat in het licht van het mitigeren van de armoedeval, waardoor aan het werk gaan lonender wordt. Is de Staatssecretaris, als verantwoordelijk bewindspersoon voor de Wwb, het ermee eens, dat de Wet hervorming kindregelingen vooral als arbeidsmarktinstrument wordt gepresenteerd? Tevens verzoeken de leden van deze fractie de regering in te gaan op de door Divosa op pagina 2 van bovengenoemde brief gesignaleerde uitvoeringstechnische kwesties.

Mensbeeld

De leden van de GroenLinks-fractie stellen tot slot vast dat aan de maatregelen in dit wetsvoorstel een zeer negatief mensbeeld ten grondslag ligt. De bijstandsgerechtigden doen niet hard genoeg hun best, de gemeenten zijn niet streng genoeg, geen cent op de verkeerde plek, tegenprestatie voor de uitkering, et cetera. Is dit volgens de regering nu het kernprobleem van de werkloosheid en de uitkeringsgerechtigden in de bijstand? En als die onwilligheid van mensen «opgelost» zou kunnen worden met de voorgestelde maatregelen zoals de regering veronderstelt, met overigens slechts een bescheiden effect voor 3.000 huishoudens naar de verwachting van de regering zelf, telt Nederland dan minder mensen die aan de kant staan? Is zo’n negatief ingestoken beleid, het beleid waarmee gemeenten hun burgers het effectiefst tegemoet kunnen treden? Is zo’n negatieve kijk op uitkeringsgerechtigden het beeld waarmee gemeenten kunnen aankloppen bij bedrijven? Waar komt al het tegenprestatiewerk vandaan, dat natuurlijk niet mag leiden tot verdringing; maar waarom dan niet direct een echte baan in plaats van een tegenprestatie, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Gaat strenger beleid inzake handhaving en naleving, zoals vervat in dit wetsvoorstel, het probleem oplossen dat in de stad Groningen minstens één derde van de werkloosheid onder de laagstopgeleiden wordt veroorzaakt door verdringing, omdat de banen die er wel degelijk op hun niveau zijn worden ingenomen door middelbaar en hogeropgeleiden? Gaan deze maatregelen oplossen dat er heel veel mensen zijn die geen arbeidsproductiviteit van 20 euro per uur kunnen waarmaken en dus nooit door een werkgever zullen worden aangenomen als de wig tussen het loon wat de werknemer minimaal ontvangt en wat de werkgever voor hem moet ophoesten niet zal verkleinen? De leden van de GroenLinksfractie constateren dat deze brede noties over participatie van de mensen die aan de kant staan of dreigen te komen, en waarover zinvolle kennis beschikbaar is, in dit wetsvoorstel en de toelichting van de regering op het voorstel, ontbreken. De zeer enge kijk op wat meer participatie nodig heeft, zoals vervat in dit wetsvoorstel, gaat straks echter wel deel uitmaken van de voorgestelde Participatiewet, overigens ook een wet met een zeer beperkte een eenzijdige aanvliegroute van de werking van de arbeidsmarkt.

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 17 juni 2014.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sylvester

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA) (voorzitter), Thissen (GL), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Dijk (PVV) (vice-voorzitter), Sörensen (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Beckers (VVD), Swagerman (VVD), Kok (PVV), Koning (PvdA)

X Noot
2

Kamerstuknummer 33716

X Noot
3

Brief van 10 juni 2014, ter inzage gelegd onder griffienummer 154681.07

Naar boven