Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 33799 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 33799 nr. 7 |
Ontvangen 15 juni 2015
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de introductie van de bevoegdheid tot het bevelen van een middelenonderzoek bij geweldplegers en enige daarmee samenhangende wijzigingen van de Wegenverkeerswet 1994.
2. In artikel I, onder A, wordt artikel 55d als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. De opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141, onder a tot en met c, kunnen in het belang van het onderzoek bevelen dat een aangehouden verdachte van een geweldsmisdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen, medewerking verleent aan:
a. een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht of een onderzoek naar de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties ter vaststelling van het gebruik van alcohol;
b. een onderzoek van speeksel of een onderzoek naar de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties ter vaststelling van het gebruik van andere middelen als bedoeld in het vierde lid dan alcohol.
b. Het tweede komt te luiden:
2. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen gegeven indien uit aanwijzingen blijkt dat de verdachte het geweldsmisdrijf, bedoeld in het eerste lid, onder invloed van alcohol of andere middelen als bedoeld in het vierde lid heeft gepleegd.
c. Het vierde lid komt te luiden:
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden de andere middelen dan alcohol aangewezen die tot gewelddadig gedrag kunnen leiden, de grenswaarden voor die middelen en alcohol vastgesteld en regels gesteld over de uitvoering van de onderzoeken, bedoeld in het eerste lid.
3. Artikel I, onder B, wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden:
Na artikel 55d wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 55e
b. Artikel 55e wordt als volgt gewijzigd:
1°. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien op grond van een onderzoek als bedoeld in artikel 55d, eerste lid, onder a, ten aanzien van de verdachte bij wie dat onderzoek is uitgevoerd, het vermoeden bestaat dat hij alcohol heeft gebruikt boven de grenswaarde, bedoeld in artikel 55d, vierde lid, of op andere wijze dat vermoeden ten aanzien van hem is ontstaan, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen medewerking te verlenen aan een nader onderzoek van uitgeademde lucht.
2°. In het tweede lid wordt «ademonderzoek» vervangen door: nader ademonderzoek.
3°. Het derde lid komt te luiden:
3. In het geval, bedoeld in het tweede lid, of indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid nader ademonderzoek of indien op grond van een onderzoek als bedoeld in artikel 55d, eerste lid, onder b, het vermoeden bestaat dat de verdachte onder invloed verkeert van een of meer andere middelen als bedoeld in artikel 55d, vierde lid, dan alcohol of een combinatie van die middelen met alcohol, kan de officier van justitie of, indien zijn optreden niet kan worden afgewacht, de hulpofficier van justitie de verdachte bevelen medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek.
4°. In het vierde lid wordt «Een arts of een verpleegkundige nemen» vervangen door: Een arts of een verpleegkundige neemt van de verdachte.
5°. Het vijfde lid vervalt.
6°. Het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.
7°. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de uitvoering van de onderzoeken, bedoeld in het eerste en derde lid, en het tegenonderzoek.
4. Artikel II komt te luiden:
ARTIKEL II
De Wegenverkeerswet 1994 wordt als volgt gewijzigd:
a. Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1°. In het tweede lid, onder a, en het derde lid, onder a, wordt «het alcoholgehalte van zijn adem» telkens vervangen door: het alcoholgehalte in zijn adem.
2°. In het tweede lid, onder b, en het derde lid, onder b, wordt «het alcoholgehalte van zijn bloed» telkens vervangen door: het alcoholgehalte in zijn bloed.
b. Artikel 163 wordt als volgt gewijzigd:
1°. Het vierde lid komt te luiden:
4. In het geval, bedoeld in het derde lid, of indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, of indien het vermoeden bestaat dat de verdachte onder invloed is van een of meer middelen, bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid, of een combinatie van die middelen met alcohol, kan de opsporingsambtenaar de verdachte vragen of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, of artikel 8, derde lid, onderdeel b.
2°. Het zevende en achtste lid vervallen.
3°. Het negende en tiende lid worden vernummerd tot zevende en achtste lid.
5. Na artikel II wordt een artikel toegevoegd dat luidt:
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Deze nota van wijziging heeft tot doel het wetsvoorstel op een aantal punten te wijzigen. Deze wijzigingen zijn voor het ene deel inhoudelijk van aard en voor het andere deel betreffen zij herstel van technische onvolkomenheden of zijn zij wetgevingstechnisch of taalkundig van aard. Hierna worden zij per artikelonderdeel toegelicht.
Onderdeel 1: het opschrift van het wetsvoorstel
De wijziging die in het eerste onderdeel van deze nota van wijziging is opgenomen, betreft een wijziging van het opschrift van het wetsvoorstel. Het tot dusverre gehanteerde opschrift kan – zo is ook gebleken uit een vraag van de leden van de SP-fractie in paragraaf 1 van het verslag bij dit wetsvoorstel – de indruk wekken dat dit wetsvoorstel in de breedste zin van het woord tot doel heeft het geweld onder invloed van middelen terug te dringen, terwijl de in dit wetsvoorstel toegekende bevoegdheid tot het doen van onderzoek naar het gebruik van alcohol of een ander agressieverhogend middel bij verdachte geweldplegers, zoals ik ook in de nota naar aanleiding van het verslag heb toegelicht, maar één van de maatregelen is om dat doel te bereiken. Om misverstanden over de reikwijdte van het wetsvoorstel te voorkomen heb ik er daarom voor gekozen om het opschrift op een zodanige wijze aan te passen dat daarin tot uitdrukking komt dat dit wetsvoorstel alleen ertoe strekt de bevoegdheid te introduceren tot het doen van alcohol- en drugsonderzoeken bij personen die ervan worden verdacht een geweldsmisdrijf te hebben gepleegd.
Verder is in het opschrift duidelijk gemaakt dat het wetsvoorstel – in artikel II – ook nog in wijzigingen van de Wegenverkeerswet 1994 voorziet die, zoals ik in de toelichting op artikel II nader zal aangeven, samenhangen met een aantal wijzigingen die deze nota van wijziging in het onderhavige wetsvoorstel aanbrengt.
Onderdeel 2: artikel I, onder A
Onder a: artikel 55d, eerste lid, Sv
De wijzigingen in het eerste lid van artikel 55d van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zijn wetgevingstechnisch van karakter, met uitzondering van de uitbreiding van de reikwijdte van de misdrijven waarop dit wetsvoorstel van toepassing is. Er is voor gekozen om die misdrijven niet langer te omschrijven als misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, maar als geweldsmisdrijven die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen. Voor de aanleiding en achtergrond van deze wijziging verwijs ik naar paragraaf 4 van de nota naar aanleiding van het verslag. Om direct en onmiskenbaar duidelijk te maken dat het hier niet gaat om alle geweldsmisdrijven, maar alleen om die geweldsmisdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is de eis van voorlopige hechtenis van het tweede lid naar het eerste lid van artikel 55d Sv overgeheveld. Als gevolg van deze wijzigingen zullen ook personen die zich schuldig maken aan het vernielen of doden, beschadigen, onbruikbaar maken of wegmaken van goederen of dieren dat in artikel 350 Sr strafbaar is gesteld, aan een middelenonderzoek kunnen worden onderworpen.
Onder b: artikel 55d, tweede lid, Sv
Artikel 55d, tweede lid, Sv bevat twee wijzigingen. De eerste wijziging is de overheveling van de eis van voorlopige hechtenis van het tweede lid naar het eerste lid van artikel 55d Sv. Voor de reden daarvoor verwijs ik naar de hiervoor gegeven toelichting op artikel 55d, eerste lid, Sv.
De tweede wijziging is een herstel van een onvolkomenheid en houdt in dat, naar analogie van artikel 151e, eerste lid, Sv, voor het uitvoeren van een eerste alcohol- of drugsonderzoek geen vermoeden van alcohol- of drugsgebruik vereist is, maar dat aanwijzingen van alcohol- of drugsgebruik voldoende zijn. Dat vermoeden kan namelijk pas op basis van de uitslag van het eerste onderzoek verkregen worden. Daarom wordt het vermoeden van alcohol- of drugsgebruik, naar analogie van artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994, in het aangepaste artikel 55e, eerste lid, Sv (zie hierna de toelichting op dat artikellid) als eis gesteld ten aanzien van het bevel tot het verlenen van medewerking door de verdachte geweldpleger aan een vervolgalcohol- of drugsonderzoek.
Onder c: artikel 55d, vierde lid, Sv
De wijzigingen die in artikel 55d, vierde lid, Sv zijn aangebracht, zijn van wetgevingstechnische aard. Hierop bestaat één uitzondering. Deze gelegenheid is aangegrepen om in dit artikellid te expliciteren dat in de op te stellen algemene maatregel van bestuur voor alcohol en de agressieverhogende drugs ook de grenswaarden zullen worden vastgesteld waarboven het alcohol- of drugsgebruik van een verdachte geweldpleger kan worden meegewogen bij de aard en de hoogte van de aan hem op te leggen straf. Voor alcohol zal de grenswaarde, zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht, bij een alcoholpromillage van 1,0 milligram alcohol per milliliter bloed komen te liggen en voor de drie agressieverhogende drugs (te weten cocaïne, amfetamine en methamfetamine) bij een grenswaarde van 0,050 milligram per liter bloed.
Onderdeel 3: artikel I, onder B
Onder a: vernummering van artikel 56a tot artikel 55e Sv
Artikel 56a is bij deze nota van wijziging vernummerd tot artikel 55e Sv. De aanleiding daarvoor is dat in artikel I, onder K, van het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met aanvulling van bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen1 eveneens een artikel 56a aan het Wetboek van Strafvordering is toegevoegd. In dat artikel en het in dat wetsvoorstel voorgestelde artikel 56b Sv is de regeling van het ophouden voor onderzoek opgenomen. Het bleek bij het opstellen van dat wetsvoorstel systematisch logischer om die plek in het wetboek voor de plaatsing van die regeling te benutten omdat zij dan direct na de regeling van de aanhouding volgt. Als gevolg daarvan is ervoor gekozen om het oorspronkelijk in dit wetsvoorstel voorgestelde artikel 56a direct te laten volgen na het voorgestelde artikel 55d Sv en te vernummeren tot artikel 55e Sv. Daarmee wordt bovendien meer recht gedaan aan de volgorde waarin de alcohol- en drugsonderzoeken plaatsvinden. De uitvoering van een onderzoek uit artikel 55e volgt immers nadat op basis van een of meer van de in artikel 55d Sv opgesomde onderzoeken het vermoeden is gerezen dat de verdachte geweldpleger onder invloed is van alcohol of drugs of van een gecombineerd gebruik van die middelen.
Onder b, onderdeel 1°: artikel 55e, eerste lid, Sv
In artikel 55e, eerste lid, Sv zijn bij deze nota van wijziging twee wijzigingen aangebracht. De eerste wijziging is een herstel van een onvolkomenheid en houdt in dat een vervolgalcohol- of drugsonderzoek pas kan volgen indien op grond van het eerste alcohol- of drugsonderzoek dat in artikel 55d Sv is genoemd, of op andere wijze (zie hierna) ten aanzien van de verdachte het vermoeden van alcohol- of drugsgebruik is ontstaan, en niet, zoals in het oorspronkelijke eerste lid was gesteld, op basis van aanwijzingen van alcohol- of drugsgebruik. Daarentegen zijn, zoals in deze nota van wijziging bij artikel 55d, tweede lid, is toegelicht voor het uitvoeren van een voorlopig onderzoek aanwijzingen van alcohol- of drugsgebruik voldoende en is geen vermoeden van een dergelijk gebruik vereist.
De tweede wijziging die artikel 55e, eerste lid, bevat, is dat een vervolgonderzoek ook kan worden uitgevoerd indien op andere wijze dan door een onderzoek dat in artikel 55d Sv is genoemd, ten aanzien van de verdachte het vermoeden is gerezen dat hij onder invloed van alcohol verkeert. Zoals in paragraaf 4 van de nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht, kan een dergelijk vermoeden ook worden verkregen op basis van de constatering dat de adem van de verdachte naar alcohol ruikt en hij een of meer uiterlijke kenmerken vertoont die wijzen op alcoholgebruik, bijvoorbeeld bloeddoorlopen ogen. In dat geval moet het mogelijk zijn dat een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht of een onderzoek naar de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties achterwege blijft. Mede om die reden is in het voorgestelde artikel 55d, eerste lid, Sv het geven van een bevel tot het verlenen van medewerking aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht ook geformuleerd als een bevoegdheid van de opsporingsambtenaar en niet als een verplichting. Dat past ook bij de aard van het onderzoek. Het is een selectiemiddel dat vooraf gaat aan een adem- of bloedonderzoek dat het bewijs vormt van alcoholgebruik. Omdat het oorspronkelijke eerste lid van artikel 56a Sv de mogelijkheid uitsloot dat op een andere manier dan door middel van een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, een vermoeden van alcoholgebruik kan ontstaan, heb ik bij deze nota van wijziging erin voorzien dat indien tegen een verdachte op een andere manier dan door een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht een vermoeden van alcoholgebruik is ontstaan, hij ter verkrijging van het bewijs van dat gebruik aan een adem- of bloedonderzoek onderworpen kan worden.
Onder b, onderdelen 2° en 4°: artikel 55e, tweede en vierde lid, Sv
De wijzigingen die in artikel 55e, tweede en vierde lid, Sv zijn aangebracht, zijn louter wetgevingstechnisch of taalkundig van aard.
Onder b, onderdeel 3°: artikel 55e, derde lid, Sv
De belangrijkste wijziging van het aangepaste derde lid van artikel 55e Sv betreft het creëren van de mogelijkheid voor de opsporingsambtenaar om bij een vermoeden van een gecombineerd gebruik van alcohol en drugs, voor de vaststelling van beide stoffen direct een bloedonderzoek te laten uitvoeren. Nu dient, naar analogie van het huidige vierde lid van artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994, op grond van het oorspronkelijk voorgestelde derde lid van artikel 56a Sv voor het vaststellen van het alcoholgebruik eerst een nader ademonderzoek te worden verricht en kan alleen voor het vaststellen van het drugsgebruik direct een bloedonderzoek worden gedaan. Pas indien een nader ademonderzoek buiten toedoen van de verdachte niet tot een geldig resultaat heeft geleid of in de situatie waarin aannemelijk is dat een nader ademonderzoek om bijzondere geneeskundige redenen bij hem onwenselijk is, mag een bloedonderzoek worden uitgevoerd. Deze procedure is bij nader inzien zowel voor de politie als de verdachte omslachtig en niet effectief. Vandaar dat het gewijzigde derde lid van artikel 55e de ruimte biedt om bij een vermoeden van gecombineerd gebruik een nader ademonderzoek achterwege te laten en direct voor de vaststelling van zowel het alcoholgebruik als het drugsgebruik een bloedonderzoek te laten doen. Het voordeel van de verdachte daarvan is dat hij maar één onderzoek in plaats van twee onderzoeken hoeft te ondergaan en als gevolg daarvan maar één keer een inbreuk op zijn lichamelijke integriteit hoeft te worden gemaakt en minder lang van zijn vrijheid hoeft te worden beroofd. Voor de politie levert het uitvoeren van een gecombineerd bloedonderzoek een besparing van werklasten en tijd op. Daar staat tegenover dat het voor het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) meer werk oplevert omdat de aan dat instituut verbonden onderzoeker het bloedonderzoek dient te richten op de vaststelling van het gebruik van alcohol én drugs, en niet alleen van drugs. Maar dit nadeel is niet van een dusdanig gewicht dat om die reden van de introductie van een gelijktijdig bloedonderzoek voor beide stoffen dient te worden afgezien. Het heeft wel tot consequentie dat indien de met het NFI in de kaderbrief van het NFI afgesproken jaarlijks maximaal uit te voeren aantallen bloedonderzoeken ten behoeve van de vaststelling van alcoholgebruik zijn bereikt, de politie bij vermoeden van een gecombineerd middelengebruik, voor de vaststelling van alcoholgebruik moet teruggrijpen naar het nader ademonderzoek.
Onder b, onderdeel 5°: vervallen artikel 56a, vijfde lid, Sv
Dit artikelonderdeel heeft tot doel het oorspronkelijke vijfde lid van artikel 56a Sv te laten vervallen. In dat artikellid was geregeld dat een bevel tot medewerking aan een bloedonderzoek niet wordt gegeven aan een verdachte van wie aannemelijk is dat het uitvoeren van een bloedonderzoek om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is. Uit informatie van het Forensisch Medisch Genootschap is inmiddels echter gebleken dat er geen aandoeningen bekend zijn waarbij bloedafname bij een verdachte geweldpleger niet mogelijk of verantwoord is. Wel kan zich de situatie voordoen dat het bevel tot medewerking aan een bloedonderzoek (tijdelijk) niet uitgevoerd kan worden omdat de behandelend arts van de verdachte die als gevolg van het geweldsmisdrijf gewond is geraakt, oordeelt dat bij hem zo snel mogelijk medisch moet worden ingegrepen en dat om die reden bij hem (tijdelijk) geen bloed kan worden afgenomen om te bepalen of hij onder invloed van alcohol of drugs verkeerde ten tijde van het plegen van het geweldsmisdrijf.
Onder b, onderdelen 6° en 7°: artikel 55e, vijfde lid, Sv
De aanpassing van het vernummerde vijfde lid van artikel 55e Sv heeft, zoals in paragraaf 4 van de nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht, tot doel onmiskenbaar te maken dat de op basis van dat artikellid op te stellen algemene maatregel van bestuur regels over tegenonderzoek zal bevatten. Het oude zesde lid van artikel 56a Sv liet nog de vrije keuze om over dat onderwerp bij algemene maatregel van bestuur een regeling op te nemen.
Onderdeel 4: artikel II: wijziging van de artikelen 8 en 163 van de Wegenverkeerswet 1994
Onder a: wijziging artikel 8, tweede en derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
De wijzigingen die in artikel 8, tweede en derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 zijn aangebracht, zijn louter taalkundig van aard.
Onder b, onderdeel 1°: wijziging artikel 163, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Zoals hiervoor is toegelicht, maakt het aangepaste artikel 55e, derde lid, Sv het mogelijk dat bij een vermoeden van een gecombineerd gebruik van alcohol en drugs voor de vaststelling van beide stoffen direct een bloedonderzoek kan worden uitgevoerd. Omdat artikel 163, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 model heeft gestaan voor het oorspronkelijk voorgestelde derde lid en de voordelen die een gelijktijdig bloedonderzoek in geval van een vermoeden van gecombineerd alcohol- en drugsgebruik ook in het wegverkeer gelden, is van de gelegenheid van deze nota van wijziging gebruik gemaakt om door middel van het nieuwe artikel II erin te voorzien dat artikel 163, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 eveneens de ruimte biedt om een verdachte bestuurder een bloedonderzoek te laten ondergaan voor de vaststelling van zijn gecombineerd alcohol- en drugsgebruik. Op die manier kunnen de voordelen die aan die werkwijze zijn verbonden, direct worden benut op het tijdstip dat de wet van 26 september 2014 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs2 in werking treedt.
Onder b, onderdelen 2° en 3°: wijziging artikel 163, zevende en achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Het bij artikel II laten vervallen van het zevende en achtste lid van artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft hetzelfde doel als het laten vervallen van artikel 56a, vijfde lid, Sv. Dat is het schrappen van de regel dat de verdachte bestuurder aan wie het bevel is gegeven zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen, niet verplicht is aan dit bevel gevolg te geven indien aannemelijk is dat afname van bloed bij hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is (zevende lid van artikel 163), alsmede van de regel dat hij bij het voordoen van die redenen verplicht is om aan ander onderzoek mee te werken dan een bloed- of ademonderzoek om overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen vaststellen (achtste lid van artikel 163). Zoals ook in de nota van toelichting bij het ontwerpBesluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer dat begin 2015 bij de Tweede Kamer is voorgehangen3 is aangegeven, is uit informatie van het Forensisch Medisch Genootschap en het NFI gebleken dat er geen aandoeningen bekend zijn waarbij bloedafname bij een verdachte bestuurder niet mogelijk of verantwoord is, maar waarbij betrokkene wel auto kan en mag rijden.
Gelet op het feit dat er geen medische gronden bestaan om de uitzondering op de verplichting voor een verdachte bestuurder tot medewerking aan een bloedonderzoek te handhaven, bestaat er ook geen noodzaak meer om voor hem de verplichting te laten voortbestaan om in die uitzonderingssituatie aan een ander onderzoek dan een bloed- of een ademonderzoek zijn medewerking te verlenen. In de praktijk gaat het bij dat andere onderzoek om een urineonderzoek. Vooruitlopend op het laten vervallen van artikel 163, zevende en achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is in het ontwerpBesluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, in tegenstelling tot het huidige Besluit alcoholonderzoeken, dan ook geen regeling opgenomen voor het afstaan en onderzoeken van urine. Dat uitvoering van urineonderzoek niet langer mogelijk is bij bestuurders van wie vermoed wordt dat zij onder invloed van alcohol, drugs of geneesmiddelen verkeren, zal gelet op het vorenstaande geen problemen met de bewijslast van het gebruik van die stoffen opleveren.
Onderdeel 5: artikel III: wijziging van de inwerkingtredingsbepaling
Artikel III bevat de inwerkingtredingsbepaling van het wetsvoorstel. Deze bepaling was eerder opgenomen in artikel II. Bij artikel III is deze bepaling op een zodanige aangepast dat het tijdstip waarop de artikelen of onderdelen van die artikelen van dit wetsvoorstel in werking treden, verschillend kunnen zijn. Daarvoor is gekozen om de mogelijkheid te hebben om de bij artikel II van dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen van de artikelen 8 en 163 van de Wegenverkeerswet 1994 op een ander tijdstip – dat wil zeggen gelijktijdig met de hiervoor genoemde wet van 26 september 2014 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs – in werking te kunnen laten treden dan artikel I, onder A en B, dat de bevoegdheid tot het bevelen van een middelenonderzoek bij verdachte geweldplegers in het Wetboek van Strafvordering introduceert.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33799-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.