Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 januari 2014
Conform het verzoek van uw Kamercommissie voor Infrastructuur en Milieu d.d. 30 januari
2014 informeer ik u in deze brief over de wijze waarop ik gevolg geef aan de uitspraak
van het gerechtshof te Den Haag inzake de zaak tussen de Eigen Veerdienst Terschelling
(EVT) en de Staat.
Op 27 november jl. heb ik uitvoerig met u gesproken over de problemen met de veerverbindingen
tussen Harlingen en Vlieland en Terschelling, de maatschappelijke onrust hierover
op de eilanden, de zoektocht naar mogelijke maatregelen ter oplossing van de problemen
en over de onderbouwing van mijn besluit de huur- en gebruiksovereenkomsten met EVT
op te zeggen. Ik heb tot opzegging besloten vanuit de overtuiging dat het klemmende
en zeer gewichtige publieke belang van de bereikbaarheid van Vlieland en Terschelling
dit rechtvaardigt. Dit, omdat de continuïteit van de veilige, betrouwbare, ongestoorde,
structurele en het hele jaar dekkende veerverbindingen tussen het vaste land en de
eilanden in het geding is.
Eerder heb ik u al over deze kwestie geïnformeerd met mijn brieven van 18 en 30 september
20131, van 15 oktober 20132 en in het schriftelijk overleg ter voorbereiding van het algemeen overleg3.
Tegen mijn besluit heeft EVT, zoals tijdens het algemeen overleg bekend was, bij de
voorzieningenrechter van de rechtbank te Den Haag een kort geding ingesteld. De kortgedingrechter
heeft op 31 december 2013 geoordeeld dat ik de huurovereenkomst terecht heb opgezegd
wegens een klemmend en zeer gewichtig belang en heeft EVT bevolen de aanleginrichting
per 1 februari 2014 definitief te ontruimen. Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter
heeft EVT vervolgens spoedappèl ingesteld bij het Gerechtshof te Den Haag. Het Gerechtshof
heeft op 21 januari jl het spoedappèl behandeld en op 30 januari jl. uitspraak gedaan.
Het Gerechtshof heeft getoetst «of het aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure
zal worden geoordeeld dat de Staat de betreffende huurovereenkomsten mocht opzeggen
per 1 februari 2014».
Het hof heeft naar aanleiding van deze toets besloten het vonnis van de voorzieningenrechter
te vernietigen. Het hof is het er wel mee eens dat een tussentijdse opzegging van
de huur mogelijk is, mits «naar het oordeel van de Staat een klemmend en zeer gewichtig
belang dit vordert».
Maar het hof heeft naar aanleiding van de inbreng van EVT in het spoedappèl twijfels
bij de cijfers over de financiële positie van TSM. Bovendien vindt het hof dat er
onvoldoende is onderzocht of EVT de onrendabele afvaarten van TSM zou kunnen overnemen,
zoals EVT in een brief aan de Kamer heeft aangeboden. Op basis daarvan is het hof
er in deze voorlopige voorziening vooralsnog niet van overtuigd dat het publieke belang
thans noodzaakt tot beëindiging van het medegebruik door EVT, omdat er nog teveel
aspecten ongewis zijn.
De appelrechter vernietigt dus het kort geding vonnis van 31 december 2013 en veroordeelt
de Staat mogelijk te maken dat EVT na 1 februari 2014 het volledige en ongestoorde
gebruik houdt van de aanleginrichtingen onder de bestaande voorwaarden. Voor alle
duidelijkheid meld ik dat het hier gaat om rechterlijke uitspraken in een voorlopige
voorziening hangende de bodemprocedure voor de kantonrechter, die in dit soort huurzaken
de bevoegde rechter is. Vooralsnog blijft de formele opzegging van de huurovereenkomsten
gelden.
Op basis van de uitspraak van de appèlrechter kan EVT wel gebruik blijven maken van
de aanleginrichtingen, in principe totdat de bodemrechter anders heeft beslist, tenzij
een andere oplossing wordt gevonden. Dit betekent dus dat EVT voorlopig kan blijven
varen.
Ik beraad mij er nog op of ik tegen deze uitspraak beroep in cassatie instel. Ik zal
u binnen een maand over mijn besluit informeren.
Geconfronteerd met deze situatie ben ik van plan op korte termijn in overleg met de
gemeenten, TSM en EVT wederom te verkennen welke andere mogelijkheden er nog zijn
om alsnog de continuïteit van de veerverbindingen te garanderen. Ik zal u van de ontwikkelingen
op de hoogte houden.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld