33 750 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2014

Nr. 42 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2013

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel inzake het gebruik van de Friese taal heb ik ook uitvoerig met uw kamer van gedachten mogen wisselen over de erkenning van het Nedersaksisch onder het Europees Handvest voor regionale talen en talen van minderheden (Europees Handvest). In het debat heb ik geschetst waarom het in mijn optiek niet aangewezen is om het Nedersaksisch onder deel III van het Europees Handvest onder te brengen. Ik heb uw Kamer toegezegd de argumentatie die hieraan ten grondslag ligt nog eens schriftelijk te verstrekken.

Het Nedersaksisch is door Nederland als streektaal erkend onder deel II van het Europees Handvest. Hiermee erkent de regering de streektaal als een verrijking van ons cultureel erfgoed. Dit brengt logischerwijs inspanningsverplichtingen voor de Nederlandse overheid met zich mee. De rol om het Nedersaksisch verder te bevorderen is hoofdzakelijk bij de decentrale overheid belegd in die gebieden waar het Nedersaksisch gesproken wordt. Dit is niet zonder reden. Deze decentrale overheden staan dichtbij de burger en zijn om die reden het beste in staat om de streektaal daadwerkelijk het beste te beschermen en te bevorderen. Er kan dan ook maatwerk geleverd worden bij het stimuleren van de streektaal.

Het kunnen leveren van maatwerk is essentieel, daar het Nedersaksisch geen gestandaardiseerde taal is. Het Nedersaksisch is een verzamelbegrip die uiteenlopende varianten kent, waaronder het IJssellands, het Gronings, het Achterhoeks, het Urks, het Drents, het Veluws, het Stellingwerfs, het Twents en het Sallands.1 Gezien deze verschillen, is ervoor gekozen om de bevordering van het Nedersaksisch bij de decentrale overheid te beleggen. Het is evident dat de variëteit binnen het Nedersakssich het voeren van uniform rijksbeleid daarbij bemoeilijkt.

Een zekere regionale vrijheid bij het bevorderen van het Nedersaksisch acht ik wenselijk; dat komt de streektaal ook ten goede. De erkenning onder deel II van het Europees Handvest past het beste bij deze situatie, daar erkenning onder deel III een stringenter regime met zich mee brengt.

In de schriftelijke stukken die ik met uw Kamer heb gewisseld aangaande het wetsvoorstel gebruik Friese taal is het onderwerp Nedersaksisch ook aan bod gekomen, alsmede in het voorlopig verslag en de memorie van antwoord in de schriftelijke voorbereiding van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer.2 Volledigheidshalve zij naar de gevoerde argumentatie in die stukken verwezen.

Een cruciaal onderdeel van het debat over erkenning van het Nedersaksisch onder deel III is de vraag of erkenning mogelijk is zonder extra inspanningen van de overheid. Op dit punt verschillen de inzichten. Er wordt door pleitbezorgers van het Nedersaksisch betoogd, dat erkenning onder deel III van het Europees Handvest reeds mogelijk is en dat dit geen extra verplichtingen en inspanningen met zich mee brengt voor het Rijk. Ik deel die opvatting niet. Uit een inventarisatie die onder de diverse departementen is uitgevoerd, komt naar voren dat erkenning onder deel III aanzienlijke inspanningen met zich brengt, onder meer omdat aanpassing van wetgeving en beleidsintensivering noodzakelijk is – waar uiteraard ook kosten mee gemoeid zijn. De inventarisatie is door mijn ambtsvoorganger per brief d.d. 20 maart 2012 aan uw Kamer toegestuurd.3 De situatie zoals beschreven in de inventarisatie is onveranderd en er zijn geen nieuwe inzichten ter zake.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Herweijer, M & Jans, J.H., Nedersaksisch waar het kan, blz. 2, Groningen, 2009.

X Noot
2

Kamerstukken 33 335.

X Noot
3

Kamerstuk 2012D12185.

Naar boven