33 750 IV Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2014

Nr. 6 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 oktober 2013

Van 28 september tot en met 1 oktober bracht ik een bezoek aan achtereenvolgens Curaçao en Bonaire. Hieronder doe ik u verslag van de overleggen tijdens mijn reis met het bestuur van de eilanden en een aantal organisaties. Ook maak ik van de gelegenheid gebruik u te informeren naar aanleiding van enkele moties en toezeggingen naar aanleiding van eerdere overleggen met de Eerste en Tweede Kamer.

Curaçao

Op Curaçao heb ik overleg gevoerd met de waarnemend Gouverneur, de Minister-President en Raad van Ministers. Er is in die gesprekken onder andere stilgestaan bij de aangekondigde evaluatie van de Rijkswetten. Op korte termijn zal de voorlichtingsvraag aan de Raad van State worden toegezonden. Na ontvangst van de voorlichting zal het Kabinet nader spreken met de landen over de inhoud en het proces. Ik heb al eerder toegezegd om dan ook de Tweede Kamer te informeren.

Wat betreft de overheidsfinanciën is geconcludeerd dat er belangrijke structurele beleidsmaatregelen zijn getroffen, die bijdragen tot een stabilisering van de begroting. Tegelijkertijd onderstreept de regering van Curaçao dat waakzaamheid geboden is en dat er mogelijk nog meer pijnlijke maatregelen in het verschiet liggen. Vanuit maatschappelijk en sociaal perspectief is de regering van Curaçao voornemens om de ontwikkeling van het ziekenhuis ter hand te nemen. De financiering daarvan dient nog gerealiseerd te worden. Daarbij wordt gedacht aan de lopende inschrijving. Curaçao realiseert zich dat het CFT daarover advies moet uitbrengen.

Aangaande de Koninkrijksconferentie is onderkend dat de landen nu voortgang moeten maken met de inhoudelijke uitwerking van eerder afgesproken thema’s. Dit is belangrijk met het oog op de voorbereiding van de eerstvolgende conferentie dit voorjaar in Aruba.

We hebben ook gesproken over de Isla raffinaderij. Minister-President Asjes heeft mij geïnformeerd over de twee werkgroepen die hij heeft besloten op te richten sinds de Staten akkoord zijn gegaan met de beleidslijn met betrekking tot de raffinaderij. De regering van Curaçao heeft benadrukt dat de milieugevolgen van de raffinaderij voor de bevolking aangepakt moeten worden. De milieuaspecten spelen bij de uiteindelijke besluitvorming dus een belangrijke rol. Ook het aspect van de financiering van eventuele milieusaneringen wordt door de werkgroepen meegenomen. Ik vertrouw hiermee aan de motie Van Gent (Kamerstuk 32 123 IV, nr. 17) te hebben voldaan. Ik zal de kwestie op de voet blijven volgen.

Ik heb de regering van Curaçao toegezegd desgewenst en zover mogelijk advies en bijstand te willen leveren op voornoemde onderwerpen.

Vervolgens heb ik overleggen gevoerd met de stichtingen die de Nederlandse samenwerkingsmiddelen beheren, te weten de Stichting Ontwikkeling Nederlands Antillen (SONA) en de Antilliaanse Medefinancieringsorganisatie (AMFO). Zoals u weet vinden er inmiddels geen stortingen meer plaats vanuit mijn ministerie naar de stichtingen, waardoor het accent van het overleg lag op afsluiting en (her)verdeling van de nog resterende middelen. Het in dat kader met Minister-President Asjes getekende protocol voeg ik bij deze brief1.

Zoals door mij aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer over de besteding van de samenwerkingsmiddelen Caribisch deel van het Koninkrijk en bestuurlijke ontwikkelingen Bonaire (Kamerstuk 33 400 IV, nr. 43) heb ik het SONA bestuur tijdens mijn recente reis naar Curaçao decharge verleend over het jaar 2012. Dit gegeven het feit dat zij voldaan hebben aan de vereisten op basis van de beheersovereenkomst en de review door de Auditdienst Rijk (ADR) van de externe accountant van deze stichting in juni 2013. In de brief van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties van de Tweede Kamer werd mij verzocht nader te informeren over de stand van zaken met betrekking tot SONA. Ik vertrouw dat bij deze te hebben gedaan.

Bonaire

Op Bonaire heb ik gesproken met de Gezaghebber, het Bestuurscollege, de Eilandsraad en de Rijksvertegenwoordiger. Met alle betrokkenen is gesproken over de aanhoudende onrust in het bestuur. Het risico bestaat dat de bestuurlijke onrust uiteindelijk ten koste gaat van de burger van Bonaire. Ik heb overigens op Bonaire bestuurders en politici aangetroffen die zich op een bevlogen manier, met hart voor de zaak inzetten binnen een soms moeilijke omgeving. Daarom ben ik er ook van overtuigd dat Bonaire in staat zal zijn de verhoudingen te normaliseren.

Er is verder gesproken over de ontwikkeling van de koopkracht. In dat kader zal de Staatssecretaris van SZW u spoedig informeren over de bevindingen tijdens haar werkbezoek in juli van dit jaar. Ook is er stilgestaan bij het eilandelijk ontwikkelplan, waar tijdens de aankomende Caribisch Nederland week (28 oktober – 1 november) verder over gesproken zal worden. Dat geldt ook voor het proces en de reikwijdte van de evaluatie van Caribisch Nederland vijf jaar na de staatkundige verandering van 2010.

Tenslotte heb ik gesproken met jeugdraad van Bonaire, die in mijn bijzijn geïnstalleerd werd. Ik vond het, mede gelet op de recente bevindingen van UNICEF, belangrijk om van de jonge inwoners van Bonaire te horen wat hun wensen zijn, waar de problemen liggen en hoe het leven kan verbeteren voor henzelf, andere kinderen en alle inwoners van Bonaire. De belangrijkste onderwerpen die genoemd werden waren de veiligheid, de leefomstandigheden en het onderwijs. Ik heb met veel interesse geluisterd naar hun bevindingen en verhalen en zal dit delen met de verantwoordelijke collega’s in Den Haag.

Aanwijzing Sint Maarten

De Raad van Ministers van het Koninkrijk heeft 27 september jongstleden de Gouverneur van Sint Maarten een aanwijzing gegeven een onderzoek te gelasten naar het behoorlijk en integer functioneren van het openbaar bestuur van Sint Maarten. Het doel van het onderzoek is het bevorderen van goed bestuur zoals dat een democratische rechtstaat betaamt.

De Rijksministerraad heeft sinds het begin van 2013 regelmatig bij de regering van Sint Maarten zijn zorgen naar voren gebracht over het feit dat het functioneren en het aanzien van het bestuur van Sint Maarten in toenemende mate ter discussie staat. Zowel binnen als buiten het Koninkrijk is een overwegend negatief beeld over het land ontstaan, dat het Koninkrijk als geheel raakt. Om te voorkomen dat verder afbreuk wordt gedaan aan het vertrouwen van burgers, bedrijven, instanties en buitenlandse overheden in het bestuur van Sint Maarten is een onafhankelijk onderzoek naar knelpunten en tekortkomingen in het behoorlijk en integer functioneren van de overheid urgent.

Vanaf begin dit jaar heb ook ik bij verschillende gelegenheden deze situatie onder de aandacht van de Minister-President van Sint Maarten gebracht en haar de zorgen van de Raad van Ministers van het Koninkrijk overgebracht. Dit heeft niet tot voldoende stappen van de zijde van de regering van Sint Maarten geleid.

Het onderzoek zal zich richten op bekende kwetsbare sectoren zoals het gokwezen, de prostitutie, het vreemdelingenverkeer, infrastructurele werken en grote aanbestedingen. Het te onderzoeken openbaar bestuur omvat de ministers en ministeries en degenen die voor hen werkzaam zijn. Overheids-nv’s horen daar ook bij. Het onderzoek moet onafhankelijk worden uitgevoerd en ook niet geschieden door instanties van het land Sint Maarten zelf.

De Gouverneur heeft de opdracht gekregen om zes maanden na de opdrachtverlening zijn onderzoeksrapport voorleggen aan de Raad van Ministers van het Koninkrijk. Ik stel mij voor u na de behandeling van dit rapport in de Raad van Ministers van het Koninkrijk over de uitkomsten daarvan nader te informeren.

Stand van zaken moties en toezeggingen

Het voormalig lid Heijnen (PvdA) deed tijdens het algemeen overleg met de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties op 3 juli jongstleden (Kamerstuk 33 400-IV nr. 41) de suggestie om toezichthouders, de inspecties, officieren van justitie en commissarissen van de politie binnen het Koninkrijk te rouleren. Dit om de onafhankelijkheid binnen de kleine gemeenschappen van onder andere toezichthouders en inspecties te garanderen. Mijn reactie hierop is als volgt.

Voor gezagsdragers die door Nederland ter beschikking worden gesteld, geldt een uitzendingtermijn van in beginsel drie jaar, met de mogelijkheid van een verlenging van in de regel maximaal twee jaar. De mogelijkheden van roulatie van gezagsdragers tussen de landen van het Koninkrijk gedurende de uitzendtermijn worden beperkt door het dienstverband dat de gezagdragers met het betreffende land hebben. Rechters en officieren van justitie treden namelijk voor de duur van hun uitzending in dienst van het betreffende land.

Medewerkers van de Koninklijke Marechaussee (KMar) en het Recherche Samenwerkingsteam (RST) worden eveneens vanuit Nederland uitgezonden voor een duur van in beginsel drie jaar, met een mogelijke verlenging van in de regel maximaal twee jaar. Daarbij kunnen medewerkers van de KMar en het RST in verschillende landen worden ingezet. Daarmee is al in een roulatiesysteem voorzien. Toezichthouders, de inspecties en commissarissen van de politie zijn in dienst van de instanties van het betreffende land en niet uitgezonden door Nederland. Een eventueel roulatiesysteem zou via onderlinge afspraken tussen de landen van het Caribisch deel van het Koninkrijk opgesteld moeten worden. Ik vertrouw hiermee deze toezegging te hebben afgedaan.

In mijn brief van 13 september jl. heb ik u geïnformeerd over de wens om al eerder de coördinatie inzake Caribisch Nederland te bezien en daartoe uiterlijk 1 mei besluiten in te nemen (Kamerstuk 33 400 IV, nr. 46). Tijdens mijn bezoek op Bonaire heb ik hier ook over gesproken met het bestuurscollege.

De secretaris-generaal van BZK heeft in de afgelopen week ook op Sint Eustatius en Saba gesproken over de Rijkscoördinatie. In het kader van de aanstaande CN-week (eind oktober) heeft hij het verzoek gedaan om ook hun opvattingen kenbaar te maken.

Ik heb de Tweede Kamer in mijn brief van 13 september al deelgenoot gemaakt van de beslissing van de Rijksvertegenwoordiger. In de brief van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties van de Tweede Kamer wordt verzocht om door middel van gespreksverslagen te informeren omtrent de uitkomst van de gesprekken met de Rijksvertegenwoordiger. Vanwege het personeelsvertrouwelijke karakter van deze gesprekken kan ik de verslagen niet in de openbaarheid brengen.

In het debat met de Eerste Kamer op 4 juni jongstleden heb ik toegezegd om naar aanleiding van een vraag van het lid Van Kappen de Kamer te informeren over de belastinginkomsten en premies in Caribisch Nederland en (via mijn ambtsgenoot van Financiën en het CBS) en het Bruto Binnenlands Product (BBP) van Caribisch Nederland. Een overzicht van de belastinginkomsten en premies van Caribisch Nederland zijn opgenomen in een bijlage bij de begroting van het BES-fonds 2014, welke u inmiddels hebt mogen ontvangen. Ik kan u verder informeren dat het CBS het BBP van Caribisch Nederland zal opnemen in hun strategisch plan, zodat de Minister van Financiën de Kamer in de toekomst specifieker kan informeren.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven