33 695 Faillissementsrecht

Nr. 5 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juli 2014

1. Inleiding

Bij brieven van 26 november 20121, 27 juni 20132 en 15 november 20133 is uw Kamer geïnformeerd over het wetgevingsprogramma «Herijking faillissementsrecht». Met deze brief informeer ik uw Kamer, conform mijn toezegging, over de voortgang van dat programma.

In de vorige voortgangsbrieven heb ik uiteengezet dat het programma bestaat uit drie pijlers, namelijk (i) bestrijding van faillissementsfraude, (ii) bevordering van het reorganiserend vermogen van bedrijven en (iii) de modernisering van de faillissementsprocedure. In het navolgende zal per pijler van het programma worden uiteengezet welke stappen ten opzichte van de in de laatste voortgangsbrief geschetste stand van zaken zijn genomen alsmede welke stappen naar verwachting de komende periode zullen worden gezet. Daarna zal een overzicht worden gegeven van de laatste ontwikkelingen op het terrein van het Europese insolventierecht en zal ook ten aanzien daarvan worden aangegeven wat er de komende periode te verwachten valt. Alvorens daaraan wordt toegekomen, zullen eerst enkele meer algemene opmerkingen worden gemaakt met betrekking tot de uitgangspunten en de werkwijze die aan het programma ten grondslag liggen.

2. Uitgangspunten en werkwijze

Het programma «Herijking faillissementsrecht» heeft als uitgangspunt het bieden van praktische oplossingen voor concrete problemen. In de afgelopen periode is dan ook de werkwijze voorgezet waarbij wetsvoorstellen worden vormgegeven in nauw overleg met organisaties als Insolad, Recofa, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Rechtspraak, VNO-NCW MKB Nederland en NVB. Ook vindt voortdurend doorlopend afstemming plaats met de betrokken departementen. Dat de praktijk het uitgangspunt van het programma en de daaruit voortvloeiende werkwijze op prijs stelt en breed ondersteunt, blijkt voortdurend tijdens studiemiddagen en nationale en internationale conferenties en seminars waar aandacht aan (delen van) het programma wordt besteed en daarover uitleg wordt gegeven. Ook in de literatuur mag het programma zich verheugen in uitgebreide aandacht en wordt in het algemeen met instemming op de gekozen uitgangspunten en de gevolgde werkwijze gereageerd.

Het faillissementsrecht vormt ook nog steeds een onderdeel van de Europese agenda. Belangrijke elementen van het Nederlandse programma komen daarbij nadrukkelijk terug. Zo is er op de JBZ-Raad van 5 en 6 juni jl. een algemene oriëntatie bereikt over de hoognodige herziening van de EU-faillissementsverordening uit 2000. Daarin komen zowel fraudebestrijding als de versterking van het reorganiserend vermogen aan de orde. Op 12 maart 2014 heeft de Europese Commissie een aanbeveling gepresenteerd over een nieuwe Europese aanpak van faillissement en insolventie.4 Deze aanbeveling biedt in veel opzichten, met name waar het gaat om betere doorstartmogelijkheden, een versterking van het reorganiserend vermogen en betere tweede-kans-mogelijkheden, ondersteuning voor ons wetgevingsprogramma. Op beide punten wordt hieronder nader ingegaan.

Het wetgevingsprogramma ligt op schema. Enkele incidentele vertragingen, bijvoorbeeld veroorzaakt doordat de Europese discussie in de aanloop naar de algemene oriëntatie in een stroomversnelling raakte, konden grotendeels worden goed gemaakt bij andere onderdelen van het programma.

3. Verslag per pijler

3.1. Pijler 1: Bestrijding van faillissementsfraude

Deze pijler behelst maatregelen die beogen laakbaar handelen bij of voorafgaand aan faillissementen aan te pakken. De betreffende maatregelen vinden hun weerslag in drie wetsvoorstellen, namelijk: (i) de introductie van de mogelijkheid tot oplegging van een civielrechtelijk bestuursverbod, (ii) de herziening van het strafrechtelijk faillissementsrecht, en (iii) e invoering van een fraudesignalerende taak voor curatoren.

Ten aanzien van het eerste wetsvoorstel, het civielrechtelijk bestuursverbod, werd in de laatste voortgangsbrief bericht dat het aan de Afdeling Advisering van de Raad van State was aangeboden. De Afdeling heeft inmiddels advies uitgebracht. Dat advies is verwerkt. Thans vindt nog nadere afstemming plaats over enkele uitvoeringstechnische aspecten. Het wetsvoorstel zal voor het einde van het reces naar uw Kamer worden verzonden.

Met betrekking tot het tweede wetsvoorstel, de herziening van het strafrechtelijk faillissementsrecht, werd in de vorige voortgangsbrief bericht dat ernaar werd gestreefd dit begin 2014 aan de Afdeling Advisering van de Raad van State voor te leggen. Dat is gebeurd. Ook over dit wetsvoorstel heeft de Afdeling inmiddels een advies uitgebracht dat thans wordt verwerkt. Aldus zal uw Kamer bij terugkomst van het reces ook dit wetsvoorstel tegemoet kunnen zien.

Over het derde wetsvoorstel, de versterking van de positie van de curator, dat voorziet in de introductie van een fraudesignalerende taak voor curatoren, is dit voorjaar geconsulteerd.5 De ontvangen reacties worden thans verwerkt. Naar verwachting zal het wetsvoorstel na de zomer kunnen worden voorgelegd aan de Afdeling Advisering van de Raad van State.

3.2. Pijler 2: Versterking reorganiserend vermogen van bedrijven

De pijler «versterking reorganiserend vermogen van bedrijven» (hierna: de reorganisatie-pijler) begint inmiddels steeds meer vorm te krijgen. Zoals ik eerder heb uiteengezet, is deze pijler er in de eerste plaats op gericht faillissementen zoveel mogelijk te voorkomen. Binnen deze pijler wordt daarom gewerkt aan maatregelen om reorganisatie, herstructurering en doorstart buiten faillissement te faciliteren. Dat werk ligt op schema. Ten opzichte van de vorige voortgangsbrief is veel voortgang geboekt. Omdat een faillissement niet altijd te vermijden is, zullen in het kader van deze pijler ook maatregelen worden getroffen om daar waar mogelijk de continuering van rendabele bedrijfsonderdelen na faillissement te bevorderen. De tweede pijler bestaat uit drie wetsvoorstellen, die in het navolgende aan de orde zullen komen.

Wet continuïteit ondernemingen I

Het eerste wetsvoorstel binnen de reorganisatie-pijler, de Wet continuïteit ondernemingen I, betreft de invoering in de Faillissementswet van de mogelijkheid voor de rechtbank om op verzoek van een schuldenaar al voor een mogelijke faillietverklaring in stilte aan te wijzen wie zij zal aanstellen als curator (hierna: beoogd curator) en benoemen als rechter-commissaris (hierna: beoogd RC) mocht het daadwerkelijk tot een faillissement komen. Doel daarbij is om de schuldenaar in de gelegenheid te stellen – onder toeziend oog van de beoogd curator en de beoogd RC – in relatieve rust het mogelijk aankomend faillissement van zijn onderneming voor te bereiden en, indien aan de orde, de kansen op een verkoop van rendabele onderdelen van die onderneming – ten behoeve van een doorstart – tegen een zo’n hoog mogelijke prijs, te vergroten.

De regeling sluit aan bij de praktijk die zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld en inmiddels door acht van de elf rechtbanken wordt toegepast en in navolging van een soortgelijke Engelse regeling ook wel wordt aangeduid met de term «pre-pack». Met het wetsvoorstel doe ik de toezegging gestand die namens mij is gedaan door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tijdens het mondelinge vragenuurtje in de Tweede Kamer van 18 juni 2013, om de «pre-pack» ten behoeve van de rechtszekerheid een uitdrukkelijke grondslag in de wet te bieden.

In de vorige voortgangsbrief werd bericht dat de consultatie over een voorontwerp voor de regeling was geopend. De consultatie leverde veel steun op voor het wetsvoorstel. In veel reacties werd benadrukt dat het voorstel tegemoet komt aan de sterke roep uit de praktijk om de «pre-pack» een wettelijke basis te geven. Ook werd veelal instemmend gereageerd op het feit dat gekozen is voor een kaderregeling die ruimte biedt voor nadere invulling door de praktijk. De consultatie leverde desalniettemin ook verschillende suggesties op tot aanpassing van de regeling, dan wel de toelichting daarop. Daarbij ging het vooral om:

  • een nadere invulling van de rol en van de taken en bevoegdheden van de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris;

  • een aanscherping van de waarborgen tegen misbruik of oneigenlijk gebruik van de regeling;

  • het zorgen voor meer transparantie naar betrokkenen en met name de crediteuren;

  • het beperken van het risico op onbedoelde negatieve gevolgen van de toepassing van de regeling.

Het voorjaar is benut om deze suggesties in het wetsvoorstel te verwerken. Inmiddels is het wetsvoorstel voor advies naar de Afdeling Advisering van de Raad van State gezonden.

Wet continuïteit ondernemingen II

Het tweede wetsvoorstel binnen de reorganisatie-pijler, de Wet continuïteit ondernemingen II (WCO II), beoogt ondernemingen die zich geconfronteerd zien met problematische schulden, maar die volgens de betrokken belanghebbenden op zichzelf rendabel zijn, de mogelijkheid te bieden hun schulden te saneren en terug te brengen tot beheersbare proporties zodat een faillissement kan worden voorkomen.

Thans kunnen belanghebbenden bij een onderneming, waaronder schuldeisers en aandeelhouders, buiten faillissement of surseance van betaling niet verplicht worden om hun medewerking te verlenen aan een herstructureringsplan waarmee een faillissement kan worden voorkomen. Zelfs indien het plan door een grote meerderheid van de belanghebbenden wordt ondersteund, kan bijvoorbeeld één onwillige schuldeiser of aandeelhouder de uitvoering daarvan frustreren. Dit is ook het geval wanneer de betreffende schuldeiser of aandeelhouder hier eigenlijk geen belang bij heeft; hij zou bij faillissement naar verwachting bijvoorbeeld geen enkele uitkering krijgen. Om de herstructurering toch doorgang te kunnen laten vinden, rest de schuldenaar dikwijls slechts «een keuze tussen twee kwaden». De eerste mogelijkheid is dat hij zijn toevlucht neemt tot het zelf indienen van een verzoek tot het verlenen van surseance van betaling of faillietverklaring, waarbinnen een dwangakkoord in een aantal gevallen wel mogelijk. De tweede mogelijkheid is dat hij – al dan niet na daartoe met dreiging van een faillissementsaangifte onder druk te zijn gezet – de vordering van de onwillige schuldeiser voldoet, zelfs indien deze in het geval van faillissement geen uitkering zou ontvangen of een lagere uitkering tegemoet zou kunnen zien dan onder het akkoord.

De mogelijkheid voor een enkele schuldeiser om een akkoord te frustreren wordt breed ervaren als praktisch probleem en als een belangrijke oorzaak van het mislukken van de reorganisatie van op zichzelf rendabele ondernemingen buiten faillissement. Door ondernemersorganisaties, de insolventie(advies)praktijk en in de literatuur wordt al geruime tijd gepleit voor de invoering van een dwangakkoord buiten faillissement. Uit een onlangs in opdracht van de Europese Commissie verrichte studie van Insol Europe, volgt dat een aantal EU lidstaten (zoals VK, Frankrijk, België, Italië en Spanje) een dergelijke regeling al kent. In de hierboven al genoemde aanbeveling van de Europese Commissie inzake een nieuwe aanpak van faillissement en insolventie worden alle lidstaten aangespoord een dergelijke regeling in hun wetgeving te introduceren, hetgeen Nederland met de Wet Continuïteit Ondernemingen II zal doen.

In de eerste voortgangsbrief over het programma Herijking Faillissementsrecht is gemeld dat aan de Wet Continuïteit Ondernemingen II, werd gewerkt. In de tweede voortgangsbrief is een houtkoolschets gegeven van de met de Wet Continuïteit Ondernemingen II in te voeren regeling van het dwangakkoord.6 Uiteengezet is dat de regeling zou gaan behelzen dat schuldeisers of aandeelhouders die onredelijk dwarsliggen bij een door de meerderheid van de schuldeisers of aandeelhouders ondersteunde sanering van de schulden van de onderneming kunnen worden gedwongen aan een zodanige sanering mee te werken indien daardoor een faillissement zou kunnen worden voorkomen. Daartoe zou het mogelijk worden gemaakt dat schuldeisers in verschillende klassen kunnen worden onderverdeeld. Aan elk van die klassen kan een separaat akkoord kan worden voorgelegd waarover door die klassen kan worden gestemd. Indien de meerderheid van de schuldeisers in de betreffende klasse voor het akkoord zou stemmen, zou het akkoord ook verbindend verklaard kunnen worden voor de andere schuldeisers en aandeelhouders in die klasse.

Het dwangakkoord buiten faillissement is als zodanig in de Nederlandse wet nog onbekend. Het betreft gecompliceerde materie die vele verschillende rechtsgebieden beslaat, zoals het faillissementsrecht, het goederenrecht, het verbintenissenrecht, het procesrecht en het vennootschapsrecht. In de vorige voortgangsbrief is in dat kader bericht dat in nauw overleg met de stakeholders en deskundigen uit de praktijk werd gewerkt aan de nadere vormgeving van de regeling. Dat overleg is sindsdien voortgezet. Een concept-tekst is tijdens twee stakeholdersbijeenkomsten besproken. Voorts zijn deskundigen uit alle geledingen van de insolventiepraktijk – curatoren, rechters-commissarissen, advocaten en bedrijfsjuristen – geraadpleegd. Daarbij stond telkens het uitgangspunt voorop van een praktisch werkbare regeling die bruikbaar is voor een breed scala aan ondernemingen. Een ontwerp-voorstel bevindt zich thans in een vergevorderd stadium van voorbereiding. De verwachting is dan ook dat het voorstel voor de WCO II binnen enkele weken ter consultatie openbaar kan worden gemaakt.

Wet continuïteit ondernemingen III

In het laatste wetsvoorstel in de reorganisatiepijler, de Wet continuïteit ondernemingen III, zullen verschillende maatregelen worden opgenomen waarmee (i) de voortzetting van de onderneming tijdens faillissement wordt gefaciliteerd, opdat de curator in de gelegenheid wordt gesteld het faillissement goed af te wikkelen, en (ii) de kansen op een doorstart van de onderneming (of onderdelen daarvan) vanuit faillissement worden vergroot.

Een van de maatregelen die ik in dit kader eerder genoemd heb, betreft een doorleveringsverplichting voor leveranciers van essentiële goederen en diensten. Daarnaast wil ik – mede met het oog op de voorstellen die ik zal doen in het kader van de Wet continuïteit ondernemingen II voor het dwangakkoord buiten faillissement – ook de regelingen voor het dwangakkoord in surseance van betaling en het dwangakkoord in faillissement opnieuw bezien.

In de komende periode zal ik in overleg treden met stakeholders en deskundigen uit de praktijk. Daarbij streef ik ernaar om in het najaar een voorontwerp voor de Wet continuïteit ondernemingen III in consultatie te geven.

3.3. Modernisering faillissementsprocedures

Tot slot is ook het wetsvoorstel modernisering faillissementsprocedures in voorbereiding. In de eerdere voortgangsbriefen heb ik u bericht dat de faillissementsprocedure met dit wetsvoorstel wordt aangepast aan de eisen en de mogelijkheden van de tegenwoordige tijd. Ten eerste door het gebruik van het elektronisch berichtenverkeer en het internet meer mogelijk te maken. Het instrumentarium van de curator zal hier op aangepast worden. Ten tweede wordt de kennis van het faillissementsrecht bij de rechterlijke macht versterkt door het inrichten van een gespecialiseerde insolventierechter. Deze insolventierechter zal meer maatwerkmogelijkheden krijgen bij de afwikkeling van faillissementen. Verder zal de fysieke verificatievergadering komen te vervallen, komt er een deadline voor het indienen van vorderingen en wordt er meer flexibiliteit bij de samenstelling van de schuldeiserscommissie mogelijk.

Thans wordt in overleg met de praktijk wordt bezien of er meer moderniseringen wenselijk zijn. Voorts wordt beoogd de met dit wetsvoorstel voorziene wijzigingen inhoudelijk en qua tijdplanning waar mogelijk parallel te laten lopen met de algemene herziening en vereenvoudiging van het procesrecht die thans plaatsvindt in het kader van het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI).

4. Europese ontwikkelingen

4.1. Europese Insolventieverordening

Het faillissementsrecht staat niet alleen nationaal in de belangstelling, maar ook op Europees niveau. In de laatste twee brieven over het wetgevingsprogramma alsmede in het reguliere kader van het JBZ-overleg heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over de herziening van de EU-insolventieverordening. In het navolgende doe ik verslag van de ontwikkelingen die sindsdien zijn gevolgd.

De huidige EU-verordening geldt sinds 2002 en schept een Europees kader voor grensoverschrijdende faillissementsprocedures. Zij geldt als een debiteur -rechtspersoon of natuurlijke persoon – vermogen of schuldeisers in meer dan één lidstaat heeft. De verordening bepaalt welke rechter bevoegd is om faillissementsprocedures te openen, en waarborgt in de hele Unie de erkenning van de hieruit voortvloeiende beslissingen. Ook kent de EU-regeling uniforme regels over het toepasselijke recht en over de verhouding tussen verschillende insolventieprocedures in verschillende lidstaten.

De Commissie heeft eind 2012 voorgesteld om de Europese insolventieverordening te moderniseren. Kortheidshalve zij verwezen naar het BNC-fiche hierover.7 De Tweede Kamer heeft vervolgens een behandelvoorbehoud gemaakt bij dit voorstel. Naar aanleiding hiervan is een algemeen overleg gehouden. Daarbij is aangegeven dat Nederland op zich positief staat tegenover modernisering, meer samenwerking in grensoverschrijdende situaties en het feit dat daarbij ook wordt gekeken naar betere doorstartmogelijkheden van bedrijven. Verder is, zowel van de zijde van de Tweede Kamer als door de regering, het grote belang benadrukt van fraudebestrijding en -preventie. In EU-kader heeft Nederland, met andere lidstaten, zoals Duitsland, Polen, Italië en Spanje, aangedrongen op meer structurele maatregelen voor die gevallen waarin een bedrijf – kort gezegd – naar een andere lidstaat gaat louter om daar onder een voor de debiteur gunstiger rechtsregime een faillissement te kunnen afwikkelen («forum shopping»).

De beraadslagingen over de herziening van de insolventieverordening zijn onder het Griekse voorzitterschap sterk geïntensiveerd. Daarbij is uiteraard de nodige aandacht besteed aan de onderwerpen die door de JBZ-Raad van 5 en 6 december 2013 als belangrijk waren aangemerkt, te weten het belang van betere doorstart- en tweede-kans-mogelijkheden voor bedrijven, het vraagstuk van «forum shopping» met de bedoeling om het faillissement onder een voor de debiteur gunstiger regime af te wikkelen, de koppeling van de nationale faillissementsregisters via het e-justice portaal, privacy en een verbetering van de mogelijkheden om grensoverschrijdende groepsinsolventies af te wikkelen.

Op de JBZ-Raad van 5 en 6 juni jl. is een algemene oriëntatie bereikt over de Commissievoorstellen. Daarin is op de volgende wijze recht gedaan aan de Nederlandse inzet:

  • a) De verordening bevat de mogelijkheid tot opname van opgelegde bestuursverboden in de te koppelen nationale faillissementsregisters.

  • b) De Commissie zal op uiterlijk 1 januari 2016 met een studie komen naar de grensoverschrijdende aspecten van bestuursverboden en de bestuurdersaansprakelijkheid.

  • c) Om faillissementstoerisme tegen te gaan bevat de verordening een wachtperiode van zes maanden met betrekking tot natuurlijke personen die vlak voor een verzoek tot opening van een faillissementsprocedure hun woonplaats veranderen.

  • d) Het fenomeen van het faillissementstoerisme zal door de Commissie worden onderzocht en uiterlijk 3 jaar nadat de verordening van toepassing is geworden zal de Commissie hierover een studie presenteren.

  • e) De verordening verruimt de mogelijkheden om de continuïteit van bedrijven in financiële problemen te verbeteren.

  • f) Versterkte samenwerking tussen curatoren onderling, rechters onderling en de beide beroepsgroepen bij de afwikkeling van grensoverschrijdende faillissementen. Coördinatie op vrijwillige basis van faillissementen van meerdere leden van een groep door middel van een «opt-out» systeem.

  • g) De Nederlandse rechter blijft bevoegd voor de beoordeling van ontslagaanvragen bij vestigingen in Nederland van in een andere lidstaat zetelende en aldaar in faillissement verkerende bedrijven.

Hiermee is niet alleen recht gedaan aan de Nederlandse inzet voor betere doorstart- en tweede-kans-mogelijkheden voor bedrijven alsmede meer samenwerking tussen curatoren en rechters bij de afwikkeling van grensoverschrijdende faillissementen, maar is ook fraudebestrijding prominent in de Europese agenda verankerd. Op Raadswerksgroepniveau zal nu verder worden gesproken over de vele preambulaire overwegingen die nog moeten worden ingekleurd, terwijl het Italiaanse voorzitterschap nu de triloog met de Commissie en het nieuw verkozen Europese Parlement zal aangaan.

4.2. De aanbeveling inzake een nieuwe aanpak van faillissement en insolventie

De Europese Commissie heeft recentelijk haar eerste schreden op het gebied van het materieel insolventierecht gezet. Zij heeft op 12 maart 2014 een aanbeveling gepubliceerd over een nieuwe aanpak van faillissement en insolventie.8

In de aanbeveling wordt lidstaten geadviseerd hun faillissementsrecht op een zodanige wijze inrichten dat ondernemingen in een vroeg stadium, buiten insolventie en zonder gerechtelijke procedure kunnen herstructureren om insolventie te voorkomen. Bij een dergelijke herstructurering dient de zeggenschap over de onderneming bij de schuldenaar zelf te blijven. Tijdelijke schorsing van individuele tenuitvoerleggingsmaatregelen moet hierbij mogelijk zijn. Ook doet de Commissie enkele aanbevelingen ten aanzien van het herstructureringsplan. Een dergelijk plan moet bindend kunnen zijn voor alle schuldeisers als het door de meerderheid van de schuldeisers is goedgekeurd en door de rechter is bevestigd. In het geval niet alle schuldeiseres door het plan worden geraakt, zou ook niet de goedkeuring van alle schuldeisers nodig moeten zijn. Er moet onderscheid kunnen worden gemaakt tussen schuldeisers met verschillende belangen, zodat het herstructureringsplan deze klassen weerspiegeld. De rechter moet het plan kunnen afwijzen als het niet kansrijk is. Verder wordt aanbevolen om de rechter alleen te betrekken bij het herstructureringsplan als dit noodzakelijk en proportioneel is ter bescherming van de belangen van schuldeisers en andere belanghebbenden. Voorts wordt aanbevolen om de positie van de verschaffers van nieuw krediet te versterken door te regelen dat rechtshandelingen voor nieuw krediet niet kunnen worden aangetast vanwege de benadeling van het geheel van schuldeisers.

Met het wetgevingsprogramma Herijking faillissementsrecht wordt een groot deel van de aanbeveling reeds uitgevoerd in het kader van de pijler «versterking reorganiserend vermogen van bedrijven». Dat geldt in het bijzonder het voorstel voor de zogenaamde Wet continuïteit ondernemingen II. Bij de verdere voortgang van herijking van het faillissementsrecht zal de aanbeveling verder in overweging worden genomen. De Commissie zal uiterlijk in september 2015 de uitvoering van de aanbeveling beoordelen alsmede onderzoeken of verdere – meer bindende – maatregelen nodig zijn om tot uitvoering van de aanbeveling te komen. Nederland heeft, evenals veel andere lidstaten, aangegeven geen voorstander te zijn van harmonisering van het materiële insolventierecht.

5. Tot slot

Het wetgevingsprogramma «Herijking faillissementsrecht» vordert goed. Dit is mede te danken aan de waardevolle inbreng van de verschillende stakeholders en de waardevolle bijdragen van de wetenschap. Ik ben voornemens u eind 2014 een volgende voortgangsrapportage toe te zenden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Kamerstuk 29 911, nr. 74.

X Noot
2

Kamerstuk 33 695, nr. 1.

X Noot
3

Kamerstuk 33 695, nr. 3.

X Noot
4

Aanbeveling van de Commissie van 12 maart 2014 inzake een nieuwe aanpak van faillissement en insolventie (C2014) 1500 final.

X Noot
6

Kamerstuk 33 695, nr. 3.

X Noot
7

Kamerstuk 22 112, nr. 1554.

X Noot
8

Aanbeveling van de Commissie van 12 maart 2014 inzake een nieuwe aanpak van faillissement en insolventie C(2014) 1500 final.

Naar boven