33 684 Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet)

C VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 23 december 2013

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel voor de Jeugdwet, waarbij bevoegdheden en verantwoordelijkheden voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen worden gedecentraliseerd naar gemeenten. Zij hebben met betrekking tot enkele onderwerpen van die wet nog een aantal vragen, die zij graag omstandig uitgelegd willen zien.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij steunen de doelstelling om het jeugdstelsel te vereenvoudigen en het efficiënter en effectiever te maken, met het uiteindelijke doel het versterken van de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving. Zij zien echter ook dat de met dit wetsvoorstel beoogde stelselwijziging, door middel van decentralisatie van alle jeugdhulp naar de gemeenten, zeer ingrijpend is en niet alleen vele kansen, maar ook vele risico's oplevert. Vooral in verband met die mogelijke risico's hebben de leden van deze fractie nog een flink aantal vragen aan de regering.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Het betreft een majeure stelselherziening. De leden van de CDA-fractie hechten er aan op deze plek te benadrukken dat zij het belang van het kind voorop stelt. Daarom onderkennen de leden van de CDA-fractie het belang van het in één hand brengen van financiering en verantwoordelijkheid van de in de wet genoemde vormen van hulp en zorg aan jeugdigen en daartoe is de gemeente, zijnde de «dichtstbijzijnde» democratische bestuurslaag, naar het oordeel van deze leden het meest geëigende orgaan. Willen gemeenten hun beleid af kunnen stemmen op de specifieke behoeften van de jeugdigen en hun sociale omgeving, dan is voldoende beleidsvrijheid en een niet geoormerkt budget nodig. Vanuit deze grondhouding geredeneerd, stellen de leden van de CDA-fractie een aantal vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet). Zij hebben naar aanleiding van de voorgestelde Jeugdwet nog enige vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het voorstel heeft tot doel het jeugdstelsel te vereenvoudigen en efficiënter en effectiever te maken. Het voorziet daarbij in een bestuurlijke en financiële decentralisatie van alle ondersteuning, hulp en zorg bij opgroeien en opvoeden van jeugdigen naar gemeenten. Gemeenten worden hiermee verantwoordelijk voor het leveren van alle jeugdhulp. Hoofdgedachte is dat gemeenten een regierol kunnen vervullen waar het jeugdhulp betreft en dat dit de kwaliteit van de jeugdhulp door maatwerk (één gezin, één plan) kan verbeteren. De verwachting is dat gemeenten door intensivering van de preventie en ambulante jeugdhulp complexere en duurdere hulp kunnen voorkomen. Het betreft een belangrijke stelselwijziging, immers in samenhang met de decentralisatie wordt een omslag gemaakt van een wettelijk recht op zorg naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht van gemeenten (van aanspraak naar voorziening). De aard en de omvang van de voorziening wordt in beginsel door de gemeenten bepaald. Op 9 december 2013 heeft de commissie VWS van de Eerste Kamer in een bijeenkomst 20 deskundigen gehoord, over diverse aspecten met betrekking tot de Jeugdwet. Naast de al vergaarde informatie hebben zij input geleverd voor de vragen van de leden van de SP-fractie over onder meer de transitie, medische en privacy-aspecten en justitiële aspecten.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling, maar ook met toenemende aarzeling, kennisgenomen van het wetsvoorstel, dat voorziet in een bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van alle ondersteuning, hulp en zorg bij het opgroeien en opvoeden. De aarzeling en zorg hebben betrekking op de gekozen oplossingen, de uitvoering en de haast waarmee het wetsvoorstel wordt aangeboden, zowel wat betreft de transitie als wat betreft de gekozen structuur. Het wetsvoorstel veroorzaakt een omvangrijke en complexe overheveling van taken op het terrein van de jeugdzorg naar gemeenten. De leden van deze fractie hebben hierover een aantal vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met grote interesse de aanleiding, het ontstaan, de adviezen en de Tweede Kamerbehandeling van dit wetsvoorstel gevolgd. Veel is hen duidelijk en zij delen de essentie van de wet, namelijk het neerleggen van de verantwoordelijkheid voor zorg, ondersteuning en hulp voor jeugdigen bij één overheid, de meest nabije overheid, de gemeenten. Dat daarmee ook de budgetten ontschot overgaan naar het Gemeentefonds vinden zij vanzelfsprekend. Wel hebben de leden van de GroenLinksfractie ernstige zorgen over de oplopende bezuinigingen op dit budget tot en met 2017. Decentraliseren gecombineerd met bezuinigen is immers een gevaarlijke mix. Zeker als de bedoeling van de wet is dat er deels anders en beter gewerkt gaat worden, waarbij meer wordt ingezet op preventie en integraliteit en meer uitgegaan wordt van de vraag van jeugdigen en hun opvoeders/ouders, dan behoeft dat een aanpak die meer uitgaat van een kijk op heel de mens, waarbij de verschillende problemen in samenhang worden bezien. De leden van deze fractie hebben dan ook nog de nodige zorgen, opmerkingen en vragen met betrekking tot dit wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel voor de Jeugdwet. Zij steunen de beweging van decentralisatie en harmonisatie van de zorg rond de jeugd, maar hebben wel nog enkele vragen over de wijze waarop dat in het onderhavige wetsvoorstel wordt vormgegeven.

VVD-fractie

Toegang tot jeugdhulp

Het nieuwe stelsel zet in op preventie, benutting van eigen kracht, ondersteuning vanuit het eigen netwerk en verminderde inzet van zware en té dure zorg. Gemeenten hebben het voortouw bij het bewerkstelligen van die lijn en krijgen verantwoordelijkheden te dragen bij het vervullen van hun zorgplicht. Maar gemeenten hebben ook een sterk financieel belang bij het beperken van de kosten, zeker daar waar het de hoge kostenposten in de gespecialiseerde ggz betreft. Deze mogelijke tegenstrijdigheid kan leiden tot een houding waarin eerst allerlei stappen in de lichte zorg gezet worden, voordat men toekomt aan de noodzakelijke zwaardere zorgverlening. Alom wordt erkend dat deze gang van zaken nadelig is voor het kind, dat er immers belang bij heeft dat het zo snel mogelijk met de juiste aanpak behandeld wordt. Hebben gemeenten vanuit hun rol tot zorgplicht straks de juiste expertise in huis om te bewerkstelligen dat de juiste en effectieve zorg op het goede moment wordt ingezet en dat bij de te maken afwegingen het kostenaspect meer gevolg van die keuze zal zijn dan doelstelling? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie hierop een antwoord van de regering.

Bij eerdere behandeling in de Tweede Kamer heeft de Staatssecretaris aangegeven dat verwijzing door de huisarts door de gemeente geaccepteerd zal worden. Dat betekent dat de gemeente hier geen invloed heeft en dus ook geen kosten kan reduceren. Bestaat daarmee niet de kans dat gemeenten de weg via de huisarts zullen ontmoedigen en de weg via de wijkteams stimuleren? Is de regering daarbij niet bezorgd dat dit tot verkeerde diagnose, vertraging van behandeling en schadelijke gevolgen bij kinderen kan leiden? Kan op deze wijze een vorm van toegangsregulering door gemeenten ontstaan? Is dat onwenselijk en hoe kan de regering er dan voor zorgen dat het voorkómen wordt?

Een indicatie wordt algemeen gezien als een professioneel oordeel en moet niet door anderen dan de professionele deskundige veranderd kunnen worden. Kan de regering nog eens verduidelijken wat haar zienswijze ter zake is?

De jeugdhulpaanbieder zal zich bij behandeling van een cliënt niet alleen baseren op eigen protocollen en richtlijnen die voor een professional in het algemeen gelden, maar zal zich ook moeten houden aan de contract- en subsidieafspraken die hij met gemeenten heeft gemaakt. Heeft de behandelende professional voldoende ruimte om behandelingen zo nodig uit te breiden en daarmee af te wijken van de contractuele bepalingen? En als die afwijking zich voordoet, is de gemeentelijke functionaris dan in staat zich in de geschetste situatie een gedegen mening te vormen over de al dan niet gerechtvaardigde opvatting van de professional, zonder dat er op enigerlei wijze strijd ontstaat met voorschriften over bescherming van persoonsgegevens? Ook over dit onderwerp krijgen de leden van de VVD-fractie graag een overtuigende visie van de regering.

Het aantal instellingen voor gesloten jeugdzorg in Nederland is beperkt. Dat heeft tot gevolg dat deze instellingen bovenregionaal functioneren en dat hun cliënten soms uit meer dan 100 gemeenten afkomstig zijn. Sommige regio’s, zo laten transitiearrangementen zien, nemen om die reden geen of zeer beperkt gesloten jeugdhulparrangementen op, hetgeen tot gevolg kan hebben dat andere instellingen lichtere vormen van voorzieningen tegen lagere kosten gaan aanbieden. Daarmee wordt de cliënt de juiste behandeling onthouden. De gemeente zal vanwege de financiële gevolgen hier niet corrigeren en de gespecialiseerde instelling kan de concurrentie niet aan met de instelling die lichtere zorg verleent. De leden van de VVD-fractie vragen de regering om te verduidelijken hoe de belangen van de cliënt voldoende bewaakt kunnen worden en de kennis van gespecialiseerde instellingen behouden blijft.

Democratische controle

Gemeenten zullen vaak hulp en ondersteuning inkopen via samenwerkingsverbanden met andere gemeenten binnen de regio’s, of zelfs bij regio overstijgende instellingen en daartoe contracten sluiten. Daarbij kan de inhoud afwijken van de gemeentelijke beleidslijnen. Bij de uitvoering van de gemaakte afspraken en contracten kunnen diverse zaken verkeerd gaan. In dergelijke situaties zal de verantwoordelijke bestuurder zich moeten verantwoorden. Kan de regering aangeven hoe de democratische controle door de gemeenteraden op de afspraken in de samenwerkingsverbanden en de uitvoering daarvan voldoende tot zijn recht komt?

Rechtsbescherming

Met deze stelselwijziging gaan er veel bevoegdheden en verantwoordelijkheden naar gemeenten en kunnen er tegenstrijdige belangen ontstaan tussen cliënten en/of zorgaanbieders enerzijds en gemeenten aan de andere kant. Is de tegenmacht voldoende georganiseerd en waar kunnen cliënten, zorgaanbieders en instellingen terecht bij afwijkende meningen? Welke beroepsmogelijkheden zijn er tegen besluiten van gemeenten en wie zijn daartoe gerechtigd, waarbij met name gedacht wordt aan de bevoegdheden van cliënten, hun wettelijke vertegenwoordigers en behandelaars c.q. ondersteuners?

Financiële aspecten

Zowel gemeenten als instellingen geven aan dat zij weinig inzicht hebben in de mogelijke frictiekosten die op korte termijn kunnen ontstaan, maar die zich ook nog in 2015 en zelfs later kunnen voordoen. De transformatie van de jeugdzorg zal immers ook nog in 2015 en later plaatsvinden. Deze toekomstige kosten zijn nu nog niet te begroten, laat staan dat ze te beoordelen zijn op onvermijdelijkheid, noodzaak of wenselijkheid. De meeste transitie-arrangementen bevatten geen of slechts globale schattingen van deze kosten. Voorts komt de vraag op wie deze kosten moet dragen, nu het veelal zo zal zijn dat ze niet veroorzaakt worden door de gemeenten, maar een gevolg kunnen zijn van achterstallig onderhoud of hun oorzaak alleen maar vinden in de uitvoering van de stelselwijziging.

Tot nu toe is er bij gemeenten te weinig inzicht in de omvang van de budgetten die met de decentralisatie gepaard gaan en dat tekort aan kennis wordt ernstiger bij samenwerking tussen gemeenten. Dit mankement werd ook zichtbaar bij de beoordeling van de transitie-arrangementen: geconstateerd werd dat deze arrangementen geen deugdelijke financiële vertaling geven van de afspraken c.q. de voornemens. Is de regering in staat en bereid deze benodigde informatie binnen enkele weken aan gemeenten te verstrekken? Veel betrokkenen, gemeenten en instellingen geven aan dat het tijdpad van krap een jaar om transitie en transformatie vorm te geven erg kort, zo niet té kort bevonden wordt. Het eerder dan bij de meicirculaire verstrekken van de definitieve budgetten kan deze problematiek iets verkleinen. Ziet de regering daartoe mogelijkheden?

De stelselwijziging binnen de GGZ per 1 januari 2014, waarbij op het terrein van bekostiging wordt overgegaan van het representatiemodel naar prestatiebekostiging, valt voor de jeugdinstellingen samen met de stelselwijziging Jeugdwet en houdt voor hen in dat ze met alle verzekeraars nieuwe contracten moeten afsluiten en een jaar later contracten moeten aangaan met gemeenten en/of regio’s. Veel administratieve lasten en een geringe toegevoegde waarde zijn daarvan het gevolg. Ziet de regering mogelijkheden om deze kostenpost te beperken, onder meer door deze twee stelselwijzigingen in één jaar voor de jeugd-ggz te beperken tot de onderhavige wijziging? Het representatiemodel zou dan voor de jeugd-ggz in 2014 gehandhaafd moeten worden.

Specialistische jeugdzorg

Bij decentralisatie kan zich versnippering van specialistische kennis voordoen, onder meer vanwege de schaal waarop deze kennis toegepast kan worden. De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) wijst ook op dit risico en beveelt aan dat er bovenregionale, zo nodig zelfs nationale, voorzieningen getroffen moeten worden. Kan de regering aangeven hoe zij kan bewerkstelligen dat in deze stelselwijziging de specialistische kennis behouden wordt?

Gegevensuitwisseling

In de Privacy Impact Analyse (PIA) van de eenmalige gegevensoverdracht van cliënten die zorg ontvangen op grond van de AWBZ, de Zvw en/of de Wjz, wordt gesteld dat alleen gegevens van cliënten overgedragen worden aan gemeenten als deze er aantoonbaar veilig mee omgaan. Voorts zullen er door de VNG de nodige maatregelen genomen worden om de beveiliging van persoonsgegevens veilig te borgen. Graag vernemen de leden van de VVD-fractie van de regering waaruit deze maatregelen bestaan, hoe die voor een sluitend systeem van borging zullen leiden en hoe en door wie een en ander aan de gemeenten opgelegd wordt. Ook zien zij graag uitvoerig toegelicht waaraan gemeenten moeten voldoen, wil er sprake zijn van «aantoonbaar veilig omgaan» met deze persoonsgegevens.

Bij gemeenten komt veel informatie omtrent gezinnen en cliënten samen en worden lijnen omtrent aanpak opgesteld. Zo nodig worden wijkteams geïnformeerd en ingeschakeld of wordt de hulp van medici ingeroepen. Het gevolg is dat veel informatie bij gemeenten samenkomt en opgeslagen wordt. De vraag is welke informatie en kennis op welke plek en bij welke functionaris nodig is en hoe de privacyaspecten van cliënten beschermd worden. Welke opslag en combinatie van gegevens is acceptabel en hoe worden medische gegevens gescheiden gehouden van gegevens over sociale omstandigheden? Het wetsvoorstel biedt aan gemeenten geen grondslag tot verwerking van domein overstijgende persoonsgegevens, maar onduidelijk is nog wanneer er sprake is van een domein en hoe de afbakening van domeinen zal zijn, niet alleen in medische zin, maar ook in sociaal maatschappelijke zin (uitkeringen, toeslagen, huurtrajecten, sociaal gedrag/participatie, deelname arbeidsproces etc.). Wie mag wat combineren en wie mag waarvan kennis nemen?

Is koppeling van bestanden toegestaan en zo ja, welke betreffen dat dan? Waarom en met welk doel zou dat dan mogelijk moeten zijn? Hoe is de beveiliging van die bestanden geregeld en voor wie zijn ze toegankelijk? Worden raadplegers en andere gebruikers geregistreerd en zo ja, hoe vindt dat dan plaats? Zijn deze systemen per gemeente opgezet of is er sprake van regionale aanpak? De leden van de VVD-fractie krijgen hierop graag een uitvoerige beantwoording.

PvdA-fractie

Jeugd-GGZ

Een vergaand en omstreden onderdeel van de beoogde decentralisatie van de jeugdhulp naar de gemeenten is de overheveling van de jeugd-ggz. Voor de leden van de PvdA-fractie is van groot belang dat in artikel 2.6, eerste lid, onder g, is geregeld dat de jeugdhulp (inclusief de jeugd-ggz) rechtstreeks toegankelijk is via een verwijzing door huisarts, medisch specialist of jeugdarts en dat bij deze verwijzing de professionele standaard als bedoeld in artikel 7:453 BW geldt. Voorts hechten zij er groot belang aan dat na inwerkingtreding van de wet de zorgverzekeraars nog gedurende een termijn van drie jaar de inkoop van jeugd-ggz voor de gemeenten op zich kunnen nemen, waarbij deze leden wel aan de regering vragen inhoudelijk uiteen te zetten waarom deze mogelijkheid is beperkt tot een termijn van drie jaar en op welke wijze een goede samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars wordt geborgd. Bij gebruikers en aanbieders van jeugd-ggz leven nog vele zorgen en bezwaren aangaande de overheveling van de jeugd-ggz. Een van die bezwaren is dat overheveling van de jeugd-ggz kan leiden tot stigmatisering van de geestelijke gezondheidszorg. Deze leden verzoeken de regering aan te geven waarom deze curatieve zorg uit de zorgverzekeringswet verwijderd wordt, terwijl andere vormen van curatieve zorg aan jongeren (zoals tandheelkundige zorg en logopedie) niet worden overgeheveld naar de gemeenten. Ook deze vormen van curatieve zorg kunnen immers samenhangen met verwaarlozing van kinderen. Aan een slecht gebit is vaak als eerste te zien dat de verzorging van een kind door de ouders onder de maat is. Wat gaat de regering doen om stigmatisering van geestelijke ziekte als «nepziekte» te voorkomen? Hoe borgt de regering het individuele recht op curatieve zorg voor bijvoorbeeld jeugdigen die acuut psychotisch worden, nu dat recht door de transitie zal worden vervangen door een voorziening, zo vragen deze leden. Voorts leeft er bij velen de vrees dat de gemeente zich dusdanig zal bemoeien met het doorverwijzingsbeleid van artsen, dat feitelijk de toegang tot de jeugd-ggz via een doorverwijzing van de hiervoor genoemde artsen in het gedrang zal komen. Een andere vrees is dat een jeugdige die is doorverwezen door één van de genoemde categorieën artsen naar de jeugd-ggz op een moment dat het budget voor dat jaar van de gemeente voor dergelijke zorg op is, niet (tijdig) de behandeling zal krijgen waarvoor de jeugdige is doorverwezen. De vrees is dus dat de gemeente een behandeling om budgettaire redenen kan blokkeren of uitstellen (door de jeugdige op een wachtlijst te plaatsen). Ook is er de vrees dat gemeenten beperkingen mogen opleggen aan de hulp die de instelling voor jeugd-ggz waarnaar is doorverwezen, mag leveren aan de doorverwezen jeugdige. Voorts hebben deze leden van het UW Ouderplatform het signaal gekregen dat gemeenten in de transitiearrangementen (te) weinig aandacht aan de jeugd-ggz lijken te besteden. Dit terwijl de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) er juist op heeft gewezen dat alleen met voldoende en goede verwijsmogelijkheden naar de jeugd-ggz, de huisarts zijn rol onder de Jeugdwet goed kan vervullen. De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering goed onderbouwd uiteen te zetten of de hiervoor genoemde zorgen wel of niet terecht zijn en daarbij ook in te gaan op de meer algemene vraag of voor de gemeenten, als het er op aan komt, de zorg voor de jeugdige het zwaarst zal moeten wegen of de financiële belangen van de gemeente. Tot slot van de serie vragen over de jeugd-ggz, vragen zij nog aandacht voor de volgende kwestie. De transitie van de jeugdzorg is bedoeld om schotten te slechten, maar er ontstaan nieuwe schotten tussen jeugd- en volwassenen-ggz, alsmede tussen jeugd-ggz en de tweedelijns somatische zorg voor jeugdigen. Hoe denkt de regering de mogelijke negatieve gevolgen van deze nieuwe schotten te voorkomen? Deze leden verzoeken de regering daarbij rekening te houden met het feit dat bij verwaarlozing, mishandeling en misbruik van jeugdigen er veel vaker sprake is van een psychische stoornis bij de ouders dan bij hun kind(eren). Hoe moet het motto «één gezin, één plan» tot zijn recht komen als in dit soort gevallen de zorg voor ouders en hun kinderen via verschillende financieringsstromen lopen?

Toegang tot jeugdhulp

Tijdens de door de Eerste Kamer georganiseerde deskundigenbijeenkomst is door de KNMG bepleit dat een jeugdarts, naast andere niet-medische professionals, standaard deel uit maakt van de toegangspoort tot alle jeugdhulp, bijvoorbeeld in het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het vroegtijdig herkennen van zowel medische als niet-medische problematiek is cruciaal voor het bepalen van een passend vervolgtraject. Volgens de KNMG zijn in het wetsvoorstel de medische en de niet-medische hulpverlening te veel gescheiden en zal dat leiden tot niet-passende zorg. De met dit wetsvoorstel beoogde vroegtijdige, passende, integrale zorgverlening aan jeugdigen, kan derhalve in de optiek van de KNMG alleen worden gerealiseerd als medische en niet-medische professionals beiden deel uitmaken van een multidisciplinair team in de toegangspoort. De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering om een adequate reactie op voornoemd(e) standpunt/argumentatie van de KNMG.

Zij hebben voorts een vraag over de continuïteit van zorg na de 18e verjaardag van de jeugdige. Wat gebeurt er als voortzetting van aan de jeugdige verleende ondersteuning, hulp of zorg na de 18e verjaardag nodig blijkt?

Specialistische jeugdzorg

Tijdens voornoemde deskundigenbijeenkomst is ook aandacht gevraagd voor de problematiek rond instellingen die specialistische jeugdzorg bieden met een bovenregionale functie. Omdat dergelijke instellingen soms slechts een gering aantal cliënten heeft in de eigen regio, kan het zijn dat zij niet meegenomen worden in de transitiearrangementen van de gemeenten. Dat zou betekenen dat die instellingen de deuren moeten sluiten, tenzij ze buiten de transitiearrangementen om bovenregionaal dan wel landelijk worden gefinancierd. De leden van de PvdA-fractie hebben vernomen dat op initiatief van de VNG landelijke afspraken worden gemaakt over inkoop van specialistische jeugdzorg. Kan de regering dit nader toelichten?

Jeugdreclassering

De leden van de PvdA-fractie hebben ook vragen over de jeugdreclassering. De jeugdreclassering mag alleen door gecertificeerde aanbieders worden verzorgd. Klopt het dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voornemens is de volwassenenreclassering te liberaliseren? Zo ja, zal dat gevolg hebben voor de jeugdreclassering? Deze leden zijn van mening dat de reclassering een overheidstaak is en zeker voor jeugdigen zeer gespecialiseerd werk is, dat voorhanden moet zijn waar het nodig is. Is de regering bereid de zorgen van deze leden over de toekomst van de (jeugd)reclassering weg te nemen?

Invoering

Met het wetsvoorstel wordt marktwerking in de jeugdzorg geïntroduceerd. Bij amendement is aan het wetsvoorstel artikel 2.13 toegevoegd dat het college van burgemeester en wethouders verplicht er op toe te zien dat de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling met degenen die vóór hem in opdracht van het college de betreffende taken uitvoerden in overleg treedt over de overname van het personeel en de voortzetting van bestaande hulpverleningsrelaties. Met deze bepaling is naar het zich laat aanzien de positie van mensen werkzaam bij jeugdzorgaanbieders verstevigd, de kans op zorgcontinuïteit vergroot en het risico van frictiekosten beperkt. Er is echter geen sprake van een overgangsperiode. De bureaus jeugdzorg (BJZ's) dienen tot eind 2014 uitvoering te geven aan hun taken, terwijl de marktwerking volgens het wetsvoorstel haar intrede doet op 1 januari 2015. De leden van deze fractie vragen de regering of de BJZ's daarmee wel voldoende gelegenheid hebben zich op de nieuwe situatie voor te bereiden. Voorts vragen zij de regering of er wel een «level playing field» is en ook de BJZ's voldoende kansen hebben in de nieuwe markt.

Gegevensuitwisseling

Deze leden hebben verschillende vragen over de verwerking van persoonsgegevens. Het wetsvoorstel en de toelichting daarbij bieden deze leden weinig houvast om te beoordelen tot welke gegevensverwerking door gemeenten het wetsvoorstel zal leiden. Zij vragen zich ten eerste af welke persoonsgegevens gemeenten nodig hebben in het kader van een goede uitvoering van de wet. Als er bijvoorbeeld door een huisarts is doorverwezen naar de jeugd-ggz of een andere vorm van jeugdhulp, welke (al dan niet medische) persoonsgegevens zal de huisarts dan moeten verstrekken aan de gemeente die de behandeling moet betalen? Zullen er gedurende de behandeling binnen de jeugd-ggz of door een andere jeugdhulpverlener (al dan niet medische) persoonsgegevens betreffende de jeugdige aan de gemeente moeten worden verstrekt? Dezelfde vraag kan worden gesteld als er doorverwezen wordt vanuit een andere toegangspoort, bijvoorbeeld het Centrum voor Jeugd en Gezin. Deze leden wensen derhalve te vernemen welke persoonsgegevens gemeenten in het kader van een goede uitvoering van de wet dienen te ontvangen en welke verwerkingen (handelingen) er ten aanzien van die gegevens mogen plaatsvinden. Er doen vele verhalen de ronde over zeer gevoelige (al dan niet medische) gegevens die de gemeente in het kader van dit wetsvoorstel zal gaan verwerken en waartoe ambtenaren en/of gemeenteraadsleden toegang hebben. Dergelijke verhalen zijn schadelijk voor het draagvlak voor de beoogde decentralisatie. Duidelijke privacykaders zijn nodig om deze verhalen, zo hopen deze leden, naar het rijk der fabelen te kunnen verwijzen. Graag vernemen zij van de regering, voor alle vormen van jeugdhulp, welke gegevens gemeenten mogen of moeten ontvangen, bewaren, inzien, met elkaar in verband brengen, uitwisselen etc. Daarbij wensen zij tevens te vernemen op welke grondslag de betreffende gegevensverwerkingen plaatsvinden en op welke schaal die gegevens binnen de gemeenten mogen worden ingezien etc. Ook vragen deze leden of daartoe adequate autorisatieprocedures tot stand moeten worden gebracht en of de toegang tot de betreffende persoonsgegevens moet worden bijgehouden zodat (pogingen tot) onbevoegde toegang kunnen worden gesignaleerd en bestraft. Deze en andere vragen betreffende de persoonsgegevensverwerkingen die het gevolg zullen zijn van dit wetsvoorstel, mogen volgens de leden van de PvdA-fractie, niet onbeantwoord blijven door de regering of worden afgedaan met een globale verwijzing naar de Wet bescherming persoonsgegevens.

Ten tweede wensen deze leden van de regering te vernemen of zij het goed zien dat het wetsvoorstel geen grondslag biedt voor gemeenten om zonder uitdrukkelijke toestemming (dat wil zeggen een vrije, specifieke en op informatie berustende aanvaarding) van de betrokkene te komen tot domeinoverstijgende verwerking van persoonsgegevens. Van de zijde van de VNG is vernomen dat gemeenten het wenselijk achten dat professionals uit verschillende domeinen gegevens over de betrokkene(n) met elkaar mogen delen, in het uiterste geval zelfs zonder toestemming van betrokkene(n). De leden van de PvdA-fractie vernemen graag de visie van de regering op deze wens, alsmede of er plannen zijn bij de regering dergelijke domeinoverstijgende verwerkingen van persoonsgegevens mogelijk te maken.

Democratische controle en financiële verantwoording

Een ander onderwerp waar deze leden aandacht voor willen vragen is het ontbreken van democratische controle op de gemeenschappelijke regelingen (en andere samenwerkingsverbanden) waarin veel gemeenten zullen gaan samenwerken, met name voor de gemeenschappelijke inkoop. De Nederlandse Vereniging van Rekenkamers en Rekenkamerscommissies heeft onlangs gewaarschuwd voor een controlegat.2 Tijdens de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer is van de zijde van de Algemene Rekenkamer aandacht gevraagd voor de noodzaak van een goed informatiearrangement en van publieke verantwoording over publieke middelen. De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering op voornoemde waarschuwingen te reageren. Tevens vragen zij de regering in bredere zin in te gaan op de reikwijdte van de democratische controle en daarbij in te gaan op zowel de noodzaak te voorkomen dat individuele casus worden onderworpen aan politieke deliberatie in de gemeenteraad, als de vraag of er aan de mate van decentralisatie naar gemeentelijk niveau grenzen zijn die worden bepaald door de vereiste kwaliteit van de jeugdzorg.

Deze leden vernemen bovendien graag hoe de regering de indeling voor de jeugdhulp in 41 regio's beoordeelt. Is de schaal van sommige regio's niet te klein? Hoe beoordeelt de regering het feit dat de gemeenten niet hebben gekozen voor de huidige 25 veiligheidsregio's, waarin de jeugdzorg nu al – en vaak naar tevredenheid – participeert? Ziet de regering in de regio-indeling reeds de congruentie ontstaan die noodzakelijk is om één sociaal beleid in de gemeente bestuurlijk te faciliteren?

Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie de regering om een overzicht van succesindicatoren en andere evaluatiepunten waarop de wet, indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, na drie jaar geëvalueerd zal worden.

CDA-fractie

Rechtsbescherming

Het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVKR) verplicht de overheid kinderen bijzondere bescherming te bieden tegen zware vergrijpen als verwaarlozing, misbruik, seksuele uitbuiting of ontvoering. De overheid moet er naar streven dat geen enkel kind het recht op toegang tot zorg, dus ook jeugdhulp, wordt onthouden. Daarbij maakt het niet uit welke status kinderen hebben. In artikel 1.3 van de Jeugdwet staat te lezen dat aan niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen slechts beperkte voorzieningen worden verstrekt en dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld aan de jeugdhulp die aan een minderjarige vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland kan worden geboden. De leden van de CDA-fractie vinden dat kinderen niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het gedrag van hun ouders, dan wel de afwezigheid van ouders, en onderschrijven de genoemde passage uit het IVRK. Zij vragen de regering aan te geven hoe zij hiermee denkt om te gaan.

Toegang tot jeugdhulp

De leden van de CDA-fractie hebben bij vorige wetsvoorstellen op dit terrein aandacht gevraagd voor de positie van de huisarts. De huisarts ziet veel kinderen en kan bijvoorbeeld op het terrein van kindermishandeling een goede signaleringsfunctie vervullen. Steeds doemde echter de belemmering van geheimhoudingsplicht op. Uiteindelijk is een meldcode voor deze beroepsgroep vastgesteld. De leden van deze fractie onderschrijven het belang van de huisarts als schakel in de preventieketen. Zij vragen de regering hoe met de belemmering van het beroepsgeheim in deze ketenbenadering van de Jeugdwet kan worden omgegaan, dan wel of er via de nog uit te brengen invoeringswet een mogelijkheid kan worden geschapen.

De leden van de CDA-fractie lazen dat het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) samengevoegd wordt met het meldpunt voor Huiselijk Geweld (SHG). Dit nieuwe meldpunt (AMHK) zal onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gaan vallen. De leden van de CDA-fractie vrezen dat dit belangrijke, laagdrempelige meldpunt voor kinderen ondersneeuwt en vragen de regering te motiveren waarom hier het belang van het kind niet heeft geleid tot een apart meldpunt kindermishandeling dat een prominente plaats zou kunnen krijgen in het preventieve beleid van gemeenten.

De leden van de CDA-fractie hebben geconstateerd dat een wettelijke eis in de Jeugdwet is dat jeugdhulp ook toegankelijk is na verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts. Tijdens de in de Eerste Kamer op 9 december jl. gehouden expertmeeting werd door het College bescherming persoonsgegevens, bij monde van het collegelid de heer Tomesen, benadrukt dat het medisch beroepsgeheim niet opzij kan worden geschoven. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een beschrijving van de te nemen stappen door kind, ouders of arts na genoemde verwijzing.

Hoezeer de leden van deze fractie het belang van preventief werken ook onderschrijven, er zullen altijd kinderen blijven die zorg nodig hebben. Die zorg kan – ook door de daarvoor benodigde kennis – erg duur zijn. Bijvoorbeeld: een plaats in de gesloten jeugdzorg benaderd al gauw de 100.000 euro op jaarbasis en is vaak bovenregionaal georganiseerd. Plaatsing geschiedt via de kinderrechter, er geldt terecht een leveringsplicht voor de gemeente en zij moeten een verleningsbeslissing afgeven. Voor financiering geldt het woonplaatsbeginsel. Voor sommige kleine gemeenten kan dit een bovenmatige aanslag op hun budget betekenen. Bij het vormgeven van de te treffen voorziening kan geld een afwegingsfactor zijn. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie hoe voorkomen wordt dat geld een onbedoelde, perverse prikkel vormt voor het niet toewijzen van, dan wel het creëren van een wachtlijst voor deze dure vormen van zorg.

Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Hebben de leden van deze fractie het goed gezien dat, als een jeugdige zorg nodig heeft waarover de gemeente niet beschikt of waarvoor geen contract met een zorgaanbieder afgesloten is, de gemeente toch een leveringsplicht heeft?

De leden van de CDA-fractie hebben reeds aangegeven de doelstelling van integraliteit en het in één hand brengen van beleid en financiering te onderschrijven. Volgens de rapportage van het SCP «Groeit de Jeugdzorg door» van november jl. zitten er 198.000 kinderen (telling 2010) in de jeugd-GGZ. Dit zijn 48% van alle jeugdigen in de zorg. Kan de regering in verband hiermee aangeven hoe de doelstelling van de Jeugdwet door gemeenten nog bereikt kan worden als er voor de financiering een status aparte voor de jeugd-GGZ wordt gecreëerd buiten de gemeenten om? Deelt de regering de zorg van deze leden dat de aangekondigde bezuiniging dan juist het zo gewenste preventieve traject zal treffen? Vindt de regering dit een gewenste ontwikkeling?

Jeugd-GGZ

De leden van de CDA-fractie hebben veel reacties ontvangen van instellingen en personen uit de wereld van de jeugd-GGZ. De gedeelde zorg was de knip tussen de jeugd-GGZ en de volwassenen-GGZ. Kan de regering verduidelijken hoe deze overgang vorm gaat krijgen?

Uit diezelfde reacties vanuit de jeugd-GGZ kwam naar voren dat sommige jongeren een stoornis hebben die niet verholpen wordt door preventief werken of veroorzaakt wordt door opvoeding. De directe verwijsmogelijkheid door de huisarts lijkt hier een oplossing te bieden. De leden van de CDA-fractie is gebleken dat hierover de belevingen van de werkelijkheid verschillen en verzoeken de regering te verduidelijken of en zo ja, hoe, deze verwijzing door de gemeente opgevolgd dient te worden.

Jeugdreclassering

De gemeente wordt ook verantwoordelijk voor het uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Er geldt een leveringsplicht voor de gemeente. De gecertificeerde instelling dient daar over te overleggen met het college van de gemeente waar de jongere zijn woonplaats heeft. De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven waarover overlegd moet worden.

Financiële aspecten

De leden van de CDA-fractie hebben veelvuldig beluisterd – bij zowel gemeenten als ook aanbieders – dat het ontbreken van duidelijkheid over de uiteindelijke budgetten een belemmering vormt voor het maken van afspraken. Graag vernemen zij van de regering wanneer die duidelijkheid gegeven kan worden en of de dan nog resterende tijd voldoende zal zijn voor gemeenten en aanbieders om de transitie per 1 januari 2015 zorgvuldig vorm te geven.

Tevens ontvangen zij signalen van verontruste zorgaanbieders die geconfronteerd worden met kortingen van om en nabij de 20% of budgetgaranties van 55%. Zijn er afspraken gemaakt tussen Rijk en gemeenten ten behoeve van een zorgvuldige overgang?

De jeugdhulp zal worden bekostigd uit het Gemeentefonds door middel van een niet geoormerkte decentralisatie-uitkering (totaalbedrag van ongeveer € 3 miljard). Daarop zal een efficiencykorting van € 450 miljoen worden toegepast. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wie verantwoordelijk zal zijn voor eventuele frictiekosten die voortvloeien uit deze decentralisatie.

Invoering

Tijdens de expertmeeting in de Eerste Kamer van 9 december 2013 werd van diverse zijden (kinderombudsman, jeugdzorgaanbieders etc.) vanwege de zorgvuldigheid aangedrongen op het verlengen van de overgangstermijn van 1 jaar naar 3 jaar. Partijen waren bereid voor eind januari te voorzien in een overgangsplan van 3 jaar met behoud van bezuiniging en inwerkingtreding. De leden van de CDA-fractie vernemen graag een reactie van de regering op dit aanbod.

Gegevensuitwisseling

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat voor integraal werken en om te voorkomen dat ouders of kinderen steeds opnieuw hun verhaal moet doen, gegevensuitwisseling noodzakelijk is. Vanuit de gedachte «één kind/gezin, één plan, één regisseur» kan dat ook niet anders. De leden van deze fractie constateren ook dat de ledenvergadering van de VNG uitgesproken heeft hierbij de uiterste zorgvuldigheid te betrachten. De Wet bescherming persoonsgegevens geldt echter ook hier onverkort. Kan de regering aangeven wat dit betekent voor het opslaan van gegevens en de toegang tot die gegevens?

PVV-fractie

Invoering wetsvoorstel

Meerdere Bureaus Jeugdzorg noemen de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 als potentieel risico voor het transitietraject.3 De mogelijkheid om tot grote bestuurlijke besluiten te komen, wordt allengs minder en er bestaat onzekerheid over de politieke constellatie na de verkiezingen en de prioriteiten die dan in het sociale domein en de jeugdzorg zullen worden gesteld. Is de regering het met de leden van de PVV-fractie eens dat met name in de kleinere gemeentes als gevolg van het bovenstaande continuïteitsproblemen zouden kunnen ontstaan? Wat gaat de regering doen om dit te voorkomen?

Toegang tot jeugdhulp

De leden van de fractie van de PVV zijn voorstander van het demedicaliseren van de jeugd. Zij plaatsen vraagtekens bij de voornemens van de regering om de medicatie niet over te hevelen naar gemeenten. In 2015 zal de situatie zo zijn dat wanneer een kind met een psychische stoornis bij de jeugdpsychiater zit, het «praten» betaald wordt door de gemeente en de «pillen» door de zorgverzekeraar. Kan de regering uiteenzetten hoe dit gaat leiden tot het demedicaliseren van de jeugd?

Op dit moment zijn er wachtlijsten in de jeugdzorg. Hoe zit het met de wachtlijsten na overheveling? Blijven die bestaan en zo ja, hoe gaan de verschillende regio’s daarmee om?

Mogen gemeenten, al dat niet uit financiële overwegingen, gaan werken met wachtlijsten? Hoe kijkt de regering in dit geval aan tegen de jeugdhulpplicht die gemeenten hebben? Vindt zij een wachtlijst «passende zorg»? Is een wachtlijst acceptabel? Zo ja, hoe lang dan? De leden van de PVV-fractie krijgen graag duidelijke antwoorden op deze vragen.

De jeugdzorgaanbieders zitten op dit moment al in zwaar weer. De onzekerheid die ze hebben over 2015 maakt dat ze voorzorgsmaatregelen nemen. Nieuwe mensen worden niet meer aangenomen, tijdelijke contracten worden niet meer verlengd. Hoewel de decentralisatie pas per 2015 is, komt de jeugdzorg komend jaar dus al onder druk te staan. Er is weliswaar een overgangsregeling (iedereen die op 31-12-2014 in zorg is, blijft dat in 2015 bij dezelfde aanbieder), maar dat biedt jeugdzorgaanbieders te weinig zekerheid. Wat is de mening van de regering hierover?

Financiële aspecten

Uit verschillende rapporten blijkt dat de frictiekosten in de honderden miljoenen kunnen/zullen lopen. Deelt de regering de vrees van de PVV-fractie dat deze miljoenenstrop bij de jeugdzorgaanbieders terecht kan komen? Als de jeugdzorgaanbieders door de frictiekosten omvallen, komt de jeugdzorg in gevaar. De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) heeft aanbevolen om een vangnetregeling in te stellen. Is de regering voornemens dit te doen? Zo ja, welk bedrag houdt zij hiervoor achter de hand en waarop is dit bedrag gebaseerd?

De leden van de PVV-fractie vrezen dat de transitiearrangementen niet alles af kunnen dekken. Stel nu dat een pedofiel toeslaat in een kleine gemeente. Moet die gemeente dan jarenlang opdraaien voor alle zorg die de slachtoffertjes nodig hebben? Of moeten omliggende gemeenten daar ook jarenlang aan meebetalen? Kan de regering hier nader op ingaan?

Decentralisatieoperaties

De nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet Langdurig Intensieve Zorg (WLIZ) zijn nog niet bij de Tweede Kamer ingediend. De Participatiewet inmiddels wel, maar die is nog niet behandeld. De leden van de PVV-fractie vragen hoe zij de samenhang kunnen beoordelen, nu de wetten er nog niet zijn. Zij krijgen hierop graag een duidelijk antwoord van de regering.

SP-fractie

Noodzaak en invoering wetsvoorstel

Het wetsvoorstel is onder grote druk en met haast in de Tweede Kamer behandeld. De Eerste Kamer is, vanaf dat het wetsvoorstel bij haar binnenkwam (eind oktober), ook onder druk gezet om het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk te behandelen. Er werd zelfs gesuggereerd dat de Eerste Kamer de behandeling zou vertragen, omdat ze direct bij het ter hand nemen van de behandeling heeft aangegeven het voorstel niet voor 1 januari 2014 te kunnen behandelen. De voorzitter van de Eerste Kamer heeft per brief van 8 november4 laten weten dat de Eerste Kamer zich juist inspant om het wetsvoorstel snel en zorgvuldig te behandelen, in overeenstemming met haar grondwettelijke plicht. Een zorgvuldige toetsing op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid is noodzakelijk. Ervaring met eerdere wetgeving heeft geleerd dat een dergelijke toetsing ook negatief kan uitvallen.

Het is opvallend dat de regering bij dit wetsvoorstel wederom zo ver vooruitloopt op wetgeving. Hoewel het wetsvoorstel dat de decentralisatie van de Jeugdzorg beoogt nog behandeld moet worden in de Eerste Kamer is men in het land al volop bezig met de uitvoering. Dat heeft de schijn van «contempt of parliament» in zich. De staatsrechtelijke positie van de Eerste Kamer wordt er door ondermijnd. Wat zijn de beweegredenen van de regering geweest om toch zo te handelen? Welke boodschap heeft zij het land ingestuurd?

De reden om de Jeugdzorg te decentraliseren is volgens de toelichting dat het dan effectiever en goedkoper zal worden. Welke onderbouwing ligt aan deze stelling ten grondslag? De leden van de fractie van de SP wijzen hierbij op het proefschrift van René Clarijs «Tirannie in de Jeugdzorg». De heer Clarijs analyseerde zestig jaar Jeugdzorg en constateert dat het vernieuwde overheidsbeleid (bedoeld wordt de voorliggende stelselwijziging) geen enkele zekerheid biedt dat de uitkomsten goed uitpakken voor jeugdigen die hulp nodig hebben. Hij wijst erop dat de aanstaande decentralisatie naar gemeenten past in het traditionele overheidsdenken dat de Jeugdzorg effectiever zou worden door een stelselwijziging. Hij wijst erop dat er geen onderbouwing is van de bewering, dat het proces chaotisch verloopt en dat er geen enkele zekerheid is dat de uitkomsten gunstig uitpakken, zelfs niet voor de jeugdigen. Hij vraagt zich daarnaast af waarom niet eerst is gestart met pilots om uit te zoeken welke constructies en bestuurlijke inbedding eventuele fouten in het huidige systeem van Jeugdzorg kunnen corrigeren. Heeft de regering kennisgenomen van het proefschrift? Wat vindt zij van de conclusies?

Tevens vragen deze leden of er een vergelijking is gemaakt met andere landen? Tijdens de deskundigenbijeenkomst is met name door de Kinderombudsman, de heer Dullaert veelvuldig naar Denemarken gewezen. Ook daar heeft een transitie van de Jeugdzorg naar gemeenten plaatsgevonden. Gewezen is op de ervaringen daar. Het heeft zeker zes jaar geduurd voordat de overheveling zijn vruchten afwierp in termen van effectiviteit en lagere kosten. Hij wees erop dat in ons land er geen fatsoenlijk overgangstraject is en dat met de stelselwijziging een transitie, een transformatie én een saneringsoperatie hand in hand gaan. De leden van de SP-fractie vinden dit evenals de Kinderombudsman onverantwoord en krijgen hierop graag commentaar.

De heer Dullaert kondigde aan dat namens 25 zorgorganisaties voor 25 januari een overgangsplan wordt aangeboden waarin wordt gepleit voor een overgangstermijn van 3 jaar. Voor de duidelijkheid zei hij erbij dat dit plan uitgaat van de bezuiniging van 15% en als ingangsdatum 1 januari 2015 heeft. Is dit plan al bekend bij de bewindslieden en hoe staan zij tegenover een overgangsregime van 3 jaar?

De heer Dullaert is tevens van mening dat de risico’s van de stelselwijziging niet zijn ingecalculeerd. Bij een zo grote reorganisatie moeten de basisprincipes met betrekking tot reorganisaties worden gehanteerd, zoals iedere CEO van een onderneming weet te vertellen. Er worden drie stelselwijzigingen op touw gezet en er is geen financiële en operationele onderbouwing. Graag krijgen de leden van deze fractie hierop een reactie.

Decentralisatieoperaties

Tezamen met de decentralisatie van de jeugdzorg – die 1 januari 2015 zijn beslag moet krijgen – worden komend jaar ook taken op het gebied van ondersteuning en participatie gedecentraliseerd. De daartoe dienende wetgeving is nog niet gereed, hoewel de contouren wel zichtbaar zijn. De decentralisaties gaan gepaard met een aanzienlijke overheveling van budget (volgens de Algemene Rekenkamer 16 miljard euro) naar gemeenten, overigens bij lange na niet het budget dat nu aan de diverse over te hevelen taken wordt besteed.

Tijdens de begrotingsbehandelingen in de Eerste Kamer op 10 december is aan Minister Plasterk de indringende vraag gesteld welke bedragen er nu overgeheveld gaan worden gelijk met de drie decentraliseringsoperaties. Opvallend was dat de Minister, die als opdracht heeft de decentralisaties te coördineren, deze vraag niet kon beantwoorden. Waaruit bestaat de coördinatie eigenlijk die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geacht wordt te bieden? Wat merken de Staatssecretarissen van VWS en V&J hiervan? Waarom heeft de Minister van BZK het voorliggende wetsvoorstel niet mede ondertekend? Hoe wordt er voor zorg gedragen dat de nieuwe opgaven in samenhang ook daadwerkelijk uitvoerbaar zijn voor de gemeenten, aangezien de komende drie stelselwijzigingen gepaard gaan met forse bezuinigingen en ook nog een zeer korte transitieperiode hebben?

Democratische controle en financiële verantwoording

De Algemene Rekenkamer heeft er, bij monde van de heer Arno Visser, ook aanwezig op de deskundigenbijeenkomst, op gewezen dat er niets geregeld is voor de controle op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de 16 miljard euro die met de nieuwe gemeentelijke taken jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning en arbeidsparticipatie na 1 januari 2015 zijn gemoeid. Straks weten we alleen dat het geld is uitgegeven, niet waaraan. Onderkent de regering dit probleem en gaat ze daar ook wat aan doen? Of is de regering, net als de heer Visser, van mening dat hier een taak ligt voor Minister Plasterk, als Minister van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor de inrichting van de verantwoording en de toetsing van het overheidsbeleid en daarmee voor de bevoegdheden van de lokale rekenkamers?

De Algemene Rekenkamer wijst ook op de verschillende samenwerkingsverbanden waarin gemeenten in de toekomst aan de slag gaan met de gedecentraliseerde taken. Deze verbanden kunnen per taak ook nog verschillen, waardoor de democratische controle door de diverse gemeenteraden en de verantwoording van wat er is uitgegeven een wassen neus kan gaan worden. Gemeenteraden moeten de feiten kunnen volgen en daar een analyse van kunnen maken. Daarvoor zijn vooraf afspraken nodig over doelstellingen en middelen. In hoeverre ziet de regering dit als een probleem en wat gaat zij daaraan doen? De Algemene Rekenkamer adviseert te zorgen voor een goed informatiearrangement en voor goede verantwoording over publieke middelen: zorg ervoor dat dat op een goede en consistente manier gebeurt, op lokaal niveau aan de gemeenteraden en op verticaal niveau aan het parlement, zodat dat ook op de hoogte blijft hoe het stelsel in zijn totaliteit functioneert. Op welke manier wordt aan deze aanbeveling gevolg gegeven?

Transitie

Om de Transitie te begeleiden heeft de regering de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) ingesteld. Deze commissie heeft het afgelopen jaar meerdere voortgangsrapportages gepresenteerd, de laatste op 12 november jl. De heer prof. Tom van Yperen, lid van de TSJ was aanwezig op de deskundigenbijeenkomst. Hij lichtte toe dat het niet de taak van de TSJ is een oordeel te vormen over voorliggende conceptwet. De TSJ volgt de overdracht van verantwoordelijkheid voor Jeugdzorg aan de gemeenten, zodat de gemeenten en andere bestuurspartners tijdig maatregelen kunnen nemen om eventuele risico’s in het hele traject te kunnen beheersen. De commissie heeft gerapporteerd over de 41 Regionale Transitiearrangementen (RTA), die gemeenten met de aanbieders maken om de continuïteit van de zorg aan jeugdigen in de transitieperiode te garanderen en de frictiekosten die gepaard gaan met de wijzigingen in het stelsel zoveel mogelijk te beheersen. Overigens merkte de TSJ ook op dat gemeenten zich in hoog tempo voorbereiden op de nieuwe taken, maar dat het grootste risico van de operatie ligt in de overgang van het ene naar het ander regime. Kaalslag van de zorg moet worden voorkomen. Voor een zachte landing is in ieder geval op korte termijn duidelijkheid nodig over a. de continuïteit van zorg en het budget; b. de positie van bureaus jeugdzorg (BJZ) en de overgang naar de gecertificeerde instellingen; c. de frictiekosten en de verantwoordelijkheid van VWS hierbij; d. de positionering van de zorgverzekeraars en de samenwerking met gemeenten; en e. de bovenregionale instellingen, waarvan sommige niet in een RTA zitten. De leden van de SP-fractie hebben naar aanleiding van het bovenstaande nog diverse vragen over de financiële aspecten (in relatie tot de continuïteit van de zorg en de overheveling van taken van de BJZ-taken), de positionering van de zorgverzekeraars, de toegang tot jeugdhulp en de specialistische jeugdzorg.

Financiële aspecten

Wil de reorganisatie lukken dan moet in ieder geval de transitie goed voorbereid zijn, zodat de continuïteit van de zorg gewaarborgd blijft en een zachte landing in de regio’s plaats kan vinden. Grootste zorgpunt daarbij is de onduidelijkheid over het beschikbare budget. De Staatssecretaris van VWS heeft op 5 december per brief meer duidelijkheid voor gemeenten verschaft inzake de overheveling van het budget Jeugdhulp, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Hoewel deze brief meer helderheid geeft dan er was en ook een aantal correcties bevat op de eerder aangekondigde budgetten, spelen er – volgens wethouder De Jong van Rotterdam tijdens de bijeenkomst van 9 december – nog steeds problemen die echt opgelost moeten worden. Is de regering bekend met deze problemen? Waaruit bestaan ze en wat gaat de regering er aan doen?

Is de regering wel in staat duidelijkheid te geven over budget en verdeling? Kan zij aangeven uit welke (overgehevelde) componenten het budget is opgebouwd? Zijn alle componenten nu in beeld? De leden van de SP-fractie vonden het bijzonder dat zo laat in het traject nog «ontdekt» werd dat kinderen die hulp van de jeugd-GGZ ontvangen ook ouders hebben, die vaak ook hulp krijgen, en waar ook een prijskaartje aanhangt.

Een deel van de zorg (met name de jeugd-GGZ, nu nog vallend onder de ZVW, en de zorg in het Justitieel kader) zal deels gecontinueerd moeten worden. Er kan, zoals de TSJ ook zegt, geen sprake zijn van een «cold turkey»: wat betekent dit voor de financiële ruimte die gemeenten voorlopig hebben? De beoogde bezuiniging moet toch ergens vandaan komen? De vrijheid die gemeenten hebben met het oog op de besteding van de gelden wordt hierdoor toch ingeperkt? Of zien de leden van deze fractie dat verkeerd? Kan de regering overigens garanderen dat er geen «cold turkey» zal plaatsvinden?

De Staatssecretaris heeft gezegd dat pas in mei de definitieve stand van zaken kan worden gepubliceerd, omdat pas dan de benodigde gegevens (met name met betrekking tot het budget dat overkomt uit de ZVW en de AWBZ) voorhanden zijn. In de meicirculaire van 2014 zal een objectief verdeelmodel gepubliceerd worden voor de budgetten vanaf 2016. Hoe komt dit model tot stand en op welke wijze interfereert het met de verdeelmodellen die gebruikt worden bij de overheveling van budgetten die bij de twee andere decentralisaties een rol spelen?

De doelstellingen van de RTA’s (continuïteit, behoud van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten) zijn volgens de TSJ op dit moment nog niet gehaald. Dit heeft te maken met onduidelijkheid over het macrobudget en dat is ook voor de instellingen waar gemeenten zorg moeten gaan inkopen van belang. Tijdens de bijeenkomst op 9 december werd door mevrouw Pijls (bestuurder van Xonar, een instelling voor jeugd- en opvoedhulp) gemeld dat haar instelling op basis van het RTA geacht wordt minimaal 20% te bezuinigen in 1 jaar en tegelijk te transformeren zodat de transitie succesvol kan zijn. Zij signaleert dat met dit tempo van transitie en met de hoogte van de budgetkortingen het bedrijfsmatig niet mogelijk is continuïteit van zorg te garanderen. Zij waarschuwt dat door een korting van deze omvang het hulpverleningsproces een gatenkaas wordt. Gewenste kennis en expertise gaat verloren. Deelt de regering de mening van de leden van de SP-fractie dat het personeel in de jeugdzorg dat geconfronteerd wordt met kortingen van deze omvang een waardige behandeling verdient? Mens volgt werk, zou toch het uitgangspunt moeten zijn? Is er al wat te zeggen over de hoeveelheid ontslagen die zal gaan vallen bij de zorgaanbieders? Op welke manieren wordt getracht zoveel mogelijk kennis en expertise te behouden?

De TSJ geeft aan dat er snel duidelijkheid moet komen voor zowel medewerkers als cliënten over de vormgeving van de huidige BJZ-taken in 2015. Verschillende provincies hebben hun subsidierelatie met de BJZ's al beëindigd. Toch zullen de wettelijke taken geborgd moeten blijven. Hoe groot is de kans dat BJZ’s failliet gaan en wat is de positie van de medewerkers? Is er een kans dat de frictiekosten zo hoog gaan worden dat er van uitvoering van de taken, die in deze onzekere tijd toch moeten worden voortgezet, geen sprake meer kan zijn? Wie komt er op voor de belangen van de werknemers van de BJZ’s? Eigenlijk zouden dat toch de provincies moeten zijn, op dit moment nog de subsidieverstrekkers?

De TSJ geeft aan dat de hoogte van frictiekosten afhankelijk is van afspraken die de gemeenten maken met de zorgaanbieders. Voelt het Ministerie van VWS zich verantwoordelijk voor (een deel van) de frictiekosten? Op welke manier biedt het ministerie ondersteuning?

Zorgverzekeraars

De TSJ geeft ook aan dat samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars cruciaal is voor het slagen van de decentralisatie van de Jeugd-GGZ. In dat licht is het merkwaardig van de voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland, de heer Rouvoet, tijdens de deskundigenbijeenkomst te moeten vernemen dat Zorgverzekeraars Nederland (ZN) het losknippen van de jeugd-GGZ een onlogische beweging vindt. Medische zorg, niet alleen de somatische maar ook de geestelijke gezondheidszorg, zou een verzekerd recht moeten blijven vanwege de premiebetaling. De overheveling is ook niet nodig voor het tot stand brengen van een goede samenwerking. Wat betekent deze uitspraak voor de kans op slagen van de samenwerking tussen beide? Hoe verlopen de gesprekken tussen VNG en ZN? Zorgverzekeraars hebben op dit moment voor hun verzekerde een groot aantal zorgaanbieders gecontracteerd die de zorg bieden die de cliënt behoeft. Op welk niveau worden gesprekken over de overdracht gevoerd: ZN met VNG, zorgverzekeraar met gemeente, zorgverzekeraar met zorgaanbieder? Waar ligt de verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige overdracht? Met zorgvuldig wordt bedoeld aandacht voor zowel de cliënt en zijn ziekte, zodat de zorg ook onder een ander bekostigingssysteem kan worden geleverd, als voor de persoonlijke levenssfeer van de cliënt. Bestaat de mogelijkheid dat zorgverzekeraars in eerste instantie nog de zorginkoop voor gemeenten regelen? Wat als de ene gemeente dat wel zou willen en de andere niet? Welke rol spelen regionale zorgverzekeraars hierbij? Contracten zijn vaak regionaal afgesproken, vaak ook met individuele zorgaanbieders. De leden van de SP-fractie vragen op welke manier deze zorgaanbieders geïnformeerd worden over hun mogelijkheden om te blijven werken met inkomsten en met wie ze gesprekken moeten voeren (het dreigen er veel te worden!).

Toegang tot jeugdhulp

De voorzitter van ZN wees tijdens de deskundigenbijeenkomst op het risico van afwenteling en medicalisering (in plaats van de beoogde demedicalisering: «Als je nu een knip aanbrengt tussen GGZ en somatiek, terwijl heel vaak sprake is van psychosomatische zorg en het niet duidelijk is waar een kind eigenlijk het best zou kunnen worden opgevangen en welke zorg het meest aangewezen is, en dit budgettair ligt bij de gemeenten, is er natuurlijk per definitie het risico van afwenteling en vooral van medicalisering, zeker als extramurale medicatie in de Zorgverzekeringswet valt.» De leden van de SP-fractie krijgen graag een reflectie op deze uitspraak. ZN wijst er ook op dat in de Jeugdwet geen zorgplicht is vastgelegd zoals die nu bestaat in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Belangrijk is dat gegarandeerd wordt dat kinderen toegang krijgen voor de voor hun noodzakelijke zorg. Hierbij is een heldere afbakening van de verantwoordelijkheid van gemeenten en zorgverzekeraars nodig, waarbij een aantal punten centraal (en dus niet in de 41 gemeenteregio’s) moet worden uitgewerkt. Tot die punten behoren een duidelijke scheiding tussen somatische en GGZ zorg, een uniforme toegang tot de zorg en een regeling voor de overdracht van de verantwoordelijkheid van gemeente naar zorgverzekeraar bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Is de regering het met ZN eens dat deze punten centraal geregeld moeten worden? ZN spreekt van een landelijke beleidsvisie en beleidskader.

Is het volgens de regering mogelijk een duidelijke grens aan te brengen tussen somatische en GGZ-zorg? Wie is verantwoordelijk voor cliënten met psychosomatische klachten? Waar moeten ouders aankloppen met een kind dat acuut in de war is, hetgeen zowel lichamelijk als psychisch bepaald kan zijn? Stel het kind komt terecht op een kinderafdeling van een ziekenhuis en blijkt alsnog een ziektebeeld te hebben dat door zijn geestesgesteldheid wordt bepaald (waarbij overigens een delier zowel een lichamelijke als psychische oorzaak kan hebben, hetgeen bijna niet te onderscheiden is), hoe kan het dan adequate hulp krijgen als kinderpsychiaters op kosten van de gemeente moeten werken? Hoe wordt überhaupt de acute Jeugdzorg (acute klachten die zowel een somatische als een psychische oorzaak kunnen hebben) geregeld? Wordt van elke gemeente verwacht dat zij 7x 24 uur een loket in de lucht houdt? Of wordt die voorziening bij huisartsen ingekocht en is de Huisartsenpost het eerste station? Hoe wordt acute crisisopvang voor een heel gezin in het kader van geweld geregeld? Voor grote gemeenten is dat mogelijk geen probleem, voor kleinere naar verwachting wel. Wachtlijsten voor crisisopvang zijn uiteraard niet wenselijk.

ZN pleit voor een uniforme toegang tot de Jeugd-GGZ. Hiertoe dienen aanbieders in het zorgverzekerings- en in het gemeentelijke domein eenduidig te indiceren. Het zal voor de cliënt moeilijk te begrijpen zijn dat de toegang tot deze zorg tussen gemeenten kan, en tussen gemeenten en zorgverzekeraars kan verschillen. Het is moeilijk uit te leggen dat het ene kind geen toegang krijgt tot zorg en een neefje of nichtje in een andere gemeente wel. Ook is het moeilijk uit te leggen dat een kind geen toegang krijgt tot de zorg en een broer of zus van 18 jaar wel. Kan de regering hierop reageren? Gemeenten krijgen de regie, zij moeten daar waar een jeugdige of ouder dit nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, een voorziening treffen op het gebied van jeugdhulp. Hoe wordt de toegang tot de Jeugd-GGZ nu concreet geregeld? Welke deskundigheidseisen worden aan de toeleiding gesteld? Is de AMvB, waarin de eisen staan die voor de deskundigheid van de toeleiding gelden/ al gereed?

Er is voor de overdracht van de gemeente naar de zorgverzekeraar bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een transitiearrangement van een jaar opgesteld. Voor de structurele overgang bij de leeftijd van 18 jaar is nog geen uitwerking beschikbaar. ZN wijst in dit verband op een aantal nog niet beantwoorde vragen, zoals welke gegevens worden overgedragen, op welk moment wordt de verantwoordelijkheid overgenomen en heeft betrokkene het recht om de gestarte behandeling af te maken. De leden van de SP-fractie verzoeken de regering op het bovenstaande te reageren.

Hoe wordt de kwaliteit en lengte van wachtlijsten gemeten en gemonitord? ZN adviseert de voor de Zvw ontwikkelde kwaliteitsregistraties ROM en CQI ook voor de Jeugdhulp voor te schrijven, om zo het zorgaanbod vanuit beide domeinen te beoordelen en te kunnen vergelijken.

Gemeenten zijn verplicht passende zorg te leveren. Er is echter geen minimumstandaard voor passende zorg in het wetsvoorstel opgenomen, waardoor er geen enkele garantie is dat iedere gemeente deze basiszorg kan leveren. Is de regering bereid om vanuit haar verantwoordelijkheid voor het stelsel van Jeugdzorg alsnog een kader te ontwikkelen op grond waarvan geborgd wordt dat ieder kind in iedere gemeente passende zorg zal kunnen ontvangen? Eén van de argumenten om de verantwoordelijkheid voor de Jeugdzorg bij gemeenten te leggen, is dat daardoor mogelijk zwaardere (duurdere) zorg voorkomen kan worden en dat het demedicaliserend zou kunnen werken. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat te lichte zorg net zo kwalijk kan zijn als te zware zorg. Er is op zich niets op tegen dat de nadruk meer op preventie en hulp in de eerste lijn komt te liggen, maar het risico bestaat dat juist de meest kwetsbare kinderen in de knel komen. Hoe kan dit volgens de regering worden voorkomen?

In de tekst van de Jeugdwet wordt niet gesproken van gezondheidszorg maar van jeugdhulp. Toch is tijdens de debatten steeds gezegd dat de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) blijft gelden. Wat wordt nu binnen de jeugdhulp als gezondheidszorg beschouwd en daarmee vallend onder de WGBO, en wat niet? Binnen de WGBO gelden wettelijke regels als het beroepsgeheim en de behandelovereenkomst. Hoe is dat binnen de Jeugdwet geregeld? Behandelaars komen straks in een onmogelijke positie als gemeenten gegevens vragen die ze van de Jeugdwet wel mogen vragen maar van de WGBO niet mogen krijgen. Gemeenten hebben de gegevens nodig om hun inkoopbeleid op te bouwen. Wie gaat wie onder druk zetten? En welke positie hebben ouders hierin? Graag ontvangen de leden van de SP-fractie hierop een reactie.

Specialistische jeugdzorg

De TSJ signaleert dat diverse regio’s geen afspraken hebben gemaakt met aanbieders die in meerdere regio’s actief zijn onder andere vanwege het geringe aantal cliënten per regio. Hierdoor is een groep bovenregionale jeugdhulpaanbieders mogelijk onvoldoende betrokken bij de totstandkoming van de RTA’s. Vaak gaat het om cliënten die een duur zorgtraject hebben. De VNG onderkent dit probleem en heeft een aantal stappen gezet om tot afspraken te komen. De VNG inventariseert op dit moment of er bovenregionale aanbieders zijn die in alle regio’s buiten beeld zijn gebleven. Mogelijk moet het landelijk transitiearrangement over zeer gespecialiseerde jeugdhulp uitgebreid worden. Hoe staat het met deze inventarisatie en wat kunnen daarvan de consequenties zijn?

Jeugd-GGZ

De leden van de SP-fractie begrijpen niet waarom de regering de jeugd-GGZ uit de Zvw heeft gehaald. Met alle partijen die staan achter het initiatief «www.petitiejeugdggz.nl » zijn deze leden van mening dat dit een historische vergissing is, die onvoldoende onderbouwd wordt. Niemand zou bedenken de Kindergeneeskunde in te richten als een gemeentelijke voorziening; waarom gebeurt dit dan nu wel met de jeugd-GGZ, zo willen de leden van deze fractie graag weten. Is het de regering bekend dat er een verschil is tussen jeugdzorg en jeugd-GGZ? Bij jeugdzorg spelen vaak meerdere omgevingsfactoren (de beruchte multiproblem-gezinnen) mee, waarbij het idee van één gezin-één plan inderdaad een oplossing kan zijn en waarbij er in preventief opzicht, dicht bij het gezin nog heel wat te verbeteren valt. Jeugd-GGZ bedient echter een geheel andere categorie kinderen, namelijk kinderen met autisme, anorexia, angststoornissen, tics, suïcidaliteit. Ziekten die, mits tijdig gediagnosticeerd, goed te behandelen zijn, waardoor veel ellende en kosten in het latere leven voorkomen kunnen worden. Daarvoor zijn wel specialisten nodig. Op welke manieren blijven de kennis en kunde van deze specialisten bewaard? De vertegenwoordigers van de jeugd-GGZ zijn erg bezorgd over de teloorgang van hun vak, opleiding, deskundigheid, internationale status en de zorginfrastructuur. Kan de regering hen geruststellen?

Kan de regering getallen geven van het aantal kinderen dat behandeld wordt in de kinderpsychiatrie? Had de regering deze getallen al wel op het netvlies toen zij bedacht dat gemeenten deze zorg wel zouden kunnen organiseren? De meeste van deze kinderen kwamen niet via BJZ bij de kinderpsychiater terecht, maar werden via de huisarts verwezen. Door de motie-Keizer, aangenomen in de Tweede Kamer, is deze route bewaard gebleven. De leden van deze fractie zijn blij dat daar steun voor was. De huisarts is in ieder geval als poortwachter bewaard gebleven. Huisartsen geven basiszorg voor ieder kind en verwijzen op basis van medisch-inhoudelijke richtlijnen. Dit verwijsrecht mag niet worden ingeperkt. Is de regering het hiermee eens? De gemeente moet dan wel zorgen voor voldoende zorg en ondersteuningsmogelijkheden. Contractering van een passend zorgaanbod vraagt om inhoudelijke expertise op uiteenlopende terreinen van zorghulp en duurzaam meerjarenbeleid dat rekening houdt met bestaande professionele samenwerkingsrelaties. Zijn gemeenten in staat die contractering te verzorgen? Hoe wordt voorkomen dat niet de zorgvraag van een kind maar financiële afwegingen bij gemeenten leidend zijn bij het inschakelen /inkopen van jeugdhulp? Is de stelling juist dat de huisarts verwijst, maar dat de gemeente beslist of de verwijzing geëffectueerd wordt? Huisartsen zijn gewend verwijsbrieven ter ondersteuning van de verwijzing te vervaardigen. Moeten deze verwijzingen in de toekomst aan het gemeenteloket gericht worden en zijn de gegevens van de patiënt inclusief de motivering van de verwijzing in te zien? Welke gegevens moet de gemeente in ieder geval hebben? Huisartsen lijken soms net de joker van de gezondheidszorg: ze kunnen overal ingezet worden. De leden van de SP-fractie zijn bang dat er wat al te optimistisch naar de huisarts wordt gekeken. Huisartsen hebben aan de overheveling van een deel van de volwassen-GGZ al de handen vol. Hoe reëel is het te verwachten dat huisartsen op lokaal niveau een grote rol gaan spelen? Ook de TSJ wijst op dat risico. Gemeenten willen afspraken met huisartsen maken, maar willen huisartsen die wel met gemeenten maken? De voorzitter van de LHV, de heer Van Eijck, was tijdens de expertmeeting op dit punt erg terughoudend. Welke stappen worden op dit punt ondernomen?

Rechtsbescherming

Voorheen was het recht op zorg voor jeugdigen tot en met 17 jaar verankerd in de Nederlandse wet. Dit recht op zorg is uit de wet gehaald en daar is de zogenaamde compensatieplicht voor in de plaats gekomen. Hoe groot is de beleidsvrijheid die gemeenten hebben om de compensatieplicht in te vullen? Evenals de Kinderombudsman zijn de leden van de SP-fractie bezorgd dat er grote rechtsongelijkheid kan gaan ontstaan. Hoewel de regering met dit wetsvoorstel kiest voor decentralisatie, blijft zij toch onder het Kinderrechtenverdrag ten allen tijde verantwoordelijk voor de rechten van het kind, die vast en ondeelbaar zijn. Op welke manier bewaakt de regering deze rechten?

Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat uitsluiten van kinderen zonder geldige verblijftitel strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel uit onze grondwet, het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het Internationaal verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten?

Gegevensuitwisseling

Continuïteit van zorg, inclusief de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, is de belangrijkste reden voor de eenmalige gegevensoverdracht en de regeling daarvan in artikel 10.4 van de Jeugdwet. Op grond van een Privacy Impact Analyse (PIA)5 wordt geconcludeerd dat de Jeugdwet een wet is met veel gegevensverwerkingen die nadrukkelijk aandacht vragen. De leden van de SP-fractie vinden dit een understatement. Er worden in het rapport 22 bevindingen en 15 aanbevelingen gedaan. Graag krijgen zij per aanbeveling een toelichting. Wat wordt er met de 15 aanvelingen gedaan? Is het correct dat deze PIA alleen ziet op de verwerking van gegevens door de rijksoverheid en niet op de ontvangst en verdere verwerking door gemeenten, om daarmee de transitie goed te laten verlopen? In het rapport wordt opgemerkt dat gemeenten zelf ook nog veel moeten regelen met het oog op de informatieveiligheid. De eenmalige overdacht lijkt nog redelijk goed in kaart gebracht, maar hoe het daarna met de gegevens zal gaan is nog een black box. De VNG heeft dat ook onderkend en daarom op de buitengewone algemene ledenvergadering (BALV) op 29 november 2013 een resolutie aangenomen.6 Is de regering bekend met deze resolutie en dan vooral met de opdracht die het bestuur van de VNG heeft gekregen? Het bestuur wordt geacht een zestal punten onder de aandacht van rijk en ketenpartners te brengen. 7 Heeft al overleg plaatsgevonden en wat zijn de antwoorden van de bewindspersonen op de zes punten.

In samenhang hiermee heeft de woordvoerder van het CBP, de heer Tomesen, tijdens zijn bijdrage aan de deskundigenbijeenkomst zijn ernstige zorgen uitgesproken over de risico's van de decentralisaties van taken in het sociale domein. Per brief van 29 oktober 20138 aan de Minister van BZK heeft het CBP hier ook op gewezen. De wetsvoorstellen hebben elk voor zich tot gevolg dat gemeenten méér gegevens van méér burgers zullen gaan verwerken. Daarbij zal ook sprake zijn van de verwerking van medische en strafrechtelijke persoonsgegevens, en dus van bijzondere persoonsgegevens. De decentralisatie van taken en de daarmee gepaard gaande gevolgen voor de verwerking van persoonsgegevens kunnen, het CBP wijst erop, niet afzonderlijk van elkaar worden gezien. Het is immers ook de bedoeling dat persoonsgegevens die in het ene deel van het sociale domein voor de daartoe omschreven doelen worden verwerkt, in de overige delen van het sociale domein voor andere doelen worden gebruikt. Hierdoor ontstaan risico's op onder meer het bovenmatig delen van persoonsgegevens, het gebruiken van gegevens voor een doel dat niet verenigbaar is met het oorspronkelijke doel en de beveiliging van de gegevens. Tevens dreigt hierdoor een volstrekt ondoorzichtige situatie te ontstaan, waarbij noch voor burgers noch voor de overheid zelf overzichtelijk is wie welke gegevens verzamelt en gebruikt en met welk doel dat gebeurt. Onderkent de regering de gesignaleerde problemen? Is de regering (al dan niet onder verantwoordelijkheid van de Minister van BZK) in staat op korte termijn een overkoepelende visie te vervaardigen over de verhouding tussen een dergelijke integrale uitvoering van taken in het sociale domein en de waarborgen die op grond van artikel 8 EVRM, artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) gelden voor de verwerking van persoonsgegevens? Uit een brief van Staatssecretaris van Rijn van 4 oktober 20139 maken de leden van de SP-fractie op dat in overleg met betrokken departementen en VNG nog bezien wordt of een overkoepelende visie nodig is. Dat lijkt de leden van deze fractie evident en zij worden graag geïnformeerd over de vorderingen van het overleg. Is er overigens al overleg gevoerd met het CBP gevoerd over de brief van 29 oktober 2013?

Deze visie is noodzakelijk voor het kunnen opstellen van een wettelijke regeling die borgt dat de verwerking van persoonsgegevens in dit kader plaatsvindt in overeenstemming met de hiervoor bedoelde nationale en internationale verdragseisen. Is er al een (ontwerp) wettelijke regeling in de maak? Kunnen gemeenten wel aan de slag met de verwerking en uitwisseling van gegevens zolang deze er niet ligt? Het ontbreken van een visie en wettelijke regeling levert ernstige risico's op voor de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen, maar ook voor de haalbaarheid en praktische uitvoerbaarheid van de door het kabinet gewenste integrale uitvoering van taken in het sociale domein. Ziet de regering dat risico ook? Zo ja, dan vragen de leden van de SP-fractie zich af hoe dan de wensen van de VNG gezien moeten worden. Het CBP adviseert eerst de wetgeving sluitend te maken terwijl de VNG verzoekt om beperkte wetgeving en lokale beleidsvrijheid. Dat lijkt strijdig met elkaar. Graag krijgen deze leden een nadere toelichting hierop.

Het CBP adviseert daarnaast een PIA te doen, niet alleen naar de afzonderlijke wetsvoorstellen, maar juist ook naar de samenhang tussen de wetsvoorstellen. Het eerder genoemde PIA-rapport – over de eenmalige gegevens overdracht naar gemeenten – is tot nu toe het enige rapport. Wordt er ook nog een PIA gedaan dat toeziet op de structurele verwerking van persoonsgegevens door gemeenten vanaf het moment dat de jeugdzorg is gedecentraliseerd?

Justitiële aspecten

De leden van de SP-fractie hebben de volgende vragen over de overheveling van het justitiële deel van de jeugdzorg en de gedwongen zorgvormen.

De Raad voor de Kinderbescherming zal onder de nieuwe wet een voorstel moeten doen omtrent de gecertificeerde instelling, waaraan de uitvoering van een OTS (ondertoezichtstelling) moet worden opgedragen. Op basis van welke criteria zal de Raad zijn keuze maken? Bestaat de kans dat de Raad daardoor in de ogen van justitiabelen zijn onafhankelijkheid verliest? Ter toelichting: deze situatie bestond vóór het ontstaan van de BJZ’s en gaf aanleiding tot veel gedoe, hetgeen uiteindelijk leidde tot een quotum (afgezien van de gespecialiseerde instellingen). Kan de regering hier nader op ingaan?

De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat de Raad zal deelnemen aan de wijkteams. Deze wijkteams zullen de bevoegdheid krijgen om aan de Raad te vragen onderzoek te doen naar de noodzaak van een gezagsbeperkende of ontnemende maatregel. Hoe kan de Raad onafhankelijk onderzoek doen als zij behoort tot de groep die het onderzoek heeft aangevraagd? Ooit had de kinderrechter een dubbele pet, nu lijkt de Raad in die positie terecht te zijn gekomen. De memorie van toelichting10 lijkt dit nadrukkelijk te bevorderen. Graag ontvangen deze leden hierop een reactie. In dezelfde alinea valt te lezen dat het mogelijk wordt om een gezinsvoogdijmedewerker in te zetten nog voordat een kinderbeschermingsmaatregel wordt ingezet (bedoeld wordt waarschijnlijk: aangevraagd), met als doel ouders «al dan niet met zachte drang» tot vrijwillige medewerking te bewegen. Dat betekent dat gecertificeerde instellingen 3 poten zullen moeten hebben, namelijk kinderbeschermingsmaatregel, reclassering en vrijwillig. Precies zoals het nu is. Alleen is het nu, door de verschillende financieringsstromen, niet mogelijk gebleken dezelfde persoon de OTS te laten uitvoeren wanneer van vrijwillige medewerking geen sprake meer is. Nu zou dat geen probleem zijn. Begrijpen deze leden dit goed? De leden van de SP-fractie vernemen voorts graag hoe het dan zit aan de achterkant. Ter toelichting: het komt nu regelmatig voor dat de OTS beëindigd zou kunnen worden omdat de ouders inmiddels nut en noodzaak van de hulp aan kind en gezin inzien, maar de OTS toch verlengd wordt omdat de ouders en/of het kind geen andere hulpverlener willen. Begrijpen deze leden het goed dat het wetsvoorstel het mogelijk maakt dat de hulpverlening door dezelfde persoon wordt voortgezet na het einde van de OTS? Er is nu immers sprake is van dezelfde financier. De leden van de SP-fractie voorzien echter dat de gemeente zal zeggen dat na beëindiging van de OTS een goedkopere kracht wel kan volstaan. Zij krijgen graag de mening van de regering hierover. Is dit gewenste ontwikkeling?

De memorie van toelichting bevat een soort cursus voor gemeenteambtenaren over kinderbeschermingsmaatregelen. De voorlopige voogdij bedoeld in de artikel 241 en 271, lid 4 boek 1 BW wordt daarin niet genoemd. Dit kan voor problemen zorgen. Kan de regering bevestigen dat deze kinderbeschermingsmaatregelen ook door gecertificeerde instellingen moeten worden uitgevoerd? Voorts wordt uitleg gegeven over de OTS-praktijk. Daar staat o.a. vermeld dat de gecertificeerde instelling binnen 5 dagen een gezinsvoogd aanwijst. Op dit moment is dit gebruik gebaseerd op afspraken tussen de BJZ’s. Waar gaat dit na inwerkingtreding van het wetsvoorstel geregeld worden? En gaan alle gecertificeerde instellingen werken met de Delta methodiek?

De memorie van toelichting noemt terecht11 de waarborgen waarmee het ingrijpen in het gezinsleven door de overheid moet zijn omkleed. Als waarborgen worden o.a. zeer terecht genoemd rechtsgelijkheid en uniformiteit. Hoe gaat deze rechtsgelijkheid en uniformiteit gewaarborgd worden nu er in iedere gemeente talloze instellingen kunnen zijn die gecertificeerd zijn om OTS-sen uit te voeren en dus in principe voor benoeming in aanmerking komen? Wordt voorzien in een overlegstructuur? Maken bijvoorbeeld toe te passen methodieken onderdeel uit van het certificeringstraject of wordt het op andere wijze geregeld? Graag krijgen deze leden duidelijkheid over deze belangrijke vraag. Een rechter moet immers weten dat bij de uitvoering van de OTS gelijke behandeling in het hele land verzekerd is.

Wat wordt bedoeld met «hulp tot zelfhulp»?12 Is dit slechts een vage formulering of ligt er een werkzaam concept aan ten grondslag? De zinsnede, even verderop in de tekst, «de gemeente moet ook in het gedwongen kader bevoegdheden krijgen om haar verantwoordelijkheden waar te maken», vinden de leden van de SP-fractie een alarmerende mededeling. In de uitleg op p. 40 staat: «de gecertificeerde instelling kan een aanwijzing geven dat een jeugdige jeugdhulp moet accepteren. De gecertificeerde instelling overlegt hiertoe met het college.» Deze zin staat in de paragraaf over reclassering. De leden van deze fractie nemen aan dat niet bedoeld is de aanwijzing in het kader van de OTS als bedoeld in artkel 258 BW. Zien zij dat goed?

De parlementaire onderzoekscommissie jeugdzorg heeft nadrukkelijk gepleit voor afschaffen van indicaties en professionele autonomie daarvoor in de plaats te stellen. Wat blijft daarvan over als de taak van de indicatiecommissies nu wordt verlegd naar de gemeente? De gemeente zal waarschijnlijk niet primair in discussie gaan over de professionele bevindingen van de jeugdreclasseerder, maar kan – en dat is ernstiger – gewoon zeggen: te duur, doe maar iets goedkopers! Zijn wij dan niet van de regen in de drup gekomen? Kan de regering de leden van deze fractie wat dit betreft geruststellen? Overigens nemen zij aan dat de jeugdreclasseerder alleen aanwijzingen kan geven ingeval van een strafbeschikking (art. 77 f Sr). Is dat juist?

Reclasseringstoezicht kan volgens de memorie van toelichting ook op vrijwillige basis. Waar doelt de regering dan op en waar is dat geregeld? De gezinsvoogd die aanvullende jeugdhulp wil inzetten moet dit doen in overleg met de gemeente. «De gemeente contracteert de jeugdhulp en heeft daarmee de regie in handen.»13 Dit is nog erger dan een indicatiecommissie. De gezinsvoogd legt verantwoording af aan de kinderrechter door middel van periodieke rapportage. Als een ouder of een oudere minderjarige het niet eens is met het beleid van de gezinsvoogd kan hij zich tot de kinderrechter wenden. De kinderrechter toetst volledig en heeft zodoende het laatste woord over de in te zetten hulp. Nu kan de situatie zich voordoen dat de gezinsvoogd van de gemeente niet krijgt wat hij wil, te duur of te zuinig ingekocht. Hij tekent bezwaar aan en gaat, als hij niet krijgt wat hij nodig vindt voor het kind, in beroep bij de bestuursrechter, als deze procedure niet op de negatieve lijst staat. Stel dat de gezinsvoogd van de bestuursrechter gelijk krijgt. De gemeente is dan verplicht om de gevraagde jeugdhulp in te zetten (bijvoorbeeld video hometraining), maar de ouders willen dat mogelijk niet, want die waren blij met het besluit van de gemeente. Zij leggen de kwestie nu voor aan de kinderrechter. Deze kan beslissen: toch wel of toch niet video hometraining. Nog afgezien van het feit dat deze stapeling van procedures het gezag van de gezinsvoogd aantast, gaat hiermee tevens kostbare tijd verloren: voor een kind wiens ontwikkeling gevaar loopt, is een half jaar vertraging voor het inzetten van door de professional noodzakelijk geachte hulp buitengewoon ernstig, zeker als het kind dan alsnog op de wachtlijst moet komen. In de huidige situatie waren de lijnen kort: de indicatiecommissie maakte onderdeel uit van BJZ, de gezinsvoogd die de indicatie vroeg, maakte vaak zelf het indicatiebesluit; hij was immers degene die het kind en het gezin kende. Dit laatste is de reden dat de parlementaire commissie tot het advies kwam indicatiebesluiten af te schaffen. In plaats van aan zijn eigen BJZ is de gezinsvoogd nu met handen en voeten gebonden aan de gemeente die volgens de memorie van toelichting immers «de regie in handen heeft. De gezinsvoogd kan geen andere jeugdhulp aanwijzen dan waarin de gemeente voorziet.» Dit miskent dat er sprake is van een justitiële maatregel die uitgevoerd wordt onder het toeziend oog van de rechter tot wie ouders en minderjarige zich immers steeds kunnen wenden. Is regering het hiermee eens?

Het betekent ook een achteruitgang voor een slagvaardige uitvoering van de OTS. Is de regering het met deze leden eens dat dit niet berust op problemen die er waren met de uitvoering van de OTS, maar dat dit zuiver een financiële achtergrond heeft? Het betreft hier de moeilijkst categorie kinderen, waarvoor de beste – namelijk gecertificeerde hulpverleners – ingezet worden, die werken onder het toeziend oog van de kinderrechter. Zij worden door dit wetsvoorstel beknot in hun slagvaardigheid en niet gerespecteerd in hun professionele autonomie. Hiervoor is geen enkele rechtvaardiging te bedenken. Welke garantie is er te geven dat gemeentes adequaat inkopen? Hoe kan gelijke behandeling worden gegarandeerd als de ene gemeente dit inkoopt en de andere gemeente iets anders? Waar blijft het recht op gelijke behandeling en op passende zorg. Verdragsschending zal aan de orde van de dag kunnen zijn. Kan de regering hierop reageren?

Als er al een gezinscoach bij het gezin betrokken was, kan de gezinsvoogd tot afspraken met hem komen zodat hij in het gezin betrokken blijft. Hierdoor is er continuïteit in de in de hulp vóór, tijdens en na de OTS (p. 37). Indien reeds een gecertificeerde hulpverlener is ingeschakeld vóór de OTS (om drang uit te oefenen, zoals de toelichting stelt) kan deze dan ook na einde OTS het gezin blijven begeleiden?

Gemeenten dienen te zorgen voor voldoende capaciteit van gesloten Jeugdhulp. Gemeenten hebben een leveringsplicht als de rechter een machtiging gesloten jeugdhulp verleent. Het in gebruik nemen en in stand houden van zogenaamde jeugdhulpplus instellingen vergt echter grote investeringen en verhoudingsgewijs hoge structurele lasten. De TSJ heeft haar zorg uitgesproken over de continuïteit van gesloten jeugdhulp. Het Ministerie van VWS en de VNG zijn over deze materie nog in overleg. Wat is daarvan de stand van zaken?

De machtiging gesloten jeugdzorg was opgenomen in de oude Wet op Jeugdzorg en maakt nu deel uit van het wetsvoorstel. Het was destijds een ongelukkige constructie: alle andere kinderbeschermingsmaatregelen staan in het BW. Het wetsvoorstel Herziening Kinderbeschermingsmaatregelen ligt nog steeds op het Ministerie van V&J (het wachten is op de nadere memorie van antwoord). Waarom is deze kans niet aangegrepen om de machtiging gesloten jeugdzorg in dat wetsvoorstel op te nemen, zodat deze terecht komt waar het hoort, namelijk in het BW?

Aan de regeling machtiging gesloten jeugdzorg is een nieuwe regeling toegevoegd, namelijk de voorwaardelijke machtiging. Voorgesteld wordt dat aan de instelling die de minderjarige op zal nemen indien hij de voorwaarden overtreedt, de bevoegdheid toekomt te bepalen of de minderjarige wegens overtreding van de voorwaarden van zijn vrijheid zal worden beroofd. Ingevolge artikel 5 van het EVRM is vrijheidsbeneming echter slechts mogelijk op gezag van een rechter of een met rechtsmacht bekleed college. In het strafrecht toetst de rechter vooraf of het zich niet houden aan de voorwaarden verbonden aan een voorwaardelijk opgelegde straf vrijheidsbeneming rechtvaardigt. Te meer, zou men denken, is deze rechterlijke toets vooraf vereist in het civiele recht. Onderkent de regering dat dit een schending is van artikel 5 van het EVRM en is zij bereid deze verdragsschending te repareren?

Denkbaar is dat de instelling eerder tot vrijheidsbeneming wegens overtreding van de voorwaarden over zal gaan als deze kampt met «vrije bedden», dan wanneer er voor de instelling een wachtlijst bestaat. Hoe schat de regering dit gevaar in? Is de regering het met deze leden eens dat dit een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling oplevert?

Een machtiging UHP (uithuisplaatsing) verloopt na 3 maanden indien niet tot plaatsing is overgegaan. De ratio daarachter is dat UHP niet als dreigement mag worden gebruikt: het is immers geen straf maar een pedagogische maatregel ten behoeve van het welzijn van het kind. Hoe verhoudt dit principe zich tot het feit dat het wetsvoorstel nu uitgaat van het gebruik van een dreigement tot UHP om te bewerkstelligen dat burgers doen wat de hulpverlener van hen verlangt? Het gebruik van een UHP als stok achter de deur, ontdoet deze maatregel, wanneer deze geëffectueerd wordt, van zijn pedagogische doelstelling, omdat het op betrokken kind en ouders kan overkomen als een straf. Is de regering het met deze redenering eens? De wil om aan deze UHP positief mee te werken in belang van het kind kan daardoor in elk geval in het begin minder, dan wel niet aanwezig zijn. Dat lijkt deze leden een verspilling van kostbare tijd en energie; zij krijgen hierop graag een reflectie.

De Verwijsindex risicojongeren (VIR) wordt uitgebreid met een gezinsfunctionaliteit. In augustus 2014 moet verslag worden gedaan over de doeltreffendheid en de effecten van de VIR in de praktijk. De VIR maakt inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Door het toevoegen van de gezinsfunctionaliteit wordt deze inbreuk nog groter. Vast staat dat er weinig gebruik wordt gemaakt van de VIR. Is deze uitbreiding proportioneel en is de behoefte aan de gezinsfunctionaliteit zo dringend dat niet kon worden gewacht tot de evaluatie in augustus 2014? Het CBP heeft hier ook op gewezen in de brief van 5 maart 201314. Is overwogen om de uitbreiding van de VIR, de wijziging van de wettelijke bepalingen omtrent de machtiging gesloten jeugdzorg en vooral de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en reclassering naar een later tijdstip te verschuiven? Dat was met betrekking tot de laatste categorie oorspronkelijk ook de bedoeling. Heeft de regering er bij stil gestaan dat door een zo omvangrijk pakket in zo korte tijd door het parlement te jagen, de kwaliteit van de wetgeving ernstig en de uitvoerbaarheid in de praktijk ernstig wordt bedreigd?

Er komt geen indicatie, maar een «verleningsbesluit». Daarvan is bezwaar en beroep mogelijk. Hoe is de privacy tijdens de bezwaarprocedure gegarandeerd? En komt het beroep op de zogenaamde negatieve lijst waardoor deze zaken door de kinderrechter vol kunnen worden getoetst in plaats van behandeling door de bestuursrechter, zoals nu reeds het geval is bij gesloten UHP zonder OTS?

Het Advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK) wordt ondergebracht bij het steunpunt huiselijk geweld. Er zal geen arts aan verbonden zijn. De opvolgende kabinetten streven al jaren naar een effectieve aanpak van kindermishandeling. Er is bij artsen nog steeds grote terughoudendheid met betrekking tot het melden van een vermoeden van kindermishandeling. Artsen zelf verwachten dat er minder gemeld zal worden omdat doorbreking van hun beroepsgeheim voor hen minder problematisch is als degene bij wie zij melden hetzelfde beroepsgeheim heeft. Dit lijkt een ernstige teruggang van de aanpak van kindermishandeling. Hoe denkt de regering hierover? Is aanpak van kindermishandeling nog steeds speerpunt van beleid? Zo ja hoe verhouden de gevolgen van deze transitie zich tot die doelstelling? Tijdens de deskundigenbijeenkomst werd daarnaast door de heer Sitalsing van Bureau Jeugdzorg Groningen, aangegeven dat het een weeffout is in de wet om de belangrijke onderzoekstaak van het AMK te laten verwateren. Deze moet niet blind vermengd worden met huiselijk geweld. Hij pleit ervoor conform de rechten van het kind goed te zorgen voor de veiligheidstaak en die breed te borgen. Hoe wordt gezorgd dat de onderzoekstaak en de daarbij opgebouwde deskundigheid bewaard blijft?

Is de regering bekend met de vorming van zogenaamde «save teams», zoals die in Utrecht ontstaan? Als AMK en Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) daarin participeren, wat de bedoeling lijkt te zijn, kunnen deze instanties dan nog onafhankelijk opereren? Indien juist is dat saveteams drang en dwang vertegenwoordigen, hoe is het dan te rijmen met de aanwezigheid van het AMK dat voornamelijk naar vrijwillige, al dan niet medische hulp verwijst? Kan de regering laten weten hoe vaak de AMK's naar vrijwillige en hoe vaak naar gedwongen hulp verwijzen?

Wordt in het certificeringstraject aandacht besteed aan de specifieke juridische kennis die nodig is voor het werken in een justitieel kader? Zijn de kinderrechters betrokken bij de opzet van dit traject? Kan deze Kamer inzage krijgen in de certificeringseisen? Ligt hier een ministeriële regeling onder?

Is het volgens de regering juridisch geoorloofd om in geval van vrijwillige hulp te dreigen met korting op iemands uitkering als ouders of de oudere minderjarige niet doet wat de hulpverlener zegt? Het is toch volstrekt duidelijk dat vrijwillig betekent dat iemand de hulp stop kan zetten als het hem niet meer bevalt? En dan vervalt de grond om de uitkering stop te zetten toch. Blijft dan over het dreigement een OTS aan te zullen kaarten. De RvdK maakt daarin zijn eigen afweging. Des te belangrijker dat deze niet al bij het voortraject betrokken is. Bovendien is dreigen met een OTS pedagogisch onverantwoord, een OTS is geen straf maar hulp omdat het kind dat nodig heeft. Indien de OTS er komt op basis van dreigementen zal dat een valse start met zich mee brengen menen de leden van de SP-fractie. Zij krijgen op het bovenstaande graag een reactie.

De Raad van State, de Raad voor de Rechtspraak en Defence for Children pleiten voor harmonisatie van wet-en regelgeving met betrekking tot verplichte hulp aan jeugdigen. De rechtpositie van kinderen die van hun vrijheid zijn beroofd behoeft een eenduidige regeling. De Kamer riep daartoe al op in 2007. Evaluatie van de bestaande wetgeving met betrekking tot gedwongen zorg afwachten, zoals het kabinet voorstelt, achten de leden van de SP-fractie, evenals de genoemde 3 instanties, onverantwoord. Is de regering bereid om, in afwachting van een allesomvattende regeling, de huidige regeling voor gesloten jeugdzorg aan te passen aan de waarborgen van het Besluit Justitiële Jeugdinrichtingen?

Acht de regering het wenselijk dat in iedere regio een accommodatie voor gesloten Jeugdzorg aanwezig is, en zo ja, welke mogelijkheid heeft de rijksoverheid, als stelselverantwoordelijke om hierop toe te zien casu quo zo nodig te sturen?

In de memorie van toelichting staat « Pleegzorg kan zowel in het vrijwillige als in het justitiële kader [......]. Het justitieel Kader ziet op gevallen waarin de voogdij niet langer bij de biologische ouders ligt. In het huidige stelsel berust de voogdij bij de BJZ’s.'15 Deze passage is op 3 punten onjuist:

  • 1. Pleegzorg vindt meestal plaats in het kader van een OTS, een justitiële maatregel waarbij ouders het gezag behouden,

  • 2. Na OTS en gedwongen ontheffing bepaalt de wet (BW 1: art. 275 lid3) dat de pleegouders bij voorkeur met de voogdij worden bekleed,

  • 3. Nazorg voor de eigen ouders is na ontheffing en voogdijoverdracht van essentieel belang voor een goed verloop van de plaatsing, zulks in tegenstelling tot het gestelde in de memorie van toelichting. Onderkent de regering deze onjuistheden en is zij bereid deze te corrigeren?

Op welke manier worden jeugdigen zelf ingelicht over de op handen zijnde transitie en het vervallen van hun recht op jeugdzorg? Vanuit de jongerenraad van de GGZ wordt bericht dat jeugdigen zich ernstig zorgen maken over het intact blijven van de geheimhoudingsplicht bij medisch (psychiatrisch) handelen. Acht de regering het een taak van het rijk om deze jongeren te wijzen op wat er overblijft van hun rechten of is ook dat een taak van de gemeente geworden?

D66-fractie

Noodzaak wetsvoorstel

Diverse deskundigen, waaronder R. Clarijs,16 waarschuwen voor de gevolgen van dit wetsvoorstel, dat onvoldoende is onderbouwd, qua proces chaotisch is en bovendien geen enkele zekerheid in zich borgt dat de uitkomsten gunstig uitpakken. Ook de Raad van State heeft daarvoor gewaarschuwd. De Raad verwacht dat de kosten voor gemeenten onbeheersbaar gaan worden, omdat gemeente zullen worden geconfronteerd met posten waarover zij geen controle hebben, zoals gespecialiseerde jeugdhulp, verwijzingen door huisartsen en kinderbeschermingsmaatregelen, waarbij de invulling wordt beïnvloed door internationale verdragsverplichtingen.

Een en ander werd bevestigd tijdens de deskundigenbijeenkomst op maandag 9 december 2013. De meeste insprekers vroegen de Eerste Kamer bij de regering te bepleiten de invoeringstermijn te verlengen tot drie jaar, omdat de transitiearrangementen nog verre van compleet zijn. Zo bestaat er onzekerheid over de beschikbare middelen, over de controle op de financiën, over de positie van de gemeenteraden in deze transitie, over het voortbestaan van de bureaus jeugdzorg en jeugdzorginstellingen. De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd heeft in november 2013 in haar eindrapportage geconcludeerd dat de doelstellingen van de Regionale Transitie Arrangementen (RTA’s) (zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten) op dat moment niet waren gehaald. Kort gezegd, van de 41 jeugdregio’s waren er maar enkele die de zaken op orde hebben. Voorts heeft een rondgang langs de diverse bureaus jeugdzorg velerlei anticipatieproblematiek naar voren gebracht. De bureaus vrezen reorganisatierondes dan wel sluiting van hun bedrijf. Zij vrezen oprichting van nieuwe bureaus om schuldenlasten te ontlopen en om de civielrechtelijke gevolgen van overgang van onderneming te ontlopen. En dat alles terwijl het grootste deel van de gemeentelijke organisaties zullen worden geconfronteerd met het risico van de al decennia niet te stoppen vraag naar jeugdzorg. De leden van de D66-fractie vrezen daarom dat de belangrijke doelen van het wetsvoorstel, het verlenen van zorg, het waarborgen en het toezien op preventie dichter bij huis en het waarborgen van zorgcontinuïteit, in de knel komen.

Overigens- mirabile dictu – is de vermindering van het aantal uithuisplaatsingen en ondertoezichtstellingen als gevolg van de «Vliegwielprojecten» al binnen bereik. In de brief van 22 november 210317 uit Staatssecretaris Teeven zijn trots over de ingezette verlaging van deze aantallen en drukt daarbij de gemeenten op het hart op de inkoop daarvan niet te bezuinigen uit vrees voor vermindering van het behaalde effect. Het behalen van doelstellingen kan dus ook zonder stelselwijziging. De vraag die dan rijst is waarom niet is gestart met een pilot, om die vervolgens te evalueren en aan de hand van de conclusies te ageren. Kortom, waarom is gekozen voor het huidige, niet «evidence based», transitie/transformatiemodel? Mede gelet op de hiervoor in vogelvlucht geschetste overgangs- en invoeringsproblematiek vragen de leden van de fractie van D66 de regering nog eens uit te leggen waarom zij voor de in dit wetsvoorstel neergelegde opzet heeft gekozen.

Invoering

Daarbij vragen zij de regering ook de vraag te beantwoorden waarom zij zo’n haast aan de dag legt bij de behandeling van het wetsvoorstel. In verhouding tot andere hervormingen moet deze hervorming worden beschouwd als de grootste hervorming in 30 jaar. Na jaren van onderzoek en consultaties werd de Tweede Kamer gevraagd het wetsvoorstel in ijltempo te behandelen. Van de Eerste Kamer wordt hetzelfde verwacht.

Als het antwoord is dat de regering de met dit wetsvoorstel beoogde bezuiniging wil kunnen inboeken, dan vragen de leden van de fractie van D66 zich af of dat belang niet ten koste gaat van zorgvuldigheid, niet in de laatste plaats omdat bij de invoering van het wetsvoorstel velerlei belangen zijn betrokken, zoals met name het belang van de jeugdigen en hun ouders. Is een overhaast aangenomen wetsvoorstel zonder dat voldoende rekening is gehouden met hun belangen, waaronder de rechtspositie en de privacybescherming, niet vragen om problemen? Ook ander belangen zijn in het geding. Een stelselherziening als de onderhavige vraagt tijd. De 15 bureaus jeugdzorg en de 3 landelijk opererende jeugdzorginstellingen zijn voor het merendeel onzeker over de continuïteit van hun organisaties en het behoud van werkgelegenheid, mede gelet op de aangekondigde bezuinigingen. Naar verluidt is de datum van 1 februari 2014 voor de jeugdinstellingen cruciaal voor het voortbestaan. Anders dan in elke andere reorganisatie wordt geen rekening gehouden met transitiekosten. De leden van D66-fractie achten het in dit verband onverantwoord dat niet op voorhand duidelijk is wie de frictiekosten moet gaan dragen. Volgens de Kinderombudsman, in zijn bijdrage aan de deskundigenbijeenkomst, zijn de eerste faillissementen in het komend voorjaar te verwachten. De impact blijkt altijd groter te zijn dan vooraf wordt ingeschat. Het voorbeeld van Denemarken, waar eenzelfde transitie is georganiseerd voor slechts 90 gemeenten in plaats van de 405 hier, zal de regering genoegzaam bekend zijn. Daar is de beoogde bezuiniging pas jaren later gerealiseerd. Ook de objectieve verdeelsleutel van de middelen is nog onbekend. De Staatssecretaris heef deze beloofd voor mei 2014. Ook daarom lijkt een invoeringstermijn van één jaar te kort. Deze leden vragen de regering ook of zij bereid is om mee te gaan met de wens van de meeste insprekers bij de deskundigenbijeenkomst en ander belanghebbenden om de invoering uit te stellen en wel met drie jaar.18 Zij zouden ook graag de mening van de regering horen over een geleidelijke transitie, bijvoorbeeld voorafgegaan door pilots.

De leden van de fractie van D66 zijn enigszins ongerust door geluiden van zorgaanbieders over het aangaan van gezamenlijke afspraken tussen zorgaanbieders en gemeenten. Ook bij de bureaus jeugdzorg zijn deze geluiden te horen. Zij vrezen voor gebrekkige of selectieve afspraken waarvan de effecten pas later zichtbaar zullen worden. Ook de Kinderombudsman heeft op deze gebreken gewezen: plannen zijn te vrijblijvend, bovenregionale inkoop is niet geregeld en er is geen verantwoordelijke voor de frictiekosten, nog los van het feit dat deze kosten vanwege de beoogde bezuiniging niet zullen kunnen worden betaald. Hoe staat de regering tegenover het door de kinderombudsman c.s. opgeworpen idee van een driejarig geleidelijk overgangsregime om de invoering van de wet een zorgvuldiger en zachtere landing te geven? Hiermee zou tegemoet kunnen worden gekomen aan een aantal van de grote bezwaren tegen de huidige uitvoering van de wet.

Jeugd-GGZ

Wat het gekozen format betreft hebben de leden van de fractie van D66 zorgen omtrent de keuze om de jeugd-GGZ binnen de financiering van de gemeenten te brengen. De argumenten zijn besproken en worden bekend verondersteld. Het gaat om de dubbele knip. Enerzijds de knip tussen het medische en het psychische verhaal: wat is de reden om de kosten voor de behandeling van anorexia uit de zorgverzekering te vergoeden en de kosten voor behandeling van autisme door de gemeente? Anderzijds de knip tussen 18– en 18+. Onder de 18 jaar wordt de jeugdzorg door de gemeente betaald en boven de 18 door de zorgverzekering. Kan de regering deze keuze onderbouwen? Deze leden vragen met name uitleg over de risico’s ten aanzien van ongelijkheid tussen de verschillende gemeenten wat betreft de door hun te maken keuzes, uitleg over de risico's die kleven aan de figuur van de hulpplicht door de gemeenten tegenover het recht op zorg van de zorgverzekeraar. Dat is een van de grootste zorgen van de leden van de D66-fractie. Over de afdwingbaarheid van zorg zou immers geen verschil mogen bestaan, maar welke positie hebben belanghebbenden als de financiering van de GGZ-zorg vanwege gemeentelijke budgettaire problemen komt te ontbreken? Bij wie kunnen ouders terecht als de gemeente het zorgloket sluit? De vraag daarbij is waarom de Staatssecretaris van VWS in de sector AWBZ/WMO ook voor een knip heeft gekozen, maar daarbij ten behoeve van de persoonlijke verzorging financiering door zorgverzekering voorrang geeft. Dat lijkt op meten met twee maten, waarbij de maat van de GGZ meer in de medische lijn ligt dan die van de persoonlijke verzorging.

Gegevensuitwisseling

Het verwerken van persoonsgegevens is geregeld in artikel 10.4 van de Jeugdwet. Het CBP heeft over de wijze waarop de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is geborgd haar zorgen geuit.19 De gemeente kan de beschikking krijgen over diverse bijzondere persoonsgegevens die vallen onder artikel 23 van de Wet Bescherming persoonsgegevens. In dat kader verwacht het CBP een nadere invulling van de «doelbinding». Het Privacy Impact Assessment (PIA) van oktober 2013 bevat diverse aanbevelingen. Graag horen deze leden hoe de regering aankijkt tegen deze aanbevelingen in samenhang met de door het CBP gevraagde nadere invulling. Voor de leden van de D66-fractie is met name van belang hoe met de bijzondere persoonsgegevensgegevens wordt omgegaan, wie inzage krijgt en hoe de bewaartermijn is geregeld. In het verlengde daarvan geldt de bescherming van gegevens van jeugdigen in jeugdzorginstellingen en bij jeugdreclassering. Ook deze instituten worden onder de nieuwe Jeugdwet gebracht. Welke bescherming kunnen de onder deze instituten vallende jeugdigen verwachten? Is het risico denkbaar dat de doelbinding geweld wordt aangedaan doordat een gemeente door oneigenlijk gebruik informatie aan elkaar koppelt en daarmee kan dreigen om bepaalde diensten niet te leveren?

De leden van de D66-fractie verwijzen kortheidshalve naar het artikel van hoogleraar jeugdbescherming Ido Weijers,20 waarin hij onder het kopje Privacy de grote risico’s van ongebreidelde verzameling van data zonder dat is nagedacht over enige publieke controle, laat staan controle van de belanghebbenden, uiteenzet.21 Zij vragen de regering dan ook op het artikel van Weijers te reageren.

Democratische controle en financiële verantwoording

De leden van de D66-fractie vragen ook hoe de verantwoordelijkheden op regionaal niveau en landelijk niveau geregeld zijn. Bij democratische legitimiteit hoort transparantie om tegenkracht te kunnen organiseren. Goede politieke controle is noodzaak. De gemeenteraad staat op afstand maar is eindverantwoordelijk Maar met besluitvorming op regionaal niveau worden risico's gedeeld, maar de besluitvorming is geen gemeentelijke aangelegenheid. Zeker in geval van kleine gemeente dreigt het gevaar van «overruling» door de grotere gemeenten. De leden vernemen graag hoe deze tegenkracht ten behoeve van de burger en de democratische legitimiteit is gewaarborgd in dit wetsvoorstel. Hoe kijkt de regering naar de democratische legitimiteit van deze regionale samenwerkingsverbanden. Bij wie kan de burger terecht als hij of zij het niet eens is met de besluitvorming op regionaal of landelijk gebied? Is openheid van informatie voldoende geregeld zodat er ook daadwerkelijk tegenkracht georganiseerd kan worden? En wat is de rechtspositie van ouders en jeugdigen? Kunnen belanghebbenden een bezwaarprocedure starten tegen regionale of landelijke besluitvorming?

De leden van de D66-fractie willen in dit verband ook wijzen op de financiële controle. Volgens de Algemene Rekenkamer22 ligt ook hier een groot braak terrein. Niet alleen bij dit wetsvoorstel, maar ook bij de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en de Participatiewet wordt het budget gedecentraliseerd, waarmee ruim 16 miljard is gemoeid. De ARK wijst er op dat een adequaat stelsel van democratische controle onontbeerlijk is, maar dat dat vooralsnog ontbreekt. Volgens de ARK zijn de gemeentelijke rekenkamers onvoldoende toegerust voor deze nieuwe taakvervulling. De ARK vraagt de Minister van Binnenlandse Zaken hierin ordenend op te treden. Maar deze verantwoordelijkheid gaat ook de Staatssecretarissen van VWS en V&J aan. Deze leden verzoeken de regering hierop te reageren.

Financiële aspecten

In 2013 heeft het Coelo (Centrum voor onderzoek van de economie van de lagere overheden), een instituut verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, een onderzoeksrapport gepubliceerd over de financiële verwachtingen van gemeenten.23 Uit dit rapport blijkt dat de gemeenten in 2017 zullen kampen met een tekort van 6,1 miljard op hun begrotingen. Dit is opgebouwd uit decentralisatiekorting van 2,9 miljard, een generieke korting van 0,5 miljard en een tekort van 2,7 miljard, dat zal volgen bij ongewijzigd beleid. Als de leden van fractie van D66 uitgaan dat de decentralisatiekorting van dit wetsvoorstel van bijna 3 miljard wordt gerealiseerd, dan blijft er nog een tekort van ruim 3 miljard over. De vraag rijst of gemeenten in staat zijn om en hun aandacht te houden op alle decentralisaties en daarnaast 3,2 miljard te bezuinigen in de bestaande begrotingen. Deze leden zouden hier graag een meer integrale visie op zien. Want ondanks de toegezegde bijstelling in budget door de Staatssecretaris van VWS indien gemeenten onvoldoende middelen hebben, vrezen de leden van deze fractie voor de continuïteit van de zorg. Decentralisatie betekent een overheveling van budget en takenpakket naar de gemeente, waarbij de gemeenten geacht worden die taken te kunnen uitvoeren. De leden van de fractie van D66 krijgen dan ook graag een reactie op het risico van de mogelijk tekorten in relatie tot de continuïteit van de zorg.

De regionale en landelijke afspraken worden gemaakt om de financiële risico's die de gemeente lopen, te kunnen spreiden. Sommige financiële risico's zijn te groot om door kleinere gemeente te kunnen worden gedragen. De vraag is of financieel sterkere gemeenten kunnen weigeren samen te werken met financieel zwakkere gemeenten. Hoe worden geschillen opgelost? Om de decentralisatie goed te laten verlopen, zijn in de huidige situatie regionale transitiearrangementen opgetuigd. Is er ook gedacht aan een dergelijke borging in de nabije toekomst?

Gedwongen zorgvormen

De kinderbeschermingsmaatregelen worden door de kinderrechter opgelegd en ter uitvoering overgedragen aan bureau jeugdzorg. In het wetsvoorstel worden deze opgedragen aan gecertificeerde instellingen. Dat kan in de transitieperiode iedere zorgaanbieder zijn, omdat elke zorgaanbieder bij de invoering voor een periode van 2 jaar van rechtswege gecertificeerd wordt. De werkelijke certificering volgt nadien. De leden van de D66-fractie zijn bezorgd over de rechtspositie van de ouders en jeugdigen. Tegen OTS (ondertoezichtstelling)- en UHP (uithuisplaatsing)-besluiten ter uitvoering daarvan zal geen Awb-beroep zijn toegestaan (vanwege plaatsing op de negatieve lijst). Dat geldt ook voor het besluit van het college ten aanzien van gesloten jeugdhulp, dat bij een verzoek om een machtiging of spoedmachtiging moet worden overlegd. Ook zullen bezwaar en beroep zijn uitgesloten van besluiten die strekken tot vrijheidsbeperkende maatregelen en besluiten over verlof in de gesloten jeugdhulpinstellingen. Deze leden vrezen een uitholling van de rechtspositie van de ouders en jeugdigen en vragen naar de achtergrond van de beslissing het bestuursrecht hier niet in te zetten. Dat wel is voorzien in klachtrecht en in de mogelijkheid van hoger beroep en cassatie van de beslissingen van de kinderrechter achten zij vooralsnog een onbevredigend alternatief.

De Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdhulp (RSJ), bij monde van mr. E. van Kalveen tijdens de deskundigenbijeenkomst, pleit voor overheveling van de regeling van gesloten jeugdhulp (i.e. gedwongen zorg in gesloten kader voor jeugdigen van wie 99% onder toezicht worden gesteld) naar het Burgerlijk Wetboek volgens het van oudsher geldende en overzichtelijke systeem. Doordat nu de bepalingen over twee wetten zijn verdeeld, wordt een goede aansluiting gemist. De vraag is waarom de regering dit advies niet heeft gevolgd en voor de huidige indeling heeft gekozen. Ook pleitte mevrouw Van Kalveen voor harmonisatie van wetgeving onder de BOPZ, de Ots-bepalingen in het BW, het voorliggend wetsvoorstel en de WGBO en te wachten op het advies van ZonMw, dat medio 2014 wordt verwacht. De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering op deze stellingname te reageren.

GroenLinks-fractie

Decentralisatieoperaties

Eén vraag die de leden van de fractie van GroenLinks zeer bezighoudt, willen zij graag voorafgaand aan de afzonderlijke thema's stellen: deze Jeugdwet is, naast de AWBZ/WMO, de overgang van de Wajong naar de Participatiewet en het Passend onderwijs, onderdeel van de majeure decentralisatieoperatie naar de gemeenten die per 1 januari 2015 geëffectueerd moet zijn. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie (BZK) is de coördinerend Minister van deze decentralisaties. Waarom is hij als verantwoordelijke voor het stelsel en het functioneren van het Openbare Bestuur niet medeondertekenaar van deze wet? Kunnen de gemeenten deze over te hevelen taken en verantwoordelijkheden aan als de regering tegelijkertijd zegt dat de gemeenten regionaal moeten samenwerken in 41 Jeugdzorgregio’s en 38 Arbeidsmarktregio’s? De leden van de GroenLinksfractie vernemen tevens graag voor hoeveel geld de over te dragen taken Jeugdzorg, Wajong, Awbz, peil 2013 en 2014, in de diverse begrotingen (Rijksdepartementen, Provincies en UWV) staan en met hoeveel budget deze taken overgeheveld worden per 1 januari 2015. Er gaan voortdurend verschillende bedragen over tafel. Wat zijn nu de precieze bedragen? Begrotingen zijn immers ook precies, zo mogen de leden van de GroenLinksfractie toch hopen. Zij krijgen dan ook graag meer helderheid hierover.

Democratische controle en financiële verantwoording

In verband met het bovenstaande vernemen de leden van deze fractie ook graag hoe het zit met de democratische controle. Is er eigenlijk geen sprake van een paradox van decentralisatie? Hoe verhoudt de stelselverantwoordelijkheid op de diverse beleidsterreinen zich tot de lokale inhoudelijke en financiële verantwoordelijkheid van de Colleges van B&W en de gemeenteraden en regionale uitvoering?

Rechtsbescherming

Gemeenten zijn niet het uitvoeringsloket van de Rijksoverheid. Als het Rijk taken overdraagt aan gemeenten willen de gemeenten ook de lokale democratie, de lokale volksvertegenwoordiging en het lokale bestuur tot recht laten komen. Dat kan op gespannen voet komen te staan met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).

Immers, de nieuwe Jeugdwet is al een verandering van wettelijk recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg naar een voorzieningenplicht van gemeenten. De aard en omvang van het laatste kan door de gemeente worden bepaald. Dit kan tot ongelijkheid leiden tussen «dezelfde» «gevallen» in verschillende gemeenten. Ook de Kinderombudsman wijst op/waarschuwt voor de rechtsongelijkheid die kan gaan ontstaan. Het aanbod van zorg en de toegang hiertoe zal voor het kind/ de jeugdige afhankelijk worden van de keuzes die er op gemeentelijk niveau gemaakt worden. Maar ook gemeenten zijn gehouden aan het IVRK. Dit kan op gespannen voet staan met de autonomie en de beleidsvrijheid van gemeenten om maatwerk te leveren en om verschillende accenten te leggen gebaseerd op de lokale context en op kaderstellende uitspraken en besluiten van de lokale volksvertegenwoordiging, de Gemeenteraad. De leden van de fractie van GroenLinks krijgen graag een reactie op het bovenstaande.

Toegang tot jeugdhulp

Als «wat heeft het kind/ de jeugdige nodig» het centrale uitgangspunt is, hoe borgt de regering, als systeemverantwoordelijke, dan de kwaliteit van hoogwaardige jeugdhulp? De leden van deze fractie vragen de regering uitdrukkelijk te reageren op onderstaande bijdrage van Defence for Children (DfC) in de deskundigenbijeenkomst van maandag 9 december jl. in de Eerste Kamer.24 Citaat: «Kwaliteit betekent dat in alle fasen van het hulpverleningsproces de mening van kinderen en jongeren voortdurend wordt meegenomen en meegewogen. Kwaliteit betekent een zorgvuldige rechtsbescherming van kinderen die jeugdhulp ontvangen. Kwaliteit betekent dat hierbij speciale aandacht uitgaat naar extra kwetsbare groepen kinderen, zoals kinderen die niet bij hun ouders kunnen blijven wonen of uit huis geplaatst zijn, kinderen met een beperking, kinderen die vluchteling zijn of die geen verblijfsvergunning hebben, mishandelde en verwaarloosde kinderen en kinderen die slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting en kinderhandel en kinderen die in de maatschappelijke en vrouwenopvang verblijven.»

Tevens krijgen de leden van deze fractie graag een duidelijke reactie op de volgende uitspraak van Defence for Children, wederom in relatie tot de principiële beleids- en uitvoeringsruimte die gemeenten terecht voor zich opeisen bij decentralisaties. Citaat: «De gemeenten moeten er zich van bewust zijn dat mishandelde en verwaarloosde kinderen en kinderen die slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting en kinderhandel recht hebben op zorg gericht op herstel». Recht. Dat betekent in de visie van Defence for Children dat gemeenten deze zorg moeten leveren «ook al is deze zorg niet ingekocht, (te) duur of vindt de gemeente dat het netwerk zelf in staat is de ondersteuning te bieden».

Evenals Defence for Children hebben de leden van de fractie van GroenLinks grote moeite met artikel 1.3 van de Jeugdwet, waarmee de werking van de wet beperkt wordt tot kinderen die rechtmatig in Nederland verblijven. Hoewel het Uitvoeringsbesluit van de Jeugdwet een soort herstelwerking in zich heeft op het punt van de uitsluiting van ongedocumenteerde kinderen, zijn de leden van deze fractie van mening dat op basis van het kinderrechtenverdrag alle kinderen gelijk zijn en er geen onderscheid mag worden gemaakt. Toch draagt dit wetsvoorstel, in artikel 1.3, onderscheid op basis van verblijfsstatus in zich. Artikel 1.3 zou uit het wetsvoorstel moeten worden geschrapt, aangezien alle kinderen gelijk zijn en het wettelijk uitsluiten van kinderen van de werking van de Jeugdwet onaanvaardbaar is. Kan de regering hierop reageren?

Gedwongen zorgvormen

De Raad voor de Rechtspraak maakte ons tijdens de deskundigenbijeenkomst deelgenoot van zijn zorgen op twee punten: «Het zijn twee zorgpunten waar de rechtspraak ook op dit moment al tegenaan loopt in de huidige Wet op de jeugdzorg. Het zou zo mooi zijn als deze aspecten bij de overgang naar de Jeugdwet opgelost zouden worden. Het gaat dan om de systematiek van de Jeugdwet en om de harmonisatie van wetgeving. Allereerst de systematiek van de Jeugdwet. In de Jeugdwet, en ook in de Wet op de jeugdzorg, is de gesloten jeugdzorg opgenomen. Dat gaat om gedwongen zorg in gesloten kader voor jeugdigen. Dat zijn bijna altijd, in 99% van de gevallen, jeugdigen die onder toezicht gesteld worden. Het gaat dus om zorg voor jeugdigen onder toezicht, en dat hele stelsel, alle regels daaromtrent, staan in het BW, in de ots-regeling. Omdat nu die bepalingen over twee wetten verdeeld zijn, sluit dat niet goed bij elkaar aan. Dat blijft frictie opleveren. De Raad voor de Rechtspraak legt het weleens als volgt aan mensen uit: als je het BW als mecanodoosjes ziet, bouw je daar nu nog een Jeugdwet tegenaan, en die bestaat uit legoblokjes. Dat past niet en dat gaat weleens mis. Omdat de hele ots-wetgeving ook op de schop gaat, zou het zo mooi zijn als de gesloten jeugdzorg uit de Jeugdwet ging en geplaatst werd in de ots-regeling. Dan is er geen frictie meer en is het helemaal helder. Daarnaast de harmonisatie van wetgeving. De achtergrond daarvan is dat jongeren die gedwongen worden opgenomen, soms worden geconfronteerd met wel drie stelsels van wetgeving waar ze wel, waar ze niet, of waar ze misschien onder kunnen vallen. Het kan gaan om de BOPZ, een ots of misschien ook wel de Wet op de geneeskundige behandeling (WGBO). Alle drie wetten hebben een eigen systematiek en ook een eigen rechtspositie. Voor de instellingen en voor de jeugdigen zelf is het iedere keer weer nagaan wat nu van toepassing is. Als voorbeeld een minderjarige die in een AWBZ-instelling verblijft. Of een jeugdige met een beperkt IQ en psychiatrische en gedragsmatige problematiek. Hij zit daar met een ots, omdat zijn ouders het er niet helemaal mee eens zijn, maar het is een AWBZ-instelling, dus de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) is van toepassing. Hij vindt het echter wel heel moeilijk om zich te houden aan de regels daar, dus misschien is ook wel de BOPZ van toepassing. Hoe moet dit nu voor zo'n kind? Hoe moet dat nu voor de instelling? Dat zijn grote vragen. Wat is de restpositie van deze jeugdige?»

Defence for Children voegt daar nog het volgende aan toe: «Hoofdstuk 6 is zo vanuit de Wet op de jeugdzorg geplaatst in dit wetsvoorstel. Daar is nog iets nieuws bij gekomen: de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg, artikel 6.1.6 van de Jeugdwet, kan door een medewerker van de instelling gebeuren. Op grond van het EVRM en het IVRK mag vrijheidsbeneming alleen gebeuren als daar een rechterlijke uitspraak aan ten grondslag ligt. Een medewerker van een gesloten jeugdzorginstelling is geen rechter. We kunnen in dit geval niet eens spreken van een onafhankelijke commissie. Op basis hiervan is DfC van mening dat artikel 6.1.6 een kinderrechtenschending in zich draagt. DfC vraagt daar extra aandacht aan te besteden zodat er geen kinderen zonder rechterlijke toets worden opgesloten.

Daarnaast sluit DfC aan bij een eerder verzoek dat is gedaan om heel hoofdstuk 6 te verplaatsen naar het Burgerlijk Wetboek of een heel aparte wet. Er is onvoldoende aandacht voor deze groep kinderen. Er is nog geen zicht op de harmonisatiewetgeving.»

De Raad voor de Rechtspraak vertelde dat ZonMw een thematische wetsevaluatie uitvoert naar alle gedwongen zorgvormen bij zowel jeugdigen als volwassenen in het strafrecht en het civiele recht. De Raad dringt er op aan deze inventarisatie af te wachten en de bevindingen mee te nemen in de Jeugdwet. Kan de regering hierop reageren? Tot slot van dit blok: hoe moet een gemeente duiden dat ze principiële beleidsruimte heeft om tot maatwerk, anders werken, anders uitvoeren etc. te komen en dat ze tegelijkertijd gehouden is om uitspraken van Kinderrechters en verwijzingen van huisartsen op te volgen en daarvan ook de financiële consequenties te dragen? Overigens vinden de leden van de fractie van GroenLinks dit ook wel terecht, omdat gemeenten niet mogen treden in die specifieke professionaliteit dan wel verantwoordelijkheid, maar het schuurt natuurlijk zeer met de handelingsvrijheid die past bij decentralisaties en het vraagt naar de mate van beïnvloeding en het werkelijke handelingsperspectief van gemeenten.

Gegevensuitwisseling

Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) betoogde tijdens de deskundigenbijeenkomst het volgende: «Over de hele kolom van de Jeugdwet, met al zijn facetten, komen straks gevoelige gegevens bij de gemeenten te liggen: over gezondheid, over onderwijs, over relaties van kinderen met ouders en met gezinsleden, over die ouders en die gezinsleden zelf. Al die gegevens komen heel kort gezegd op één hoop te liggen: één gezin, één plan. Het gevaar dat daarmee vanuit het zicht van de Wet bescherming persoonsgegevens dreigt, vanuit ons zicht, is bovenmatigheid, namelijk dat er veel meer gegevens worden verwerkt dan nodig is. Het tweede gevaar waarop het CBP wijst, is dat die gegevens voor andere doelen worden gebruikt dan waarvoor ze werden verzameld. Dat heet het principe van de doelbinding. Het kan in een aantal situaties goed zijn om een probleem daadwerkelijk integraal aan te pakken en dan is het misschien nodig om die gegevensverzameling te gebruiken. De vraag is echter in hoeveel gevallen dat echt noodzakelijk is. Wanneer is er echt sprake van een multiprobleemgezin? Laat het 10% zijn, dan blijft er 90% over. In die 10% staat de Wbp het uitwisselen van gegevens niet in de weg, maar in al die andere gevallen, in mijn voorbeeld 90%, is het niet nodig om gegevens buiten het doel op een hoop te gooien voor een gezinsbrede aanpak. Wij mogen de basisprincipes van de Wbp niet uit het oog verliezen. Wat is de noodzaak, welk doel wil je bereiken en welke gegevens heb je daarvoor nodig? Ik noem de bovenmatigheid en de ondermijning van de doelbinding.

Het CBP wijst op het risico van de beveiliging. Het College vindt dat je als Rijk niet zomaar tegen ruim 400 gemeenten kunt zeggen «pak dit op» zonder dat daarvoor inhoudelijke landelijke kaders worden gesteld. Dat geldt ook voor een adequate beveiliging van al die gegevens. Wij hebben het over een onwaarschijnlijk groot aantal gegevens die straks naar andere overheden gaan. Je kunt niet als Rijk zeggen: neem dat maar op.»

Het CBP merkt op hier twijfels bij te hebben en wijst fijntjes op het recente rapport van de Inspectie SZW over Suwinet. Met het CBP is de fractie van GroenLinks van mening dat er

überhaupt te weinig aandacht wordt geschonken aan de privacyaspecten die gepaard gaan met de drie decentralisaties, inclusief de decentralisatie van deze Jeugdwet. Er zijn te weinig adequate uitwerkingen gemaakt voor de privacywaarborgen en dit levert ernstige risico’s op voor de persoonlijke levenssfeer van heel veel burgers. De leden van de GroenLinksfractie vinden, evenals het CBP, dat de bescherming van de privacy geen sluitstuk mag zijn bij de decentralisaties in het sociale domein. Ook cliënten- en patiëntenorganisaties, ouderorganisaties, organisaties van professionals en medici wijzen met grote nadruk op het belang van privacywaarborgen. Graag krijgen deze leden hierop een reactie.

Invoering

Uitgangspunten van de nieuwe Jeugdwet zijn: kind centraal, één huishouden, één plan, één regie; continuïteit van jeugdzorg, behoud van professionele infrastructuur, meer preventie, verminderen van medicijngebruik en specialistische jeugdhulp en de gemeentelijke draagkracht en het draagvlak.

Meerdere evaluaties en rapporten zijn de aanleiding om de preventie, de zorg, de ondersteuning en de hulp voor jeugdigen en hun ouders/opvoeders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen onder de verantwoordelijkheid te brengen bij gemeenten. Dit is een enorme stelselverandering. Het vergt niet alleen een zorgvuldige transitie maar ook een transformatie. Het zal anders moeten, met minder middelen, meer uitgaande van het eigen organiserend vermogen van (de omgeving van) het kind. Het zal eerder moeten door slim te verbinden tussen kinderopvang, (basis)onderwijs en diverse WMO-prestatievelden. Het zal veel meer vanuit de vraag van het kind/de jeugdige moeten dan vanuit het bestaande aanbod. Het zal over minder schijven moeten gaan, de labyrinten waarin mensen verdwaalden, zullen moeten worden opgeruimd, de schotten ook. Er zal kritisch gekeken moeten worden naar de professionele systemen van indicaties en contra-indicaties die er maar al te vaak voor zorgen dat kinderen/jeugdigen niet de juiste hulp of zorg krijgen, laat staan op het juiste moment. Toch blijft staan dat het allerbelangrijkste nu is en ook zal blijven: hebben of nemen professionals de ruimte om uit te gaan van de vragen van het kind of zijn/haar verzorgers/opvoeders/ouders? Een burgemeester zei laatst in een discussie: «Liever verkokerd goed geholpen dan ontkokerd in de steek gelaten». En zo is het maar net. Welk systeem er ook bedacht wordt, mensen die hulp nodig hebben benader je niet vanuit het systeem maar vanuit hun eigen vraag: mens centraal! De leden van de fractie van GroenLinks vinden het gezien de ambities om het allemaal beter en anders te doen, zeer zorgwekkend dat het vanaf de eerste dag van overdracht met veel minder budget moet. Vaker is al de vergelijking gemaakt met Denemarken een land, een sfeer, een verzorgingsstaat en cultuur die vergelijkbaar is met Nederland. Bij de decentralisatie van de jeugdzorg aldaar, met dezelfde motivatie en ambitie, bleek dat er aanvankelijk meer budget nodig was, vooral om te innoveren en de nieuwe werkwijze in te regelen en dat de besparingen na zes jaar pas zichtbaar werden. Hier wordt deze overdracht op voorhand al belast met bezuinigen en dat vervolgens jaar na jaar tot en met 2017. De leden van deze fractie zeiden het al eerder: decentraliseren en bezuinigen is een gevaarlijke combinatie. Zij krijgen graag een reactie op de uitvoerige inleiding bij dit blok.

De woordvoerders van de GroenLinksfractie in Tweede en Eerste Kamer hebben al eerder gezegd dat zij de decentralisatie van de jeugdzorg een goed idee vinden. Maatwerk, zorg dichtbij, begrijpelijkheid, tijdigheid en toegankelijkheid zijn voor de fractie van GroenLinks erg belangrijk. Ook het idee van het organiseren van zorg voor jongeren aan één «loket» spreekt aan. Jongeren en hun ouders/verzorgers/opvoeders geven zelf ook aan behoefte te hebben aan een centraal punt voor zorg, herkenbare gezichten, en zorg, ondersteuning en hulp op maat. In het rapport van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd, recentelijk gepresenteerd door de voorzitter, Leonard Geluk, worden de 41 Regionale Transitie Arrangementen (RTA's) getoetst. De RTA’s zijn bedoeld voor het realiseren van de zorgcontinuïteit, de continuïteit van de zorginfrastructuur en de beperking van de frictiekosten. Ondanks de publicitair naar voren gebrachte mooie cijfers – 11 regio’s staan op groen, 28 op oranje en twee regio’s op rood – maken de leden van de fractie van GroenLinks zich grote zorgen. De eerder genoemde doelstellingen zijn namelijk in geen van de 41 regio’s gehaald. Hoe beoordeelt de regering dit?

Financiële aspecten

Er is heel veel onduidelijkheid over het macrobudget en over de verdeling van de budgetten over de 41 regio’s. Zonder de noodzakelijke duidelijkheid zijn er geen afspraken te maken op de drie hoofdlijnen tussen de gemeenten en de zorgaanbieders. Dit is niet alleen voor gemeenten zeer lastig, maar ook voor de zorgaanbieders, die geen meerjarenraming kunnen maken, geen personele zekerheid kunnen bieden en geen zorgcontinuïteit kunnen garanderen. De leden van deze fractie vinden dit uitermate ernstig en problematisch en krijgen graag snel duidelijkheid over zowel het macrobudget als de verdeling per regio. Kan de regering hier nader op ingaan?

Hoe staat het met de organisatie van de zwaardere jeugdhulpvormen? Elke gemeente zal geconfronteerd worden met hogere ambities en tegelijkertijd bezuinigingen. Ondanks dat zullen gemeenten deskundigheid willen ontwikkelen, ook binnen hun eigen ambtelijke organisaties. Gemeenten willen zowel lokaal als regionaal eigen beleid ontwikkelen en zullen daarvoor ook eigen medewerkers willen aanstellen. Heeft de regering zicht op het huidig aantal fte’s bij de 12 provincies? Is de regering het met deze leden eens dat het niet wenselijk is dat het aantal fte's bij gemeenten fors stijgt, waardoor een behoorlijk percentage van het budget naar de uitvoeringskosten van gemeenten gaat? Het kan toch niet zo zijn dat de uitvoeringskosten van de overheid gaan stijgen, terwijl de budgetten voor de jeugdzorg krimpen, waardoor nóg minder geld zal zijn voor hulp, zorg en ondersteuning aan kinderen/jeugdigen. Er mag niet (nog) méér bureaucratie gaan ontstaan. Kan de regering hierop reageren?

Zorgaanbieders van de diverse vormen van jeugdzorg vragen nadrukkelijk om gedegen kennis van zaken bij gemeenteraden, colleges van B&W en de ambtelijke organisaties. Voorziet het Ministerie van BZK hierin en hoe dan, met welke programma’s? Nogal wat jeugdzorgaanbieders melden dat gemeenten hun eigen risico’s grotendeels afwentelen via budgetkortingen voor de jeugdzorgaanbieders met beperkt inzicht in de consequenties hiervan. Tijdens de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer van maandag 9 december jl. vertelde de voorzitter van de raad van bestuur van Xonar Jeugdzorg Zuid-Limburg dat de gemeenten in de regio verwachten dat Xonar minimaal 20% bezuinigt in één jaar! Hoezo continuïteit van zorg en behoud van zorgprofessionaliteit en zorginfrastructuur? Een citaat van de voorzitter van de raad van bestuur van Xonar Jeugdzorg: «Deze opgave is te groot voor onze, overigens financieel gezonde, organisatie, omdat de frictiekosten die door deze keuzes van gemeenten ontstaan, een maat te groot zijn. Met dit tempo van de gewenste transitie en met de hoogte van de budgetkortingen is het bedrijfsmatig niet mogelijk om zorgcontinuïteit te garanderen. Als zorgaanbieder verzorgen wij namelijk een aanzienlijk deel van de gewenste noodzakelijke zorginfrastructuur voor passende kwalitatieve zorg. Door de opgelegde maatregelen lopen wij te veel het risico dat juist deze noodzakelijke infrastructuur wordt aangetast en er te veel kinderen tussen wal en schip raken.»

Jeugd-GGZ

Rest de leden van de GroenLinks-fractie nog een aantal opmerkingen te maken over de overheveling van de jeugd-GGZ via de Jeugdwet naar de gemeenten. De afgelopen maanden is de lobby vanuit de GGZ-wereld om de psychische/psychiatrische zorg net als de somatische cure-zorg in de Zorgverzekeringswet te houden, enorm toegenomen. Kan de regering nog eens goed beargumenteerd uitleggen waarom zij in het geval van de Jeugdwet de jeugd-GGZ overhevelt vanuit de zorgverzekeringswet/AWBZ naar de gemeenten? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om de specialistische Jeugd-GGZ in de verzekerde zorg te houden en de eerstelijns-jeugd-GGZ bij de gemeenten?

Daarnaast krijgen de leden van de GroenLinksfractie nog graag een reactie op de volgende vragen die het Landelijk Platform GGZ recentelijk tijdens de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer stelde. Hoe wordt in de gaten gehouden dat de overgang naar de nieuwe wet goed verloopt? Hoe wordt gewaarborgd dat er voldoende deskundigheid is op het moment van invoering van de wet om tot zorgvuldige toewijzing van zorg te komen? Waarom wordt de specialistische jeugd-ggz zorg uit het systeem van de gezondheidszorg gehaald, waardoor een inbreuk kan ontstaan op het recht op zorg. Zijn er voldoende garanties dat specialistische jeugd-ggz zorg beschikbaar is voor die jeugdigen en hun familie die dat nodig hebben? (Bijvoorbeeld ook wanneer op een moment in het budgetjaar «t» het geld van de gemeente op is?) In hoeverre is een onafhankelijke klachtenprocedure voldoende in de wet gewaarborgd?

Ouders vrezen dat kinderen met een psychiatrisch ziektebeeld door deze stelselwijziging onderbehandeld zullen blijven. Volgens hun zeggen ontbreekt in elke gemeente en dus ook in elke jeugdzorgregio een passende visie op de jeugd-ggz. Erkent de regering dit of heeft zij andere beelden? De ouders maken zich zorgen over de doorverwijsmogelijkheid van de huisarts. De garantie van de Staatssecretaris, dat een verwijzing door de huisarts door de gemeente moet worden opgevolgd, is niet voldoende. De toeleiding van kinderen met psychische problematiek naar de jeugd-ggz is hiermee niet gewaarborgd. Gemeenten zullen afspraken maken met huisartsen over het volume van de doorverwijzing. Hoe denkt de regering hierover? Afspraken over de beheersing van de kosten mogen niet verhinderen dat de medische diagnostische professionaliteit onder druk komt te staan. Dat kan ten koste gaan van de noodzakelijke hulp voor het betreffende kind. De gemeente heeft geen plaats in de behandelkamer van de huisarts. Deelt de regering deze opvatting? Het verwijsrecht van de huisarts mag niet worden ingeperkt, de gemeente moet voldoende verwijsrecht garanderen. Niet het budget van de gemeente staat centraal, maar de vraag om jeugdhulp. Is de regering het hiermee eens en zo ja, wat betekent dit dan? Ook strafrechters kunnen in hun beschikking opnemen dat jeugd-ggz passende zorg is. GGZ Nederland vraagt zich af of een dergelijke beschikking ook als directe verwijzing geldt of dat de gemeente in dit geval een eigen beslissing kan nemen. De leden van de fractie van GroenLinks krijgen graag een antwoord op de vraag van GGZ Nederland.

ChristenUnie-fractie

Toegang tot jeugdhulp

Gemeenten krijgen in belangrijke mate beleidsvrijheid. Die vrijheid van gemeenten kan er naar inschatting van de leden van de fractie van de ChristenUnie voor zorgen dat een kind in de ene gemeente wel hulp krijgt, terwijl een kind in een andere gemeente met exact dezelfde problematiek geen hulp krijgt of hulp ontvangt die minder effectief is. Deelt de regering deze analyse? Zijn er nationale waarborgen tegen dergelijke ongelijke behandeling of is dit een kwestie van lokale politieke controle?

Hoe wordt (gedwongen) zorgtoerisme tussen gemeenten voorkomen? Kan het voorkomen dat gezinnen genoodzaakt zijn naar een andere gemeente te verhuizen om de juiste zorg voor hun kind te krijgen?

Welke waarborgen zijn er voor een gegarandeerde toegang tot passende zorg voor kinderen?

Terwijl de rijksoverheid de jeugdzorg en andere domeinen decentraliseert komt van onderop (al dan niet vanuit de rijksoverheid gestimuleerd) juist een beweging op gang van centralisatie, onder meer via herindeling en bovengemeentelijke samenwerking. Hoe verhoudt zich dat tot het voornemen in deze wet om zorg dichterbij de burger te organiseren?

Een gedeelte van de jeugdzorg is zeer specialistisch, zodat een regionale aanpak noodzakelijk is om een goede inkoop van bepaalde arrangementen mogelijk te maken en risico’s te spreiden. Hoe wordt voorkomen dat ook voor arrangementen die wel op gemeentelijk niveau geregeld kunnen worden, regionalisering plaatsvindt, bijvoorbeeld vanwege inkoopvoordelen? Hoe wordt voorkomen dat er op regionaal niveau nieuwe (informele) organen ontstaan die feitelijk de jeugdzorg gaan aansturen?

Democratische controle

Welke inspanningen pleegt de regering om de lokale politiek en lokale democratische controle te versterken, met het oog op deze en andere decentralisatieoperaties?

Gedwongen zorgvormen

Tijdens de deskundigenbijeenkomst van de Eerste Kamer over dit wetsvoorstel zijn vanuit de rechtelijke macht zorgen naar voren gebracht over de harmonisatie van verschillende regelingen rond gedwongen zorg en gepleit voor het afwachten van een thematische wetsevaluatie naar gedwongen zorg bij jeugdigen en volwassenen. Is in het huidige wetsvoorstel naar de mening van de regering dit punt voldoende helder? Is behoefte aan nadere harmonisatie op dit gebied naar het oordeel van de regering?

Gegevensuitwisseling

Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft grote zorgen geuit over de verwerking van persoonsgegevens bij deze decentralisatie. Het College mist een overkoepelende visie op hoe een integrale uitvoering van taken en de verwerking van persoonsgegevens in het sociale domein zich verhoudt tot de waarborgen in nationale en Europese privacyregelgeving. Herkent de regering zich in deze forse kritiek? Waarom is niet direct gewerkt aan een overkoepelend wettelijk kader voor gegevensuitwisseling bij de decentralisatie, waarin alle privacyaspecten van de gegevensuitwisseling op lokaal niveau op een goede wijze worden gewaarborgd? Hoe zal zonder een dergelijke regeling een zorgvuldige en beperkte gegevensuitwisseling worden gewaarborgd?

Jeugd-GGZ

Vanuit de sector bestaan forse zorgen over de positie van de jeugd-ggz en de kwaliteit en continuïteit van specialistische jeugdzorg. Mensen die nu afhankelijk zijn van specialistische jeugd-ggz zijn zeer bezorgd of zij de huidige passende zorg kunnen behouden. Hoe wordt gewaarborgd dat er voldoende deskundigheid aanwezig is op lokaal niveau op het moment van invoering van de wet om tot zorgvuldige toewijzing van zorg te komen?

Hoe stelt de regering zich de ontvlechting van de jeugd-ggz van de provinciale ggz voor?

Invoering

Tijdens de deskundigenbijeenkomst van 9 december jl. hebben verschillende organisatie aangegeven dat er onvoldoende pilotprojecten zijn gedaan, in het bijzonder rond de zwaardere vormen van zorg, om een goede invoering van de wet in 2015 te verzekeren. Deelt de regering deze analyse? Waarom wel/niet?

Hoe krijgt het prestatieveld over jeugd uit de WMO een plek in de Jeugdwet?

Er is veelvuldig door gemeente vooruitgelopen op de invoering van dit wetsvoorstel en de daarmee samenhangende stelselwijziging. Is door de regering al een beeld te geven van de stand van zaken bij de voorbereidingen? Gaat de regering dit monitoren?

De Kinderombudsman heeft voorgesteld om de eerste drie jaar na invoering van de wet met een transitieregime te werken. Kent de regering de voorstellen van de Kinderombudsman op dit punt en is zij bereid die over te nemen?

Is uitstel van de invoering van de nieuwe Jeugdwet mogelijk? Welke gevolgen zijn verbonden aan latere invoering van de Jeugdwet, bijvoorbeeld door uitstel met een jaar?

De leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 10 januari 2014.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Slagter-Roukema

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dupuis (VVD) (vice-voorzitter), Linthorst (PvdA), Slagter-Roukema (SP) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Reuten (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Barth (PvdA), Martens (CDA), vac. (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), Ganzevoort (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Frijters-Klijnen (PVV), Van Dijk (PVV), De Grave (VVD), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Bruijn (VVD), Koning (PvdA).

X Noot
2

Zie het artikel «16 miljard euro raakt uit zicht» in Binnenlands Bestuur van 6 december 2013.

X Noot
3

Inventarisatie Bureaus Jeugdzorg: betrokkenheid bij de Regionale Transitiearrangementen Jeugd en toekomstperspectief, Den Haag, 21 november 2013, p. 7.

X Noot
4

griffienummer 153308.u/GJH/eos.

X Noot
5

Verricht in opdracht van de verantwoordelijke ministeries door Net2Legal Consultants en uitgebracht op 16 oktober 2013 onder de titel «Gegevens op maat in een complexe omgeving».

X Noot
6

Ter inzage gelegd onder griffienummer 153978.41.

X Noot
7

Het gaat om de volgende 6 punten: 1. Erkenning van de Baseline Informatiebeveiliging Gemeenten (BIG) als basisnormenkader; 2. De Minister van BZK zorgt voor hergebruik van bestaande informatie en beperking van auditor en monitorlast (single information/single audit); 3. Gemeenten krijgen voldoende tijd voor een gefaseerde en gedifferentieerde implementatie van informatieveiligheid, die gebaseerd is op lokale afwegingen en financieringsmogelijkheden; 4. Gemeenten wensen een werkbare meldplicht voor datalekken; 5. Er wordt een externe adviserende (interbestuurlijke) visitatiecommissie ingericht, gefinancierd door het rijk; 6. Wet- en regelgeving moet zo beperkt mogelijk gehouden worden.

X Noot
8

Brief van 29 oktober 2013 over de voorgenomen decentralisatie van taken in het sociale domein aan de Minister van BZK, cc aan de verantwoordelijke Staatssecretarissen en de voorzitters van Eerste en Tweede Kamer.

X Noot
10

33 684, nr. 3, p. 35.

X Noot
11

33 684, nr. 3, p. 4.

X Noot
12

33 684, nr. 3, p. 4.

X Noot
13

33 684, nr. 3, p. 37 en 38.

X Noot
14

Brief aan de Minister van BZK over advies-concept Toetsmodel Privacy Impact (z2012-00847)

X Noot
15

33 864, nr. 3, p. 58–59, onder 7.7.

X Noot
16

R. Clarijs, Tirannie in de jeugdzorg, proefschrift over decentralisatie jeugdzorg aanklacht tegen politiek en bestuur

X Noot
17

Kamerstuk 31 839, nr. 327.

X Noot
18

bijvoorbeeld I. Weijers en de Kinderombudsman.

X Noot
19

W.B.M. Tomesen, CBP brief van 29 oktober 2013.

X Noot
20

I. Weijers, NJB 41, 12 november 2013.

X Noot
21

W. B.M. Tomesen, Brief van 29 oktober 2013, Voorgenomen decentralisatie van taken in het sociale domein en inbreng bij hoorzitting.

X Noot
22

Binnenlands bestuur, 6 december 2013.

X Noot
23

Gemeenten in perspectief, Coelo-rapport 13-4, september 2013.

X Noot
24

Position paper van Defence for Children. De ontvangen standpuntbepalingen worden als bijlagen bij het verslag van de deskundigenbijeenkomst gevoegd. Het conceptverslag is te raadplegen via de website van de Eerste Kamer (https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/33684_jeugdwet ).

Naar boven