33 864 Oprichting Stichting Defensiemusea

Nr. 3 LIJST VAN AANVULLENDE VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 16 mei 2014

De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal aanvullende vragen voorgelegd aan de Minister van Defensie over de lijst van vragen en antwoorden inzake de oprichting van de Stichting Defensiemusea (Kamerstuk 33 864, nr. 2).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 15 mei 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ten Broeke

De adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff

1

Welke risico's ziet u met betrekking tot de continuïteit en kwaliteit van het functioneren van de Stichting Defensiemusea indien u het advies opvolgt van de Minister van Financiën, dat in lijn is met het Kader voor Stichtingen?

2

Waarom wijkt u af van het advies van de Minister van Financiën met uw besluit uw bevoegdheid tot het benoemen van de voorzitter en leden van de Raad van Toezicht niet te beperken tot de initiële oprichting van de Stichting Defensiemusea?

3

Waarom geeft u de voorkeur aan deze vorm van directe zeggenschap, die als risico meebrengt dat u ter verantwoording kan worden geroepen bij het wel of niet (juist) toepassen van deze bevoegdheid?

Van de drie adviezen die de Minister van Financiën heeft gegeven, heb ik er twee overgenomen. Alleen bij het advies over de benoeming van de voorzitter en leden van de Raad van Toezicht kies ik een andere weg.

Door het onderbrengen van de defensiemusea in een stichting komen zij op afstand van Defensie te staan. Ik zal mij dan ook niet meer bezig houden met de dagelijkse gang van zaken bij de musea. Ik hecht er echter wel waarde aan de bevoegdheid tot benoeming van voorzitter en leden van de Raad van Toezicht ook in de toekomst te blijven uitoefenen. De basis hiervoor is de blijvende bijzondere band van Defensie met de Stichting Defensiemusea en het gegeven dat ik de enige subsidieverstrekker ben. Een nieuwe voorzitter of een nieuw lid wordt door de Raad van Toezicht voor benoeming voorgedragen. Als Minister neem ik op die manier verantwoordelijkheid voor een evenwichtige, deskundige en capabele samenstelling van de Raad van Toezicht. Op deze wijze draag ik bij aan een goed bestuur van en een goed toezicht op de stichting.

Bovendien ben ik politiek verantwoordelijk voor de instandhouding van en de kwaliteit van het functioneren van het Museaal Bestel Defensie. Naast de bevoegdheid tot benoeming van voorzitter en leden van de Raad van Toezicht zal ik in de toekomst sturen op basis van subsidieverlening en daaraan gekoppelde prestatieafspraken, zoals de bezoekersaantallen, het aantal bezoeken door scholen, de kwaliteit van het museumbezoek uitgedrukt in waarderingscijfers van bezoekers, de registratiegraad van de collectie en het genereren eigen inkomsten.

4

Is er sprake van kostenbesparing door het samenvoegen van het legermuseum in Delft en het Militaire Luchtvaart Museum op het Kamp van Zeist in het nieuw te bouwen Nationaal Militair Museum (NMM) in Soesterberg? Zo ja, hoeveel (per jaar)?

7

Op basis waarvan is een bedrag van 7,5 miljoen euro voor de exploitatie van vier musea beschikbaar gesteld?

8

Op basis waarvan is een bedrag van 8,4 miljoen euro voor de duur van 25 jaar voor NMM beschikbaar gesteld?

In juli 2006 bedroegen de exploitatiekosten van de gezamenlijke musea 15,9 miljoen euro. Dat bedrag is bij de herinrichting van het Museaal Bestel Defensie als uitgangpunt genomen voor investeringen en exploitatie. Kostenbesparing was bij het besluit tot herinrichting van het Museaal Bestel Defensie van 10 juli 2006 (Kamerstuk 30 300 X, nr. 127) geen doelstelling. Wel werden binnen het beschikbare budget van 15,9 miljoen euro de huisvestingsproblemen, waarmee het Legermuseum en het Militaire Luchtvaart Museum op hun oude locaties te maken hadden, opgelost.

Berekeningen van de Rijks Gebouwen Dienst van medio 2010 wezen uit dat de vergoeding om over het in Soesterberg te bouwen museum te kunnen beschikken 11,2 miljoen euro per jaar zou bedragen. Rekening houdend met de eenmalige investering van 12,7 miljoen euro, zoals vermeld in Kamerbrief van 15 mei 2012 (Kamerstuk 33 000, nr. 84). De jaarlijkse vergoeding van 11,2 miljoen euro was, gelet op het beschikbare budget, te hoog. Door het te bouwen oppervlak te reduceren, het onderhoudsniveau aan te passen en door een aanvullende eenmalige bijdrage van 16,6 miljoen euro (zoals tevens vermeld in de Kamerbrief van 15 mei 2012) kon de hoogte van de jaarlijkse vergoeding worden teruggebracht tot 8,4 miljoen euro.

Daarmee restte voor de museale exploitatie van het Nationaal Militair Museum en de totale exploitatie van de overige musea een bedrag van 7,5 miljoen euro. De exploitatielasten in de huidige situatie en een initiële begroting voor de Stichting Defensiemusea geven aan dat dit bedrag in eerste instantie toereikend is om op alle locaties de vaste lasten te bekostigen. Zoals ik op 4 april jl. heb vermeld (Kamerstuk 33 864, nr. 2), zal de Stichting Defensiemusea in de toekomst ook eigen inkomsten verwerven waarmee de museale armslag kan worden verhoogd.

Ten slotte merk ik op dat ik volgens de geldende regelgeving de subsidie aan de Stichting Defensiemusea om de vijf jaar zal evalueren. De eerste evaluatie vindt plaats in 2019. Aan de hand daarvan zal worden vastgesteld of het beschikbare subsidiebedrag bijstelling behoeft.

5

Is de Stichting Defensiemusea, die uit vier musea zal bestaan, inmiddels opgericht, gelet op uw streven om deze op 1 april 2014 op te richten?

De stichting is in afwachting van de afronding van de voorhangprocedure nog niet opgericht.

6

Welke taken behoren tot de hoofdlijnen bij het oprichten van de Stichting Defensiemusea waarmee u zich uitsluitend wenst bezig te houden?

Ik verleen de jaarlijkse subsidie en stel in samenspraak met de Algemeen Directeur van de Stichting Defensiemusea de kaders waarbinnen de stichting zal opereren en de daaraan gekoppelde prestaties vast. Verder benoem en ontsla ik, zoals statutair vastgelegd, de voorzitter en leden van de Raad van Toezicht en dien ik in te stemmen met de ontbinding van de stichting.

9

Welke afspraken worden tussen u en de Stichting Defensiemusea gemaakt over de doelen die de stichting dient te realiseren?

10

Om welke doelen gaat het?

Zoals in de Kamerbrief van 10 juli 2006 (Kamerstuk 30 300 X, nr. 127) is aangegeven, hebben de defensiemusea als belangrijkste doelstelling aandacht te besteden aan de betekenis van de krijgsmacht voor de samenleving. In een beleidsplan zullen de musea deze doelstelling uitwerken en toelichten welke accenten zij daarbij zullen leggen. Naast een goed beheer van de museale collecties, wat een wettelijke taak is, wordt in het bijzonder gestreefd naar een betere gerichtheid op het publiek. Dit komt tot uiting in kwalitatief hoogwaardige tentoonstellingen die meer bezoekers trekken, meer educatieve activiteiten gericht op scholen en een aansprekend evenementenaanbod. Bovendien wordt van de musea verwacht dat zij tot een effectieve onderlinge samenwerking komen en dat zij werk zullen maken van cultureel ondernemerschap en eigen inkomsten genereren.

Naar boven