33 650 Subsidiebeleid Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)

Nr. 26 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 september 2013

Bij de plenaire behandeling van het verslag van het schriftelijk overleg van woensdag 3 juli over «de omzetting van de afdrachtvermindering onderwijs in een subsidieregeling»(Handelingen II 2012/13, nr. 103) heb ik met uw Kamer gesproken over mijn brief van 23 mei jl. (Kamerstuk 33 650, nr. 2) met daarin de contouren van de subsidieregeling praktijkleren. Tijdens het overleg heeft uw Kamer een aantal moties ingediend en heb ik uw Kamer toegezegd een concept van de regeling te sturen.

Met deze brief bied ik u een concept van de subsidieregeling praktijkleren aan1 en licht ik toe hoe ik uitvoering heb gegeven aan de aanvaarde moties.

Indien uw Kamer wenst te reageren op de conceptregeling, ontvang ik deze reactie graag binnen drie weken na datum van verzending van deze brief, in verband met de publicatie van de regeling en een tijdige voorlichting aan de gebruikers van de regeling.

Tot slot wil ik in deze brief kort reageren op het artikel in de Volkskrant van 24 augustus jl. «Nepdiploma's voor Polen kosten fiscus miljoenen».

Allereerst de aanvaarde moties van het lid Van Meenen van de D66-fractie over de monitoring van de subsidieregeling2 en over het toepassen van de nieuwe subsidieregeling ook voor vmbo-leerlingen die een leerwerktraject volgen.3

Wat betreft de monitoring van de aanvragen en toekenningen van de nieuwe subsidieregeling, wordt ieder studiejaar de besteding van het budget geanalyseerd op basis van de subsidieaanvragen en de toekenningen. De regeling biedt tevens een kans om ontwikkelingen binnen het praktijkleren te zien bij de verschillende opleidingen, aangezien meer inhoudelijke criteria worden gehanteerd bij de verstrekking van de middelen.

Na afloop van ieder schooljaar, uiterlijk medio december, ontvangt uw Kamer een monitorrapportage van de subsidieregeling praktijkleren.

Ten aanzien van de motie waarin wordt verzocht de nieuwe subsidieregeling ook toepasbaar te laten zijn voor leerlingen in het vmbo die een leerwerktraject volgen, heb ik eerder aangegeven, dat het om een kleine groep leerlingen gaat.

Ik vind dat de omvang van de subsidie niet in verhouding staat tot de administratieve lasten en uitvoeringskosten van de regeling. Daarom besluit ik deze groep niet op te nemen in de nieuwe subsidieregeling praktijkleren.

Maar ik realiseer me ook, dat het een groep kwetsbare leerlingen is, voor wie het praktijkdeel een wezenlijk onderdeel is in leerjaar 3 en 4 van de vmbo-opleiding. Ik vind het, net als uw Kamer, belangrijk dat leerlingen voor wie de vmbo- leerwerktrajecten een passende pedagogisch-didactische vorm is, deze kunnen volgen. Tot nu toe heb ik geen signalen dat scholen barrières ervaren bij de uitvoering van de leerwerktrajecten. Samen met de Staatssecretaris zal ik komende periode de leerwerktrajecten in het vmbo monitoren met als doel deze pedagogische-didactische variant te behouden voor deze groep kwetsbare leerlingen. Mocht uit de monitoring blijken dat actie nodig is, zal hiervoor een oplossing worden gezocht. Ik zal uw Kamer daarover berichten.

Deze afspraak wil ik buiten de subsidieregeling praktijkleren plaatsen om de regeling zo eenvoudig mogelijk in aanvraag en uitvoering te houden.

Over de uitvoering van de aanvaarde moties van het lid Straus van de VVD-fractie over de mogelijkheden voor een overgangsregeling4 en over de aanpassing subsidieregeling ten aanzien van de doelgroepenbepaling5 het volgende.

De eerste motie vraagt in kaart te brengen hoeveel studenten nu al zijn begonnen met een studie en gebruik maken van de huidige afdrachtvermindering, maar daar straks geen recht meer op hebben en in overleg met partijen uit het veld te bezien welke mogelijkheden er zijn voor een overgangsregeling.

Wat betreft een overgangsmaatregel is het uitgangspunt dat de student niet belemmerd wordt in de afronding van zijn opleiding, doordat de werkgever de leerwerkplek niet meer (onder dezelfde voorwaarden) beschikbaar wil stellen, omdat de tegemoetkoming is gewijzigd.

Hiervan uitgaande ben ik na overleg met diverse betrokkenen vanuit onderwijs en bedrijfsleven van mening dat een overgangstermijn niet nodig is.

Er ontstaat voor het studiejaar 2013/2014 voor leerwerktrajecten die vallen binnen de doelgroep van de subsidieregeling praktijkleren geen gat, aangezien tot en met 31 december 2013 door werkgevers gebruik kan worden gemaakt van de afdrachtvermindering onderwijs (AV onderwijs) en vanaf 1 januari 2014 de subsidieregeling praktijkleren van kracht is.

Werkgevers die voldoen aan de voorwaarden van de regeling, ontvangen subsidie en, zoals hierboven aangegeven, kijk ik nog naar mogelijkheden voor compensatie van vmbo-leerlingen die een leerwerktraject volgen.

Voor mbo-opleidingen in de beroepsopleidende variant (mbo-bol) geldt, dat het kortlopende stages voor deelnemers betreft, die een minder groot deel van de opleiding innemen en minder conjunctuurgevoelig zijn dan leerwerkplekken voor mbo-opleidingen in de beroepsbegeleidende variant (mbo-bbl).

Gelet op de kleine omvang van de beroepspraktijkvorming in de opleiding, ligt een overgangsmaatregel voor de werkgever in de begeleiding van deze deelnemers minder voor de hand.

Voor de hbo-studenten zorg en onderwijs geldt dat de werkgever nog steeds een tegemoetkoming kan ontvangen voor de leerwerkplek, respectievelijk vanuit het stagefonds zorg en de lerarenbeurs. Een overgangsmaatregel is daarom voor deze groep studenten niet nodig.

Alleen voor hbo-opleidingen economie bestaat vanaf 1 januari 2014 geen mogelijkheid meer voor de werkgever om een tegemoetkoming te ontvangen.

Dat is verdedigbaar omdat voor die sector de komende jaren geen personeelstekorten worden verwacht. Ik acht stimulering van het aantal leerwerkplekken voor deze sector op dit moment niet nodig, mede in het licht van de beperking van het budget.

De volgende motie van het lid Straus gaat over de aanpassing van de subsidieregeling ten aanzien van de doelgroepenbepaling, zodat de subsidie niet alleen voor volledige opleidingen, maar ook voor deelcertificaten beschikbaar gesteld wordt.

Ik vind, net als uw Kamer, Leven Lang Leren van belang. Het is belangrijk dat kwaliteiten van individuen goed inzichtelijk te maken zijn en beter benut kunnen worden voor de realisatie van hun loopbaandoelen. Met behulp van een ervaringscertificaat kunnen mensen vrijstellingen binnen het onderwijs krijgen, waardoor zij niet het gehele programma hoeven te volgen. Dat is niet alleen van belang voor henzelf, maar ook voor de werkgever en de maatschappij. Het draagt bij aan een betere en duurzame inzetbaarheid van mensen op de arbeidsmarkt.

Het doel van de regeling is het stimuleren van meer leerwerkplekken, zodat deelnemers een volledige kwalificatie kunnen behalen en kunnen instromen op een passende plek op de arbeidsmarkt.

De mbo-opleiding die een deelnemer volgt, is gericht op een volledige kwalificatie en niet op deelcertificaten. De werkgever ontvangt subsidie voor diens inspanningen bij het praktijkdeel van de opleiding, niet voor het behalen van een diploma of deelcertificaat.

Ik heb de convenantpartners Erkenning Verworven Competenties (EVC), te weten Stichting van de Arbeid en de Ministeries van EZ, SZW en OCW, gevraagd met een gezamenlijk voorstel te komen voor een nieuw systeem van validering.

Dit voorstel heb ik op 4 juli jl. aan uw Kamer gestuurd.6 Dit mogelijke nieuwe systeem kent twee routes: de eerste is validering van leerresultaten voor loopbaandoelen met betrekking tot de arbeidsmarkt en de non-formele scholing (branchestandaarden). De tweede is validering van leerresultaten voor loopbaandoelen wat betreft formeel onderwijs (middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijsdiploma’s). Hiermee wordt het nog beter mogelijk om eerder verworven competenties van mensen te benutten in het onderwijs en op de arbeidsmarkt.

Graag wil ik met uw Kamer op dit onderwerp dieper ingaan tijdens het AO Leven Lang Leren, dat uw Kamer voornemens is begin 2014 te organiseren.

Uw Kamer heeft besloten de brief van 4 juli jl. over validering van (non)-formeel leren daarbij te betrekken.

Ik pas de nieuwe subsidieregeling praktijkleren op het onderdeel van deelcertificaten niet aan, aangezien de doelstelling van de subsidieregeling een andere is.

De aanvaarde motie van het lid Jadnanansing van de PvdA-fractie gaat over het verzoek om bij de formulering van de subsidieregeling scherp te letten op het doel dat mbo-ers een stageplaats moeten kunnen krijgen en bureaucratie in de nieuwe subsidieregeling geen doel op zich kan vormen.7

Deze heb ik ervaren als een aanmoediging van het ingezette beleid ten aanzien van het bevorderen van extra leerwerkplekken voor deelnemers/studenten en onderzoekers.

Ik ondersteun deze motie dan ook van harte en zal bij de uitwerking van de subsidieregeling de bureaucratie zoveel mogelijk beperken.

Tot slot het artikel uit De Volkskrant «Nepdiploma's voor Polen kosten fiscus miljoenen».

Helaas is er nog een aantal mbo-instellingen dat zich niet aan de wet- en regelgeving houdt dan wel waarvan opleidingen niet de noodzakelijke kwaliteit hebben. Dit betreft zowel niet-bekostigde als bekostigde mbo-instellingen en daarbij gaat het met name om mbo-bbl opleidingen.

Ik heb hierover regelmatig contact met de Inspectie van het onderwijs, aangezien

opleidingen van onvoldoende kwaliteit onder geïntensiveerd toezicht van de Inspectie staan. Ik geef de instelling voor deze opleidingen een waarschuwing, onder vermelding van de termijn waarbinnen gevolg gegeven dient te zijn aan de verbeterpunten opgenomen bij de waarschuwing. Na deze verbetertijd volgt een onderzoek naar de kwaliteitsverbetering. Bij herhaald onvoldoende kwaliteit kan de instelling het recht verliezen om de opleiding te verzorgen dan wel om examens af te nemen.

Met de inrichting van de subsidieregeling praktijkleren, die ik u met deze brief aanbied, worden maatregelen genomen, die misbruik, zoals De Volkskrant aan de orde stelt, voorkomen.

Een subsidieregeling op de begroting van OCW kan beter worden gericht en onbedoeld gebruik van de regeling veel effectiever tegengaan. De Belastingdienst is immers niet toegerust om te controleren of leerwerktrajecten waarvoor afdrachtvermindering onderwijs wordt geclaimd wel de vanuit onderwijsdoelstellingen vereiste kwaliteit hebben. Verder zal de met ingang van vorige maand verplichte norm van 200 uur begeleide onderwijstijd in de bbl-opleidingen verhinderen dat er opleidingen worden aangeboden, die te geringe onderwijsinspanningen kennen.

Het lid Beertema van de PVV- fractie, de leden Ulenbelt, Van Dijk en Bashir van de SP-fractie en het lid van Meenen van de D66-fractie hebben naar aanleiding van het artikel in De Volkskrant vragen aan mij gesteld. De antwoorden op deze vragen worden u spoedig aangeboden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Kamerstuk 33 650, nr.14

X Noot
3

Kamerstuk 33 650, nr.16

X Noot
4

Kamerstuk 33 650, nr.17

X Noot
5

Kamerstuk 33 650, nr.18

X Noot
6

Kamerstuk 30 012, nr. 40

X Noot
7

Kamerstuk 33 650, nr. 19

Naar boven