33 632 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2014)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 22 oktober 2013

Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Algemeen

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2014 met daarin belangrijke voorstellen ter verdere stabilisering van het bankwezen, tot uitbreiding van het toezicht op het betalingsverkeer en ter verbetering van het integriteitsbesef bij financiële instellingen en hun personeel. Zij hebben enige vragen over een drietal onderwerpen.

Toezicht op afwikkelondernemingen

Het voorstel om het element van vrijwilligheid bij het toezicht op afwikkelondernemingen te vervangen door een wettelijk geregeld oversight treft de aan het woord zijnde leden als nogal zwaar. Het gaat hier volgens de leden van de VVD-fractie om vrij eenduidig betalingsverkeer, weliswaar met een aantal schakels, maar die schakels zijn professionele afwikkelbedrijven wier handelingen nauwkeurig door zowel hun opdrachtgevers als hun cliënten precies kunnen worden gevolgd. Het argument dat professionaliteit en transparantie geen garantie vormen dat die ondernemingen «voldoende oog hebben voor de bescherming van het maatschappelijk belang van een goede werking van het girale betalingsverkeer» overtuigt de leden van de VVD-fractie niet erg. In hoeverre is het nuttig en gewenst dat alleen voor het giraal betalingsverkeer een groot en bewerkelijk toezichtstelsel wordt opgetuigd? In de richtlijn betaaldiensten zijn de afwikkeldiensten expliciet vrijgesteld. Is daarmee niet sprake van een kop op de Europese regels? Wat is het specifieke in de Nederlandse situatie waarvan de regering gewag maakt?

Nederland gaat op eigen houtje een vergunningplicht voor afwikkelondernemingen met zetel in Nederland invoeren; hoe past dit in het Nederlandse streven naar een gelijk speelveld op de Europese markten? Wat betekent dit voor de concurrentiepositie van die Nederlandse ondernemingen ten opzichte van andere, Europese afwikkelingondernemingen die niet onder toezicht staan? In de nota naar aanleiding van het verslag2 van de Tweede Kamer stelt de regering dat afwikkelondernemingen die wel onder toezicht staan meer vertrouwen genieten dan afwikkelondernemingen die niet onder toezicht staan. Kan de regering dat argument onderbouwen met feiten? Is een en ander niet ook in strijd met artikel 63 lid 2 VWEU, waarin een verbod staat van beperkingen van het betalingsverkeer tussen EU-lidstaten onderling en tussen EU-lidstaten en niet-EU lidstaten, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Financiële stabiliteit

In het wetsvoorstel is voorzien in een aantal extra kapitaaleisen voor banken direct of indirect voortvloeiend uit de Europese afspraken in de richtlijn CRD IV. Op de minimale kapitaaleisen die voor alle banken zullen gelden kunnen voortaan extra buffers worden voorgeschreven. Een van die buffers, de systeemrelevantiebuffer, kan zowel nationaal als internationaal zijn gemotiveerd. Omdat zij in dat geval, zo geeft de regering aan, niet kunnen cumuleren zal de hoogste van beide gelden; dat zal doorgaans de internationaal systeemrelevante buffer zijn. Dat brengt de leden van de fractie van de VVD op vragen over de wél mogelijke cumulatie van verplichte voorzieningen: naast de systeemrelevante buffer is sprake van een systeemrisicobuffer, een contracyclische kapitaalbuffer, een kapitaalconserveringsbuffer en niet in de laatste plaats van al dan niet gewogen leverageratio’s. Hoe ver reiken hier de mogelijkheden of liever, de gevaren, van steeds verdere stapeling van buffers? Welk gecumuleerd percentage, samen met het minimumkapitaal, moet hier als maximum worden gezien? Hoe verhoudt het totaal van deze maximale buffers zich in omvang tot de normale solvabiliteitseisen die aan iedere onderneming worden gesteld die andere dan de hier bedoelde financieel georiënteerde producten voortbrengt? In hoeverre is sprake van een hiërarchie bij de onderscheiden buffers, met andere woorden welke wordt het eerst «aangesproken» wanneer het slecht gaat? Het antwoord op deze vraag kan van belang zijn omdat dat antwoord niet alleen van invloed zal zijn op de aard van de maatregelen die de toezichthouder zal nemen, maar ook op de termijn waarbinnen de betrokken bank zijn buffer(s) weer op orde moet hebben gebracht.

Algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners

De regering motiveert de algemene zorgplicht voor financiële instellingen met de door de AFM geuite behoefte meer preventief te kunnen ingrijpen bij niet-integer gedrag van marktpartijen. De leden van de VVD-fractie kunnen zich in beginsel vinden in de wetstekst als gewijzigd bij het amendement-Aukje de Vries en Koolmees3, omdat het toegevoegde element «ernstige misstanden» wellicht zal helpen voorkomen dat de klant meent niet zelf te hoeven nadenken. Deze leden vragen zich wel af of dit voldoende is; naar hun gevoel nodigt een al te ver doorgetrokken zorgplicht licht uit tot moral hazard bij de afnemers van financiële producten. Is de regering voornemens het element «ernstige misstanden» te preciseren in nadere regelgeving? Zo niet, is dan op korte termijn te verwachten dat de AFM op dit punt beleidsregels ontwikkelt en publiceert?

Ten aanzien van de reikwijdte van de preventieve bevoegdheid van de AFM wensen de aan het woord zijnde leden nog opheldering over het volgende. Blijkens het verslag4 van het wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer heeft de minister, in discussie met de het Lid Van Hijum (CDA), gezegd dat de procedure tussen AFM en de instelling soms kan leiden tot aanpassing van het product en meer specifiek: «(...) zal de AFM zeggen: wij vinden gewoon dat u dit niet in de markt moet zetten». In de huidige situatie heeft de AFM alleen betrokkenheid bij de integriteit van productontwikkelingsprocessen. De ambtsvoorganger van de huidige minister heeft bij herhaling, in antwoord op vragen van het toenmalige Tweede Kamerlid Plasterk (PvdA) en later van het Eerste Kamerlid Knip (VVD), steeds het idee van een productgoedkeuringsproces bij de toezichthouder afgewezen. Bespeuren de leden van de VVD-fractie enige beweging in dit standpunt?

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de memorie van antwoord bij voorkeur binnen vier weken aan de Eerste Kamer te doen toekomen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA), (voorzitter), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), (vice-voorzitter), Bröcker (VVD), Kok (PVV) en Bruijn (VVD).

X Noot
2

Kamerstukken II 2012–2013, 33 632, nr. 6

X Noot
3

Kamerstukken II 2013–2014, 33 632, nr. 14

X Noot
4

Kamerstukken II 2013–2014, 33 632, nr. 15, blz. 34.

Naar boven