33 627 Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie (met Bijlagen); Brussel, 25 mei 2011

A/ nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 25 april 2013.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 25 mei 2013.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (van het Koninkrijk) wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2013

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 25 mei 2011 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie (met Bijlagen) (Trb. 2011, 148).

Een toelichtende nota bij de Overeenkomst treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

TOELICHTENDE NOTA

Algemeen

Op 25 mei 2011 kwam te Brussel tot stand een Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie (Trb. 2011, 148), hierna «de Overeenkomst».

De Overeenkomst is opgesteld door de Raad van de Europese Unie in de context van de herziening van de beveiligingsvoorschriften van de Raad en vanuit de wens om een samenhangend en alomvattend algemeen kader op te zetten voor de beveiliging van gerubriceerde informatie die in het belang van de Europese Unie wordt uitgewisseld.

Dit kader wordt gevormd door onderhavige Overeenkomst in combinatie met de regelingen van de Raad en de Commissie terzake. De regelingen van de Raad zijn vervat in het Besluit 2011/292/EU van de Raad van 31 maart 2011 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 141 van 27.5.2011, blz. 17). De Commissie heeft naar hetzelfde model haar eigen veiligheidsvoorschriften aangenomen in het Besluit 2005/94/EG van de Commissie van 3 februari 2005 tot wijziging van Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom (PB L 031 van 04.02.2005, blz. 66). Door deze voorschriften worden identieke beveiligingsnormen gevormd voor Raad, Commissie en lidstaten, waardoor de lidstaten van de Europese Unie worden geacht bij het waarborgen van de bescherming van gerubriceerde informatie aan bepaalde minimumstandaarden te voldoen.

Het betreft informatie die in het belang van de Europese Unie (EU) is gerubriceerd en die is opgesteld door de lidstaten, de instellingen van de EU of de door haar ingestelde agentschappen, organen of instanties. Ook valt hieronder informatie die door de EU of de door haar ingestelde agentschappen, organen of instanties is ontvangen van derde landen of internationale organisaties en wordt verstrekt aan de lidstaten. Openbaarmaking van deze informatie zonder dat daarvoor een machtiging bestaat, zou de belangen van de Unie of een of meer lidstaten kunnen schaden.

De onderhavige Overeenkomst doet geen afbreuk aan de nationale wet- en regelgeving van de lidstaten. De lidstaten nemen, in overeenstemming met hun nationale wet- en regelgeving, alle passende maatregelen om er voor te zorgen dat de hierboven omschreven gerubriceerde informatie beschermd wordt op een wijze die gelijkwaardig is aan het corresponderende beveiligingsniveau van de Raad van de EU (zie ook de toelichting op artikel 3).

De overeenkomst doet ook geen afbreuk aan de bestaande praktijk van het uitwisselen van EU-vertrouwelijke stukken met parlementsleden. EU-gerubriceerde informatie kan nog steeds vertrouwelijk met het parlement worden gedeeld.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Deze bepaling geeft het doel van de Overeenkomst aan, namelijk de beveiliging van informatie die in het belang van de EU gerubriceerd is. De werking van de Overeenkomst is daarmee nadrukkelijk beperkt tot gerubriceerde informatie die in het belang van de EU wordt verwerkt en uitgewisseld.

Artikel 2

Dit artikel geeft een omschrijving van de informatie die in het kader van deze Overeenkomst als «gerubriceerde informatie» wordt aangemerkt. Volgens het verdrag valt hieronder alle informatie of materiaal, waarvan de onbevoegde openbaarmaking de belangen van de EU of van een of meer van haar lidstaten in meerdere of mindere mate zou kunnen schaden en die een EU-rubricering of een overeenkomstige nationale rubricering van een van haar lidstaten draagt. De nationale equivalenten van de EU-rubriceringen zijn opgenomen in de Bijlage bij de Overeenkomst.

De Bijlage vormt een integrerend onderdeel van de Overeenkomsten en is aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlage behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.

Artikel 3

In dit artikel is aangeven dat de lidstaten van de EU zich verplichten om in overeenstemming met hun nationale wet- en regelgeving alle nodige maatregelen te nemen zodat gerubriceerde informatie die onder de werking van deze Overeenkomst valt, in de lidstaten op een passend beveiligingsniveau wordt beschermd.

Rubricering binnen Nederland vindt plaats in overeenstemming met het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst – bijzondere informatie van 1 maart 2004 (Stc. 2004, 47; hierna «Vir-bi»).

De beveiligingsregelgeving van de Raad wordt gebruikt als referentiepunt voor het bepalen van het gelijkwaardige niveau van beveiliging dat uit hoofde van deze Overeenkomst en de Bijlage is geboden.

Tevens wordt bepaald dat de Overeenkomst geen afbreuk doet aan nationale wet- en regelgeving op het terrein van toegang van het publiek tot documenten, de beveiliging van gerubriceerde informatie of de bescherming van persoonsgegevens.

Artikel 4

Deze bepaling bevat een aantal minimumnormen dat essentieel is voor de internationale bescherming van de gegevens. Uitsluitend na voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller van de informatie mag gerubriceerde informatie, die in het kader van deze Overeenkomst is verstrekt of uitgewisseld, lager worden gerubriceerd of gederubriceerd. Deze voorafgaande toestemming is ook vereist wanneer de informatie wordt gebruikt voor andere doeleinden, of wordt doorgegeven aan een derde land of internationale organisatie.

Artikel 5

Alleen personen die daartoe zijn gerechtigd, mogen gerubriceerde informatie behandelen of inzien. Gerechtigd om kennis te nemen zijn personen met een «noodzaak van kennisname» (need-to-know), dat wil zeggen dat voor betrokkene de toegang tot de gerubriceerde informatie noodzakelijk is om een uit zijn functie voortvloeiende taak naar behoren te kunnen vervullen. In Nederland zijn gerechtigd om structureel kennis te nemen van staatsgeheime informatie, personen die een vertrouwensfunctie vervullen in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken (Stb. 1996, 525; hierna: «Wvo») en een verklaring van geen bezwaar op grond van de Wvo ontvangen.

Krachtens artikel 13 van de Wvo kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mededelingen doen over een persoon naar aanleiding van een verzoek van een andere mogendheid of van een volkenrechtelijke organisatie, dat wordt gedaan in verband met de door die mogendheid of volkenrechtelijke organisatie gehanteerde beveiligingsmaatregelen. Op grond van art. 13, derde lid, van de Wvo wordt – voorafgaand aan de mededeling – een veiligheidsonderzoek ingesteld naar betrokkene. De procedure van het veiligheidsonderzoek is vergelijkbaar met de veiligheidsonderzoeken die worden uitgevoerd op grond van artikel 7 van de Wvo en biedt aan de betrokkene dezelfde waarborgen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de betrokkene, waarvan beoogd wordt deze te onderwerpen aan een veiligheidsonderzoek, hier zelf vooraf toestemming voor moet verlenen.

Artikel 6

Dit artikel bepaalt dat alle gerubriceerde informatie, die in het kader van deze Overeenkomst tussen de lidstaten of binnen een lidstaat wordt verzonden, uitgewisseld of wordt overgedragen beveiligd moet worden in overeenstemming met artikel 3, eerste lid.

De verantwoordelijkheid voor de bescherming van gerubriceerde informatie is in Nederland krachtens het Vir-bi belegd bij de afzonderlijke departementen. Het Vir-bi stelt onder meer beveiligingseisen aan het gebruik van moderne informatie- en communicatietechnologie bij de behandeling van bijzondere informatie binnen de rijksdienst. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om eisen met betrekking tot de opslag, de verwerking en het transport van bijzondere informatie in geautomatiseerde informatiesystemen.

Artikel 7

In deze bepaling is een aparte voorziening opgenomen voor de beveiliging van gerubriceerde informatie, die wordt verwerkt, opgeslagen of verzonden door communicatie- en informatiesystemen. Dit zijn systemen waarmee informatie in elektronische vorm kan worden verwerkt. Vertrouwelijkheid, integriteit, beschikbaarheid, onweerlegbaarheid en authenticiteit zijn essentieel voor de beveiliging en correcte werking van communicatie- en informatiesystemen.

Artikel 9

Dit artikel regelt de verplichting van de lidstaten om een onderzoek in te stellen bij compromittering of verlies van gerubriceerde informatie. Onder compromittering verstaat men kennisneming door een niet-gerechtigde van de onder de Overeenkomst vallende gerubriceerde informatie, danwel een redelijk vermoeden dat een dergelijke kennisneming heeft plaatsgevonden.

De lidstaat, die een compromittering of verlies vaststelt moet de opsteller van die gerubriceerde informatie hiervan onmiddellijk op de hoogte brengen. Ook moet de opsteller geïnformeerd worden over eindresultaten van het ingestelde onderzoek en de getroffen maatregelen om herhaling te voorkomen.

Artikel 10

Op bilateraal niveau hebben sommige partijen onderling reeds vergelijkbare overeenkomsten afgesloten. Zo kwam op 18 april 2001 te Berlijn tot stand het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake de wederzijdse beveiliging van gerubriceerde gegevens (Trb. 2001, 100). De onderhavige Overeenkomst doet geen afbreuk aan bestaande bilaterale overeenkomsten.

Koninkrijkspositie

De Overeenkomst zal wat betreft het Koninkrijk, alleen voor het Europese deel van Nederland gelden.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Naar boven