33 625 Hulp, handel en investeringen

Nr. 236 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 november 2016

Grote ongelijkheid binnen landen is een rem op de ambitie in de Global Goals. Uitbanning van extreme armoede in 2030, een van de hoofddoelen van de Global Goals, is alleen haalbaar als de ongelijkheid wordt aangepakt, luidde de centrale boodschap in de Kamerbrief Inclusieve Ontwikkeling in Nederlandse Programma’s en Projecten (Kamerstuk 33 625 nr. 182 van 28 september 2015). Deze boodschap is nog urgenter geworden nu de groeiverwachtingen voor ontwikkelingslanden lager uitvallen. Dit geldt vooral voor Sub-Sahara Afrika, waar de extreme armoede zich steeds meer concentreert. De Wereldbank gaf recent de waarschuwing af dat maatregelen tegen ongelijkheid een kernvoorwaarde zijn om de extreme armoede in Afrika te beëindigen.

Het bestrijden van grote ongelijkheid is een centraal onderdeel van het Nederlandse beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. We moeten alles op alles zetten om te zorgen dat niemand achter blijft (Leave No One Behind). Dit betekent zowel meer investeren in de bestrijding van extreme armoede als specifieke maatregelen nemen om groepen te bereiken die achterblijven. Inclusieve ontwikkeling is de leidraad, waarbij de armste en meest gemarginaliseerde groepen betrokken worden bij de sociale, economische en politieke ontwikkeling en ervan meeprofiteren.

Er bestaat internationaal consensus dat de volgende vijf strategieën essentieel zijn om inclusieve ontwikkeling te bevorderen:

  • Werkgelegenheid scheppen;

  • Gelijke kansen door ontwikkeling van menselijk en fysiek kapitaal;

  • Tegengaan van discriminatie en uitsluiting;

  • Herverdeling door belastingen en overdrachten;

  • Ontwikkeling van inclusief bestuur en inclusieve instituties.

In 2015 zijn de Nederlandse programma’s geanalyseerd om na te gaan hoe het beleid bijdraagt aan deze strategieën. Daaruit bleek dat Nederland al veel onderneemt en bereikt voor arme en buitengesloten groepen. Toch was een actieplan met extra acties noodzakelijk, in het licht van de ambitie van de in september 2015 aangenomen Global Goals en het urgente probleem van grote ongelijkheid.

Het actieplan bestaat uit 20 acties vanuit twee invalshoeken:

  • Werk voor vrouwen en jongeren: 10 acties gericht op werk en inkomsten voor kansarme Afrikaanse vrouwen en jongeren.

  • Dialoog voor verandering: 10 acties voor een steviger politieke dialoog en grotere inzet voor inclusieve groei en ontwikkeling.

Dat actieplan voeren we nu uit. Een deel van de acties behelst investeringen in programma’s die het leven van armste en gemarginaliseerde groepen direct verbeteren. Een ander deel richt zich op een grotere, meetbare focus van aandacht, kennis en middelen op de armste en meest gemarginaliseerde groepen in Nederlandse instrumenten en multilaterale programma’s.

De rapportage hieronder heeft betrekking op de periode oktober 2015 – oktober 2016, de eerste fase van uitvoering van het actieplan. Gezien het vroege stadium van uitvoering is de rapportage op de meeste actiepunten nog beperkt tot beschrijving van de ondernomen acties en de eerste resultaten in de vorm van meer aandacht en/of meer middelen voor de armste en meest gemarginaliseerde groepen in programma’s van Nederland en multilaterale organisaties en in partnerlanden. Resultaten op de langere termijn in termen van output of waar mogelijk impact die met de acties zijn bereikt worden vanaf 2017 geïntegreerd in de jaarlijkse resultatenrapportage over het BHOS-beleid.

Deze brief geeft uitvoering aan de toezegging tijdens het Algemeen Overleg van 9 maart 2016 (Kamerstuk 33 625, nr. 211) om voor de begrotingsbehandeling over de uitvoering van het actieplan aan de Kamer te rapporteren.

Tijdens het Algemeen Overleg op 9 maart 2016 (Kamerstuk 33 625, nr. 211) is ook toegezegd om met het oog op het aanscherpen van de Nederlandse prioriteiten te bekijken op welke wijze inzicht gegeven kan worden in de prioriteiten die andere Europese landen stellen bij het werken aan de Global Goals. Hieraan kan gevolg worden gegeven wanneer alle Europese landen hun prioriteiten hebben aangegeven. Nederland zal hier in Brussel naar blijven informeren.

Werk voor vrouwen en jongeren

1. Grondoorzaken van migratie – ondernemerschap en werk voor Afrikaanse jongeren

Nederland draagt via de hulp en handel agenda bij aan het creëren van betere toekomstperspectieven in herkomstlanden. Het gaat daarbij om de aanpak van zowel sociaaleconomische grondoorzaken als grondoorzaken op het gebied van stabiliteit, veiligheid en rechtstaat. Dat kan bijvoorbeeld door de leefomgeving van mensen veiliger te maken door hun woongebied of landbouwgrond te ontmijnen. Een ander voorbeeld is het door Nederland opgezette Addressing Root Causes Fund, dat vanaf 2017 programma’s van NGO’s steunt die de grondoorzaken van instabiliteit, conflict en irreguliere migratie adresseren in 12 landen. Zo richten programma’s in Ethiopië, Libanon en Afghanistan zich de komende vijf jaar op gelijke toegang tot basisvoorzieningen en werkgelegenheid voor jongeren.

De eerste investeringen van de aangekondigde inzet van EUR 50 miljoen ter bevordering van ondernemerschap door en werkgelegenheid voor Afrikaanse jongeren zijn tot stand gekomen. Dit gebeurt enerzijds via het LEAD fonds (Local Employment in Africa for Development) van EUR 25 miljoen, dat open staat voor Algerije, Eritrea, Egypte, Libië, Mali, Nigeria, Somalië en Tunesië. Na een opstartfase in de eerste maanden van 2016 zijn de vier LEAD partners (SPARK, Hivos, Oxfam Novib en SOS Kinderdorpen) begonnen met de uitvoering van activiteiten. De vier projecten beogen in 3 jaar tijd ruim 17.000 directe banen te creëren.

Daarnaast is binnen het Dutch Good Growth Fund (DGGF) EUR 25 miljoen extra ingezet op het creëren van banen en het bevorderen van jong ondernemerschap in 18 landen in Noordelijk Afrika waar migratie en jeugdwerkloosheid het grootst zijn. De uitvoerders van het DGGF (PwC/Triple Jump en RVO) hebben diverse investeringen gedaan via intermediaire fondsen in het lokale MKB en via het Nederlandse MKB. Het betreft een investering van EUR 2,7 miljoen in het Oasis Africa Fund dat lokale ondernemers financiert in Ghana en Ivoorkust, een investering van EUR 2,5 miljoen in Microcred Africa dat kleine lokale ondernemers financiert in Senegal, Nigeria, Mali en Tunesië en een investering van circa EUR 6,4 miljoen in het Fund for Agricultural Finance in Nigeria (FAFIN), dat kleine lokale ondernemingen in de landbouw financiert in Nigeria. Daarnaast zijn drie investeringen gedaan door Nederlandse ondernemers ter waarde van EUR 5 miljoen in Mali (productie van oliën voor de lokale markt door biologische olie extractie van noten), Kenia (exploiteren van een melkverwerkingsfabriek) en Ghana (investering in vrieshuis ter versterking van opslagcapaciteit voor vlees). Met bovenstaande investeringen worden in totaal rond de 1400 nieuwe banen gecreëerd. Voor de resterende EUR 8,4 miljoen voor investeringen via het lokale MKB worden naar verwachting eind 2016/begin 2017 contracten gesloten.

Door de bijdrage binnen het DGGF en door het LEAD fonds worden ruim 30.000 nieuwe banen gecreërd.

Het stimuleren van jeugdwerkgelegenheid is ook een belangrijk onderdeel van de extra Europese inzet op grondoorzaken van migratie. Duitsland, Frankrijk en Nederland hebben de EU hier vorig jaar toe opgeroepen. Inmiddels heeft dit vorm gekregen in een EU Emergency Trust Fund van 1,98 mld EUR. Met het External Investment Plan worden additionele mogelijkheden gecreëerd om jeugdwerkgelegenheid in Afrika te bevorderen. Dit plan en de financiering moeten nog worden goedgekeurd.

2. Meer banen voor jongeren

In programma’s op het gebied van private sector ontwikkeling (PSD) is de focus op werkgelegenheid voor de armste landen en groepen in Afrika verder versterkt. Bij nieuwe PSD-programma’s is baancreatie voor jongeren een standaard-onderdeel in het monitoring- en evaluatieplan. Jeugdwerkgelegenheid is opgenomen als onderdeel in het intake formulier voor nieuwe activiteiten. Werkgelegenheidseffecten moeten gender- en jongeren-specifiek worden geanalyseerd en geregistreerd. Zo wordt systematisch beoordeeld of en hoe dit thema aandacht krijgt.

In het nieuwe Vakbonds Medefinancierings Programma, gericht op de ondersteuning van vakbonden en aanverwante organisaties in ontwikkelings-landen, is jeugdwerkgelegenheid een specifiek aandachtsveld. Bij de uitwerking van het monitoring- en evaluatieplan wordt dit nader vastgelegd.

Het Programma Uitzending Managers (PUM) geeft in het programmavoorstel 2017–2021 extra aandacht aan jongeren. De strategie ter ondersteuning van jonge ondernemers wordt nog nader uitgewerkt, maar omvat onder meer steun aan lokale incubators (broedplaatsen voor startende bedrijven). Een streefcijfer voor de advisering aan jonge ondernemers wordt nog vastgesteld.

Het nieuwe samenwerkingsprogramma (2016–2020) van Solidaridad geeft speciale aandacht aan een betere positie en grotere deelname van jongeren in publiek-private partnerschappen, bijvoorbeeld door extra te sturen op hun deelname aan trainingen. In het monitoring- en evaluatieraamwerk is een specifieke rapportage voorzien over kwetsbare groepen, waaronder jongeren.

Gered Gereedschap wordt ondersteund bij het stimuleren van ondernemerschap voor jongeren en het bestrijden van jeugdwerkloosheid in Ghana en Oeganda. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan Amendement met Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 24 Begrotingsstaat Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2016 van de leden Smaling (SP) en Mulder (CDA).

3. Extra steun voor vrouwelijke handelaren

Nederland heeft eind 2015 een extra bijdrage van EUR 9 miljoen beschikbaar gesteld voor Trade Mark East Africa. Hiervan is EUR 5 miljoen gericht op het vereenvoudigen van informele grensoverschrijdende handel door vrouwelijke handelaren. In samenwerking met Denemarken ontwikkelt Nederland een programma dat regionale handel in West Afrika ondersteunt. De pilotfase start in de eerste helft van 2017. Dit programma richt zich op informele handel van vooral vrouwen, op het lokale MKB en grensoverschrijdende voedselketens.

Trade Mark East Africa heeft in de periode december 2015-juni 2016 veel bereikt. Het beleid in Rwanda is op drie punten ten gunste van vrouwen verbeterd: het Ministerie van Handel stelde een women's grant fund in, de registratie van coöperaties is vereenvoudigd en de regel is geschrapt dat vrouwen met baby’s een speciale pas nodig hebben bij de grensovergang van Rwanda naar DRC. Daarnaast zijn onder meer 12 nieuwe coöperaties opgezet en zijn de organisaties South Sudan Women Entrepreneurs en Chamber of Women Entrepreneurs getraind, evenals ruim 4000 vrouwelijke handelaren in Rwanda en in Zuid-Soedan.

4. Jonge boeren

Vergrijzing van het platteland is in veel Afrikaanse landen een groot probleem. Jongeren zien nauwelijks mogelijkheden om een inkomen te verdienen in de weinig productieve landbouw. De landbouw, die vergeleken met werken in de stad in laag aanzien staat, moet aantrekkelijk worden voor jongeren.

Agriterra ontving in januari 2016 een financieringsbijdrage van EUR 50 miljoen voor de periode 2016–2020 voor de uitvoering van het programma «Common farmers sense in business». Agriterra werkt samen met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) en met de jongerenafdelingen van een aantal coöperatieve bedrijven (o.a. Young Friesland Campina) aan een actieplan om expliciet aandacht te geven aan de positie van jeugd en jongeren binnen de coöperaties en boerenorganisaties en om hun positie te versterken. Daartoe wordt onderzoek gedaan bij coöperaties in Kenia, Zambia en Indonesië. Het actie- en beleidsplan wordt in december 2016 gepresenteerd.

Agriterra stimuleert samen met boerenorganisaties en coöperaties in ontwikkelingslanden activiteiten waarbij juist jonge boeren (mannelijk en vrouwelijk) aangemoedigd worden in de landbouw te blijven werken. Zo zijn in de helft van de 320 organisaties en coöperaties waarmee Agriterra werkt jongerenraden opgericht. Er worden trainingen, uitwisselingen en werkbezoeken voor jonge boeren en boerinnen georganiseerd op het gebied van ondernemerschap, bedrijfsvoering en leiderschap. De aanpak richt zich op jongeren die al actief zijn in een landbouwcoöperatie. Training en begeleiding worden ingezet zodat zij als rolmodel kunnen fungeren voor hun collega boeren. Een voorbeeld is een recent werkbezoek van 10 jonge melkveehouders uit Afrika en Azië aan Nederland waarbij zij agri-poolers ontmoetten uit de gelederen van het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt. Dit zijn leden of medewerkers van Nederlandse coöperaties, landbouworganisaties en agrobedrijfsleven die via Agriterra hun kennis inzetten ten behoeve van collega coöperaties in ontwikkelingslanden.

5. Landbouwverzekeringen voor boeren van kleinschalige bedrijven

Landbouwverzekeringen helpen boeren van kleinschalige bedrijven uit de ergste armoede te blijven, doordat zij bij een tegenslag hun productiemiddelen (zoals vee) kunnen behouden.

Nederland steunt initiatieven om de toegang tot landbouwverzekeringen te versterken. Zo steunt Nederland sinds eind 2015 het One Acre Fund. Het One Acre Fund werkt met boeren die heel kleinschalig werken en die bij gevestigde instellingen geen krediet konden krijgen. Het gaat inmiddels om 420.000 boeren, waarvan zeker 60% vrouwen. Deze groep wordt economisch steeds sterker, sommigen verdubbelen hun inkomen dankzij de programma’s. Het One Acre Fund gaat met meer actoren in de rest van de landbouwketen werken (zoals agribusinesses), om deze boeren ook een betere toegang tot markten te bieden.

Ook andere verzekeringsprogramma’s waaraan Nederland een actieve bijdrage levert zijn gericht op vermindering van financiële kwetsbaarheid van lage inkomensgroepen: Health Insurance Fund, Global Index Insurance, Access to Insurance Initiative.

De voortgang in deze programma’s verloopt als verwacht. Met behulp van de huidige ICT-technologie kunnen meer boeren gebruik maken van kleine agroverzekeringen: de transactiekosten zijn drastisch verlaagd, informatie is toegankelijker en de transparantie neemt toe. In totaal waren er in oktober 2016 dankzij deze programma’s meer dan 750.000 boeren met een agro- of ziektekostenverzekering.

6. Nieuwe programma’s voor productieve vangnetten

In Mozambique waren er plannen voor steun aan een programma van de regering in samenwerking met de Wereldbank, waarbij arme gezinnen in droge streken die vaak kampen met ondervoeding een cash transfer ontvangen in ruil voor bijdragen aan publieke infrastructuur, zoals het tegengaan van erosie en de bouw van demonstratievelden om de voedselproductie te bevorderen. De Nederlandse fondsen waren bedoeld ter versterking van programmaonderdelen die jongeren helpen hun kwetsbaarheid te verminderen.

Nederland kon dit programma echter niet steunen. Nederland heeft ten gevolge van een vertrouwenscrisis in april 2016 de hulp via de centrale overheid opgeschort. Daarmee stopte Nederland ook de hulp aan een ander programma voor social protection, dat voedsel en gezondheidszorg biedt aan de allerarmsten, in het kader van donorhulp aan de gezondheidszorg (Prosaude). Nederland boort nu samen met andere donoren alternatieve kanalen aan om deze steun te kunnen hervatten.

7. Economische participatie van vrouwen

Economische participatie is een van de drie prioriteiten van het Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW) programma voor de periode 2016–2020. Er is ook aandacht voor de positie van vrouwen in de informele economie en landbouw. Van de negen FLOW projecten zijn vier gericht op economische participatie van vrouwen, ook in de informele sector.

In Kenia en Vietnam werkt SNV aan het creëren van grotere kansen voor door vrouwen geleide ondernemingen. Door capaciteitsversterking van bijvoorbeeld de Vietnam Women’s Union, het Women & Youth Enterprise Fund in Kenia en lokale autoriteiten verbetert SNV de enabling environment voor vrouwelijke ondernemers. Tegelijkertijd wordt meer vrouwelijk leiderschap in ondernemersorganisaties bevorderd en is er specifieke steun voor vrouwelijke ondernemers door lokale autoriteiten en bedrijven te betrekken in de ideeënvorming en de capaciteitsopbouw.

Het programma Going for Gold van Simavi, Solidaridad en Healthy Entrepreneurs vergroot de politieke en economische zeggenschap van vrouwen die werken in en rond kleinschalige goudmijnen in Tanzania en Ghana. Het programma beoogt de gezondheid van vrouwen te verbeteren en geweld tegen vrouwen en meisjes te bestrijden. Deze organisaties werken samen met nationale en internationale goudhandelaren, overheden en mijnorganisaties om eerlijke goudwinning te stimuleren en arbeidsomstandigheden voor vrouwen te verbeteren. Ook worden specifiek zorgverleners, mannen en lokale leiders betrokken om de positie van vrouwen structureel te verbeteren.

8. Synergie versterken tussen programma’s jeugdwerkgelegenheid in fragiele

landen

Een aantal Nederlandse ontwikkelingsorganisatie heeft programma’s opgezet voor het vergroten van kansen voor jongeren op de arbeidsmarkt in fragiele ontwikkelingslanden, waarbij wordt samengewerkt met het bedrijfsleven. Op 29 september 2015 hielden het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Cordaid een ronde tafel om te bezien hoe de inspanningen van en samenwerking tussen het Nederlandse bedrijfsleven en organisaties actief op jeugdwerkgelegenheid in fragiele staten versterkt kunnen worden.

Uit de ronde tafel zijn een aantal aanbevelingen gekomen, onder andere openheid bevorderen om samen te leren, meer kennisdeling, klein beginnen en met een lokale focus. In vervolg op de ronde tafel is een community of practice met de LEAD partners gestart om coördinatie te bevorderen en al gedurende de uitvoering lessen en ervaringen op het gebied van jeugdwerkgelegenheid te delen.

Gesproken is onder andere over bruikbare indicatoren voor een impact evaluatie en de rapportage-verplichtingen onder het International Aid Transparency Initiative (IATI). In 2017 wordt een vervolgbijeenkomst belegd waarbij ook de lokale partners van de uitvoerders betrokken worden.

9. Kansen voor kwetsbare groepen

In het Seksuele en Reproductieve Gezondheidsrechten (SRGR) Partnerschappen Fonds 2016–2020 wordt EUR 43 miljoen per jaar besteed aan programma’s die zich richten op jongeren (kindhuwelijken, kinderprostitutie) en rechten van groepen aan wie de rechten zijn onthouden (risicogroepen voor hiv-infectie, mannen die seks hebben met mannen, sekswerkers, druggebruikers).

Alle 7 partnerschappen uit het SRGR Partnerschappen Fonds 2016–2020 richten zich op kwetsbare groepen. Het gaat daarbij om toegang tot, voorlichting van en dienstverlening voor jongeren over seksualiteit en meer respect voor de seksuele gezondheid en rechten van gediscrimineerde en kwetsbare groepen.

Zo richt het Bridging the Gaps programma, geleid door het Aids Fonds, zich specifiek op homoseksuelen, drugsgebruikers, en sekswerkers. Get Up and Speak Out, geleid door Rutgers, richt zich op de SRGR van jongeren, waarbij onder meer aandacht is voor jonge mensen die met hiv leven. Ook beoogt dit programma de toegang tot veilige abortus te verbeteren. Het Down to Zero programma, onder penvoerderschap van Terre des Hommes, is gericht op alle vormen van commerciële seksuele uitbuiting van kinderen. Het programma biedt zowel preventie als ondersteuning voor slachtoffers. In een aantal landen, zoals de Dominicaanse Republiek, is er specifieke aandacht voor kinderen met een handicap die extra risico lopen hier slachtoffer van te worden.

Inclusiviteit is opgenomen in de monitoring- en evaluatieplannen van de programma’s. De resultaatketen voor SRGR wordt aangepast zodat deze beter aansluit bij deze programma’s. Dit brengt de resultaten op het gebied van inclusieve ontwikkeling beter in beeld.

Ook veel andere programma’s en initiatieven van het speerpunt SRGR, inclusief hiv/aids, hebben tot doel mensen te bereiken die buiten formele systemen vallen, bijvoorbeeld omdat zij geen onderwijs volgen of omdat zij gediscrimineerd worden. Zo ontvangt de International HIV AIDS Alliance (IHAA) een bijdrage voor werk met key populations (mannen die seks hebben met mannen, injecterende drugsgebruikers, sekswerkers). Ook investeert Nederland in programma’s van Marie Stopes International in West-Afrika gericht op toegang tot moderne anticonceptie en veilige abortus. In Zuidelijk Afrika wordt een programma van UNICEF gefinancierd dat methodes ontwikkelt voor duurzame opvang van kinderen en jongeren die (in hun familiesituatie) zijn geraakt door hiv/aids.

10. Meer export door Minst Ontwikkelde Landen (MOLs)

Nederland heeft in 2015 bijgedragen aan een programma van UNCTAD om MOLs meer bewustzijn en kennis bij te brengen van het gebruik van oorsprongsregels om zo meer te profiteren van handelspreferenties. De EU handelspreferenties dragen volgens een UNCTAD studie bij aan aanzienlijk grotere en meer gediversifieerde export uit MOLs. Dit is goed voor werkgelegenheid en armoedebestrijding. De positieve impact van de handelspreferenties wordt met dit programma versterkt.

Drie workshops van UNCTAD en WTO hebben kennis en inzicht vergroot bij de MOLS. Bovendien heeft dat bijgedragen aan een ministerieel besluit op de WTO-conferentie in Kenia in december 2015, waarin wordt opgeroepen tot grotere transparantie over de bestaande preferentiële stelsels. Aan dat besluit wordt nu uitwerking gegeven.

Dialoog voor verandering

1. Dialoog in partnerlanden

Voor een succesvolle aanpak van ongelijkheid en uitsluiting is bereidheid tot verandering nodig bij besluitvormers in ontwikkelingslanden zelf. De ambassades is gevraagd om frequenter en meer diepgaand de discussie te voeren over de vraag hoe de armste en meest achtergebleven groepen zo goed mogelijk kunnen profiteren van economische vooruitgang. Daarnaast is ambassades verzocht om lokale bijeenkomsten te faciliteren, waarbij in het kader van de nationale implementatie van de Global Goals onderzocht wordt hoe te verzekeren dat niemand achter blijft (Leave No One Behind). Hieronder volgen voorbeelden van de dialoog die ambassades in partnerlanden voeren.

In Benin vond in oktober 2016 een tweedaags jongerenforum over de Global Goals plaats met als thema Leaving No One Behind, georganiseerd door het Organe Consultatif de la Jeunesse, de koepelorganisatie van jongerenorganisaties in Benin. Nederland nam op hoog niveau deel, samen met de ministers van Planning en Ontwikkeling en van Hoger Onderwijs van Benin en de VN Coördinator. Ongeveer 200 jongeren uit alle provincies debatteerden twee dagen over sociale en economische ongelijkheid, stigma en discriminatie en het belang van inclusieve ontwikkeling. Veel aandacht ging uit naar kwetsbare groepen in Benin, zoals personen met een beperking, hiv positieve mensen, tienermoeders, albino’s, vrouwen en jongeren in het algemeen en bejaarden. Het forum liet de noodzaak zien om meer naar jongeren te luisteren en hen als volwaardige partners te zien. De ambassade heeft een samenwerkingsrelatie met de koepelorganisatie van jongeren; deze zal de komende tijd opvolging geven aan het forum. Ook de Nederlandse Vertegenwoordiging in de Palestijnse Gebieden heeft onlangs een bijeenkomst georganiseerd in het kader van de Leave No One Behind agenda en de Global Goals, waarbij een analyse van de meest gemarginaliseerde groepen werd gepresenteerd. De uitkomsten van de bijeenkomst worden meegenomen in de formulering van toekomstig ontwikkelingsbeleid. In Bangladesh hield de ambassadeur een toespraak over de uitvoering van Agenda 2030 tijdens de negende South Asia Economic Summit (SAES IX) op 15–16 Oktober 2016 in Dhaka. Deze belichtte de noodzaak van politieke wil en een sociaal contract als voorwaarde voor vermindering van ongelijkheid. Ook nam de ambassade deel aan een nationale workshop Leaving No One Behind, met deelname van vele buitengesloten groepen, en droeg de ambassade inhoudelijk bij aan een bijeenkomst van het Civic Platform for SDGs.

In Mozambique organiseerde de ambassade op 30 september een goed bezocht evenement Leaving No One Behind in the fight against HIV/aids. Doel was debat met vertegenwoordigers van de Mozambikaanse regering, VN-organisaties en niet-gouvernementele organisaties over manieren om de Aids epidemie te beëindigen zodanig dat niemand achterblijft, vooral niet adolescenten, migranten en zogeheten key populations. De conclusie was dat een mentaliteitsverandering cruciaal is om de barrières te slechten die mensen ervan weerhouden om zich te laten testen en behandelen. De ambassade in Indonesië organiseert in samenwerking met UNICEF een serie Straight Talks over gevoelige thema’s op het terrein van vrouwenrechten en SRGR. Voor deze bijeenkomsten worden lokale politici, religieuze leiders en thematische specialisten uitgenodigd. De ambassade beoogt met deze bijeenkomsten dialoog te faciliteren, een verhoogde inzet op kindhuwelijken te bereiken en hiervoor de steun van lokale en religieuze leiders te krijgen door voorbeelden van een effectieve aanpak te presenteren.

De ambassade in Oeganda en ander donoren kozen de Leave No One Behind agenda als uitgangspunt voor het National Development Forum dat eind september 2016 plaats vond. In dit forum bespraken donoren en de Oegandese overheid de inzet en accenten van het overheidsbeleid en relevante partners binnen deze agenda. Uitkomst was dat de overheid vooral de levering van diensten zoal onderwijs en gezondheidszorg zal verbeteren. Samen met de VN en Noorwegen faciliteerde Nederland een bijeenkomst over non-discriminatie en de rol van het bedrijfsleven daarin. De bijeenkomst werd georganiseerd door de alliantie van LHBT-vertegenwoordigers en -verdedigers en ging in op de vraag of het bedrijfsleven in Oeganda op dit gebied een trekkersrol kan vervullen, als onderdeel van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Er was een redelijke opkomst van bedrijven. Deze bleken terughoudend met toezeggingen. Het juridisch, religieus en sociaal klimaat rond LGTB in Uganda maakt bedrijven bevreesd om zichtbaar te zijn op dit onderwerp. Nederland blijft daarom aandacht vragen voor non-discriminatie van LHBT-groepen op de arbeidsmarkt. De Ugandese Mensenrechtenorganisaties worden aangemoedigd om registratie en behandeling van klachten van discriminatie door bedrijven op grond van seksuele geaardheid en identiteit actief te bevorderen.

De ambassade in Kenia speelt een actieve rol in de voorbereidingen van de High Level Meeting (HLM) van het Global Partnership for Effective Development Co-operation (GPEDC) die eind november in Nairobi plaats vindt. Mede door Nederlandse invloed is het gelukt om jongeren en vrouwen aan tafel te krijgen en de dialoog over economische participatie van deze groepen op gang te brengen. In aanloop naar de HLM vindt de Road to Nairobi bustour plaats, op initiatief van de Building Bridges Foundation o.l.v. oud VN-jongerenvertegenwoordiger Jilt van Schayik. De busreis voert door 8 Afrikaanse landen – Zuid-Afrika, Mozambique, Zimbabwe, Zambia, Tanzania, Rwanda, Oeganda en Kenia – en heeft tot doel om in samenwerking met lokale Youth Ambassadors inzicht te verwerven in de kansen en obstakels die jongeren tegenkomen bij het opzetten van een bedrijf. De HLM biedt een wereldwijd forum dat overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties helpt samen te werken bij armoedebestrijding.

Aanhoudende onrust in Burundi maakt intensivering van dialoog en de organisatie van activiteiten in het kader van Leave No One Behind tot een zeer grote uitdaging. Toch heeft de ambassade in samenwerking met UNDP en Oxfam een workshop georganiseerd met als doel een eerste analyse te maken van de specifiek Burundese context wat betreft kwetsbare groepen. Deze discussie heeft geleid tot de formulering van interventies op drie gebieden: inclusieve economische groei, bescherming van het milieu en de bevordering van sociale cohesie in gemeenschappen.

Nederland werkt niet meer samen met de overheid in Burundi wegens opschorting van de directe bilaterale hulp, maar via andere kanalen bereikt Nederland nog grote groepen mensen. In alle Nederlandse programma’s in Burundi, met name die voor Seksuele en Reproductieve Gezondheidsrechten en voedselzekerheid, staan kwetsbare groepen centraal. Activiteiten op het gebied van Seksuele en Reproductieve Gezondheidsrechten richten zich vooral op vrouwen en jongeren. Voedselzekerheid programma’s zijn niet alleen gericht op boeren die voor de markt produceren maar juist op het vergroten van de weerbaarheid (resilience) van kwetsbare en arme groepen in tijden van (economische) crisis. Op het gebied van milieubescherming worden gemeenschappen betrokken bij watermanagement en bebossing van kwetsbare gebieden.

2. Economische missies

In het kader van economische missies wordt samen met Nederlandse bedrijven gekeken hoe zij kunnen bijdragen aan oplossingen voor maatschappelijke opgaven. Tijdens de economische missies is Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) een vereiste. Bedrijven die mee willen gaan op missie dienen de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen te onderschrijven. Verder wordt er voorafgaand en tijdens de missies aandacht besteed aan IMVO en aan de aanpak van maatschappelijke uitdagingen. Afhankelijk van het land en de Nederlandse expertise worden thema’s gekozen. Veel terugkomende onderwerpen zijn duurzame landbouw, klimaatverandering, waterzekerheid, mijnbouw, textielsector. Ook positioneert Nederland zich op cross-over thema’s als circulaire economie en smart cities. Tijdens de missie naar India in juni 2015 bijvoorbeeld is een rondetafel bijeenkomst gehouden waar Nederlandse en Indiase bedrijven en maatschappelijke organisaties ervaringen met MVO uitwisselen. Deze rondetafel was de aftrap voor het zogenaamde INDUS-forum. Na de missie heeft een vervolgbijeenkomst plaatsgevonden met het INDUS-forum met 40 deelnemers. Deze bijeenkomst richtte zich specifiek op MVO in de waardeketen. Er staan twee volgende bijeenkomsten op de agenda voor 2017. Voor alle afzonderlijke missies wordt hierover in de halfjaarlijkse kamerrapportage economische missies gerapporteerd.

3. Pleiten door en voor gemarginaliseerde groepen

Het doel van het nieuwe inclusiviteitsfonds VOICE met een investering van EUR 50 miljoen is de capaciteit van gemarginaliseerde groepen te versterken om meer aandacht voor inclusieve ontwikkeling te vragen bij hun regeringen. Het fonds richt zich op vijf groepen van meest gemarginaliseerde en gediscrimineerde mensen: mensen met een beperking, LHBTI, vrouwen die slachtoffer zijn van uitbuiting, misbruik of geweld, slachtoffers van leeftijdsdiscriminatie (jongeren en bejaarden) en inheemse groepen en etnische minderheden.

Een alliantie van Oxfam Novib en HIVOS voert het beheer van VOICE. De eerste call for proposals is op 1 september 2016 gepubliceerd. VOICE wordt uitgevoerd in de volgende landen: Indonesië, Filippijnen, Cambodia, Laos, Mali, Niger, Nigeria, Kenia, Uganda en Tanzania.

In de 25 strategische partnerschappen van Samenspraak en Tegenspraak worden lokale organisaties versterkt om hun regeringen of bedrijven ter verantwoording te roepen voor uitvoering van inclusief beleid. De partners in de 25 partnerschappen hebben moeten aantonen dat het tegengaan van uitsluiting een belangrijk onderdeel van de activiteiten is. De baseline voor alle strategische partnerschappen bevat een gender paragraaf en een analyse van uitsluiting. De werkplannen van de strategische partners omvatten specifieke activiteiten gericht op het versterken van de stem van uitgesloten groepen in de lobby naar hun overheden. De 25 strategische partnerschappen hebben ondersteuning gekregen van experts op het gebied van gender en inclusiviteit.

4. Monitoring van Leave No One Behind in de Global Goals

De Global Goals bevatten de toezegging dat niemand achtergelaten wordt (Leave No One Behind – LNOB) en spreken het streven uit om de meest achtergebleven groepen het eerst te bereiken. Nederland pleitte bij de afspraken over monitoring met succes voor een focus op de armsten en meest behoeftigen.

Voor de monitoring werden in maart 2016 230 Global Goal indicatoren aangenomen door de statistische commissie van de VN. De opstelling van de indicatoren was uitgevoerd door een internationale groep van statistische experts, waarvan ook het Nederlandse Centraal Bureau voor de Statistiek deel uitmaakt. Meerdere indicatoren zijn relevant voor de Leave No One Behind agenda, doordat ze meten inhoeverre bepaalde achtergestelde of kwetsbare groepen zoals jongeren, vrouwen, de laagste inkomensgroepen of mensen met een beperking profiteren.1 De aandacht voor de armste en gemarginaliseerded groepen is opgenomen in meerdere werelddoelen en targets. Nederland heeft zich hier sterk voor gemaakt tijdens de onderhandelingen over de Global Goals. De internationale expertgroep die de indicatoren heeft gedefinieerd werkt momenteel nog aan de verdere uitsplitsing van relevante indicatoren naar verschillende achtergestelde groepen.

Leave No One Behind was tevens het overkoepelende thema van het High-Level Political Forum in juli 2016. Dit forum bespreekt jaarlijks de voortgang en rapportage op de Global Goals. Het motto dat niemand achter mag blijven heeft veel aandacht gekregen in de eerste rapportage, monitoring en evaluatie van de doelen.

Nederland verkreeg tijdens het High-Level Political Forum internationale steun voor de oproep vroegtijdig te starten met concrete maatregelen voor Leave No One Behind. Nederland organiseerde samen met Kenia en ODI (Overseas Development Institute) een succesvol side event waar 18 regeringen, VN-organisaties en internationale NGOs een toezegging deden voor extra en vroegtijdige actie om te zorgen dat niemand achterblijft. UNDP zegde bijvoorbeeld toe de aandacht voor Leave No One Behind expliciet op te nemen in de uitgangspunten voor de programmering. Nederland kondigde aan ondersteuning te geven aan partnerlanden bij de opbouw van statistische capaciteit om uitgesplitste data over achtergestelde groepen te verzamelen en analyseren. Dit wordt de komende tijd uitgewerkt in overleg met het Centraal Bureau voor de Statistiek. Nederland blijft een actieve rol vervullen om concrete en vroegtijdige actie voor achtergestelde groepen te stimuleren, o.a. bij de High Level Meeting van het Global Partnership for Effective Development Cooperation eind november in Nairobi.

5. VN-programma’s voor armste groepen en landen

Nederland stimuleert op verschillende manieren VN organisaties en Internationale Financiële Instellingen om uitvoering te geven aan de afspraken over de Global Goals en over de aanpak van ongelijkheid. Zo is Leave No One Behind opgenomen in kaderinstructies en wordt de focus op de armsten structureel bepleit in overleg, zoals in governing / executive boards van de instellingen. Deze versterkte focus is onderdeel van de inzet in aankomende onderhandelingen over hervorming van het VN ontwikkelingssysteem (najaar 2016). Nederland is reeds begonnen andere donoren te mobiliseren voor o.a. deze prioriteit. Tevens zet Nederland in op verdere versterking van de focus op de allerarmsten, gemarginaliseerde groepen en armste landen in de nieuwe strategische plannen van UNDP, UNFPA, UNWOMEN en UNICEF.

Waar van toepassing stimuleert Nederland een reallocatie van middelen ten behoeve van programma’s voor de allerarmsten. Tijdens de huidige onderhandelingen over de middelenaanvulling van IDA, het Wereldbankloket voor lage inkomenslanden, pleit Nederland voor een duidelijke focus van IDA op armoedebestrijding in de allerarmste landen. Nederland steunt met name de verhoogde inzet van IDA in fragiele staten en conflictgebieden. Ook steunt Nederland de inzet van de Wereldbank om de weerbaarheid van deze landen te verhogen tegen klimaatverandering, natuurrampen en andere crises. Nederland heeft gevraagd om ambitieuze en concrete doelstellingen op het gebied van jeugdwerkgelegenheid en de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt. Ook in de onderhandelingen over de middelenaanvulling van het Afrikaanse Ontwikkelingsfonds van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (AfDB) heeft Nederland aangedrongen op implementatie van de Leave No One Behind agenda door additionele aandacht voor fragiliteit, gendergelijkheid en jeugdwerkgelegenheid.

6. EU-inzet voor de armste groepen en landen

Nederland heeft zich er tijdens het EU-voorzitterschap voor ingezet dat de focus op de armsten wordt opgenomen in de implementatie van de Europese ontwikkelingsagenda en de onderliggende hulpprogramma’s. Ook zette Nederland zich in voor uitwerking van de implementatie van de Global Goals in het interne en externe beleid van de Unie.

Het EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016 bood kans vaart te zetten achter de Europese processen. Dankzij gecombineerde raadswerkgroepen, een workshop met lidstaten en een Multi-Stakeholder Dialogue over partnerschappen is het gelukt de Global Goals stevig op de agenda te zetten. Dit heeft onder andere geresulteerd in het besluit tot herziening van de EU Consensus on Development; een mededeling hierover wordt eind november 2016 verwacht. In de Nederlandse inbreng voor de publieke consultaties over de EU Consensus on Development is aangegeven dat de EU meer moet focussen op programma’s die zich richten op de allerarmsten en meest gemarginaliseerde groepen, om zo maximaal effect te sorteren. In de Nederlandse inbreng is ook nadruk gelegd op het gebruik van ODA als hefboom om andere inkomsten te genereren. ODA moet zo steeds meer een dubbelrol gaan spelen: directe financiering van duurzame ontwikkeling waar dit het hardste nodig is én het katalyseren en mobiliseren van andere publieke middelen en van private investeringen, met als resultaat meer ontwikkelingsrelevante investeringen.

7. Toegang tot betaalbare medicijnen

De ministeries van Buitenlandse Zaken en Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderzoeken de mogelijkheden om de toegang tot betaalbare medicijnen beter te waarborgen, zowel in ontwikkelingslanden als in Nederland.

De ministeries leverden een alom gewaardeerde schriftelijke en mondelinge bijdrage aan het door de Secretaris-Generaal van de VN ingestelde High Level Panel Access to Medicines. Daarin werd benadrukt dat de beschikbaarheid en betaalbaarheid van medicijnen een probleem is in zowel rijke landen als ontwikkelingslanden. Nieuwe modellen zijn nodig voor de ontwikkeling van medicijnen waarbij de prijs wordt losgekoppeld van de kosten van onderzoek en ontwikkeling. Deze visie werd ook uitgedragen tijdens de Wereld Gezondheids Assemblee 2016. Nederland maakte zich hard voor een resolutie die de WHO een stevig mandaat geeft voor de komende jaren en die benadrukt dat onderzoek en ontwikkeling gebaseerd moet zijn op de behoeften en tot betaalbare medicijnen moet leiden.

De redactie van het vooraanstaande medische blad The Lancet nodigde Minister Schippers en Minister Ploumen uit een commentaar bij te dragen voor een themanummer van The Lancet waarin The Lancet Commissie over Beleid inzake Essentiële Medicijnen haar rapport uitbrengt. Dit themanummer verschijnt op 8 november 2016. In hun commentaar roepen de ministers op tot inzet door zowel de farmaceutische industrie als regeringen om te investeren in nieuwe medicijnen, volledige transparantie te geven over kosten en prijzen en vooraf de bijdragen van de verschillende partijen inzichtelijk te maken. Ook moeten zij de juridische ruimte voor landen om de volksgezondheid te beschermen respecteren.

Nederland zet zich ook in het handelsbeleid in voor toegang tot medicijnen. Het WTO/TRIPS verdrag (Trade Related aspects of Intellectual Property Rights) legt regels voor octrooibescherming vast en biedt tevens ruimte aan landen om uitzonderingen te maken ten behoeve van de volksgezondheid. Nederland zet actief in op behoud van deze ruimte in lopende onderhandelingen met ontwikkelingslanden over vrijhandelsakkoorden. Mede door Nederlandse steun hebben de MOLs in de WTO verlenging tot 2033 gekregen van de waiver voor TRIPS verplichtingen voor farmaceutische producten.

8. Medicijnen voor armen in middeninkomenslanden

Nederland zet zich binnen GAVI (de Alliantie voor Vaccins), het Global Fund to fight Aids, TB and Malaria en UNAIDS in voor een zorgvuldig en verantwoord transitiebeleid ten behoeve van arme landen die de status van middeninkomensland krijgen. Zonder extra maatregelen kunnen ze voordelen verliezen, zoals toegang tot goedkopere medicijnen. Deze landen kampen veelal met grote ongelijkheid, onvoldoende budget voor dure vaccins ter preventie van infectieziekten en relatief veel mensen met hiv, die levenslang zijn aangewezen op aidsremmers.

Mede op verzoek van Nederland heeft het Global Fund beleid geformuleerd op het terrein van «Sustainability, Transition and Co-financing». Het bestuur heeft dit beleid op 26-27 april 2016 goedgekeurd. Dit beleid zet in op een verantwoord transitiebeleid voor landen die door hun economische groei niet meer in aanmerking komen voor steun van het Global Fund. Dit verantwoorde transitiebeleid betreft naast het verbeteren van toegang tot medicijnen ook bijvoorbeeld het bijdragen aan verandering van wetgeving zodat de publieke sector (meer) gaat samenwerken met het maatschappelijk middenveld, het verbeteren van inkoopprocessen, ondersteunen van binnenlandse pleitbezorging voor investeringen in de nationale gezondheidssector en programma’s ter versterking van de rechten van key populations.

9. Van brandstofsubsidies naar safety nets

Nederland streeft naar afschaffing van subsidies op fossiele brandstoffen. Met het hiermee bespaarde geld kunnen de armsten gecompenseerd worden via gerichte subsidies of sociale vangnetten. Nederland heeft daartoe 1.5 miljoen US dollar extra steun gegeven aan het Energy Sector Management Assistance Programme (ESMAP) van de Wereldbank voor de hervorming van subsidies op fossiele brandstoffen.

De extra bijdrage is gecontracteerd in april 2016. In augustus heeft Nederland tevens de ongeoormerkte reguliere bijdrage aan ESMAP verlengd voor de periode 2016–2020 met EUR 7,5 miljoen per jaar. Tien procent van deze ESMAP-bijdrage wordt ingezet voor hervorming van subsidies op fossiele brandstoffen en ondersteuning van landen bij sociaaleconomische gevolgen van prijshervormingen.

Met steun van ESMAP zijn in Egypte subsidies teruggebracht van 6,6% van het BNP in 2014 naar 3,3% in 2016. Meer dan de helft van de besparingen is vervolgens ingezet voor onderwijs, gezondheidszorg en sociale vangnetten.

Vanwege het conflict met Rusland heeft Oekraïne niet langer toegang tot gesubsidieerde energieprijzen. De gasprijzen zijn in de winter van 2015 met 470% gestegen, en de prijzen voor blokverwarming met 260%. ESMAP heeft de overheid van Oekraïne ondersteund om te zorgen dat dit niet tot een sociale crisis leidt. Zo is een sociaal vangnet voor de meest kwetsbare bevolking opgezet en een bewustwordingscampagne waarin ook wordt aangedrongen op energiebesparing en duurzame energie.

10. Inzet van het Groene Klimaatfonds voor weerbaarheid van de armste landen en groepen

Nederland spant zich er voor in dat de investeringen van het Groene Klimaatfonds ook daadwerkelijk de weerbaarheid van de armste landen en de armste bevolkingsgroepen versterken.

Het Groene Klimaatfonds is opgericht om ontwikkelingslanden te helpen met de aanpak van klimaatproblemen. Het fonds richt zich daarbij op kwetsbare landen. Zo is afgesproken dat versterking van weerbaarheid tegen klimaatverandering (adaptatie) substantieel aandacht krijgt doordat de helft van alle fondsen hieraan worden besteed. Ook is vastgelegd dat de helft van alle adaptatiefinanciering in de Minst Ontwikkelde Landen (MOLs), Small Island Developing States (SIDS) en Afrikaanse landen zal plaatsvinden. Daarnaast heeft Nederland regelmatig aandacht gevraagd voor de rol van vrouwen als kwetsbare groep. Dit heeft geleid tot gendersensitief beleid, waarbij binnen alle aspecten van de projectencyclus aandacht is voor de specifieke gender component. Nederland zet zich ook tijdens de COP22 in Marrakech in voor het verankeren van gender in alle werkzaamheden van de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) en aandacht voor de rol van vrouwen bij de uitvoering en vormgeving van klimaatbeleid.

Sinds de oprichting van het fonds is voor een bedrag van ruim USD 1,1 miljard aan projecten goedgekeurd. Tijdens de laatste vergadering in oktober jl. zijn tien projecten goedgekeurd, waarvan er acht gericht zijn op MOLs, SIDS en landen in Afrika. Ook richt het fonds zich door middel van een ondersteunginsprogramma op capaciteitsversterking van organisaties uit ontwikkelingslanden, zodat zij beter in staat zullen zijn goede projectvoorstellen in te dienen.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen


X Noot
1

o.a. indicatoren 1.1.1, 1.2.2, 1.3.1, 1.4.2, 5.4.1, 5.a.1, 8.7.1, 10.1.1, 10.2.1, 11.1.1, 16.1.1, 16.1.2, 16.7.2

Naar boven