33 619 Aanpassingen van de Wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten ten behoeve van de professionalisering van de jeugdzorg

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 28 juni 2013

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

1.

Inleiding; doel van de regeling

2

2.

Aanleiding

2

3.

Het belang van professionele beroepsbeoefening in de jeugdzorg

3

4.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

5

5.

De implementatie

5

6.

De norm van verantwoorde werktoedeling

8

7.

Het kwaliteitsregister

9

8.

De norm van de verantwoorde werktoedeling voor medewerkers in de jeugdzorg, werkzaam voor justitiële organisaties en daaraan gelieerde organisaties

11

9.

De overgangsperiode

11

10.

Het nieuwe stelsel voor de jeugdzorg

11

11.

Evaluatie/monitoring

13

12.

Gevolgen voor de Rijksbegroting

13

13.

Internetconsultatie

14

14.

Overige

14

1. Inleiding; doel van de regeling

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en zijn en blijven voorstander van het stellen van kwaliteitseisen aan beroepsbeoefenaren werkzaam in de jeugdzorg. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met tevredenheid kennisgenomen van de aanpassingen van de wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten ten behoeve van de professionalisering van de jeugdzorg. Genoemde leden hebben al jaren gepleit voor professionalisering en tuchtrecht binnen jeugdzorg. Voorwaarden aan professionals zal de kwaliteit binnen de zorg voor kwetsbare gezinnen en kinderen verhogen en waarborgen. Het wetsvoorstel beantwoordt aan de verwachtingen van deze leden, maar hebben nog een aantal vragen over enkele onderwerpen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Aanpassing van de Wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten houdende vaststelling van een grondslag voor het stellen van kwaliteitseisen over beroepsbeoefenaren werkzaam in de jeugdzorg en voor het aanwijzen van een kwaliteitsregister. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Aanpassing van de Wet op de jeugdzorg in verband met het stellen van kwaliteitseisen. Deze wetswijziging kan een bijdrage leveren aan het verder professionaliseren van medewerkers in de jeugdzorg. Toch hebben deze leden nog enkele vragen die zij graag aan de regering willen stellen.

Genoemde leden vragen hoe zij de indiening van dit wetsvoorstel moeten zien terwijl de leden in afwachting zijn van een nieuw wetsvoorstel dat bij de Tweede Kamer wordt ingediend over de Wet op de Jeugdzorg? Kan de regering toelichten hoe dit zich tot elkaar verhoudt?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het belang van een verdere professionalisering van de beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg. Zij hebben wel nog enkele vragen en opmerkingen bij het wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij steunen de inzet op verdere professionalisering van de jeugdzorg. Wel vragen zij of het wetsvoorstel daarvoor het juiste en toereikende kader biedt. Met het oog op de verstrekkende gevolgen van de beoogde plannen vinden zij het ontbreken van bepaalde grondslagen in het wetsvoorstel opmerkelijk.

2. Aanleiding

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de afweging om een kind in het gezin te laten of uit huis te plaatsen in de praktijk niet te protocolleren is. Is het niet mogelijk om te protocolleren dat een kind alleen uit huis kan worden geplaatst als deze afweging geschiedt op basis van feitelijke constateringen, en niet op basis van meningen?

De leden van de SP-fractie vinden het positief dat er een register wordt ontwikkeld waarin beroepsbeoefenaren zich kunnen inschrijven, zodat verder gewerkt kan worden aan professionalisering van de jeugdzorgsector. De registratie kan aantonen dat beroepsbeoefenaren kun vakkennis op peil kunnen houden en dat ze voortaan onder het tuchtrecht komen te vallen. Ook zijn zij tevreden dat ook bij- en nascholing wordt geregeld in het register. Echter, zij hebben veel vragen over de uitwerking van dit register. Zij willen daarom weten waarom de regering ervoor kiest om de inhoudelijke criteria te regelen via een algemene maatregel van bestuur (amvb). Genoemde leden merken op dat het lastig is het voorliggende wetsvoorstel te beoordelen, gezien veel informatie nog ontbreekt. Zij vragen of de regering voor de plenaire behandeling van het voorliggend wetsvoorstel de Kamer van deze informatie kan voorzien. Tevens willen zij weten waarom dit register geen verantwoordelijkheid is van de regering en zij dit afschuiven naar private partijen. In hoeverre kan de democratische controle plaatsvinden als de regering hier niet meer over gaat. Zij vragen hier een toelichting op.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering, zeker gezien de fase waarin de professionalisering zich momenteel bevindt, niet heeft gekozen voor een ander model van kwaliteitsbewaking. Zij merken op dat de Wet op de jeugdzorg de verantwoordelijkheid voor kwaliteit en professionele zorg belegt op het niveau van de aanbieders. Gezien die structuur, die met dit wetsvoorstel ongewijzigd blijft, ligt het in de rede dat het beleid zich richt op verbetering van hun positie. Waarom kan bijvoorbeeld niet volstaan worden met het strakker naleven van de verplichtingen van aanbieders en instellingen, waardoor de juiste inzet van professionals en de gewenste kwaliteit kunnen worden afgedwongen?

3. Het belang van professionele beroepsbeoefening in de jeugdzorg

Onderdeel van de professionalisering is dat van professionele beroepsbeoefenaren wordt verwacht dat zij zich inschrijven in een beroepsregister, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Is voldoende duidelijke aan welke voorwaarden een beroepsbeoefenaar moet voldoen om zich in te kunnen schrijven? Wat zijn hiervoor de (minimale) eisen en door wie worden die eisen vastgesteld?

Inschrijving in een beroepsregister moet een waarborg voor vakbekwaamheid zijn. Hoe borgt inschrijving in een beroepsregister de vakbekwaamheid? Bestaat die waarborg alleen uit het feit dat de inschrijver zich bindt aan een beroepsethische norm of wordt de vakbekwaamheid ook op andere manieren geborgd? Is inschrijving in een beroepsregister voldoende om te kunnen waarborgen dat de geregistreerde beroepsbeoefenaren vakbekwaam en integer genoeg zijn om hun taken in de jeugdzorg uit te kunnen oefenen?

Van de jeugdzorgorganisaties wordt verwacht dat ze het werken conform de beroepsethische norm mogelijk maken. Wanneer er een klacht is over het handelen van een professional kan betrokkene daarop worden aangesproken. Wie kunnen de professional daarop aan spreken? Op welke wijze dient dit te gebeuren, en is duidelijk welke gevolgen dit kan hebben voor betrokkene?

Er zal worden overgegaan tot instelling van een centraal (privaatrechtelijk geregeld) tuchtrecht. Tuchtrecht wordt gezien als een goed instrument om de normen voor professioneel handelen aan te scherpen en indien nodig te corrigeren. Hoe worden deze normen vastgesteld? Zijn dit vakinhoudelijke richtlijnen die door de beroepsgroepen, met inspraak van cliënten en werkgevers, worden vastgesteld? Of komen deze normen op een andere manier tot stand?

De leden van de SP-fractie constateren dat in het voorliggende wetsvoorstel vooral uitgegaan wordt van het begrip jeugdzorgwerkers van hbo-niveau. Zij willen weten hoe de professionalisering van de jeugdzorg uitgaat van beroepsbeoefenaren die opgeleid zijn op mbo-niveau. Worden zij geacht zich tot een hoger niveau te scholen? Genoemde leden vinden dit onduidelijk en vragen hier opheldering over. Voorts vragen deze leden of voor inschrijving van het register, maar ook voor na- en bijscholing, kosten gemaakt dienen te worden door beroepsbeoefenaren en zo ja, hoe hoog deze kosten bedragen. Indien er kosten gemaakt worden voor scholing, wie wordt dan geacht deze kosten te betalen? Geldt dit voor de jeugdzorginstellingen of voor de beroepsbeoefenaren? Voorts willen zij weten wie geacht wordt de scholing aan te bieden, wordt dit aangeboden door jeugdzorginstellingen of door andere organisaties. Deze leden vinden het onwenselijk als beroepsbeoefenaren geacht worden veel geld te betalen voor een registratie. Tevens vragen zij wat er gebeurt als beroepsbeoefenaren werkloos zijn. Worden zij dan geschrapt uit het register? Kunnen zij zich dan nog wel inschrijven? Verder willen deze leden weten of mensen verplicht worden om hun beroep uit te oefenen en vragen wat er gebeurt als dit niet lukt. Is scholing dan enkel voldoende? Genoemde leden vragen hierover opheldering aan de regering.

Onderdeel van de professionalisering is dat van beroepsbeoefenaren geacht wordt dat zij zich inschrijven in een beroepsregister. Genoemde leden willen weten in hoeverre hiermee de kwaliteit van zorg verbeterd, het inschrijven in een register wil niet meteen uitgaan van professioneel en deskundig handelen. Ook als er sprake blijft van een te hoge werkdruk en personeelstekorten vragen zij de regering hoe het register aan kwaliteit kan bijdragen. Zij vragen om een toelichting hierop.

De leden van de SP- fractie constateren dat de beheerder van het kwaliteitsregister ervoor kan kiezen om personen die niet (langer) voldoen aan de vereisten van inschrijving uit het register verwijderd worden. Zij willen weten om welke eisen het precies gaat en wie precies de beheerder is van het kwaliteitsregister. Tevens willen zij weten welke mate van onafhankelijkheid deze persoon kent. Ook willen zij weten wie toezicht houdt op de werkzaamheden van deze beheerder.

Een van de voorwaarden van het kwaliteitsregister is dat private partijen een centraal, privaatrechtelijk tuchtrecht regelen. Genoemde leden vragen waarom de regering dit toejuicht. Hoe onafhankelijk wordt het tuchtrecht als dit privaatrechtelijk wordt geregeld. Zij willen een uitgebreide toelichting waarom het tuchtrecht niet publiekelijk wordt geregeld.

De regering geeft in het voorliggende wetsvoorstel aan dat strakke en starre protocollen worden vervangen door vakinhoudelijke richtlijnen die door beroepsgroepen samen met cliënten en werkgevers worden vastgesteld. Deze leden willen welke beroepsgroepen gaan werken aan deze vakinhoudelijke richtlijnen en willen expliciet weten of beroepsbeoefenaren hierbij betrokken worden. Ook willen zij weten of deze richtlijnen daadwerkelijk de bureaucratie aanpakt en/of aanvullende maatregelen nodig zijn. Zij vragen hier een toelichting op van de regering.

Voorts constateren zij dat afgeweken kan worden van professionele richtlijnen bij bepaalde situaties. In welke situaties kan worden afgeweken en waar ligt precies de grens hiervan?

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang dat kinderen, jongeren en hun ouders goed worden geholpen wanneer sprake is van opvoed-, ontwikkelings- en opgroeiproblemen. Incidenten uit (recente) verleden hebben helaas laten zien dat dat lang niet altijd vanzelfsprekend is. Genoemde leden steunen dan ook de in de memorie beschreven lijn die sinds 2006 in gang is gezet om de beroepsgroep te professionaliseren. Wel missen zij in de beschrijving een verwijzing naar het onderzoek van de commissie-Samson naar seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen. Hoe ziet de regering het voorliggend wetsvoorstel in relatie tot de aanbevelingen van de commissie-Samson?

Het wetsvoorstel richt zich op jeugdzorgwerkers (op hbo-niveau) en gedragswetenschappers in de jeugdzorg (op (post)universitair niveau). Een belangrijk deel van de beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg betreft echter professionals op mbo-niveau. Wat is de reden om de professionalisering alleen op hbo- en universitair geschoolden te richten, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie constateren dat het beoogde systeem van registratie en tuchtrecht de bestaande strakke en starre protocollen vervangen. Zij vragen of de regering een overzicht kan geven van die protocollen. Doelt zij ook op de protocollen die op dit moment juist ontwikkeld worden om problemen te voorkomen? Hoe kan de regering garanderen dat de genoemde keurslijven daadwerkelijk zullen verdwijnen wanneer het nieuwe systeem in werking is getreden?

4. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of het ook mogelijk wordt voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg om tuchtklachten in te dienen, dit in verband met haar toezichttaken in de particuliere jeugdzorg.

De leden van de SP-fractie willen weten waarom de regering via een algemene maatregel van bestuur regels wil stellen aan het kwaliteitsregister waar de beroepsbeoefenaren kunnen worden ingeschreven, alsmede voor de verantwoordelijkheidstoedeling van jeugdzorgorganisaties. Zij willen meer informatie over welke regels gesteld gaan worden, om zo tot een goede beoordeling van het voorliggende wetsvoorstel te kunnen komen.

Het wetsvoorstel is naar aanleiding van het advies van de afdeling Advisering van de Raad van State aanzienlijk ingeperkt. Het merendeel van de bepalingen zal worden geregeld in een amvb, zo lezen de leden van de D66-fractie. Dit leidt er toe dat in de memorie van toelichting slechts op hoofdlijnen wordt ingegaan op de uitwerking van het wetsvoorstel. Dat is voor deze leden onbevredigend en zij zullen het wetsvoorstel in samenhang met de aangekondigde amvb beschouwen. Wanneer zal deze amvb worden voorgehangen bij de Kamer?

Tot slot vragen genoemde leden waarom in de memorie van toelichting niet wordt ingegaan op de motie-Ypma/Bergkamp (33 400 XVI, nr. 32), die de regering verzoekt in de basisopleidingen en in de permanente educatie van professionals die werkzaam zijn in de jeugdzorg structureel aandacht te besteden aan de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren en het bespreekbaar maken van en het professioneel omgaan met seksualiteit.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering met het vervallen van de oorspronkelijk beoogde artikelen het onderscheid tussen de verantwoordelijkheid van aanbieders en instellingen enerzijds en beroepsbeoefenaren anderzijds verder buiten beschouwing meent te kunnen laten. Zij wijzen namelijk op de verstrekkende gevolgen die de beoogde voorstellen hebben voor de mogelijkheden tot beroepsuitoefening in de jeugdzorg. In tegenstelling tot de bepalingen over werktoedeling in de huidige Wet op de jeugdzorg verdient het wetsvoorstel volgens deze leden op dit punt wel degelijk aanvulling, bijvoorbeeld door expliciete verankering van de status van het kwaliteitsregister.

5. De implementatie

De betrokkenheid van de veldpartijen maakt het mogelijk de professionalisering wettelijk vorm te geven en waarborgt de brede implementatie er van in de praktijk. Is deze implementatie wettelijk verplicht, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zo nee, hoe kan implementatie worden gegarandeerd worden, en wat zijn de consequenties als dit niet (tijdig) gebeurt?

Over de vraag wie voor registratie in aanmerking moeten komen en welke verdere eisen voor de opname in het kwaliteitsregister moeten gelden, bestaat binnen het veld van de jeugdzorg een grote mate van overeenstemming. Echter, is er sprake van een objectieve maatstaf voor opname in het kwaliteitsregister? Op basis waarvan worden de eisen voor opname in het register vastgesteld? Kan het veld er zelf voor zorgen dat er daadwerkelijk een professionalisering gerealiseerd wordt? Zo ja, op welke wijze en zo nee, wat levert het dan op?

De «norm van de verantwoorde werktoedeling» komt erop neer dat jeugdzorgorganisaties het werk binnen hun organisatie altijd moeten toedelen aan een geregistreerde jeugdprofessional, tenzij zij aannemelijk kunnen maken dat werktoedeling aan anderen niet leidt tot kwaliteitsverlies. Op welke wijze en op welk moment moet dat aannemelijk gemaakt worden? Moeten alle gevallen tevoren ter beoordeling aan de Inspectie Jeugdzorg worden voorgelegd?

Criteria voor de aannemelijkheid of deugdelijkheid van de beslissingen over de werktoedeling aan de hand van de «norm van verantwoorde werktoedeling» worden niet genoemd. De kwaliteit van deze beslissingen is daarmee niet objectiveerbaar en voor een Inspectie of andere partijen onvoldoende toetsbaar. Worden er alsnog criteria vastgelegd op basis waarvan kan worden bepaald en getoetst of dergelijke beslissingen «zonder kwaliteitsverlies» zijn genomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en welke consequenties heeft dit?

Het uitgangspunt zal zijn dat de jeugdzorgorganisaties gebruik maken van de diensten van geregistreerde jeugdprofessionals. Worden cliënten op de hoogte gesteld wanneer zij te maken krijgen met een niet-geregistreerde jeugdzorgwerker? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Heeft verwijdering van een beroepsbeoefenaar uit het kwaliteitsregister tot gevolg dat deze beroepsbeoefenaar niet meer kan werken binnen de jeugdzorg? Of kan deze beroepsbeoefenaar nog wel in afwijking van de «norm van de verantwoorde werktoedeling» werk toebedeeld krijgen? Welke consequenties kan dit hebben?

Hoe worden beroepsbeoefenaars die kinderen misbruikt hebben of andere grove fouten hebben gemaakt behandeld? Komt er een (openbare) zwarte lijst?

Het tuchtreglement zal de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) aanwijzen als klachtgerechtigde met de bevoegdheid tot het indienen van een tuchtklacht. Kunnen cliënten ook zelf een klacht indienen tegen een beroepsbeoefenaar en zo ja, bij welke instantie?

De leden van de PvdA-fractie vinden het terecht dat er kwaliteitseisen worden gesteld aan jeugdhulpverleners. Dezelfde kwaliteitseisen zouden ook moeten gelden voor hulpverleners uit andere beroepsgroepen die niet zijn aangesloten bij het registratiesysteem van jeugdzorg maar wel jeugdhulp verlenen. Hoe kunnen ongelijke kwaliteitseisen binnen de jeugdhulpverlening voorkomen worden? De leden van de PvdA vragen zich af of de professionalisering van de jeugdzorg wordt uitgehold wanneer ook niet-geregistreerde hulpverleners hun diensten kunnen aanbieden? Is er dan nog sprake van professionalisering? Wat gaan de regering hiertegen doen?

De leden van de PvdA zijn van mening dat het wetsvoorstel, vanwege de transitie, zo spoedig mogelijk ingevoerd dient te worden. De professionalisering dient namelijk voorafgaand aan 2015 goed ingebed te worden binnen de jeugdhulpverlening. Het proces van deze invoering zou volgens de leden daarom versneld moeten worden. Hoe gaat de regering de invoering versnellen?

De regering geeft in haar brief aan dat bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel overleg is gevoerd met een drietal beroepsverenigingen. De leden van de SP-fractie willen weten of de regering dit wetsvoorstel ook heeft voorgelegd aan andere betrokken beroepsverenigingen, beroepsbeoefenaren en gemeenten. De NVMW, de NVO, NIP hebben aangegeven te willen starten met het kwaliteitsregister in de vorm van een stichting. Genoemde leden willen weten waarom andere betrokken partijen in de jeugdzorg niet betrokken worden of zijn.

Voorts willen zij weten welke rol het kwaliteitsinstituut speelt bij de verdere uitwerking van het voorliggende wetsvoorstel. Tevens willen zij weten in hoeverre dit wetsvoorstel van toepassing is op andere zorgsectoren. Zij vragen om een uitgebreide toelichting hoe dit wetsvoorstel zal uitwerken voor de geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg en langdurige zorg.

Het tuchtrecht wordt per beroepsgroep gescheiden, zo lezen genoemde leden in het voorliggende wetsvoorstel. Zij willen weten waarom hiervoor gekozen wordt. Ook willen zij een nadere toelichting hoe het tuchtcollege precies vormgegeven wordt binnen de stichting die verantwoordelijk wordt voor het kwaliteitsregister. Voorts willen deze leden weten in hoeverre de taakomschrijving van de Inspectie Jeugdzorg wordt uitgebreid.

Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed dat alleen een kwaliteitskenmerk verlangd wordt van professionals die lichte jeugdhulp verlenen en niet van professionals die preventieve jeugdhulp verlenen? Zal dit geen verkokering in de hand werken en discussies doen oplaaien in het dagelijkse werk met gezinnen over wie wat wel en niet mag doen?

De professionals vanuit de jeugdgezondheidszorg (JGZ), MEE en welzijn gaan straks gedeeltelijk onder de definitie preventie en gedeeltelijk onder de definitie jeugdhulp vallen, met allebei verschillende kwaliteitseisen. Voor jeugdhulp moeten zij worden opgenomen in een kwaliteitsregister. Wanneer dit niet gebeurt, zullen gemeenten na de transitie geen gebruik kunnen maken van de diensten van de professionals van MEE en welzijn. De professionals van de JGZ zijn wel allemaal geregistreerd in het BIG-register. Maar zij vallen straks onder de Wet Publieke Gezondheid (preventie) en onder de Jeugdwet (jeugdhulp). Graag een reactie van de regering op dit punt.

De leden van de CDA-fractie delen met de regering het uitgangspunt dat zorg zo laagdrempelig mogelijk gegeven moet worden, zeker aan gezinnen. Wel vragen de leden zich af of de comply or explainregel niet te zwaar is voor de vele laagdrempelige begeleiding die aan gezinnen gegeven wordt.

Gegeven de grote diversiteit aan werkzaamheden binnen de jeugdzorg, bestaat er behoefte aan een regeling op grond waarvan de inzet van geregistreerde jeugdprofessionals kan plaatsvinden zonder dat daarbij sprake is van een omschrijving van afgebakende taken, zo lezen de leden van de D66-fractie. Dat heeft ertoe geleid dat is gekomen tot een specifieke norm die gezien kan worden als een geconcretiseerd aspect van de verantwoordelijkheidstoedeling en die wordt opgelegd aan de jeugdzorgorganisaties. Deze norm van «verantwoorde werktoedeling» houdt in dat al het werk door, of direct onder verantwoordelijkheid van een hbo- of universitair geschoolde dient te gebeuren. Ligt de nadruk hiermee niet ten onrechte op hogeropgeleiden? Welke effecten ziet de regering voor de arbeidsmarktpositie voor mbo-geschoolden in de sectoren die straks onder de Jeugdwet vallen?

Als van bovengenoemde norm wordt afgeweken dient dat te gebeuren volgens het «comply or explain»-beginsel. Leidt de introductie van het beargumenteerd afwijken van de norm niet tot een aanzienlijke toename van de administratieve lastendruk voor instellingen en professionals?

De bewijslast rust op basis van de norm straks bij de jeugdzorginstanties. Wie zijn dat in de praktijk? Is dat de Raad van Bestuur van een instelling? In de amvb zal worden ingegaan op het instrumentarium dat de Inspectie Jeugdzorg ter beschikking zal staan ter handhaving van de norm. Welk type instrumenten staat de regering voor ogen?

De leden van de D66-fractie lezen dat het tuchtreglement de Inspectie Jeugdzorg zal aanwijzen als klachtgerechtigde. Worden ook andere partijen aangewezen als klachtgerechtigde? Hoe wordt de positie van cliënten en andere professionals hierbij zeker gesteld?

Het valt de leden van de SGP-fractie op dat de regering in de toelichting een aantal basale uitgangspunten weet te noemen die zullen gelden bij bijvoorbeeld de norm voor verantwoorde werktoedeling en de erkenning van het kwaliteitsregister. Zij vragen waarom dergelijke normen niet in het wetsvoorstel zijn opgenomen, aangezien het geen onderdelen betreft die als gevolg van de flexibele praktijk regelmatig gewijzigd moeten worden.

6. De norm van verantwoorde werktoedeling

Door zorg te dragen voor een op het kwaliteitskader aansluitend toetsingskader, ziet de Inspectie Jeugdzorg mogelijkheden om tot een effectieve handhaving van de «norm van de verantwoorde werktoedeling» te komen, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Zou het niet efficiënter zijn om door middel van een specifieke wettelijke norm bij beide afwijkingsgronden zelf, duidelijk te maken wanneer de afwijking gerechtvaardigd dan wel noodzakelijk is? Waarom wordt er voor gekozen om een toetsingskader op te stellen dat weer aansluit bij een kwaliteitskader? Brengt deze gelaagdheid niet het risico van een gebrek aan eenduidige toetsing met zich mee?

Op welke wijze is de «norm van verantwoorde werktoedeling» een toevoeging aan de uit de Kwaliteitswet Zorginstellingen voortvloeiende verplichting om «verantwoorde zorg» te leveren? Realiseert deze norm een werkwijze die niet uit die kwaliteitswet voortvloeit? Zo ja, kan de kwaliteitswet niet zo uitgevoerd of aangepast worden dat de benodigde werkwijze daar wel uit voortvloeit?

Hoe verhoudt het kwaliteitskader zich tot het kwaliteitskader van de Commissie Rouvoet? Waar zit de overlap en hoe kan gezorgd worden dat beide kwaliteitskaders als één gaan functioneren?

De vraag wanneer een geregistreerde professional ingezet moet worden, is voor de leden van de PvdA-fractie erg belangrijk ook in het licht van de transitie. «De norm van de verantwoorde werktoedeling» is helder, maar met name de eerste uitzonderingsgrond (jeugdzorgorganisaties mogen afwijken indien zij aannemelijk kunnen maken dat de kwaliteit van de zorg door de toedeling van werkzaamheden aan andere medewerkers niet nadelig wordt beïnvloed) geeft veel ruimte. In hoeverre is het kwaliteitskader van toepassing op en worden er kwaliteitseisen gesteld aan deze uitzonderingsgrond?

Genoemde leden zien de transitie als een transformatie van het jeugdzorgstelsel. Het stelsel moet getransformeerd worden, zodat de problemen bij gezinnen en kinderen op tijd worden herkend, en zodat één regisseur (een generalist) vanuit zijn/haar deskundigheid professionele en andere hulpverlening voor het gezin en het kind inschakelt. Kinderen moeten namelijk, indien mogelijk, in hun vertrouwde omgeving opgroeien door de eigen kracht van gezinnen en hun netwerk in te zetten bij de integrale hulpverlening. Hoe is het generalistisch denken van hulpverleners die als regisseur in gezinnen moeten optreden binnen het professionaliseringstraject verwerkt? In hoeverre wordt het generalistische denken een kader of kwaliteitseis binnen het professionaliseringstraject?

De leden van de SP-fractie constateren dat de norm die geïntroduceerd wordt uitgaat als «de norm van de verantwoorde werktoedeling». Jeugdzorgorganisaties moeten altijd kunnen aangeven wanneer een geregistreerde zorgverlener ingezet wordt, tenzij zij aannemelijk kunnen maken dat de inzet van niet geregistreerde beroepsbeoefenaren zorg kunnen bieden met hetzelfde kwaliteitsniveau. Genoemde leden maken zich zorgen over de uitwerking hiervan. In hoeverre kunnen jeugdzorgorganisaties goedkopere en niet geregistreerde beroepsbeoefenaren inzetten? Zij willen weten hoe de regering dit wil voorkomen en hoe het toezicht hierop is geregeld. Is de Inspectie Jeugdzorg hier voldoende voor toegerust? Tevens willen zij weten hoe de handhaafbaarheid precies vormgegeven gaat worden, aangezien de Inspectie Jeugdzorg haar zorgen hierover heeft geuit. Hoe wil de regering dit oplossen?. Voorts willen deze leden weten of ongeschoolde beroepsbeoefenaren ook werk mogen uitvoeren onder toezicht van een hbo-geschoolde beroepsbeoefenaar. Tevens willen zij weten of ongeschoolde beroepsbeoefenaren ook werk onder toezicht mogen uitvoeren door een mbo-geschoolde beroepsbeoefenaar. Zij vragen hier een toelichting op dit punt van de regering.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering de norm voor verantwoorde werktoedeling in het Uitvoeringsbesluit wil regelen. Deze leden vragen of de regering hiermee bedoelt aan te geven dat vooral de invulling van die norm nader bepaald wordt, bijvoorbeeld om de bewijslastverdeling op de gewenste wijze in te richten, maar dat norm op zich al bestaat. Zij wijzen er namelijk op dat de algemene norm voor verantwoorde werktoedeling reeds in de huidige wetsartikelen te vinden is, onder meer gezien de verplichtingen op grond van artikel 13, de leden 4 en 7.

7. Het kwaliteitsregister

Zullen de richtlijnen voor het schorsen en het schrappen van jeugdzorgwerkers vergelijkbaar zijn met die uit het tuchtrecht voor BIG-geregistreerden, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Vanaf welke gradatie worden tuchtmaatregelen openbaar gemaakt?

(Her)registratie en verwijdering uit het kwaliteitsregister vindt plaats door het bestuur van de stichting. Betekent dit dat de bestuursleden zelf niet werkzaam zullen zijn in de jeugdzorg naast hun bestuursfunctie? Zo nee, hoe wordt belangenverstrengeling voorkomen?

Door zich te laten registreren ontstaat tussen de registerstichting en de geregistreerde jeugdprofessional langs privaatrechtelijke weg een aantal verbintenissen. In welke mate en op welke wijze zijn deze verbintenissen afdwingbaar? Wat zijn de consequenties als een dergelijke verbintenis geschonden wordt, gezien het feit dat er geen aan het publiekrecht ontleend rechtsgevolg is?

Er wordt een tuchtcollege in het leven geroepen door in de statuten van de stichting neer te leggen dat de stichting een orgaan kent dat is belast met de uitoefening van tuchtrechtspraak. Wie zullen er plaatsnemen in het tuchtcollege? Hoe worden zij geselecteerd? Aan welke voorwaarden dienen zij te voldoen om geselecteerd te worden?

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie dat er ook publiekrechtelijke rechtsgevolgen zijn die samenhangen met de registratie. Aan welke gevolgen moeten genoemde leden daarbij denken? Hoe kunnen deze publiekrechtelijke rechtsgevolgen ontstaan binnen een privaatrechtelijke aangelegenheid?

De leden van de SP-fractie constateren dat per algemene maatregel van bestuur de erkenningscriteria worden gesteld voor de vormgeving van het kwaliteitsregister, dat zal onder meer gaan over registratie, na- en bijscholing e.d. Genoemde leden vragen de regering om een uitgebreide toelichting over de criteria die gesteld zal worden, voor de beoordeling van het voorliggende wetsvoorstel. Voorts willen zij een toelichting ontvangen hoe de privacygegevens van beroepsbeoefenaren wordt gewaarborgd.

Deze leden constateren dat het een zaak is van beroepsbeoefenaren en beroepsverenigingen wie toegelaten wordt tot het kwaliteitsregister en wie daaruit verwijderd wordt. Zij ontvangen graag een toelichting hoe dit precies wordt geregeld. Tevens willen zij weten in hoeverre er sprake is van een onafhankelijk bestuur van de stichting die verantwoordelijk is voor het opererend tuchtcollege. In hoeverre is er sprake van onafhankelijkheid gezien het privaatrechtelijk geregeld is. Voorts willen zij weten wie hierop toezicht houdt.

De leden constateren dat het kwaliteitsregister niet aangesloten wordt bij het bestaande BIG-register. Zij willen weten waarom niet gekozen is om het BIG register aan te passen voor beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg. Zij vragen hier een uitgebreide toelichting op. Genoemde leden ontvangen tevens een toelichting waarom het tuchtrecht privaatrechtelijk geregeld wordt en niet wettelijk zoals dit voor BIG-geregistreerden geregeld is.

De leden van de SP-fractie willen weten wat voor consequenties er zijn zodra een beroepsbeoefenaar uit het kwaliteitsregister wordt geschrapt. Mogen deze personen nog werken in de jeugdzorg of niet en wat gebeurt er als beroepsbeoefenaren zich niet willen inschrijven in het kwaliteitsregister. Geldt hiervoor een verplichting? Genoemde leden vragen hier opheldering over.

In de memorie van toelichting lezen de leden van de CDA-fractie dat de reeds bij de beroepsverenigingen aanwezige deskundigheid en infrastructuren zoveel mogelijk worden benut. Dat zijn de huidige beroepsgroepen als Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW), de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO) het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en beroepsregister van Agogisch en Maatschappelijk werkers (BAMw). Maar de nieuwe Wet op de jeugdhulp zal er anders uit gaan zien dan de huidige Wet, daarom vragen deze leden of hierbij ook de GGZ-sector en de gehandicaptenzorg bij is betrokken?

Gegeven de beginfase van de beroepsvorming waarin de jeugdzorg verkeert, wordt in het voorliggende wetsvoorstel niet gekozen voor publiekrechtelijk register zoals de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Een dergelijk publiekrechtelijk register biedt niet de flexibiliteit die het voorliggend voorstel wel kent. De leden van de D66-fractie snappen deze redenering, maar vragen of de regering hiermee als einddoel wel een dergelijk register op publiekrechtelijk grondslag ziet.

Een overeenkomst tussen het voorgestelde register en het BIG-register is dat registratie tijdelijk van aard zal zijn. Beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg zullen op regelmatige momenten herregistratie moeten aanvragen. Welke voorwaarden zullen aan herregistratie worden verbonden? Zullen vereisten van bij- en nascholing verplicht worden gesteld voor herregistratie?

Het bestuur van de registerstichting wordt verantwoordelijk voor de registratie en verwijdering uit het kwaliteitsregister. Hoe wordt dit bestuur samengesteld en wie controleert dit bestuur?

Voorzien wordt in een systeem van privaatrechtelijk tuchtrecht. De leden van de D66-fractie begrijpen voorts dat de vraag of sprake is van normoverschrijding zal worden vastgesteld door een tuchtcollege. Zullen beslissingen van het tuchtcollege openbaar worden gemaakt? Krijgen ook cliënten straks inzicht in beslissingen van dit tuchtcollege?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering er niet voor gekozen heeft jeugdprofessionals op te nemen in de Wet BIG. Naar de mening van deze leden zou een register voor de jeugdzorg namelijk bij uitstek passend zijn bij de huidige registers van de Wet BIG. Zij constateren dat de regering enkel feitelijke overeenkomsten en verschillen geeft, maar dat daaraan geen kwalificatie wordt gegeven. Heeft de regering enkel vanwege de ontwikkelingsfase waarin de jeugdzorg verkeert gekozen om niet aan te sluiten bij de Wet BIG of is zij ook op inhoudelijke gronden van oordeel dat jeugdzorgprofessionals niet in de Wet BIG thuis horen?

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de uitsluiting van beroepsbeoefenaren uit een bepaald beroep door middel van een register en tuchtrecht kan geschieden zonder expliciete regeling in een formele wet. Kan de regering volstaan met in hoge mate te verwijzen naar de invulling door private beroepsorganisaties, terwijl de wet zich bovendien slechts op de verantwoordelijkheid van aanbieders en instellingen richt? Zij vragen in dit verband een vergelijking te maken met regelingen en waarborgen zoals die in de Wet BIG en de Advocatenwet zijn vormgegeven.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de insteek van het wetsvoorstel om registratie en tuchtrecht in te vullen op grond van de bepalingen inzake instellingen en aanbieders zich verhoudt tot de mogelijkheid van natuurlijke personen om op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg als zorgaanbieder actief te zijn. In hoeverre is het wenselijk dat ongelijkheid ontstaat tussen jeugdzorgprofessionals die in dezelfde sector werken, aangezien de ene groep via het kwaliteitsregister en de andere groep via het BIG-register wordt beoordeeld? Verdient het mede daarom niet de voorkeur om een uniforme regeling voor registratie te treffen?

8. De norm van de verantwoorde werktoedeling voor medewerkers in de jeugdzorg,

Werkzaam voor justitiële organisaties en daaraan gelieerde organisaties

De leden van de SP-fractie constateren dat medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming kwaliteitseisen opgelegd kunnen krijgen door het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Hoe gaan deze medewerkers precies betrokken worden bij het kwaliteitsregister? Genoemde leden vragen om meer duidelijkheid hierover. Voorts willen zij weten waarom wettelijke maatregelen voor het personeel van de raad niet noodzakelijk en opportuun zijn. Zij vragen om een toelichting hierop en ook waarom dit ook niet geldt voor rijksinrichtingen. Voorts vragen zij waarom voor personeel van de Stichting Nidos geen noodzakelijke registratie nodig is.

9. De overgangsperiode

De leden van de SP-fractie vragen de regering welk termijn zij in een algemene maatregel van bestuur willen vaststellen.

10. Het nieuwe stelsel voor de jeugdzorg

Het professionaliseringstraject dient volgens de leden van de PvdA-fractie ook na de transitie voortgezet en gewaarborgd te worden. Solistisch werkende jeugdhulpverleners kunnen volgens deze leden ook een belangrijke bijdrage leveren aan de jeugdhulpverlening in gemeenten. Om die reden dient de positie van solistisch werkende jeugdhulpverleners helder te zijn, zodat ook deze hulpverleners ingezet kunnen worden door gemeenten. Hoe worden deze solistische jeugdhulpverleners onderworpen aan de norm van de verantwoorde werktoedeling? Zouden solistische jeugdhulpverleners altijd geregistreerd moeten zijn, omdat ze niet aangesloten zijn bij een jeugdzorgaanbieder?

De leden van de SP-fractie willen weten hoe de regering het voorliggende wetsvoorstel ziet in verband met de overheveling van jeugdzorg naar gemeenten. Zij vragen om een uitgebreide toelichting hierop. Voorts willen zij weten in hoeverre zij met gemeenten in gesprek zijn, om het voorliggende wetsvoorstel te betrekken bij de nieuwe Jeugdwet voor gemeenten. Zijn gemeenten bijvoorbeeld op de hoogte dat zij geen jeugdzorgaanbieders mogen contracteren die niet voldoen aan de verantwoorde werktoedeling, en hoe gaat dit in de toekomst uitwerken? Wat gebeurt er als jeugdzorgaanbieders weigeren om volgens deze norm te werken, wat zijn dan precies de consequenties? Is de regering van plan dit te betrekken bij de verdere uitwerking- en informatievoorziening aan gemeenten bij de decentralisatie van jeugdzorg? Zij willen hier opheldering over van de regering. Voorts willen genoemde leden meer informatie hoe de regering denkt het toezicht op de norm van de verantwoorde werktoedeling wil uitoefenen.

Net als de leden van de CDA-fractie vragen een aantal hulpverleners, dat hulp en ondersteuning bieden aan jongeren, hoe deze wetswijziging zich verhoudt tot nieuwe Jeugdwet. De wetswijziging focust zich op de huidige Wet op de jeugdzorg. De vraag is nu hoe dit straks geïntegreerd gaat worden in de nieuwe Jeugdwet die veel breder is. Dan gaan professionals van de organisaties die aangesloten zijn bij de bovengenoemde partijen, deels wel en deels niet onder de term jeugdhulp vallen. Hierdoor ontstaat een knip tussen preventieve en lichte jeugdhulp. De leden van de CDA-fractie willen graag een uitgebreide toelichting van de regering op dit punt.

In praktijk zijn veel professionele beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg bezig met allerlei in de praktijk bestaande methoden voor professionalisering. Genoemde leden zouden het wenselijk vinden dat dit aanhangige wetsvoorstel hier zoveel mogelijk op aansluit. Graag een reactie van de regering op dit punt.

Door de decentralisatie van de Wet op de jeugdzorg zullen gemeenten straks worden geconfronteerd met nieuwe domeinen maar ook nieuwe zorgaanbieders. Betekent dit dat de regeling van een kwaliteitsregister te zijner tijd ook van toepassing wordt op zorgaanbieders in de gehandicaptenzorg en GGZ die hulp en ondersteuning bieden aan de groep jongeren onder de 18 jaar.

De leden van de D66-fractie merken op dat de jeugdzorg staat voor een ingrijpende wijziging. Het college van burgemeesters en wethouders wordt in het nieuwe stelsel verantwoordelijk voor het brede domein van de jeugdhulp, welke ruimer is dan de jeugdzorg. Ook de jeugdreclassering, de zorg voor jeugdigen met een (verstandelijke) beperking (jeugd-(L)VB) en mogelijk de jeugd-GGZ zal een verantwoordelijkheid worden van het college. De voorliggende wetswijziging focust op de huidige jeugdzorg. Dit roept bij deze leden de vraag op hoe de voorgestelde maatregelen ten behoeve van de professionalisering van de jeugdzorg straks doorwerken naar het nieuwe stelsel voor de jeugdzorg. Waarom wil de regering thans een nieuw systeem van professionalisering voor de jeugdzorg implementeren, wetende dat andere sectoren die ook deel gaan uitmaken van het nieuwe jeugdstelsel al goed functionerende systemen van professionalisering hebben? Is dat niet inefficiënt? Hoe draagt de regering zorg voor een uniforme kwaliteitsborging in het nieuwe stelsel?

De leden van de D66-fractie vragen voorts aandacht voor professionals die omgaan met kinderen met een beperking. Zij constateren dat de gehandicaptenzorg bewust niet voor een systeem van beroepsregistratie heeft gekozen. De sector heeft echter gekozen om middelen in te zetten voor de ontwikkeling van beroepskrachten. Dreigt met de introductie van het nieuwe jeugdstelsel als gevolg van niet aansluitende systemen geen verlies van kwaliteit?

In dit verband wijzen de leden van de D66-fractie ook op de overige decentralisaties in het sociale domein zoals die zijn voorzien in het regeerakkoord van het kabinet. Is het verstandig om de professionalisering in het jeugddomein afzonderlijk in regelgeving vast te leggen, los van de overige decentralisaties in het sociale domein? Is het niet wenselijk om één visie te ontwikkelen voor de registratie van professionals en borging van kwaliteit in het hele sociale domein? Kan daarvoor gebruik gemaakt worden van de al in de praktijk bestaande methoden voor professionalisering?

11. Evaluatie/monitoring

De leden van de SP-fractie constateren dat informatie over de evaluatie en monitoring te zijner tijd zal komen per algemene maatregel van bestuur. Zij willen weten wanneer de Kamer daar meer informatie over ontvangt.

12. Gevolgen voor de Rijksbegroting

De leden van de PvdA-fractie hebben nog een aantal vragen met betrekking tot de financiën. Wat zijn de toekomstige financiële gevolgen van de professionalisering en het kwaliteitskader voor de gemeenten? In de memorie van toelichting hebben deze leden niet kunnen teruglezen wie de kosten vergoed die na 2015 ten aanzien van de professionalisering (zoals bij- of nascholing) worden gemaakt. Wie draagt deze kosten na 2015? Is dit besproken met de VNG en wat is hun mening hierover?

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de € 6,5 miljoen voor de professionalisering van de jeugdzorg momenteel wordt besteedt. Tevens willen zij weten hoe de financiering na 2014 zal verlopen. Is de regering van plan de professionalisering structureel te ondersteunen of zal dit een taak worden van de stichting die verantwoordelijk gemaakt wordt voor de professionalisering van de jeugdzorg?

De leden van de CDA-fractie vragen wie de kosten van de uitwerking van deze wet gaan dragen. Er is € 6,5 miljoen euro voor de jaren 2010–2014 geraamd. Dit zijn kosten voor het beroepsregister, de eerste registratiekosten en communicatie. Voorts vragen genoemde leden of de regering kan duiden welke beroepseisen er gesteld gaan worden en welk effect deze zullen hebben op opleidingskosten.

De Ministeries van VWS en VenJ hebben gezamenlijk incidenteel € 6,5 miljoen beschikbaar gesteld voor de professionalisering van de jeugdzorg, zo lezen de leden van de D66-fractie. Deze middelen zijn onder meer bedoeld voor het inrichten van het register en een kosteloze eerste registratie voor de 20.000 beroepsbeoefenaren die straks voor registratie in aanmerking komen. Hoe zal het register na de introductie worden gefinancierd? Bij welke partijen zullen de kosten voor het register neerslaan?

Deze middelen zijn niet bestemd voor het op het gewenste niveau brengen van de huidige medewerkers in de jeugdzorg. Met de aanstaande transitie van de jeugdzorg vragen deze aan leden hoe deze opleidingskosten worden gefinancierd. Vormt dit naar de mening van de regering geen bedreiging voor de beoogde kwaliteitsverbetering van de jeugdzorg? Daarnaast is onduidelijk hoe kwaliteitsborging door gemeenten gefinancierd gaat worden. Het is van belang dat de gemeenten die vanaf 2015 verantwoordelijk zijn voor de jeugdzorg rekening houden met de kosten die professionalisering van de jeugdzorg met zich meebrengt. Hoe gaat de regering dit bewerkstelligen? De leden van de D66-fractie vragen voorts of de kwaliteitseisen kunnen leiden tot een loonopdrijvend effect. Dit mede in het licht van het feit dat aanvankelijk mogelijk sprake zal zijn van een schaarste van personeel dat aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet. Hoe kijkt de regering hiertegen aan?

13. Internetconsultatie

Bij de vraag of de argumentatie om af te wijken van de «norm van de verantwoorde werktoedeling» toereikend is, zal het gemotiveerde oordeel van de Inspectie Jeugdzorg leidend zijn. Dat oordeel kan door de rechter worden getoetst. Hoe zal deze rechterlijke toets er uitzien, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Er is immers geen wettelijke norm om aan te toetsen.

De beroepsverenigingen hebben een verantwoordelijkheid als het gaat om de oprichting en inrichting van de stichting die het register beheert. Het is aan hen om te bepalen of zij daarin ruimte bieden aan niet bij hun vereniging aangesloten beroepsbeoefenaren. Worden nieuwe en/of zelfstandige beroepsbeoefenaren op deze manier niet benadeeld? Zou het niet goed zijn als zij er actief bij worden betrokken?

De leden van de SP-fractie constateren dat beroepsverenigingen kunnen bepalen hoe de besluitvorming binnen hun organisaties plaatsvindt. Zij vragen hoe onafhankelijk deze zijn, als zij kunnen besluiten om wel of niet aangesloten beroepsbeoefenaren hierbij te betrekken. Genoemde leden vragen hierover opheldering aan de regering.

Voorts willen genoemde leden weten welk termijn de regering in gedachten heeft om het voorliggende wetsvoorstel in te voeren.

14. Overige

Kan de regering aangeven waarom de zittingsvertegenwoordigers van bureau jeugdzorg niet in de rechtbank beëdigd worden, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Op welke wijze kan het beëdigen van zittingsvertegenwoordigers wettelijk geregeld worden?

De voorzitter van de commissie, Neppérus

De adjunct-griffier van de commissie, Sjerp

Naar boven