33 610 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met de aanpassing van het fiscale kader voor oudedagsvoorzieningen (Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen)

Nr. 21 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 juni 2013

In de brief van 14 juni jl. (Kamerstuk 33 610, nr. 14) is aan uw Kamer meegedeeld dat het kabinet een nota van wijziging voor spoedadvies aanhangig heeft gemaakt bij de Raad van State. Daarbij is toegezegd dat uw Kamer spoedig nader zou worden geïnformeerd over de verdere besluitvorming van het kabinet. Met deze brief geef ik invulling aan deze toezegging en bericht ik u als volgt.

Het kabinet heeft kennis genomen van de tijdens de procedurevergadering van de vaste commissie van Financiën van 13 juni jl. door verschillende fracties geuite zorgen over de termijn waarbinnen de Kamer de voorgenomen aanvulling op het wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw en premiepercentages pensioenen en maximering pensioengevend inkomen kan behandelen. Zoals uit de brief van 14 juni van het kabinet volgt, vindt het kabinet het tegelijkertijd wel van belang dat de parlementaire behandeling van dat wetsvoorstel niet wordt vertraagd. Hierbij speelt ook een rol dat de uit het regeerakkoord voortvloeiende aanpassingen – anders dan de aanvullingen die voortvloeien uit het akkoord van sociale partners – de wettelijke regels inperken. Dergelijke wijzigingen vragen de nodige inspanningen van pensioenuitvoerders. Het kabinet vindt het van belang dat deze uitvoerders voor de implementatie zoveel mogelijk comfort wordt geboden.

Dit heeft ertoe geleid dat het kabinet zijn besluit tot uitwerking van het voorstel van sociale partners via een nota van wijziging heeft heroverwogen. Het kabinet heeft besloten niet een nota van wijziging in te dienen, maar de door sociale partners overeengekomen aanvulling in een afzonderlijk wetsvoorstel uit te werken (Kamerstuk 33 672, nrs. 1 t/m 3). Het is vervolgens aan het oordeel van uw Kamer om te beslissen of het wetsvoorstel tot invoering van pensioen- en lijfrente-excedentregelingen nog nadere parlementaire behandeling behoeft. Het kabinet heeft over het besluit tot een afzonderlijk wetsvoorstel gesproken met sociale partners.

Praktisch heeft deze heroverweging ertoe geleid dat het kabinet gisteren een adviesaanvraag bij de Raad van State heeft ingediend op een wetsvoorstel dat strekt tot invoering van pensioen- en lijfrente-excedentregelingen. Hiermee is de oorspronkelijke adviesaanvraag ingetrokken. Het wetsvoorstel komt inhoudelijk overeen met het op 14 juni aan uw Kamer toegestuurde voorontwerp voor een nota van wijziging. Hedenmiddag heeft het kabinet van de Raad van State een advies ontvangen op het wetsvoorstel. Het kabinet heeft voor ogen dat uw Kamer uiterlijk op vrijdag 21 juni a.s. het betreffende wetsvoorstel, het advies van de Raad van State en het nader rapport ontvangt.

Wat de nota naar aanleiding van het nader verslag betreft is het kabinet voornemens uw Kamer uiterlijk op vrijdag 21 juni a.s. deze nota aan te bieden (Kamerstuk 33 610, nr. 16). Daarbij heeft het kabinet geoordeeld dat het staatsrechtelijk het meest opportuun is wanneer in de nota uitsluitend wordt ingegaan op de vragen die betrekking hebben op hetgeen in het wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw en premiepercentages pensioenen en maximering pensioengevend inkomen wordt voorgesteld. De door uw Kamer in het nader verslag gestelde vragen over de voorgenomen invoering van pensioen- en lijfrente-excedentregelingen zal het kabinet daarom bij afzonderlijke brief beantwoorden. Deze brief zal uw Kamer eveneens op vrijdag 21 juni ontvangen (Kamerstuk 33 610, nr. 17).

Het kabinet hoopt dat met het bovenstaande tegemoet wordt gekomen aan de wensen van uw Kamer en dat uw Kamer ruimte ziet het wetgevingsoverleg op 24 juni doorgang te geven. De voorkeur van het kabinet gaat er daarbij naar uit dat tijdens dit wetgevingsoverleg beide wetsvoorstellen kunnen worden besproken.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers

Naar boven