Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juni 2013
Naar aanleiding van de besluitvorming van de vaste commissie van Financiën in de procedurevergadering
van 13 juni jl deel ik u het volgende mede.
De vaste commissie heeft gevraagd of de nota van wijziging op het wetsvoorstel Wet
verlagingmaximumopbouw- en premiepercentages pensioenen en maximering pensioengevend
inkomen zo spoedig mogelijk naar de Kamer kan worden gestuurd. Tevens heeft de vaste
commissie gevraagd of de nota van wijziging voor advies aanhangig kan worden gemaakt
bij de Raad van State. Tegelijkertijd geeft de commissie aan te willen vasthouden
aan behandeling van het voorstel voor het zomerreces. Verder vraagt de commissie om
een oordeel van de toezichthouders AFM en DNB over de gevolgen van de nota van wijziging.
Naar aanleiding van bovenstaande merk ik op dat het volgtijdelijk indienen van de
nota van wijziging bij de Tweede Kamer en van een adviesaanvraag bij de Raad van State
niet gebruikelijk is. In overleg met de vicepresident van de Raad van State, indachtig
het verzoek van uw Kamer, heb ik daarom besloten uw Kamer een voorontwerp van de nota
van wijziging toe te sturen zoals dat heden door het kabinet voor een adviesaanvraag
naar de Raad van State is gestuurd.
Richting uw Kamer kan ik verder opmerken dat de Raad is verzocht om de adviesaanvraag
met de hoogst mogelijke spoed in behandeling te nemen. Op dit moment is nog niet duidelijk
welke periode de Raad nodig denkt te hebben om over de nota van wijziging te adviseren.
De verwachting is dat begin van volgende week daarover meer duidelijkheid komt. Over
de verdere besluitvorming van het kabinet wordt u zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Met betrekking tot het verzoek van uw Kamer om te informeren over het oordeel van
de toezichthouders AFM en DNB kan ik opmerken dat de Minister van Financiën vrijdag
14 juni jl. een brief heeft ontvangen van de toezichthouders naar aanleiding van uw
verzoek tijdens het rondetafelgesprek van 10 juni jl. De Minister van Financiën zal
deze brief naar uw Kamer doorgeleiden.
Het kabinet hecht eraan dat het wetsvoorstel voor het zomerreces door uw Kamer wordt
afgehandeld. In dat licht bezien heeft het kabinet de sterke voorkeur het wetgevingsoverleg
op 24 juni te laten plaatsvinden, behoudens een tijdig advies van de Raad van State.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De staatssecretaris van Financiën,
F.H.H. Weekers