33 576 Natuurbeleid

V VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 maart 2021

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 hebben kennisgenomen van de brieven2 van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 30 januari 2021 en 5 februari 2021, in reactie op de brief met vragen van de commissie van 20 januari 2021 inzake de zesde Voortgangsrapportage Natuur 2019.

Naar aanleiding hiervan zijn op 17 februari 2021 nog een aantal vragen gesteld aan de Minister.

De Minister heeft op 12 maart 2021 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT/LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Den Haag, 17 februari 2021

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brieven3 van 30 januari 2021 en 5 februari 2021, in reactie op de brief met vragen van de commissie van 20 januari 2021 inzake de zesde Voortgangsrapportage Natuur 2019 (hierna: VRN). De leden van de fracties van het CDA en GroenLinks hebben nog een aantal vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie steunen uw inzet om op korte termijn met de Europese Commissie te spreken over proportionaliteit van te nemen maatregelen en flexibiliteit in de doelen voor Natura 2000, bijvoorbeeld als gevolg van klimaatverandering of de uitvoering van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. Deze leden vragen u of met «op korte termijn» de periode van februari/maart 2021 wordt bedoeld en zij verzoeken u om de resultaten van het overleg toegezonden te krijgen.

Voorts constateren de leden van de CDA-fractie dat een onzekere factor bij de uitvoering van het Wierdense Veld de intensiteit van de benutting van de drinkwaterwinningen in de toekomst is. Het precieze ecologische effect daarvan is onzeker. Deze leden vragen u of u in uw gesprek met de Europese Commissie dit voorbeeld over proportionaliteit van ingrepen in relatie tot de zekerheid over het te bereiken resultaat tegelijkertijd aan de orde zou willen stellen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks danken u voor het beantwoorden van de nadere vragen. Zij merken echter op dat enkele op 20 november 20204 gestelde vragen, die zijn herhaald op 20 januari 2021, nog niet zijn beantwoord. Zij ontvangen ook hierop graag nog uw reactie.

Het betreft de volgende vragen: «In het programma Natuur blijft «samen optrekken» het devies. De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar de onderliggende afweging van strategieën waaruit blijkt dat dit een verstandige en effectieve wijze van handelen is. Kunt u daarom aangeven of er een analyse is gemaakt van verschillende strategieën om de doelen van het natuurpact te bereiken? En hoe daarbij de strategie van «samen optrekken» als effectiever is beoordeeld dan bijvoorbeeld via wetgeving en bijhorende handhavingsdoelen en/of resultaten op te leggen?»

Ook op de volgende vraag zouden deze leden nog graag een antwoord ontvangen: «Welke eisen stelt het kabinet aan nieuwbouwlocaties in het kader van de woondeals en de overige afspraken die in het kader van de NOVI gemaakt worden, zodat gegarandeerd wordt dat de stedenbouwkundige ontwikkeling komend decennium natuurpositief zal uitpakken?»

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 12 maart 2021.

Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, L.P. van der Linden

BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 maart 2021

Hierbij beantwoord ik, in navolging van mijn brieven van 21 december 2020, 30 januari 2021 en 5 februari 2021, de resterende nadere vragen die leden van uw vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit mij op 17 februari 2021 hebben gesteld in het schriftelijk overleg inzake de zesde Voortgangsrapportage Natuur.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie steunen uw inzet om op korte termijn met de Europese Commissie te spreken over proportionaliteit van te nemen maatregelen en flexibiliteit in de doelen voor Natura 2000, bijvoorbeeld als gevolg van klimaatverandering of de uitvoering van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. Deze leden vragen u of met «op korte termijn» de periode van februari/maart 2021 wordt bedoeld en zij verzoeken u om de resultaten van het overleg toegezonden te krijgen.

Voorts constateren de leden van de CDA-fractie dat een onzekere factor bij de uitvoering van het Wierdense Veld de intensiteit van de benutting van de drinkwaterwinningen in de toekomst is. Het precieze ecologische effect daarvan is onzeker. Deze leden vragen u of u in uw gesprek met de Europese Commissie dit voorbeeld over proportionaliteit van ingrepen in relatie tot de zekerheid over het te bereiken resultaat tegelijkertijd aan de orde zou willen stellen.

Recent heb ik met Eurocommissaris Sinkevičius gesproken over flexibiliteit in de uitvoering van Natura 2000 en proportionaliteit van de te nemen maatregelen. Daarbij is door de gedeputeerde van Overijssel ook de casus Wierdense Veld toegelicht. De contacten met de Commissie hebben opgeleverd dat deze onderwerpen onder de aandacht zijn gebracht. De Commissie is altijd bereid tot verder overleg. Voor de Commissie staat voorop dat Nederland gehouden is aan het bereiken van een volledige gunstige staat van instandhouding conform de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn en aan het voorkómen van verslechtering in Natura 2000-gebieden. De Europese Commissie verwacht van Nederland een daadkrachtige uitvoering. Het kabinetsbeleid is hierop gericht. Voor het Wierdense veld wordt ingezet op het behoud van de huidige natuurwaarden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks danken u voor het beantwoorden van de nadere vragen. Zij merken echter op dat enkele op 20 november 2020 gestelde vragen, die zijn herhaald op 20 januari 2021, nog niet zijn beantwoord. Zij ontvangen ook hierop graag nog uw reactie. Het betreft de volgende vragen: «In het programma Natuur blijft «samen optrekken» het devies. De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar de onderliggende afweging van strategieën waaruit blijkt dat dit een verstandige en effectieve wijze van handelen is. Kunt u daarom aangeven of er een analyse is gemaakt van verschillende strategieën om de doelen van het natuurpact te bereiken? En hoe daarbij de strategie van «samen optrekken» als effectiever is beoordeeld dan bijvoorbeeld via wetgeving en bijhorende handhavingsdoelen en/of resultaten op te leggen?»

In mijn brieven van 21 december 2020 en 5 februari 2021 ben ik ingegaan op deze vraag. Aanvullend hierop wil ik benadrukken dat de decentralisatie van taken in het natuurbeleid naar de provincies een stapsgewijze ontwikkeling is geweest, die is begonnen met de zogeheten decentralisatie-impuls uit 1993 en als sluitstuk het Bestuursakkoord Natuur (2011–2012) en het Natuurpact (2013).5 Er is dus ook niet één analyse op één moment gedaan voor-en nadelen van de decentralisatie en de taakverdeling in het natuurbeleid. Argumenten voor de decentralisatie waren veelal dat provincies ook andere taken in het ruimtelijke domein behartigden en op deze wijze de natuur beter konden meenemen in hun gebiedsprocessen. De decentralisatie van het natuurbeleid door het kabinet-Rutte I was deels ontleend aan het rapport van de brede heroverweging openbaar bestuur uit 2010.6 Provincies zouden zich volgens die heroverweging verder kunnen ontwikkelingen als primaire bestuurslaag voor het ruimtelijke economische domein. Een (verdere) decentralisatie van natuurtaken paste daarbij.

Zoals benadrukt in mijn brieven van 21 december 2020 en 5 februari 2021 hanteren we bij het Programma Natuur de strategie van «samen optrekken», vanuit ieders eigen verantwoordelijkheid. Zie verder mijn beantwoording in deze eerdere brieven.

Ook op de volgende vraag zouden deze leden nog graag een antwoord ontvangen: «Welke eisen stelt het kabinet aan nieuwbouwlocaties in het kader van de woondeals en de overige afspraken die in het kader van de NOVI gemaakt worden, zodat gegarandeerd wordt dat de stedenbouwkundige ontwikkeling komend decennium natuurpositief zal uitpakken?»

In mijn brief van 5 februari 2021 heb ik laten weten dat het Rijk op dit moment op het gebied van biodiversiteit nog geen eisen stelt aan nieuwbouw en dat er op dit moment ook nog geen resultaatverplichting is voor biodiversiteit en groen in de stad. Daarom zijn we nu aan het verkennen hoe natuurinclusiviteit in het Bouwbesluit kan worden opgenomen en werken we daarnaast aan concrete beleidsdoelen en indicatoren voor groen in de stad.

Ook heb ik in mijn brief van 5 februari 2021 gewezen op de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), waarin staat dat het Rijk in samenwerking met gemeenten een samenhangende aanpak zal ontwikkelen voor het groen in en om de stad en afspraken zal maken over de toepassing daarvan. Het Rijk kijkt bij keuzes ten aanzien van verstedelijking en woningbouwlocaties naar de integrale opgaven in het gebied. Bijvoorbeeld in de uitwerking van de veertien gebieden waar het rijk meer regie wil pakken. Dat zijn integrale gebiedsontwikkelingen waar ook ruimte voor groen in wordt meegenomen.

Er is, zoals vermeld in mijn brief van 5 februari 2021, bij zowel Rijk als bij de regionale partners een breed gedeeld besef dat er ruimte moet worden gevonden voor groen en water in de stad. Dit ter verbetering van leefkwaliteit, gezondheid en, klimaatadaptatie en natuur. Ook maakt natuurinclusief bouwen onderdeel uit van de Agenda Natuurinclusief, het tweede spoor van het Programma Natuur.


X Noot
1

Samenstelling:

Koffeman (PvdD), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Atsma (CDA) (ondervoorzitter), N.J.J. van Kesteren (CDA), Pijlman (D66), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), De Blécourt-Wouterse (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Huizinga-Heringa (CU), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga) (voorzitter), Meijer (VVD), Otten (Fractie-Otten), Prins (CDA), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA).

X Noot
2

Verslag nader schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2020–2021, 33 576, U.

X Noot
3

Verslag nader schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2020–2021, 33 576, U.

X Noot
4

Verslag schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2020–2021, 33 576, S.

X Noot
5

Zie onder andere het WUR-rapport «Vernieuwing in het provinciaal natuurbeleid» (2015), met name hoofdstuk 2: https://edepot.wur.nl/353637.

Naar boven